Besluit van 20 september 2023 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de uitvoering van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn en enkele andere wijzigingen van wetgevingstechnische aard

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van 17 juli 2023 Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, nr. WJZ/27682652, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375) en artikel 4.3, eerste lid, van de Omgevingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2023 nr. W11.23.00221/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 september 2023, nr. WJZ/34107456, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit activiteiten leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4.807, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 2, onder a, van de bio-verordening» vervangen door «artikel 3, onderdeel 1, van de bio-verordening».

B

Artikel 4.1187, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, vervalt «of».

2. Aan het slot van onderdeel c wordt de punt vervangen door een puntkomma en wordt na de puntkomma «of» toegevoegd.

3. Het volgende onderdeel wordt toegevoegd:

  • d. grasland en bouwland dat ligt op zandgronden of lössgronden, in de periode van 1 januari tot en met 31 januari als het gaat om vaste mest waarin zichtbaar een substantiële hoeveelheid stro aanwezig is.

C

Artikel 4.1188 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «15 februari» vervangen door «15 maart».

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na «de periode van» ingevoegd «16 februari tot en met 15 maart en in de periode van».

b. De punt aan het slot van onderdeel b, subonderdeel 3°, wordt vervangen door «; of».

c. Het volgende onderdeel wordt toegevoegd:

  • c. bouwland, in de periode van 16 februari tot en met 15 maart, als hierop in hetzelfde kalenderjaar een bij ministeriële regeling als vroege teelt aangewezen gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot.

3. Het derde en vierde lid vervallen.

4. Het vijfde lid wordt vernummerd tot derde lid.

D

Artikel 4.1188a komt te luiden:

Artikel 4.1188a (gegevens en bescheiden: eerdere bemesting van vroege teelten)

Jaarlijks worden uiterlijk de dag voorafgaand aan het gebruik van drijfmest in de periode van 16 februari tot en met 15 maart aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.8, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt als in dat kalenderjaar een bij ministeriële regeling als vroege teelt aangewezen gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot:

  • a. de begrenzing van de locatie waarop het gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot; en

  • b. welk gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot.

E

In artikel 4.1194 wordt «bedoeld in afdeling 2.2» vervangen door «bedoeld in artikel 2.8».

F

In paragraaf 4.116 wordt na artikel 4.1194 het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 4.1194a (bodem: telen van rustgewassen)

  • 1. Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem worden dierlijke meststoffen, herwonnen fosfaten, compost, overige organische meststoffen en stikstofkunstmest uitsluitend op of in de bodem gebracht als op landbouwgrond op zandgronden of lössgronden per aaneengesloten periode van vier kalenderjaren, gerekend vanaf 1 januari 2023, ten minste in één kalenderjaar en uiterlijk in het vierde kalenderjaar, op de desbetreffende grond één van de bij ministeriële regeling als rustgewas aangewezen gewassen wordt geteeld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. voor de teelt van gewassen die meer dan vier jaar onafgebroken op een perceel staan; en

    • b. voor de teelt van gewassen overeenkomstig de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de bio-verordening.

G

Artikel 4.1207 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «15 februari» vervangen door «15 maart».

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na «de periode van» ingevoegd «16 februari tot en met 15 maart en in de periode van».

b. De punt aan het slot van onderdeel b, subonderdeel 3°, wordt vervangen door «; of».

c. Het volgende onderdeel wordt toegevoegd:

  • c. bouwland, in de periode van 16 februari tot en met 15 maart, als hierop in hetzelfde kalenderjaar een bij ministeriële regeling als vroege teelt aangewezen gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot.

3. Het derde en vierde lid vervallen.

4. Het vijfde lid wordt vernummerd tot derde lid.

H

Artikel 4.1207a komt te luiden:

Artikel 4.1207a (gegevens en bescheiden: eerdere bemesting van vroege teelten)

Jaarlijks worden uiterlijk de dag voorafgaand aan het gebruik van zuiveringsslib in de periode van 16 februari tot en met 15 maart aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.8 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt als in dat kalenderjaar een bij ministeriële regeling als vroege teelt aangewezen wordt ingezaaid, geplant of gepoot:

  • a. de begrenzing van de locatie waarop het gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot; en

  • b. welk gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot.

I

In artikel 4.1212 wordt «bedoeld in afdeling 2.2» vervangen door «bedoeld in artikel 2.8».

J

In paragraaf 4.117 wordt na artikel 4.1212 het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 4.1212a (bodem: telen van rustgewassen)

  • 1. Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem wordt zuiveringsslib uitsluitend op of in de bodem gebracht als op landbouwgrond op zandgronden of lössgronden per aaneengesloten periode van vier kalenderjaren, gerekend vanaf 1 januari 2023, ten minste in één kalenderjaar en uiterlijk in het vierde kalenderjaar, op de desbetreffende grond één van de bij ministeriële regeling als rustgewas aangewezen gewassen wordt geteeld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. voor de teelt van gewassen die meer dan vier jaar onafgebroken op een perceel staan; en

    • b. voor de teelt van gewassen overeenkomstig de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de bio-verordening.

K

In bijlage I, onderdeel A, wordt in de begripsbepaling van «biologisch geteelde gewassen» «Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake biologische producten en etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189)» vervangen door: «de bio-verordening».

L

In bijlage I, onderdeel B, komt de begripsomschrijving van «bio-verordening» te luiden: «Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150)».

ARTIKEL II

In artikel 8.74 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt na «4.1083,» ingevoegd «4.1198,».

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 september 2023

Willem-Alexander

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

Uitgegeven de vijfde oktober 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Doel en aanleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal). Deze wijziging van het Bal ziet op het beleidsneutraal omzetten van drie maatregelen die eerder zijn geïmplementeerd in het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) en de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (hierna: Ugm). Dit is gebeurd met het Besluit van 20 december 2022 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stb. 2022, 546, hierna: wijzigingsbesluit Bgm), de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 februari 2023, nr. WJZ/ 26292451, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stcrt. 2023, 5152, hierna: wijzigingsregeling Ugm) en het inwerkingtredingsbesluit van 14 februari 2023 (Stb. 2023, 47, hierna: inwerkingstredingsbesluit Bgm).

Deze omzetting is nodig vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 waarmee de grondslag voor de drie maatregelen in het Bgm en de Ugm vervalt. De omzetting van de maatregelen in de wijzigingsregeling Ugm, met de lijst vroege teelten en de lijst rustgewassen, gebeurt op een later moment in de Omgevingsregeling.

De drie maatregelen betreffen het verschuiven van mestuitrijdperiodes en de introductie van een verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden. Bij deze maatregelen horen ook twee gewaslijsten die opgenomen worden in de Omgevingsregeling, waarbij de gewaslijst met vroege teelten samenhangt met het verkorten van de uitrijdperiode van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib en de gewaslijst met rustgewassen verband houdt met de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden.

De maatregelen vloeien voort uit het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (2022-2025)1 (hierna: zevende actieprogramma). Artikel 5 van de Nitraatrichtlijn verplicht Nederland tot het opstellen van een vierjaarlijks actieprogramma. Nederland is vervolgens aan de uitvoering van het actieprogramma gebonden. In het zevende Actieprogramma zijn de maatregelen beschreven die Nederland gedurende de looptijd van dat actieprogramma zal nemen om onder andere de nitraatuitspoeling uit landbouwgrond naar grond- en oppervlaktewater in Nederland te verminderen. De maatregelen in het zevende actieprogramma zijn aangevuld met die van het addendum.2 Het zevende actieprogramma en het addendum bevatten ook maatregelen die bijdragen aan de bodemkwaliteit en maatregelen ter stimulering van bovengrondse biodiversiteit van insecten en weidevogels.

Tot slot zijn in een eerdere wijziging van het Bal (Stb. 2022, 170) op diverse plekken verwijzingen naar de oude bio-verordening3 vervangen door verwijzingen naar de nieuwe bio-verordening4. Per abuis blijken deze wijzigingen niet in lijn met wijzigingen die via het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400) in het Bal zijn aangebracht. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verschillende wijzigingen op elkaar af te stemmen. Zie hiervoor artikel I, onderdelen A, N en O.

Omdat dit besluit inhoudelijk hoofdzakelijk een omzetting is van het inwerkingtredingsbesluit Bgm van 14 februari 2023, wordt in de paragrafen 3 tot en met 6 (toetsen, consultatie en effecten) van deze nota van toelichting verwezen naar de nota van toelichting van het wijzigingsbesluit Bgm.

2. Wijzigingen

2.1 Verruimen uitrijdperiode vaste strorijke mest op gras- en bouwland op zand en lössgronden

Voor grasland en bouwland gelegen op zand- en lössgronden is de uitrijdperiode van vaste strorijke mest met één maand verruimd. De periode wijzigt dus van 1 februari tot en met 1 september naar 1 januari tot en met 1 september. Er mag dus al vanaf 1 januari vaste strorijke mest worden uitgereden in plaats van 1 februari. Vaste strorijke mest heeft een positief effect op de bodemkwaliteit (door toename organische stof in de bodem) en kan de insectenbeschikbaarheid voor weidevogels stimuleren.5 Doordat de organische stof in dierlijke mest met vertraging wordt afgebroken, komen de nutriënten pas beschikbaar als een gewas gaat groeien en is er weliswaar een beperkt nadelig effect op de waterkwaliteit.

Er is niet gekozen voor een verschuiving van de verlenging van de uitrijdperiode in het najaar, omdat dit naar verwachting tot meer uitspoeling leidt, hetgeen niet bijdraagt aan een verbetering van de waterkwaliteit. Dit komt doordat de organische stof in dierlijke mest met vertraging wordt afgebroken en bij een verlenging in het najaar vrij kan komen op een moment dat het gewas niet groeit en de nutriënten niet of minder opneemt. Hoe later in het seizoen bemest wordt, hoe groter het risico op uitspoeling. Bij verruiming in het voorjaar komen de nutriënten wel grotendeels beschikbaar als een gewas gaat groeien. Bij het opstellen van deze maatregel in het zevende actieprogramma is gebruik gemaakt van een advies van de Technische Commissie Bodem6 over de effecten van een verlenging van de uitrijdperiode in het najaar. Hieruit is gebleken dat het risico op uitspoeling van nutriënten vergroot wordt bij het verruimen van de uitrijdperiode in het najaar voor vaste mest op zand- en lössgrond.7

2.2 Verkorten uitrijdperiode drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op bouwland

Op bouwland is de eerste datum waarop drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib mag worden uitgereden met één maand verkort. De periode waarin niet mag worden uitgereden wijzigt van 1 augustus tot en met 15 februari naar 1 augustus tot en met 15 maart.8 Dit betekent dat pas vanaf 16 maart drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib gebruikt mag worden in plaats van 16 februari. Hierdoor zal de bemesting dichter op de inzaai van het gewas plaatsvinden en wordt tussentijdse uit- en afspoeling naar grond- en oppervlaktewater verminderd. Dit heeft een positief effect op de waterkwaliteit.

Voor een aantal gewassen, zoals boerenkool, aardappelen, granen, broccoli en bloembollen is wel bemesting in de periode van 16 februari tot en met 15 maart nodig vanwege de fysiologische ontwikkeling van de plant. Daarom worden de gewassen die wel vroege bemesting nodig hebben uitgezonderd van het verbod op het gebruik van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in de periode van 16 februari tot en met 15 maart. De gewaslijst vroege teelten wordt opgenomen in de Omgevingsregeling en wordt in dat kader nader toegelicht.

Het moment van inzaaien, poten of planten van een gewas dat eerder bemesting nodig heeft dan 15 maart, is vrijgelaten. De momenten waarop de toegestane gewassen worden gezaaid, gepoot of geplant kunnen immers per gewas variëren. Het past bij een goede landbouwpraktijk om het moment van inzaaien, poten of planten zo kort mogelijk op het moment van bemesten te laten plaatsvinden.

Met het oog op de handhaving is een informatieverplichting opgenomen, waarin een landbouwer aangeeft welke grond hij vroeg wenst te bemesten met drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib en welk aangewezen gewas er zal worden gezaaid, geplant of gepoot. Hierdoor kan met een administratieve controle inzichtelijk worden gemaakt of een toegestaan gewas geteeld gaat worden op een perceel waarvoor vroege bemesting is toegestaan.

2.3 Verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden

Op alle percelen landbouwgrond op zand- en lössgronden geldt een rotatieschema waarbij eens in de vier jaar een rustgewas wordt toegepast, de zogeheten 1:4 rotatie rustgewassen. Daarmee wordt aangesloten bij de looptijd van het zevende actieprogramma. Dit rotatieschema kan zowel op perceelsniveau door de jaren heen, als door middel van strokenteelt op een perceel binnen een jaar worden toegepast. Dit geldt op zand- en lössgronden op alle percelen, dus ook bij graasdierhouders.

2.3.1 Achtergrond

Deze maatregel komt voort uit de eerste pijler van het zevende actieprogramma die gericht is op een transitie naar duurzame bouwplannen. Daarbij gaat het om bouwplannen waar (blijvend) grasland, rustgewassen en vanggewassen een substantieel deel van uit maken. Rustgewassen zorgen voor een betere bodemkwaliteit en dragen daarmee bij aan een betere waterkwaliteit. Tevens leveren duurzame bouwplannen een bijdrage aan klimaatadaptatie (beter vochthoudend vermogen en infiltratie capaciteit), klimaatmitigatie (opslag van koolstof in de bodem) en biodiversiteit (meer variatie in gewassen).

In het kader van het zevende actieprogramma is een kwalitatieve analyse gemaakt van de economische consequenties van de 1:4 rotatie rustgewassen op zand- en lössgronden.9 Hieruit blijkt dat vooral voor akkerbouwbedrijven met intensieve bouwplannen (zoals gespecialiseerde zetmeelaardappelbedrijven) financiële consequenties zullen ondervinden van de 1:4 rotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden. Zij zullen eens in de vier jaar hoog salderende gewassen moeten vervangen door lager salderende rustgewassen. De bedrijfseconomische effecten kunnen niet per bedrijf gekwantificeerd worden, omdat het per bedrijf verschilt op welke wijze er geteeld wordt, welk gewas wordt geteeld en de exacte ligging van het bedrijf met het oog op de waterkwaliteit aldaar.

Voor vollegrondstuinbouwbedrijven is het effect naar verwachting kleiner dan voor de akkerbouwbedrijven met intensieve bouwplannen. De vollegrondstuinbouwbedrijven kunnen vanwege de hogere economische opbrengst van vollegrondsgroentegewassen ten opzichte van akkerbouwgewassen meer bieden voor ruilgrond. Daardoor kunnen zij een sterkere concurrentiepositie op de ruilgrondmarkt hebben. Als zij meer ruilgrond verwerven, kunnen zij hun areaal met hoog salderende vollegrondsgroentegewassen op peil houden en daarmee eenzelfde opbrengst genereren als dat ze konden voor invoering van de 1:4 rotatie met rustgewassen.

Zeker op zand- en lössgronden is er een stevige opgave om aan de doelen van de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water te voldoen. Het toepassen van meer rustgewassen is hierin een belangrijke pijler om tot verbetering te komen. In gebieden met droge zand- en lössgronden, waar tevens veel intensieve uitspoelingsgevoelige teelten worden toegepast, is de opgave voor de waterkwaliteit het grootst. In deze gebieden heeft een rotatie met rustgewassen de meeste impact, en is ook de noodzaak tot verbetering het grootst. Daarom is de verplichte 1:4 rotatie met rustgewassen alleen ingevoerd voor landbouwgrond op zand- en lössgrond.

In het concept zevende actieprogramma was een 1:3 rotatie met rustgewassen opgenomen voor alle grondsoorten.10 Naar aanleiding van de consultatie is er voor gekozen de rotatie alleen voor zand- en lössgrond in te voeren en is gekozen voor een groeipad voor de frequentie van de rotatie in aansluiting op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. In 2023 wordt gestart met een basisniveau van minimaal 1:4. Het einddoel is een rotatie van minimaal 1:3 rotatie in 2027, tenzij dit op grond van de actuele ontwikkeling van de waterkwaliteit niet nodig blijkt of in de tussentijd effectievere maatregelen beschikbaar zijn gekomen met minder impact op de landbouwpraktijken.

2.3.2 Toelichting maatregel

Rustgewassen in de zin van dit besluit zijn niet-uitspoelingsgevoelige gewassen die tevens een positief effect hebben op de bodemkwaliteit, zoals gras. De verplichte gewasrotatie met rustgewassen draagt bij aan de verbetering van de waterkwaliteit en bodemkwaliteit.

Rustgewassen zijn in de eerste plaats niet-uitspoelingsgevoelige gewassen, omdat ze dieper wortelen en daardoor voedingsstoffen dieper in de bodem kunnen opnemen. Rustgewassen hebben daarnaast een gunstig effect op de bodemkwaliteit, doordat ze vaak veel organische stof opbouwen in de bodem. Een betere bodemkwaliteit zorgt voor een groter waterbergend vermogen, betere infiltratiecapaciteit, betere doorworteling en dus een betere nutriëntenopname en daardoor minder uit- en afspoeling van nutriënten. Tevens hebben rustgewassen een nuttige functie voor de beheersing van bodemgebonden ziekten en plagen. Bovendien kan door de veelal vroege oogst van rustgewassen tijdens hetzelfde kalenderjaar ook nog een ander gewas, bijvoorbeeld een groenbemester, worden geteeld.

Het jaar 2023 geldt als referentiejaar, wat inhoudt dat 2023 het eerste jaar is in de telling van de rotatie. Uiterlijk in 2026 dient dan een rustgewas geteeld te zijn op ieder perceel. Op de website van RVO is er een hulpmiddel beschikbaar waarmee inzichtelijk is welke gewassen door de jaren heen op een perceel hebben gestaan. Zo is het ook bij grondruil of pachten duidelijk wanneer en of er een rustgewas moet worden geteeld.

Er is een tweetal uitzonderingen op deze maatregel: 1) teelten die langer dan de rotatieperiode, te weten vier jaar, op een perceel staan (bijvoorbeeld fruitbomen) en 2) teelten die overeenkomstig de biologische productiemethode worden geteeld. In de biologische teelt is het staande praktijk om tot goede rotatie te komen vanuit belang bodemkwaliteit. Hierbij wordt niet altijd een 1:4 rotatie gehanteerd. Door de lagere nutriënteninput als gevolg van biologische landbouw in de zin van de bio-verordening, is daardoor het risico op nutriënten uitspoeling en afspoeling gemiddeld lager dan bij reguliere teelten.11 De lijst met rustgewassen wordt opgenomen in de Omgevingsregeling en wordt in dat kader nader toegelicht.

3. Effecten bedrijfsleven

Dit besluit heeft geen effecten voor het bedrijfsleven. Dit besluit is inhoudelijk een beleidsneutrale omzetting naar het Bal van maatregelen die in werking zijn getreden met het inwerkingstredingsbesluit Bgm van 14 februari 2023. Voor de effecten voor het bedrijfsleven van het wijzigingsbesluit Bgm wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit Bgm.

4. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoetsen

In het kader van dit besluit is geen uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd. Dit besluit is inhoudelijk een beleidsneutrale omzetting naar het Bal van maatregelen die in werking zijn getreden met het inwerkingstredingsbesluit Bgm van 14 februari 2023. Voor een toelichting van de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets die in het kader van dat besluit is uitgevoerd, wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit Bgm.

5. Milieueffecten

Dit besluit heeft geen milieueffecten tot gevolg. Dit besluit is inhoudelijk een beleidsneutrale omzetting naar het Bal van maatregelen die in werking zijn getreden met het inwerkingstredingsbesluit Bgm van 14 februari 2023. Voor een toelichting op de milieueffecten van de maatregelen zoals ingevoerd met het wijzigingsbesluit Bgm, wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit Bgm.

6. Consultatie

Dit besluit is inhoudelijk een beleidsneutrale omzetting naar het Bal van maatregelen die in werking zijn getreden met het inwerkingstredingsbesluit Bgm van 14 februari 2023. Voor deze omzetting heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden. Omdat de wijzigingen van Bgm en Bal aanvankelijk gezamenlijk werden voorbereid (toen nog niet duidelijk was dat inwerkingtreding van de Omgevingswet zou plaatsvinden op 1 januari 2024), zijn ontwerpen van beide wijzigingsbesluiten wel van 15 juli 2022 tot en met 12 augustus 2022 opengesteld voor internetconsultatie. Voor een toelichting op de reacties uit de internetconsultatie en de verwerking daarvan in het wijzigingsbesluit Bgm wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit Bgm.

7. Voorhang

Het ontwerp van het wijzigingsbesluit Bal is (samen met het ontwerp van het wijzigingsbesluit Bgm) op 3 oktober 2022 aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden in het kader van de voorhang.12 De voorhangperiode liep van 3 oktober 2022 tot en met 31 oktober 2022. Deze voorhang van vier weken heeft niet geleid tot reacties uit de Kamers.

8. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

De inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit vindt plaats bij koninklijk besluit, zodat in het kader van samenloop goed aangesloten kan worden bij de inwerkingtreding van verschillende wijzigingsbesluiten van het Bal. Het stelsel van de Omgevingswet zal op 1 januari 2024 in werking treden.

II Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel B

Artikel 4.1187 regelt een verbod voor het op of in de bodem brengen van vast mest in een bepaalde periode. Het tweede lid van dat artikel voorziet in een aantal uitzonderingen daarop, waardoor het in die gevallen wel is toegestaan om vaste mest op of in de bodem te brengen. Met dit wijzigingsonderdeel wordt een uitzondering toegevoegd. Het betreft de uitzondering om op grasland en bouwland dat ligt op zandgronden of lössgronden in de maand januari vaste strorijke mest op of in de bodem te mogen brengen.

Artikel I, onderdelen C en G

Met deze wijzigingsonderdelen wordt een aantal onderdelen in artikel 4.1188 (drijfmest) en artikel 4.1207 (vloeibaar zuiveringsslib) aangepast. Ten eerste zijn de uitrijdperiodes in artikel 4.1188, eerste lid (drijfmest), en artikel 4.1207, eerste lid (vloeibaar zuiveringsslib), verkort met één maand. Dit betekent dat niet eerder dan 16 maart drijfmest en zuiveringsslib op of in de bodem mag worden gebracht.

Het tweede lid van beide artikelen bevat uitzonderingen op die verkorting van de uitrijdperiode. De uitzondering voor grasland (artikel 4.1188, tweede lid, onderdeel a, respectievelijk 4.1207, tweede lid, onderdeel a) is aangepast, zodat het voor grasland mogelijk blijft om in de periode van 16 februari tot en met 15 maart drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op of in de bodem te brengen. De reden hiervoor is dat onder grasland minder uitspoeling plaatsvindt, omdat het gras eerder stikstof opneemt.

Voor bouwland is ook een uitzondering toegevoegd. In de periode van 16 februari tot en met 15 maart blijft het mogelijk om op bouwland drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op of in de bodem te brengen, indien er wel een gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot dat is opgenomen in de gewaslijst vroege teelten in de Omgevingsregeling. De gewassen op deze lijst zijn namelijk gewassen die jaarlijks eerder dan 16 maart bemesting nodig hebben.

Tot slot regelen wijzigingsonderdelen C en G het vervallen van de leden drie en vier van de artikelen 4.1188 en 4.1207 van het Bal. Dit betreft een informatieverplichting voor de teelt van maïs. Dit gebeurt omdat de eerste datum waarop drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib mag worden uitgereden generiek verschuift naar 16 maart. Hierdoor hoeft niet langer op 15 februari inzichtelijk te zijn op welke percelen wel en geen maïs geteeld zal worden.

Artikel I, onderdelen D en H

Met het oog op de handhaving is in de artikelen 4.1188a (drijfmest) en 4.1207a (vloeibaar zuiveringsslib) opgenomen dat degene die de activiteit verricht uiterlijk 14 maart van het relevante kalenderjaar bij het bevoegd gezag moet aangeven op welke locatie welke gewassen als vroege teelten zullen worden gezaaid, geplant of gepoot.

Artikel I, onderdelen F en J

In de nieuwe artikelen 4.1194a en 4.1212a is geregeld dat op landbouwgrond gelegen op zand- en lössgrond elke vier jaar ten minste in één kalenderjaar en uiterlijk in het vierde kalenderjaar een rustgewas wordt geteeld. Een lijst met in aanmerking komende rustgewassen wordt hiertoe opgenomen in de Omgevingsregeling. Degene die de activiteit verricht is verantwoordelijk dat deze rotatie plaatsvindt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit. Dit volgt uit artikel 2.10 van het Bal. In het geval er sprake is van wisselende landbouwers van de grond, rust dus op de landbouwer die in het vierde kalenderjaar landbouwactiviteiten verricht de verplichting om een rustgewas te telen, als dat in een eerder kalenderjaar van die vierjaarsperiode nog niet is gebeurd. RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) stelt een systeem beschikbaar waarmee inzichtelijk wordt gemaakt welke gewassen in het verleden zijn geteeld. Zo weten opvolgende landbouwers of zij een keuze hebben om een rustgewas te telen of dat zij verplicht zijn om een rustgewas te telen. Langjarige teelten staan langer op het land dan de maximale rotatiecyclus voor de rustgewassen, en worden daarom gedurende de teelt uitgezonderd van deze verplichting. Ook gewassen die op biologische wijze worden geteeld zijn uitgezonderd van de verplichting tot de teelt van een rustgewas per periode van vier jaar. De reden hiervoor is dat het in de biologische teelt, met het oog op de bodemkwaliteit, staande praktijk is om tot goede rotatie van gewassen te komen.

Artikel I, onderdelen A, E, K en L

De wijzigingen in deze onderdelen betreffen wijzigingen van wetstechnische aard.

Artikel II

Dit artikel verklaart regels over de afbakening van maatwerk in het Bal van overeenkomstige toepassing op het stellen van vergunningvoorschriften.

Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 431 (zevende actieprogramma).

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 437 (addendum).

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische producten en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189).

X Noot
4

Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150).

X Noot
5

CDM (2020) Effecten van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels.

X Noot
6

De Technische Commissie Bodem geeft technisch-wetenschappelijk advies over milieubeleid voor de bodem aan overheden. Op de eerste plaats waar bodembeleid landt in de Wet bodembescherming. Dat betreft adviezen aan de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Infrastructuur en Waterstaat. De missie is het bevorderen van een duurzame benutting van bodem.

X Noot
7

Advies Technische Commissie Bodem: ‘uitstel uitrijdverbod vaste mest vanwege neerslag in regio Zuid-Limburg 2021’

X Noot
8

Er zijn enkele uitzonderingen (teelt van groenbemesters, winterkoolzaad voor zaadwinning en bloembollen) waarbij tot en met 15 september uitgereden mag worden.

X Noot
9

Kamerstukken, 33 037, nr. 404 (Kamerbrief Economische analyse ontwerp 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn).

X Noot
10

Kamerstukken, 33 037, nr. 404 (Kamerbrief Economische analyse ontwerp 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn).

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 431, bijlage: Was-wordt tabel 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn.

X Noot
12

Kamerstukken II 2022/23, 33 037, nr. 456 (voorhang ontwerpbesluit Bgm/Bal, 3 oktober 2022).

Naar boven