Besluit van 9 juni 2023 tot wijziging van het Besluit Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen en enkele andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 maart 2021, nr. WJZ/21072499, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 2, derde lid, onderdeel c, 13a, tweede lid, 13e, derde lid, 13g, achtste lid, 13h en 13j, derde en twaalfde lid, van de Tijdelijke wet Groningen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 mei 2021, nr. W18.21.0098/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 6 juni 2023, nr. WJZ/27195451;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Tijdelijke wet Groningen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De opsommingstekens voor de bestaande begripsbepalingen vervallen.

2. De begripsbepaling Instituut vervalt.

3. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

NPR:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven Nederlandse Praktijkrichtlijn;

typologie:

bij ministeriële regeling vastgestelde verzameling gebouwen met dusdanig vergelijkbare constructieve kenmerken dat hun gedrag bij en weerstand tegen aardbevingen zich op een vergelijkbare wijze laat beschrijven.

B

Na paragraaf 1a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1b. Overlastvergoeding

Artikel 1c

De vergoeding voor overlast, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de wet wordt vastgesteld op een bedrag van ten hoogste € 1.000,–.

C

Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Aan de voorzitter en de leden wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij het maximum van de salarisschaal bij een arbeidsduur van gemiddeld 36 uren per week gelijk is aan het maximum van salarisschaal 18 zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

D

Na paragraaf 3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a. Versterking van gebouwen in de provincie Groningen

Artikel 10a
  • 1. Hoofdstuk 5, met uitzondering van artikel 13ba, van de wet is niet van toepassing op:

    • a. in bijlage 4 opgenomen scholen;

    • b. in bijlage 5 opgenomen zorggebouwen;

    • c. gebouwen die functioneel verbonden zijn met installaties van bedrijven die de volgende inrichtingen oprichten of in werking hebben:

      • 1°. inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, d, e, g of h, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

      • 2°. inrichtingen met een installatie als bedoeld in bijlage I bij de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334);

      • 3°. inrichtingen waarop hoofdstuk 2, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing is;

      • 4°. inrichtingen die gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 12.11, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, van de Wet milieubeheer opslaan waarvoor het risico op ongevallen op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 45 van de Wet veiligheidsregio’s op de in dat artikel bedoelde risicokaart wordt vermeld;

    • d. nieuw te bouwen gebouwen, waaronder begrepen een zelfstandige uitbouw of aanbouw van een bestaand gebouw, anders dan nieuw te bouwen gebouwen die dienen ter vervanging van gebouwen die zijn opgenomen in de versterkingsoperatie;

    • e. gebouwen behorend tot batch 1.588 als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet.

  • 2. Hoofdstuk 5, met uitzondering van de artikelen 13ba en 13n, van de wet is niet van toepassing op gebouwen behorend tot Zandplatenbuurt Zuid te Delfzijl.

Artikel 10b
  • 1. Bij de vaststelling van de risicoprofielen van gebouwen, bedoeld in artikel 13e, eerste lid, van de wet, hanteert Onze Minister de volgende categorieën risicoprofielen:

    • a. gebouw met een normaal risico: gebouw met een verwachtingswaarde die aangeeft dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, en waarvan de berekeningen aangeven dat het gebouw in meer dan 90% van de gevallen aan de veiligheidsnorm voldoet;

    • b. gebouw met een licht verhoogd risico: gebouw met een verwachtingswaarde die aangeeft dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, en waarvan de berekeningen aangeven dat het gebouw in minder dan 90% van de gevallen aan de veiligheidsnorm voldoet;

    • c. gebouw met een verhoogd risico: gebouw met een verwachtingswaarde die aangeeft dat het gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet.

  • 2. Het vaststellen van een risicoprofiel van een gebouw vindt plaats door Onze Minister met gebruikmaking van een analyse van de verwachte bodembeweging op regioniveau en een analyse van de risico’s van de verwachte bodembeweging voor omwonenden of gebouwen, die door een op grond van artikel 123, tweede lid, van de Mijnbouwwet aangewezen instelling zijn uitgevoerd.

  • 3. Indien de aard, locatie of staat van het gebouw daar aanleiding toe geeft, stelt Onze Minister het risicoprofiel van dat gebouw dat voortvloeit uit de analyses, bedoeld in het tweede lid, bij op basis van kennis van en ervaring met gelijksoortige gebouwen. Deze bijstelling kan er niet toe leiden dat een gebouw een lager risicoprofiel krijgt dan deze zou krijgen op basis van de uitkomsten van de analyses, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de bijstelling, bedoeld in het derde lid.

Artikel 10c
  • 1. De meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen, bedoeld in artikel 13g, tweede lid, onderdeel b, van de wet, wordt bepaald op basis van de overeenkomstig artikel 10b vastgestelde risicoprofielen.

  • 2. In de meerjarige planning krijgen gebouwen met een verhoogd risico voorrang op gebouwen met een licht verhoogd risico.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kunnen gebouwen met een licht verhoogd risico voorrang krijgen op gebouwen met een verhoogd risico indien dit geen onredelijke vertraging oplevert voor de versterking van gebouwen met een verhoogd risico, en dit:

    • a. de snelheid van de uitvoering van de meerjarige planning ten goede komt; of

    • b. het draagvlak voor de versterking ten goede komt.

  • 4. Onder de voorwaarden, genoemd in het derde lid, kunnen ook gebouwen met een normaal risico worden opgenomen in de meerjarige planning en kan aan die gebouwen voorrang worden gegeven.

Artikel 10d

In het kader van zijn advies over het ontwerp van het programma van aanpak, bedoeld in artikel 13g, derde lid, onderdeel a, van de wet, beoordeelt de inspecteur-generaal der mijnen, met inachtneming van de veiligheid van de versterkingsoperatie, of het programma:

  • a. voldoende gericht is op het zo snel mogelijk realiseren van de versterkingsopgave; en

  • b. voldoet aan artikel 10c, tweede, derde of vierde lid.

Artikel 10e
  • 1. Een verzoek om te onderzoeken of een gebouw mogelijk versterking behoeft als bedoeld in artikel 13g, zesde lid, van de wet, kan worden ingediend door de eigenaar van een gebouw dat niet is opgenomen in een programma van aanpak als bedoeld in artikel 13g, eerste lid, van de wet.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend met gebruikmaking van een door Onze Minister beschikbaar gesteld formulier.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het aantal verzoeken per jaar dat Onze Minister ten hoogste in behandeling neemt.

Artikel 10f
  • 1. De vaststelling of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet vindt plaats:

    • a. door het gebouw toe te delen aan een typologie en te beoordelen aan de hand van de typologie, de locatie, de ontwerpdatum en afmetingen van het gebouw en volgens de NPR 9998;

    • b. door het gebouw toe te delen aan een typologie en te beoordelen aan de hand van de typologie en de locatie; of

    • c. indien een toedeling als bedoeld in onderdeel a of b niet mogelijk is, aan de hand van een individuele beoordeling volgens de NPR 9998.

  • 2. De bepaling welk soort maatregelen nodig is voor een aan een typologie toegedeeld gebouw waarvoor aan de hand van de typologie, de locatie, de ontwerpdatum en afmetingen van het gebouw en volgens de NPR 9998 is vastgesteld dat het niet aan de veiligheidsnorm voldoet, vindt plaats volgens de NPR 9998.

  • 3. De bepaling welk soort maatregelen nodig is indien een aan een typologie toebedeeld gebouw waarvoor aan de hand van de typologie en de locatie is vastgesteld dat het niet aan de veiligheidsnorm voldoet, vindt plaats volgens de NPR 9998 aan de hand van de typologie en de locatie.

  • 4. De bepaling welk soort maatregelen nodig is indien een individueel beoordeeld gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, vindt plaats volgens de NPR 9998.

  • 5. Bij ministeriële regeling wordt aangewezen welke versie van de NPR 9998 wordt gehanteerd en worden nadere regels gesteld over:

    • a. de toedeling en de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b;

    • b. de individuele beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;

    • c. de bepaling welke soort maatregelen nodig is, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.

  • 6. Bij de vaststelling of het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid, en de bepaling welke soort maatregelen nodig is indien is vastgesteld dat het gebouw niet voldoet, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, vindt een opname op locatie plaats.

Artikel 10g
  • 1. De aanspraak van de eigenaar, bedoeld in artikel 13j, eerste lid, onderdeel b, van de wet, bestaat voor zover van toepassing uit:

    • a. en aanspraak op de gehele of gedeeltelijke uitvoering door Onze Minister van de werkzaamheden ter uitvoering van de versterkingsmaatregelen;

    • b. een budget voor het in eigen beheer door de eigenaar uitvoeren van de werkzaamheden ter uitvoering van de versterkingsmaatregelen die niet in opdracht van Onze Minister worden uitgevoerd; en

    • c. een vergoeding van de schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.

  • 2. Indien Onze Minister ondanks een verzoek van de eigenaar om zijn gebouw niet te versterken als bedoeld in artikel 13i, zesde lid, van de wet, een versterkingsbesluit neemt omdat door dat verzoek de belangen van gebruikers of derde belanghebbenden zouden worden geschaad, bestaat de aanspraak in afwijking van het eerste lid uit:

    • a. een aanspraak op de gehele uitvoering door Onze Minister van de werkzaamheden ter uitvoering van de versterkingsmaatregelen; en

    • b. indien van toepassing een vergoeding van de schade die optreedt als gevolg van de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop de hoogte van de aanspraak van de eigenaar wordt bepaald;

    • b. de wijze waarop de aanspraak aan de eigenaar ter beschikking wordt gesteld; en

    • c. de verplichtingen van de eigenaar inzake de aanspraak.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen wordt vastgesteld.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden gevallen aangewezen waarvoor de redelijke termijn, bedoeld in artikel 13j, eerste lid, van de wet, maximaal zes maanden bedraagt en waarvoor de verlenging, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, maximaal zes maanden bedraagt.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop Onze Minister bij de aanspraak rekening houdt met de door het Instituut uitgekeerde of uit te keren vergoeding van schade als bedoeld in artikel 13j, achtste lid, van de wet.

E

In het begin van paragraaf 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10p

Indien de Omgevingswet in werking treedt, vervalt de begripsbepaling inrichting in artikel 1 en komt artikel 10a als volgt te luiden:

Artikel 10a
  • 1. Hoofdstuk 5, met uitzondering van artikel 13ba van de wet, is niet van toepassing op:

    • a. in bijlage 4 opgenomen scholen;

    • b. in bijlage 5 opgenomen zorggebouwen;

    • c. gebouwen die functioneel verbonden zijn met installaties van bedrijven:

      • 1°. op een locatie waarop een Seveso-inrichting wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

      • 2°. op een locatie waarop een milieubelastende activiteit als bedoeld in bijlage VII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt verricht, met uitzondering van activiteiten als bedoeld bijlage VII, onder B, onder 3 en 5, en onder E, onder 13, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

      • 3°. op een locatie waarop een milieubelastende activiteit wordt verricht voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

      • 4°. op locaties waarop een of meer milieubelastende activiteiten worden verricht waarbij gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn worden opgeslagen waarvoor het risico op ongevallen op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 45 van de Wet veiligheidsregio’s op de in dat artikel bedoelde risicokaart wordt vermeld;

    • d. gebouwen die functioneel verbonden zijn met installaties van bedrijven of inrichtingen waarop hoofdstuk 2, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing is;

    • e. nieuw te bouwen gebouwen, waaronder begrepen een zelfstandige uitbouw of aanbouw van een bestaand gebouw, anders dan nieuw te bouwen gebouwen die dienen ter vervanging van gebouwen die zijn opgenomen in de versterkingsoperatie;

    • f. gebouwen behorend tot batch 1.588 als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet.

  • 2. Hoofdstuk 5, met uitzondering van de artikelen 13ba en 13n, van de wet is niet van toepassing op gebouwen behorend tot Zandplatenbuurt Zuid te Delfzijl.

F

Bijlage 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na subonderdeel 4°, onder vernummering van de subonderdelen 5° tot en met 10° tot 6° tot en met 11°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5°. het aantal aanvragen dat heeft geleid tot toekenning van overlastvergoeding;

2. In onderdeel b komen de subonderdelen 1° en 2° te luiden:

  • 1°. het totaal toegekende bedrag aan vergoeding en het totaal toegekende bedrag aan vergoeding per postcodegebied;

    Soort schade of vergoeding

    Aangegane verplichting

    Betaling

    Openstaande verplichting

    Aantal besluiten waarin de betreffende (schade)vergoeding is toegekend

             
             
             

    Totaal bedrag uitgekeerde (schade)vergoedingen

           
  • 2°. de onderverdeling van toegekende bedrag naar soort schade of vergoeding, zowel totaal als per postcodegebied;

    Soort schade of vergoeding

     

    Postcodegebied

    Totaal verleend bedrag

    Gemiddeld bedrag

    Aantal besluiten waarin de betreffende (schade)vergoeding is toegekend

           
           
           
           
           

G

De bij dit besluit behorende bijlagen 1 en 2 worden toegevoegd als respectievelijk bijlagen 4 en 5.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2023.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 juni 2023

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

Uitgegeven de negentiende juni 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Bijlage 1, behorend bij artikel I, onderdeel G

Bijlage 4 Overzicht uit te zonderen scholen, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel a

School

Adres

Plaats

Kindcentrum Olingertil: OBS Jan Ligthart en CBS De Citer

Olingermeeden 2

Olingermeeden 4

Olingermeeden 6

Olingermeeden 8

Appingedam

Noorderpoort Beroepsonderwijs

Opwierderweg 2

Appingedam

George Martens School (Eemsdelta College)

Opwierderweg 65, 65C

Appingedam

Rudolph Pabus Cleveringa Lyceum (Eemsdelta College)

Pastorielaan 11

Appingedam

De Delta/ Bladergroenschool

Pastorielaan 2

Appingedam

Kindcentrum Opwierde: CBS De Triangel en OBS De Vuurvlinder

Wethouder Olthoflaan 4, 4A t/m D

Appingedam

Katholieke Dalton Sint Walfridusschool

Bazuinslaan 2

Bedum

OBS Togtemaarschool

De Vlijt 14

Bedum

GBS De Horizon

Marijkelaan 3

Bedum

CBS De Regenboog

Schoolstraat 12

Bedum

CBS De Windroos

Barklaan 10

Delfzijl

OBS Jan Ligthart

Botterlaan 1

Delfzijl

CBS De Zaaier

Gersteland 1

Delfzijl

OBS 't Zigt

Gersteland 3

Delfzijl

OBS 't Tasveld

Gevelsteen 2

Delfzijl

Kindcentrum Tuikwerd: OBS De Garven en CBS De Vore

Hallehuis 2

Hallehuis 4

Hallehuis 6

Delfzijl

K.B.S. Sterre der Zee

Ringenum 3

Delfzijl

Theda Mansholtcollege (Eemsdelta College)

Sikkel 3

Delfzijl

GBS Het Baken

Stuurboordlaan 1

Delfzijl

Kindcentrum Noord (voorheen CBS Meerpaal en OBS Noorderbreedte)

Waddenweg 4

Waddenweg 6

Waddenweg 8

Waddenweg 10

Waddenweg 12

Waddenweg 14

Waddenweg 16

Waddenweg 18

Waddenweg 20

Delfzijl

CBS Farmsumerborg

Borgshof 20

Farmsum

Noorderpoort Energy & Maritime

Duurswoldlaan 2A

Duurswoldlaan 4

Farmsum

OBS W.A. Scholtenschool

Pluvierstraat 11

Foxhol

OBS Ruitenvelder

Ruitenweg 39

Ruitenweg 39A

Froombosch

OBS Garmerwolde

Dorpsweg 60

Garmerwolde

CBS De Ster (gebouw MFC De Borgstee)

Dorpshuisweg 36, 36A t/m F

Harkstede

OBS Hiliglo

Pastorielaan 1

Holwierde

OBS De Achtbaan (voorheen OBS De Tweemaster)

Aalbersestraat 2

Hoogezand

OBS Het Ruimteschip

Astronautenlaan 31

Astronautenlaan 33

Hoogezand

CBS De Hoeksteen

Beetslaan 2

Hoogezand

GBS De Lichtbron

Donker Curtiusstraat 2

Hoogezand

CSG Rehoboth

Erasmusweg 1

Spoorstraat Zuid 49

Hoogezand

Wijkcentrum Spokie; geen school

Erasmusweg 2F

Hoogezand

OBS Van Heemskerckschool

Jan Huitzingstraat 2

Jan Huitzingstraat 4

Hoogezand

Dr Aletta Jacobs College

Laan van de Sport 4

Laan van de Sport 6

Hoogezand

SBO De Zwaaikom

Mars 65

Hoogezand

OBS De Achtbaan (voorheen OBS De Schakel)

Multatulistraat 28

Hoogezand

     

St Gerardus Majellaschool

Talmastraat 2

Hoogezand

Dr Aletta Jacobs College praktijkschool

Van Heemskerckstraat 119A

Hoogezand

CBS Het Galjoen

Van Heemskerckstraat 32

Hoogezand

OBS Nico Bulderschool

Zonneweg 2

Zonneweg 4

Zonneweg 6

Hoogezand

OBS De Klinkenborg

Pastorieweg 6

Kerkhofsweg 7 (adres van peuterspeelzaal in zelfde gebouw)

Kantens

OBS De Oetkomst

Hoofdweg 42

Kolham

OBS Walstraschool

Woldweg 124

Kropswolde

OBS Prinses Beatrixschool

Pomonaweg 44

Loppersum

CBS Roemte

Wirdumerweg 16

Loppersum

OBS Meedhuizen

Hoofdstraat 21, 21A

Meedhuizen

CBS Wicher Zitsema

Boerdamsterweg 12

Middelstum

Bibliotheek; geen school

Coendersweg 22

Middelstum

OBS De Wilster

Florastraat 11

Middelstum

GBS De Klimop

Zuiderstraat 1

Middelstum

OBS Inspecteur Amerikaschool

Schoolstraat 2, 2A t/m F

Noordbroek

SWS De Dobbe (voormalig OBS Roodschoul)

Ripperdahof 2

Roodeschool

SWS De Dobbe (voormalig CBS HH Simonides))

Zuster Kortestraat 23

Roodeschool

OBS 't Heidemeer

Arie Bosscherstraat 32

Arie Bosscherstraat 32A

Sappemeer

Theo Thijssenschool

Boswijklaan 2

Boswijklaan 2A

Sappemeer

OBS De Meent

H. Goeman Borgesiusstr 52, 52A

Schildwolde

GBS De Wiekslag

Schoollaan 1

Schildwolde

CBS De Zonnewijzer

Hoofdweg 79

Siddeburen

OBS De Springplank

Poststraat 1

Siddeburen

Rutger Koplandschool (Eemsdelta College)

Singellaan 10

Siddeburen

CBS De Wegwijzer Slochteren

Hoofdweg 200

Slochteren

Kinderopvang t Schakeltje

Stelling 22

Slochteren

Kinderopvang Slochterborgje

Twee Kerspelenweg 5

Slochteren

OBS De Kinderboom

Zuiderweg 44

Slochteren

OBS Fiepko Coolman

Mevr. Evers-Dijkhuizenlaan 55

Spijk Gn

CBS De Burcht

Nesweg 19 Spijk

Spijk Gn

Sporthal Spijk; geen school

Willem de Mérodelaan 4

Spijk Gn

CBS De Crangeborg

Bedumerweg 33

Stedum

OBS De Bongerd

Hilmaarweg 48

Stedum

OBS De Zandplaat

Hoofdstraat 81

’t Zandt

Sporthal 't Zandt; geen school

Hoofdstraat 83

’t Zandt

CBS De Fontein

A.H. Homanstraat 23

Ten Boer

GBS De Poort

Emmerwolderweg 1

Ten Boer

OBS De Huifkar Ten Boer

Kievitstraat 6, 6B

Ten Boer

CBS De Wieken

Oldenhuisstraat 6

Ten Post

OBS De Munte

Antoni Verburghwijk 5

Termunterzijl

CBS De Til

Kerkstraat 6

Thesinge

Het Hogeland College Uithuizen

J. Cohenstraat 25

Uithuizen

GBS Dr. Damschool

Langelandsterweg 1

Uithuizermeeden

CBS De Noordkaap en NBS De Sterren

Willem de Mérodelaan 1

Willem de Mérodelaan 3

Willem de Mérodelaan 5

Willem de Mérodelaan 7

Uithuizermeeden

OBS Usquert

Burgemeester Geerlingstraat 2

Usquert

OBS De Waarborg

Hoofdweg 79

Wagenborgen

CBS De Blinke

Tonnistil 20

Wagenborgen

CBS De Rank

A.G. Bellstraat 14

Warffum

Het Hogeland College Warffum

A.G. Bellstraat 2

Warffum

OBS F.H. Jansenius De Vries school

Westervalge 5

Warffum

ODBS Abt Emo

Huizingerweg 7A

Westeremden

OBS De Woldrakkers

Burg. Garreltsweg 31

Burg. Garreltsweg 33

Woldendorp

OBS De Huifkar Woltersum

Kerkpad 10

Woltersum

ODBS Nijenstein

Onnemaweg 1

Zandeweer

OBS Wilgenstee

Kwekersweg 1

Zeerijp

OBS De Tandem

De Vennen 6, 6A t/m C

Zuidbroek

CBS De Wegwijzer Zuidbroek

Kerkstraat 15

Zuidbroek

CBS De Akker

Schoolstraat 8

Zuidwolde

OBS De Venhuisschool

Van Berumstraat 2

Zuidwolde

Sporthal Mauritshal; geen school

Van Berumstraat 4

Zuidwolde

Bijlage 2, behorend bij artikel I, onderdeel G

Bijlage 5 Overzicht uit te zonderen zorggebouwen, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel b

Complexnaam

Straat

Plaats

Hogewerf

Hogewerflaan 6

Appingedam

Woonvorm De Zijlen

Solwerderweg 3 + 5

Appingedam

Begeleid wonen

Pieter Bieremastraat nr. 35–97

Appingedam

Zorggebouw

Pieter Bieremastraat 5

Appingedam

Damsterheerd woonzorgcentrum + inleunwoningen

Heerdlaan 2 + 4

Appingedam

Berjarijke

Georg Van Saksenlaan 2A

Appingedam

BetingeStaete

Ede Staalstraat 1–175, 5 en 7

Delfzijl

Ede Staal Staete

Ede Staalstraat 177–229

Delfzijl

Vliethoven

Zwet 9

Delfzijl

De Brug Wonen

Zwet 11

Delfzijl

Volwassenenpsychiatrie

Jachtlaan 52

Delfzijl

Wiemersheerd

t Hoge Heem oneven 1–39

Loppersum

t Hoge Heem even 2–32

Dr. P.J. van Leeuwenhof 1–32

De Schepperij 2

Fraamborg (2)

Esdoornlaan 2–8

Middelstum

Industrieweg

Industrieweg 18

Uithuizen

Molenerf

Molenerf 15–51

Uithuizen

De Tille

Oude Tilsterweg 23

Uithuizen

Engersma

Engersmastraat 2

Uithuizen

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Door de gaswinning uit het Groningenveld ontstaan aardbevingen met ingrijpende gevolgen voor de inwoners van Groningen. Deze aardbevingen kunnen leiden tot onveilige gebouwen. Om aan deze onveilige situatie een halt toe te roepen, is in 2018 besloten zowel de gaswinning in Groningen te beëindigen als de versterkingsoperatie ten behoeve van de veiligheid in publieke handen te nemen. Dit is vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen (hierna: de wet).

Dit besluit stelt nadere regels voor de uitvoering van de versterkingsoperatie die voortvloeien uit de wet. Ook bevat dit besluit regels om te bepalen welke gebouwen geen onderdeel uitmaken van de versterkingsoperatie waar de wet op ziet; bijvoorbeeld omdat over de versterking van deze gebouwen afzonderlijke afspraken gemaakt zijn, zoals ten aanzien van scholen en zorggebouwen en woningen waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor de uitvoering van de versterking. Ook bevat dit besluit regels die zien op de opname en beoordeling van gebouwen en op het bepalen welke soort versterkingsmaatregelen nodig is, regels voor de vaststelling van de programma’s van aanpak, regels waarmee de eigenaar van een gebouw een verzoek tot opname kan indienen en regels die betrekking hebben op de aanspraak die de eigenaar heeft op vergoeding van de versterkingskosten. Tot slot stelt dit besluit de hoogte van de vergoeding voor overlast in het traject van de schadeafhandeling vast.

Aanleiding en voorgeschiedenis

Sinds begin 2018 is een aantal belangrijke besluiten genomen die effect hebben op de gaswinning en de gevolgen daarvan in Groningen. Een cruciale stap was het kabinetsbesluit van 29 maart 20181 om de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Uit diverse onderzoeken en adviezen, zoals het Mijnraadadvies van 29 juni 20182, blijkt dat de afbouw van de winning tot een sterk verbeterde veiligheidssituatie leidt.

Daarnaast is in 2018 vastgelegd dat de versterkingsoperatie tot een publieke taak zal worden gemaakt3, conform het Regeerakkoord Vertrouwen in de Toekomst 2017–2021. Tot 2018 was de Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: NAM) verplicht om maatregelen te treffen om risico’s van gaswinning te beperken en de rijksoverheid en regionale overheden speelden slechts een regisserende en faciliterende rol. Op 1 januari 2019 is artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee berust bij de minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: minister) de verantwoordelijkheid om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad. Om in afwachting van een wet uitvoering te geven aan deze nieuwe verantwoordelijkheid van de minister is een beleidsregel opgesteld: het Besluit versterking gebouwen Groningen.

Met de wijziging van de wet in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen4 (hierna: wet versterken) is op wetsniveau definitieve invulling gegeven aan de publiekrechtelijke aanpak van de versterkingsoperatie. Dit besluit geeft nadere invulling aan die aanpak.

2. Hoofdlijnen van het besluit

In de wet zijn zeven grondslagen opgenomen ter uitwerking per algemene maatregel van bestuur. Juiste uitwerking van deze grondslagen is instrumenteel nodig voor een voortvarende versterkingsopgave. Daarom stelt dit besluit nadere regels over:

  • 1. welke gebouwen onder de reikwijdte van hoofdstuk 5 van de wet vallen (waarbij artikel 13ba van hoofdstuk 5 van de wet wel van toepassing blijft);

  • 2. het vaststellen van risicoprofielen voor gebouwen;

  • 3. het vaststellen van de beoordelingsmethoden;

  • 4. de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen, inclusief de doordelegatie naar ministeriële regeling van het kunnen stellen van regels over de wijze waarop de minister bij de aanspraak rekening kan houden met de vergoeding van schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG);

  • 5. het vaststellen van het programma van aanpak, de advisering door de inspecteur-generaal der mijnen hierover, en de mogelijkheid tot opname op verzoek door de eigenaar van een gebouw;

  • 6. het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor de overlast van schadeafhandeling;

  • 7. het aanwijzen van gevallen waarvoor de redelijke termijn voor het nemen van een versterkingsbesluit maximaal zes maanden bedraagt en waarvoor de mogelijke eenmalige verlenging maximaal zes maanden bedraagt.

Opgemerkt wordt dat met dit besluit verder een wijziging van het Besluit Tijdelijke wet Groningen wordt doorgevoerd die losstaat van de uitwerking van de grondslagen uit de wet, zoals hierboven aangegeven. Het gaat om een wijziging van artikel 6 van het Besluit Tijdelijke wet Groningen, dat ziet op de vergoeding voor de voorzitter en de andere leden van het IMG voor hun werkzaamheden. Dit moest worden aangepast, en daarom is van de gelegenheid die onderhavig besluit biedt gebruik gemaakt voor aanpassing. Voor de achtergrond van deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting zoals opgenomen bij onderdeel C in de artikelsgewijze toelichting.

De wet bevat daarnaast ook een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de wijze waarop de minister en het IMG de uitvoering van de versterking op grond van hoofdstuk 5 van de wet en de vergoeding van schade op grond van hoofdstuk 2 van de wet op elkaar afstemmen. Deze grondslag wordt in een aparte maatregel van bestuur uitgewerkt.

2.1 De reikwijdte

Hoofdstuk 5 van de wet heeft betrekking op gebouwen in de Groningse gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen en Oldambt. Sommige van deze gebouwen moeten daarbij worden uitgezonderd van de in de wet vastgelegde versterkingsaanpak. Deze uitzondering geldt omdat er bijvoorbeeld aparte afspraken over deze gebouwen zijn gemaakt, of omdat er vanwege het bijzondere karakter van de gebouwen een andere aanpak nodig is. In dit besluit wordt – met de bepaling over de reikwijdte – daarom aangegeven welke gebouwen in de Groningse aardbevingsgemeenten niet vallen onder de versterkingsaanpak zoals deze is vormgegeven in hoofdstuk 5 van de wet.

Buiten de reikwijdte van hoofdstuk 5 van de wet vallen de scholen waarop het convenant «Aardbevings- en toekomstbestendige scholenbouw» van 20 oktober 2016 van toepassing is. Voor deze schoolgebouwen zijn al afspraken gemaakt over de wijze waarop deze schoolgebouwen worden aangepakt. Hetzelfde geldt voor de gebouwen die vallen onder het Zorgprogramma5 Verder vallen industriële gebouwen waarop de Beleidsregel vergoeding aardbevingsbestendige industrie Groningen van toepassing is, buiten de reikwijdte. Infrastructurele werken vallen eveneens buiten de reikwijdte; deze werken vallen immers niet onder de definitie van «gebouw», zoals opgenomen in de wet. Ook alle nieuw te bouwen gebouwen, die aardbevingsbestendig worden gebouwd en vallen onder de Beleidsregel vergoeding kosten aardbevingsbestendige nieuwbouw, zijn uitgezonderd. Ook zijn de gebouwen uit de zogenoemde batch 1588 uitgezonderd, omdat de versterkingsprocedure daar op een andere wijze wordt ingevuld. Dit betreft gebouwen in de gemeenten Eemsdelta, Groningen en Midden-Groningen, waarover op 11 maart 2019 bestuurlijke afspraken zijn gemaakt in het Convenant Batch 1588.6 Eveneens zijn de woningen in de Zandplatenbuurt Zuid te Delfzijl uitgezonderd.

Cultureel erfgoed wordt met dit besluit niet uitgezonderd van de reikwijdte van hoofdstuk 5 van de wet. In de wet zijn waarborgen ingebouwd om de belangrijke Groninger karakteristieken aan gebouwen zoveel mogelijk te behouden. In de uitvoering moet rekening gehouden worden met de afspraken in het Erfgoedprogramma7. Een goede samenwerking tussen de verschillende overheidspartijen onderling en met de eigenaar is hierbij van groot belang.

Aandacht verdient de notie dat de zorgplicht van de minister voor de veiligheid van de gebouwen in Groningen onverkort geldt voor de in deze paragraaf genoemde gebouwen. Voor deze gebouwen wordt weliswaar via een andere aanpak dan de aanpak uit de wet in de benodigde versterking voorzien, maar ook die andere aanpak valt onder de zorgplicht van de minister. Daarom is in artikel 10a van dit besluit aangegeven dat de zorgplicht niet wordt uitgezonderd.

2.2 Aanwijzen risicoprofielen

In het versterkingsproces wordt per gebouw een aantal stappen doorlopen. In de eerste stap moet worden bepaald of het gebouw in de versterkingsoperatie opgenomen wordt. In dit besluit worden nadere regels gesteld over de hiervoor te gebruiken methode voor het bepalen van het risicoprofiel van een gebouw.

Jaarlijks wordt voor heel het aardbevingsgebied een analyse gemaakt van de verwachte grondbeweging ten gevolge van aardbevingen door de gaswinning (de seismische dreiging) en het risico dat individuen lopen doordat gebouwen waarin zij zich bevinden aan die grondbewegingen worden blootgesteld. Deze analyse wordt de seismische dreigings- en risicoanalyse genoemd (hierna: SDRA). Gebouwen die volgens de SDRA niet aan de veiligheidsnorm voldoen, hebben een verhoogd risicoprofiel en worden opgenomen in de versterkingsoperatie. Uit voorzorg en vanwege onzekerheden in de SDRA wordt een onzekerheidsmarge gehanteerd. Dat wil zeggen dat ook gebouwen die weliswaar volgens de SDRA aan de norm voldoen, aan de versterkingsoperatie worden toegevoegd als deze gebouwen binnen de onzekerheidsmarge vallen. Deze gebouwen hebben een licht verhoogd risicoprofiel. Gebouwen die bij toepassing van de onzekerheidsmarge aan de norm voldoen, hebben een normaal risicoprofiel.

De onzekerheidsmarge die wordt toegepast is de P90-benadering. Dit houdt in dat een gebouw volgens de SDRA niet alleen op basis van de verwachtingswaarde van het risico aan de norm moet voldoen, maar met meer zekerheid, namelijk 90%. Voldoet een gebouw op basis van de verwachtingswaarde wel aan de veiligheidsnorm maar op basis van de P90-waarde van het risico niet, dat krijgt dit gebouw een licht verhoogd risicoprofiel.

Bij besluitvorming over het gaswinningsniveau uit het Groningenveld wordt een dreigings- en risicoanalyse betrokken. De uitkomst van deze analyse is daarnaast ook bepalend voor de omvang en prioritering van de versterkingsoperatie. Dat laatste is geregeld in onderhavig besluit. Uit deze analyse volgt namelijk welke gebouwen – getoetst aan de Meijdam-norm8 (hierna: veiligheidsnorm) – als mogelijk onveilig moeten worden beschouwd door toewijzing van een risicoprofiel. Dit wordt in de analyse gedaan door de belastbaarheid van gebouwen te koppelen aan de grondbeweging ten gevolge van aardbevingen waartegen de gebouwen bestand moeten zijn (de dreiging).

In het gaswinning gasjaar 2021–2022 heeft TNO de opdracht van de minister gekregen om de komende vijf jaar de publieke SDRA Groningen uit te voeren9. Dit betekent dat een onafhankelijke publieke instelling de analyse uitvoert. Het uitgangspunt bij het in publiek beheer brengen van de dreigings- en risicoanalyse is dat de modelberekeningen zo transparant mogelijk zijn voor eigenaren, onderzoekers en andere betrokkenen. Bij de ontwikkeling van de analyse heeft TNO oog gehad voor het kunnen reproduceren van de uitkomsten van het Hazard en Risk Assesmentmodel van de NAM en is de software zo ingericht dat deelmodellen kunnen worden vervangen. Hierdoor kunnen nieuwe wetenschappelijke inzichten eenvoudiger worden geïmplementeerd, ook door andere partijen. TNO heeft de software ook beschikbaar gesteld voor onderzoek door universiteiten en kennisinstellingen. Deze transparantie draagt bij aan het vertrouwen in de publieke SDRA Groningen. De modelketen van TNO is de afgelopen jaren op diverse aspecten door het Staatstoezicht op de Mijnen en een internationaal panel van wetenschappers, dat valt onder het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw gevalideerd.

Verrijking

Toepassing van de seismische dreigings- en risicoanalyse leidt soms tot moeilijk uitlegbare verschillen. Een voorbeeld van moeilijk uitlegbare verschillen is wanneer vergelijkbare gebouwen op korte afstand van elkaar toch afwijkende risicoprofielen toebedeeld krijgen op basis van de SDRA. Een ander voorbeeld is dat bepaalde gebouwen die aanzienlijke schade hebben, niet met een (licht) verhoogd risicoprofiel uit de SDRA komen. Een handmatige verrijking door de Nationaal Coördinator Groningen (hierna: NCG) voorkomt in dergelijke gevallen dat gebouwen die mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoen, niet worden opgenomen in de veiligheidsoperatie en niet worden beoordeeld. Met de verrijking kan de NCG het risicoprofiel van een gebouw, zoals dat naar voren komt uit de SDRA, naar boven bijstellen op basis van kennis en ervaring met gelijksoortige gebouwen. Met deze verrijking kan het gebouw via het lokale programma van aanpak van de gemeente worden toegevoegd aan de werkvoorraad van de NCG. De NCG is namens de minister de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsopgave. Ook het IMG kan, mede op basis van kennis en ervaring met constructieve schade, gebouwen bij de NCG aandragen voor deze verrijking. Verrijking kan niet leiden tot een lager risicoprofiel, zoals vastgelegd in artikel 13e, tweede lid, van de wet.

In het besluit is voorzien in de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels over de verrijking bij ministeriële regeling. Hierbij kan worden gedacht aan het opnemen van criteria die de NCG aanhoudt bij de verrijking, zoals het toevoegen van adressen uit hetzelfde blok van 2-onder-1 kapwoningen, of het toevoegen van adressen die constructief met elkaar verbonden zijn.

2.3 Vaststellen voldoen aan de veiligheidsnorm en eventueel benodigde versterkingsmaatregelen

Nadat aan een gebouw een risicoprofiel is toegewezen en duidelijk is of het gebouw in de versterkingsoperatie moet worden opgenomen, moet worden bepaald of het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en zo nee, welke soort maatregelen nodig is om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.

Ten aanzien van de beoordeling of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, wordt in dit besluit een voorkeursvolgorde vastgelegd. Deze volgorde geldt zowel bij een beoordeling door of in opdracht van de NCG als ook bij een beoordeling bij versterking in eigen beheer door de eigenaar. In beginsel wordt een gebouw beoordeeld met de typologieaanpak door toedeling aan een typologie en te beoordelen aan de hand van de typologie en de locatie, en eventueel ook de ontwerpdatum en afmetingen van het gebouw en volgens de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (hierna: NPR 9998). Als beoordeling met de typologieaanpak niet mogelijk is voor dat gebouw, wordt het gebouw individueel beoordeeld conform de NPR 9998. Bij dat laatste wordt, in lijn met de bestuurlijke afspraken met de regionale overheden10, bij voorkeur met de praktijkaanpak gewerkt. De praktijkaanpak werkt helemaal volgens de seismische analyse van de NPR 9998, maar maakt om te versnellen gebruik van de kennis die de afgelopen jaren is opgebouwd met vergelijkbare gebouwen in het aardbevingsgebied. Als de praktijkaanpak geen goede optie is, bijvoorbeeld omdat het een complex gebouw betreft, zal de NCG de «klassieke» methode van de NPR 9998 toepassen, met een volledige een-op-een-beoordeling. De voorkeursvolgorde wordt gehanteerd omdat met de typologieaanpak en de praktijkaanpak in hoger tempo gebouwen kunnen worden beoordeeld. Dat gebouwen zo snel mogelijk worden beoordeeld is van belang vanuit de veiligheid. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de beoordeling met de typologieaanpak en de individuele beoordeling met de NPR 9998.

Voor de bepaling welke soort maatregelen nodig is als een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, is in dit besluit opgenomen dat de minister het soort maatregelen bepaalt volgens de NPR 9998, en ook – voor een typologisch beoordeeld gebouw – aan de hand van de typologie en de locatie, en eventueel ook de ontwerpdatum en afmetingen van het gebouw. Bij ministeriële regeling worden hierover nadere regels gesteld.

Voor de NPR 9998 geldt dat in een ministeriële regeling is vastgelegd welke versie van de NPR van toepassing is op de beoordeling van een gebouw. Sinds 2015 is de NPR 9998 een aantal keer gewijzigd. Op 1 januari 2021 is in beginsel de laatste wijziging doorgevoerd. Ook die afspraak stond opgenomen in de eerdergenoemde bestuurlijke afspraken. Het Nederlands Normalisatie Instituut (hierna: NEN) heeft aangegeven dat zij met deze wijziging geen grote leemtes in kennis meer ziet. Daarom is er naar verwachting geen update van de NPR 9998 meer nodig. Alleen bij een significante ontwikkeling in de situatie in Groningen of nieuwe inzichten wordt nog een wijziging van de NPR 9998 verwacht. Aan het Adviescollege Veiligheid Groningen (hierna: ACVG) wordt gevraagd om te adviseren wanneer de ontwikkelingen in gaswinning/inzichten zodanig zijn dat een update van de NPR 9998 mogelijk noodzakelijk is.

Met het toepassen van beoordelingsmethoden, zoals de typologie-aanpak, kan binnen de versterkingsoperatie sneller voortgang worden geboekt en duidelijkheid worden geboden richting bewoners. De Mijnraad heeft op 29 juni 2018 een overkoepelend advies11 over de aanpak van de versterkingsopgave uitgebracht op basis van deeladviezen van onder meer het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, TNO, de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut en het SodM. Door de snel dalende gaswinning wordt het veiligheidsrisico kleiner en zijn als gevolg daarvan, naar verwachting, minder versterkingsmaatregelen nodig. De verwachting is dat de te nemen versterkingsmaatregelen volgens de nieuwste inzichten minder ingrijpend voor bewoners worden en dat de bouwactiviteiten zo zijn dat de uitvoering daarvan sneller kan en minder ingrijpend is. Dit dient de veiligheid, omdat zo wordt voorkomen dat er onnodige versterkingsmaatregelen worden getroffen en de focus kan liggen op versnelling van de uitvoering van versterking van onveilige gebouwen.

Omdat het van groot belang is dat de versterkingsoperatie voortvarend plaatsvindt, is per 1 juli 2021 de typologieaanpak geïntroduceerd.12 Met de typologie-aanpak is het mogelijk gebouwen op andere manieren dan via een individuele NPR-beoordeling te beoordelen. De in dit besluit vastgestelde beoordelingsmethoden zijn ter advies voorgelegd aan het ACVG. Het ACVG is ingesteld om onafhankelijk advies te geven over regels die zien op de versterking van gebouwen in relatie tot de veiligheid en de uitvoering van de versterking. Vanwege die rol is ook ten aanzien van de totstandkoming van dit besluit advies gevraagd aan het ACVG. De aanbevelingen uit dit advies zijn overgenomen.

Beoordelingsmethoden

Hieronder worden de beoordelingsmethoden nader toegelicht. Zoals hiervoor aangegeven, worden deze methoden in de hieronder weergegeven voorkeursvolgorde toegepast, indien van toepassing, en geldt de volgorde zowel bij beoordeling door de NCG als bij beoordeling in eigen beheer. De methodes verschillen met name in snelheid en efficiëntie, waardoor de eigenaar eerder de zekerheid heeft of zijn gebouw al dan niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Bij iedere beoordelingsmethode vindt een opname van het gebouw op locatie plaats.

 

Typologieaanpak

Dit besluit schrijft voor dat een gebouw in de versterkingsoperatie wordt beoordeeld met gebruikmaking van de typologieaanpak om te bepalen of het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en zo niet, welke soort maatregelen nodig is om wel aan de norm te laten voldoen. De kern van deze aanpak is dat vergelijkbare gebouwen worden geïdentificeerd op bijbehorende gebouwkenmerken. Hiermee kunnen gebouwen worden ingedeeld in typologieën. Via een opname op locatie wordt bepaald aan welke typologie het gebouw wordt toegedeeld. Door TNO ontwikkelde vlekkenkaarten en vlekkentabellen geven vervolgens per typologie aan op welke plek in Groningen een gebouw van dit type wel of niet voldoet aan de veiligheidsnorm. De typologieaanpak is een aanpak waarmee het proces van opname en beoordeling versneld kan worden, onder andere omdat er volstaan kan worden met een eenvoudige opname van een gebouw. Ook wordt hiermee tegemoetgekomen aan het tekort aan constructeurs in Groningen zodat deze voor andere onderdelen van het versterkingsproces kunnen worden ingezet, omdat voor bij de typologieaanpak beduidend minder constructeurs nodig zijn dan bij de individuele beoordeling. Op basis van adviezen van het ACVG zijn op dit moment typologieën inzetbaar die ongeveer 50% dekken van de adressen uit de werkvoorraad van de NCG. Niet ieder gebouw kan aan een typologie worden toebedeeld. In dat geval is de andere beoordelingsmethode aangewezen.

 

Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998

Het NEN heeft de NPR 9998 ontwikkeld om de constructieve veiligheid van individuele gebouwen op geïnduceerde aardbevingen te beoordelen. Indien een gebouw niet aan een typologie kan worden toebedeeld, dan vindt een individuele beoordeling van de veiligheid van het gebouw plaats volgens de NPR 9998. De NPR 9998 kan op de «klassieke» manier worden toegepast, of volgens de praktijkaanpak. Bij de «klassieke» manier van toepassen van de NPR 9998 vindt de beoordeling plaats door het toekennen van een bepaalde (ingeschatte) waarden aan onbekende eigenschappen van het gebouw, zoals aan materiaalsterktes. Om te voorkomen dat zulke inschattingen te laag uitvallen, wordt vaak conservatief ingeschat. Dit kan betekenen dat naarmate er meer onbekende factoren zijn, deze manier van toepassen van de NPR 9998 voorzichtiger is en daardoor uit voorzorg zwaardere versterking voorschrijft. Er wordt een uitgebreide opname van een gebouw uitgevoerd. Deze «klassieke» manier van toepassen van de NPR 9998 is een arbeidsintensieve en tijdrovende methode.

 

Een versnelde wijze om een beoordeling binnen het kader van de NPR 9998 tot stand te brengen is de praktijkaanpak. Bij de praktijkaanpak van de NPR 9998 vindt de individuele beoordeling van een gebouw plaats met behulp van kennis en opgedane ervaring bij beoordeling van vergelijkbare gebouwen volgens NPR 9998. Deze manier van beoordelen is ontwikkeld om snel tot een seismische beoordeling te kunnen komen en, indien nodig, de versterkingsmaatregelen direct uit te werken tot een uitvoeringsontwerp. De praktijkaanpak is een manier van toepassen van de NPR 9998, waarbij wordt gewerkt met ondersteunend referentiemateriaal en gebruik wordt gemaakt van de kennis en deskundigheid van architecten, constructeurs en aannemers, die is opgedaan bij het herstel en de versterking van gebouwen en woningen. De praktijkaanpak is op 21 oktober 2022 gevalideerd door het ACVG.1 De ontwikkeling van deze versnelde beoordelingsmethode was onderdeel van het Versnellingspakket dat het Rijk samen met de regionale bestuurders op 23 januari 2020 heeft vastgesteld.

X Noot
1

Kamerstukken II, 2021/22, 33 529 nr. 912.

2.4 Aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten bij versterking door de NCG of in eigen beheer

Dit besluit bevat nadere regels over de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen door de NCG. Zo wordt gespecificeerd waaruit deze aanspraak kan bestaan. Onder deze aanspraak wordt namelijk niet alleen de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen door de NCG gerekend, maar ook een budget voor uitvoeren van eventuele werkzaamheden in eigen beheer en vergoeding van de schade die kan optreden vanwege de versterking. Het gaat hier om uiteenlopende soorten kostenposten, zoals kosten voor het natuurvrij maken van gebouwen, tijdelijke huisvesting of de tijdelijke opslag van eigendommen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het vaststellen van deze vergoedingen.

Verder wordt in het besluit bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels gesteld worden over de aanspraak op gehele of gedeeltelijke versterking door de NCG. Deze regels werken verder uit hoe de hoogte van de aanspraak wordt bepaald, welke forfaitaire bedragen er gelden en hoe deze ter beschikking wordt gesteld.

Naast de uitvoering van de versterking door de NCG maakt de wet het ook mogelijk dat de eigenaar de stappen uit het versterkingstraject voor zijn gebouw geheel of gedeeltelijk in eigen beheer kan zetten. De bepalingen hierover staan in de artikelen 13ia, 13ib en 13ja van de wet. In dit besluit wordt voor de uitvoeringsfase van de versterking in eigen beheer geregeld dat de aanspraak uit een budget kan bestaan voor financiering hiervan. Hierbij wordt opgemerkt dat met de mogelijkheid tot het in eigen beheer uit laten voeren van de versterkingsmaatregelen, de aanspraak op vergoeding van schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen vanzelfsprekend niet komt te vervallen.

Los van dit besluit, bepaalt de wet dat de minister bepaalde voorwaarden kan verbinden aan het versterkingsbesluit en de daarin opgenomen aanspraak op vergoeding.

2.5 Prioritering en programma van aanpak

Het programma van aanpak van gemeenten vormt het centrale plannings- en sturingsinstrument voor de versterkingsopgave. Deze programma’s bestaan al en zijn voor het eerst opgesteld in de vorm van een plan van aanpak op basis van het Hazard en Risk Assesmentmodel en een Mijnraadadvies13. In het programma van aanpak zijn de gebouwen opgenomen die in aanmerking komen voor opname en beoordeling. Het programma bepaalt de volgorde van de opname en beoordeling. Die volgorde is de basis voor het nemen van versterkingsbesluiten door de minister (bij beoordeling door de NCG of door de eigenaar in eigen beheer) en de uitvoering van de versterking van gebouwen in de betreffende gemeente. De regels over het programma van aanpak bepalen dat de planning voor opnemen en beoordelen van gebouwen gebeurt aan de hand van de risicoprofielen die voortkomen uit de jaarlijkse risicoanalyse zoals beschreven in paragraaf 2.2 (de SDRA). Het uitgangspunt is dat gebouwen met een hoger risicoprofiel eerder worden ingepland voor opname en beoordeling dan gebouwen die een lager risicoprofiel hebben. Hier mag de gemeente van afwijken, maar alleen als dit de snelheid van de planning of het draagvlak van de versterking ten goede komt. Onder dezelfde voorwaarden mogen ook gebouwen met een normaal risicoprofiel worden aangewezen in de meerjarige planning. In lijn met het Mijnraadadvies uit 201814 is het uitgangspunt van de versterkingsoperatie dat deze aanpassing in de planning pas kan worden meegenomen wanneer de veiligheid niet in het geding is. Voor een waarborg van de toepassing van deze uitgangspunten stelt het besluit de voorwaarden vast op basis waarvan de inspecteur-generaal der mijnen zijn advies over het programma van aanpak vaststelt. Het advies richt zich op de vraag of het programma van aanpak voldoende is gericht op het zo snel mogelijk realiseren van de versterkingsopgave en gaat na of het voldoet aan de voorwaarden.

2.6 Opname op verzoek

Het is belangrijk dat iedereen zich veilig voelt in zijn woning of andersoortige gebouw. Daarom kunnen eigenaren vragen om een opname op verzoek wanneer een gebouw niet in de versterkingsopgave is opgenomen. Een gebouw wordt niet in de versterkingsopgave opgenomen als het een normaal risicoprofiel heeft. De wet bepaalt dat de eigenaar een verzoek kan doen voor opname van een gebouw met een normaal risicoprofiel alsnog op te nemen in de versterkingsoperatie, omdat hij zich niet veilig voelt. Met het verzoek vraagt de eigenaar de NCG om te onderzoeken of zijn gebouw versterking nodig heeft. Vervolgens onderzoekt de NCG of het gebouw opgenomen en beoordeeld moet worden en al dan niet versterkt moet worden.

De procedure daarvoor is als volgt. De NCG laat een ingenieursbureau een minder ingrijpende opname uitvoeren dan de opname in de reguliere versterkingsoperatie. Op basis van deze opname adviseert het ingenieursbureau of de waargenomen bijzonderheden op zo’n verzwakking kunnen wijzen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de uitkomst van de risicoanalyse (te weten: een normaal risicoprofiel) juist is. De NCG besluit vervolgens met inachtneming van het advies van het ingenieursbureau of een beoordeling van een gebouw noodzakelijk is, en stelt de gemeente daarvan op de hoogte als een beoordeling nodig is. De gemeente neemt het gebouw dan op in haar programma van aanpak.

2.7 Vergoeding overlast schadeafhandeling

Naast bepalingen over de versterking is in dit besluit ook een bepaling die ziet op de schadeafhandeling. Het IMG heeft op basis van de wet de bevoegdheid om een overlastvergoeding toe te kennen aan gedupeerden die een schadevergoeding krijgen. De vergoeding is in dit besluit vastgesteld op maximaal € 1.000,–. Het IMG geeft op zijn website aan hoe het invulling geeft aan deze bevoegdheid.

2.8 Maximale termijn versterkingsbesluit

De wet bepaalt dat de maximale termijn voor het nemen van een versterkingsbesluit in beginsel één jaar is nadat de beoordeling van het gebouw is bekendgemaakt aan de eigenaar. De NCG streeft ernaar om het versterkingsbesluit sneller te nemen. Het is daarnaast op basis van de wet mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur specifieke situaties aan te wijzen waarbij binnen zes maanden een versterkingsbesluit moet worden genomen, en waarbij de eventuele verlenging van die termijn ook maximaal zes maanden bedraagt. In dit besluit wordt de aanwijzing van deze situaties gedelegeerd naar het niveau van een ministeriële regeling.

3. Regeldruk

De regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals van dit besluit is beperkt. De regeldrukkosten komen voort uit de mogelijkheid tot opname op verzoek. Dit besluit biedt de mogelijkheid voor eigenaren van een gebouw met een normaal risicoprofiel om een verzoek in te dienen tot opname in het gemeentelijke programma van aanpak. Dit geldt voor particuliere eigenaren, maar ook voor eigenaren van een bedrijfspand of boerderij. Eigenaren moeten hiervoor bij de NCG een verzoek doen en daarbij informatie aanleveren. Op de website van de NCG is informatie te vinden over de voorwaarden en de procedure hiervoor. Het indienen van een verzoek gaat met een formulier dat op de website van de NCG staat. Dit formulier bestaat uit tien vragen. Het formulier is gemakkelijk te raadplegen, het zijn relatief eenvoudige vragen en de eigenaar kan bij de NCG terecht voor hulp bij het invullen van het formulier. Regeldrukkosten ontstaan ook doordat de eigenaar thuis zal moeten zijn als wanneer een bouwkundige thuis langskomt voor een startgesprek voorafgaand aan de opname en de opname zelf, waarbij de constructie en gebouwonderdelen worden nagekeken, en een slotgesprek. De regeldrukkosten die voortkomen uit dit besluit betreffen daarmee het kennisnemen van de voorwaarden en procedure, het indienen van de verzoek tot opname en het bezoekmomenten voor de opname van het gebouw.

De verwachting is dat een eigenaar gemiddeld 10 minuten nodig heeft voor het kennisnemen van de informatie over de voorwaarden en procedure en 25 minuten voor het invullen van het formulier. Naast het formulier zijn er regeldrukkosten doordat de eigenaar thuis moet zijn voor een startgesprek, de opname van het gebouw en het slotgesprek om de bevindingen toe te lichten. Deze bezoekmomenten bij elkaar kosten gemiddeld 7 uur. Per aanvraag wordt daarom een tijd gerekend van 7 uur en 35 minuten. Uitgaande van een uurtarief van € 17 voor bewoners en € 39 voor de eigenaren van bedrijfspanden zijn de administratieve lasten per verzoek respectievelijk € 128,92 en € 295,75. Het is lastig te voorspellen hoeveel eigenaren daadwerkelijk een verzoek zullen indienen. De totale verwachte regeldrukkosten zijn daarom niet goed in te schatten. Er is geen sprake van «out of pocket kosten» voor de indieners van een verzoek. Het is ook mogelijk dat een verzoek niet wordt gehonoreerd en het gebouw niet in aanmerking komt voor opname en er dus geen bezoekmomenten plaatsvinden. Dan blijft de regeldruk beperkt tot het kennisnemen van de voorwaarden en procedure en invullen van het formulier.

Mocht het gebouw in aanmerking komen om te worden opgenomen in het programma van aanpak, dan wordt het gebouw onderdeel van het versterkingsproces dat is beschreven in de wet. In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting van de wet worden de administratieve lasten van de wet beschreven.

4. Uitvoering

De uitvoerders van dit besluit zijn de NCG en de aardbevingsgemeenten. De NCG voert de versterkingsoperatie uit voor zover de eigenaar niet kiest voor versterking in eigen beheer. De gemeenten stellen een programma van aanpak op voor de prioritering van de versterking. Zoals aangegeven in paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting heeft met de NCG en een afvaardiging van de gemeenten afstemming plaatsgevonden. Omdat het besluit een overwegend bestaande praktijk vastlegt, die al is opgenomen in het Besluit versterken gebouwen Groningen, is de uitvoering van de werkwijze grotendeels bekend en hebben de NCG en de gemeenten hiermee ervaring opgedaan. In aanvulling op de bestaande praktijk zorgt de wijze waarop de beoordeling van gebouwen in dit besluit is vastgelegd voor een efficiëntere beoordeling van gebouwen.

Naast de uitvoeringsgevolgen van de beoordelingsmethoden zal een groot deel van de uiteindelijke uitvoerbaarheid binnen de versterkingsoperatie liggen in de meer gedetailleerde uitwerking van de bepalingen bij ministeriële regeling. Het is evident dat bij deze uitwerking uitgebreide aandacht zal zijn voor de uitvoering.

De gevolgen en belasting die uit de versterking voortvloeien voor burgers en bedrijven, staan beschreven in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting van de wet en in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting bij dit besluit. Zoals eerder aangegeven biedt de wet de mogelijkheid aan eigenaren om de versterking in eigen beheer uit te voeren. Hiermee heeft de eigenaar de regie over de versterking van zijn gebouw in eigen handen. De bepalingen hiertoe staan niet in dit besluit, maar in de wet.

5. Advies en consultatie

Over dit besluit is aan het Adviescollege toetsing regeldruk advies gevraagd. Het adviescollege heeft geadviseerd een aantal punten in de regeldrukparagraaf aan te passen. Het betreft onder meer een toelichting op het gehanteerde tarief en het in kaart brengen van de regeldruklasten voor eigenaren die voor een eventuele opname op locatie aanwezig moeten zijn. Naar aanleiding van dit advies is de regeldrukparagraaf aangepast. Er heeft voor totstandkoming van dit besluit ook afstemming plaatsgevonden met de NCG, het IMG, een vertegenwoordiging vanuit de regio en zoals eerder aangegeven, met het ACVG.

Een conceptversie van dit besluit is via internet geconsulteerd op de website www.internetconsultatie.nl van 13 december 2020 tot en met 10 januari 2021. Er zijn twee reacties binnengekomen die openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties komen van het Groninger Gasberaad (hierna: GGB) en van de Groningse woningcorporaties (hierna: G13). De consultatiereacties hebben op meerdere onderdelen aanleiding gegeven tot aanpassing van het besluit en de nota van toelichting.

Overlastvergoeding schade

Het GGB geeft aan dat de indruk wordt gewekt dat de overlastvergoeding en vergoeding voor immateriële schade communicerende vaten zijn.

Bodembeweging door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld en de gasopslag Norg, de schade die dit veroorzaakt en het doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure brengen voor de gedupeerde ongemak en overlast met zich. Het ervaren van ongemak en overlast betekent op zichzelf echter nog niet dat er sprake is van een persoonsaantasting waarvoor op grond van het Nederlands recht een recht op schadevergoeding bestaat. Er is op grond van het Nederlands recht sprake van een recht op vergoeding van immateriële schade wanneer de aard en de ernst van een normschending en van de gevolgen daarvan voor de betrokkene zodanig zijn dat zij tot het oordeel leiden dat iemand «in zijn persoon is aangetast» (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162). Omdat niet steeds sprake is van zo’n persoonsaantasting is de overlastvergoeding in het leven geroepen, zodat er in alle gevallen ruimte bestaat om een compensatie te bieden voor het ongemak en de overlast die de gedupeerde ervaart als gevolg van het hebben van schade en het daarmee gemoeide doorlopen van een schadevergoedingsprocedure. Deze vergoeding dient dan ook niet ter vervanging van een vergoeding voor schade als gevolg van een persoonsaantasting waar een gedupeerde op grond van het Nederlands recht mogelijk recht op heeft. Met de overlastvergoeding wordt extra ruimte gecreëerd voor het IMG om te voorzien in een compensatie voor dit soort ongemak en overlast.

Het GGB stelt ook de vraag wat wordt bedoeld met overlast, en waarin dit anders is dan indirecte schade of bijkomende kosten.

Het hebben van schade en het daarmee gemoeide doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure brengen voor de gedupeerde ongemak en overlast met zich, die op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als persoonsaantasting. Met de overlastvergoeding wordt beoogd hiervoor een compensatie te bieden. Deze compensatie dient derhalve niet ter vergoeding van bijkomende kosten of andere directe of indirecte schade, zoals de thuisblijfvergoeding.

In reactie op een vraag van het GGB over de maximering kan worden aangegeven dat de overlastvergoeding niet dient ter vergoeding van (directe of indirecte) vermogensschade, waaronder bijkomende kosten zoals de thuisblijfvergoeding. Voor dit soort kosten bestaat op grond van het Nederlandse schadevergoedingsrecht namelijk al een grondslag voor vergoeding. Zulke schade wordt dan ook afzonderlijk vergoed, op grond van de algemene taak die aan het IMG is toegekend. De overlastvergoeding betreft een vergoeding voor het ongemak en de overlast die een aanvrager van schadevergoeding ervaart, maar waarvoor op grond van het Nederlands recht op zichzelf geen recht op vergoeding bestaat. Dit laat onverlet dat een gedupeerde recht kan hebben op een vergoeding van immateriële schade wanneer sprake is van een persoonsaantasting. Een maximering van het bedrag van de overlastvergoeding doet daarom geen afbreuk aan het recht op vergoeding van (immateriële) schade.

Opname op verzoek

Het GGB geeft aan dat een limiet aan het aantal te behandelen verzoeken per jaar onwenselijk is. In reactie hierop wordt opgemerkt dat de mogelijkheid tot het stellen van een limiet is opgenomen voorn uitzonderlijke situaties. Gebruikmaking van de mogelijkheid tot het stellen van een limiet zal daarom ook alleen in uitzonderlijke situaties plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan een situatie waarin het aantal verzoeken zo groot is of naar verwachting zo groot wordt, dat de capaciteit van de NCG bij de verwerking ervan in de knel komt. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om zonder bijzondere aanleiding een grens te stellen waardoor eigenaren die twijfels hebben over de veiligheid van hun woning hun aanvraag niet verwerkt zien door een per ministeriële regeling gestelde limiet. Als het aantal aanvragen naar verwachting zal stijgen, is er de mogelijkheid om voor het daaropvolgende jaar een limiet te stellen. Gebruikmaking van deze mogelijkheid heeft geen invloed op reeds ingediende aanvragen maar enkel op aanvragen ingediend na inwerkingtreding van de ministeriële regeling.

Aanspraak eigenaar op vergoeding kosten uitvoering versterkingsmaatregelen door de NCG

Naar aanleiding van verschillende vragen en opmerkingen over artikel 10g over de aanspraak van de eigenaar is de toelichting aangepast. In de toelichting is duidelijk gemaakt dat de aanspraak op de vergoeding van de kosten voor geleden schade door de versterkingsmaatregelen niet vervalt in het geval van versterking in eigen beheer. Wanneer versterkingsmaatregelen geheel of gedeeltelijk in eigen beheer worden uitgevoerd, krijgt de eigenaar het deel van de aanspraak dat daarvoor is voorzien via een trekkingsrecht.

Verder is het artikel aangepast naar aanleiding van opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State. Hierdoor is er nu een duidelijker onderscheid tussen (het deel van) de versterkingsmaatregelen die door de eigenaar in eigen beheer worden uitgevoerd ten opzichte van de versterkingsmaatregelen die de NCG namens de minister uitvoert.

De reactie van het GGB vraagt bovendien om nog enkele verhelderingen over de aanspraak. Allereerst vraagt het GGB zich af of een eigenaar in geval van schade door versterkingsmaatregelen een claim in moet dienen. Dit is niet het geval omdat zo’n vergoeding onderdeel is van de aanspraak die is opgenomen in het versterkingsbesluit. Dit versterkingsbesluit hoeft niet aangevraagd te worden. De minister stelt het versterkingsbesluit ambtshalve op, in samenspraak met de eigenaar en de NCG. De wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld, wordt uitgewerkt bij ministeriële regeling.

Ten tweede heeft het GGB een opmerking over het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor versterkingsmaatregelen. Op basis van artikel 13ba van de wet heeft de minister al de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningerveld de veiligheid wordt geschaad. Dit is in lijn met het punt van het GGB dat de hoogte van de aanspraak zo moet zijn, dat wordt vergoed wat nodig is in het kader van de versterking en de eventueel daardoor geleden schade. De grondslag die in het besluit is opgenomen, leidt niet tot een afwijking van dit uitgangspunt. Deze grondslag ziet alleen op de manier waarop de hoogte van het bedrag dat daarvoor nodig is, op transparante wijze wordt vastgesteld. Over de uitwerking op ministeriële regelingsniveau van deze bepalingen zal overleg met de maatschappelijke organisaties plaatsvinden.

Tot slot maakt het GGB zich zorgen over de rechtsbescherming bij de aanspraak. Tegen de vaststelling van de aanspraak staat bezwaar en beroep open omdat deze aanspraak onderdeel is van het versterkingsbesluit. De wet regelt ook dat een eigenaar via een regeling van de Raad voor Rechtsbijstand gratis gebruik kan maken van juridische, bouwkundige en financiële bijstand bij het instellen van bezwaar of beroep tegen besluiten in het versterkings- en schadetraject. Deze rechtsbescherming wordt toegelicht in de memorie van toelichting op de wet.

Groningse woningcorporaties (G13)

De G13 sluit zich aan bij de input die is gegeven door het GGB. De overige opmerkingen in hun reactie zien op de inhoud van de wet of op de versterkingsoperatie en niet specifiek op onderhavig besluit, en blijven daarom hier onbesproken.

6. Financiële consequenties van het besluit

Artikel 15 van de wet biedt een grondslag om alle kosten die worden gemaakt voor de versterking, op te nemen in de heffing op de NAM. Het gaat daarbij in ieder geval, maar niet uitsluitend, om de kosten die worden gemaakt voor de versterkingsmaatregelen zelf, voor de beoordeling van gebouwen, de uitvoering van de versterkingsmaatregelen, de apparaatskosten van de NCG voor zover die betrekking hebben op het versterken van gebouwen, de inhuur van experts, de kosten voor het faciliteren van bewoners die geconfronteerd worden met versterking (zoals vervangende woonruimte en reiskostenvergoedingen) en onderzoek dat wordt verricht ten behoeve van de kaders voor versterken. De hoogte van de heffing wordt bepaald door de gemaakte kosten om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Als de kosten van de realisatie van de versterking hoger uitvallen dan verwacht in het versterkingsbesluit, is dit voor rekening van de NAM. De in de wet opgenomen heffingsgrondslag in de wet ziet ook op de kosten die voortvloeien uit de bepalingen van dit besluit.

II Artikelsgewijs

Artikel I

A
Eerste onderdeel

Deze wijziging is van technische aard en is bedoeld om artikel 1 te laten voldoen aan aanwijzing 3.59, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Tweede onderdeel

Met de wet versterken wordt geregeld dat de begripsbepalingen in artikel 1 van de Tijdelijke wet Groningen ook van toepassing worden op de onderliggende regelgeving, waaronder het Besluit Tijdelijke wet Groningen. Dat geldt dus ook voor de begripsbepaling Instituut in die wet. Daarmee kan deze begripsbepaling in het Besluit Tijdelijke wet Groningen vervallen.

Derde onderdeel

Aan artikel 1 worden drie begripsbepalingen toegevoegd in verband met de nieuwe artikelen 10a, 10b en 10f. Opgemerkt wordt dat de begrippen die in artikel 13b van de wet zijn opgenomen, ook doorwerken in dit besluit.

B

Artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de wet geeft het IMG een bevoegdheid om aan gedupeerden aan wie een schadevergoeding wordt toegekend, een overlastvergoeding toe te kennen. Deze overlastvergoeding betreft een vergoeding voor de overlast die het lijden van schade en daarmee gemoeide doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure bij het IMG met zich brengt.

Bodembeweging door mijnbouwactiviteiten in Groningen en Norg, de schade die dit veroorzaakt en het doorlopen van een schadeafhandelingsprocedure brengen voor de gedupeerde ongemak met zich. Het ervaren van dergelijk ongemak of overlast betekent op zichzelf echter niet dat sprake is van een persoonsaantasting waarvoor op grond van het Nederlands recht een recht op vergoeding bestaat. Er is op grond van het Nederlands recht pas sprake van een recht op vergoeding van immateriële schade wanneer de aard en de ernst van een normschending en van de gevolgen daarvan voor de betrokkene zodanig zijn dat zij tot het oordeel leiden dat iemand «in zijn persoon is aangetast» (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162).

Met de overlastvergoeding wordt beoogd een compensatie te bieden voor het «gewone» ongemak dat de gedupeerde ervaart als gevolg van het doorlopen van een schadevergoedingsprocedure. Deze vergoeding dient daarom niet ter vervanging van een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van een persoonsaantasting waar een gedupeerde op grond van het Nederlands recht mogelijk recht op heeft. Ook dient deze compensatie niet ter vergoeding van enige vorm van vermogensschade, zoals bijkomende kosten of andere directe of indirecte schade, zoals de thuisblijfvergoeding.

Dit artikel staat ook los van de aanspraak die een eigenaar wiens gebouw zich in de versterkingsoperatie bevindt, bij de NCG kan maken op vergoeding van schade die optreedt ten gevolge van de versterking, zoals schade wegens het moeten thuisblijven tijdens een beoordeling in het kader van de versterking. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10g, eerste lid.

De maximale hoogte van deze vergoeding is in het nieuwe artikel 1c, in lijn met de maximale vergoeding die eerder op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade kon worden toegekend, vastgesteld op ten hoogste € 1.000,–. Omdat de overlastvergoeding onverlet laat dat een gedupeerde recht kan hebben op een vergoeding van immateriële schade wanneer sprake is van een persoonsaantasting, doet een maximering van het bedrag van de overlastvergoeding geen afbreuk aan het recht op vergoeding van immateriële schade. Het is vervolgens aan het IMG om in zijn werkwijze nadere invulling te geven aan de bevoegdheid om een overlastvergoeding toe te kennen. Het IMG publiceert zijn werkwijze, ingevolge artikel 10, derde lid, van de wet, op zijn website.

C

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 6 van het besluit aan te passen, dat ziet op de vergoeding voor de voorzitter en andere leden van het IMG voor hun werkzaamheden. In artikel 6, eerste lid, werd tot nu toe een vergoeding in de vorm van een uurtarief voorgeschreven voor technische leden. Dit wordt gewijzigd, omdat het hanteren van een uurtarief voor technische leden ertoe kan leiden dat de norm uit de Wet normering topinkomens wordt overschreden. Daarom wordt nu geregeld dat alle leden, inclusief de voorzitter, een vergoeding krijgen waarbij het maximum van de salarisschaal bij een arbeidsduur van gemiddeld 36 uren per week gelijk is aan het maximum van salarisschaal 18 zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

D

De nieuwe paragraaf 3a bevat bepalingen over de versterking van gebouwen.

Artikel 10a
Eerste lid

De grondslag voor artikel 10a is artikel 13a, zevende lid, van de wet. Daarin is bepaald dat gebouwen of categorieën van gebouwen kunnen worden aangewezen die niet onder (onderdelen van) het versterkingsregime zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de wet vallen, omdat de versterking op een andere wijze wordt geregeld. Het dient in deze gevallen geen doel om deze gebouwen opnieuw een versterkingsprocedure te laten doorlopen, ditmaal op grond van de wet.

Op gebouwen die wel onder hoofdstuk 5 van de wet vallen en waarvoor al stappen in de versterkingsprocedure zijn genomen, is de overgangsbepaling van artikel 22b van de wet van toepassing. Verder geldt dat door de in de wet opgenomen beperking tot gebouwen, de infrastructuur, zoals bruggen en dijken, niet onder de reikwijdte van dit besluit valt.

Het eerste lid zondert een aantal gebouwen uit van hoofdstuk 5 van de wet. Alleen de zorgplicht van de minister, genoemd in artikel 13ba van de wet, geldt onverkort voor de versterking van de gebouwen die in het eerste lid worden genoemd. Daarom wordt in het eerste lid aangegeven dat hoofdstuk 5 van de wet weliswaar niet van toepassing is op deze gebouwen, maar dat een onderdeel daarvan, namelijk artikel 13ba, wel van toepassing is.

In de onderdelen a en b wordt een uitzondering gemaakt voor school- en zorggebouwen waarvoor al in het kader van een eigen programma de versterking wordt uitgevoerd. Deze programma’s worden voortgezet volgens de afspraken en de werkwijze die al zijn ingezet.

Onderdeel c heeft betrekking op de Beleidsregel vergoeding kosten aardbevingsbestendige industrie Groningen. Deze beleidsregel is kort gezegd van toepassing op installaties en de daarmee functioneel verbonden gebouwen bij industriële bedrijven. Via onderdeel c worden onder andere gebouwen voor het gebruik, de opslag of de productie van gevaarlijke stoffen, zoals controlekamers, uitgezonderd van de wet. Voor subonderdeel 4° wordt daarbij verwezen naar de risicokaart, bedoeld in artikel 45 van de Wet veiligheidsregio’s. Op grond van het derde lid van dat artikel bestaat er een ministeriële regeling, de Regeling provinciale risicokaart, waarin categorieën van rampen en crises zijn vastgesteld die op de risicokaart moeten worden vermeld. Op grond van artikel 3, eerste lid, van die regeling, in combinatie met bijlage I bij die regeling, geldt dat risico’s op ongevallen met gevaarlijke stoffen moeten worden vermeld indien de hoeveelheid gevaarlijke stoffen een drempelwaarde als bedoeld in bijlage I overschrijdt. Die drempelwaarde is dus ook hier van toepassing op de opslag in inrichtingen.

In onderdeel d is een afbakening gemaakt ten opzichte van gebouwen die onder de Beleidsregel vergoeding kosten aardbevingsbestendige nieuwbouw Groningen vallen.

In onderdeel e is een afbakening gemaakt ten opzichte van gebouwen die toebehoren aan batch 1.588 als bedoeld in artikel 15a van de wet. Batch 1.588 is een groep woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Voor de versterking van de woningen is een grondslag voor een specifieke uitkering voor de gemeenten Appingedam, Delfzijl, Midden-Groningen en Groningen opgenomen in de wet. De versterking van deze gebouwen vindt plaats in eigen beheer van de eigenaar en wordt door de gemeenten vergoed vanuit een specifieke uitkering. Omdat de versterkingsprocedure op een alternatieve wijze wordt ingevuld, zijn de gebouwen in batch 1.588 van de toepassing van hoofdstuk 5 van de wet uitgesloten.

Tweede lid

Dit lid bevat een afbakening ten opzichte van gebouwen in de Zandplatenbuurt Zuid in Delfzijl. Deze gebouwen zullen worden gesloopt en herbouwd in het kader van de versterkingsopgave. De gemeente Eemsdelta heeft met bewoners van deze woningen afspraken gemaakt over de versterking, waarbij dezelfde uitgangspunten zijn gehanteerd als bij de versterking van de woningen in batch 1.588.

De gemeente Eemsdelta heeft een subsidieregeling opgesteld voor de gebouwen in de Zandplatenbuurt Zuid, die door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) wordt uitgevoerd. Voor betrokkenen is bekend welke gebouwen het betreft. Voor de gebouwen in de Zandplatenbuurt Zuid blijven enkele onderdelen van hoofdstuk 5 van de wet gelden. De zorgplicht van de minister, zoals genoemd in artikel 13ba van de wet, geldt onverkort voor de versterking van deze gebouwen. Ook artikel 13n blijft gelden. Reden hiervoor is dat de eigenaren van een gebouw recht blijven houden op de bouwkundige en financiële bijstand en juridische bijstand bij schadeafhandeling en in het versterkingstraject na het verkrijgen van de beoordeling, zoals dit in de wet is geregeld met de inwerkingtreding van de wet versterken.

Artikel 10b

De grondslag voor dit artikel is artikel 13e, derde lid, van de wet. Dit lid bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over het vaststellen van het risicoprofiel en de actualisatie daarvan, zoals opgenomen in de eerste twee leden van artikel 13e.

Eerste lid

Het eerste lid beschrijft de risicoprofielen die de minister hanteert: gebouwen met een normaal risicoprofiel, gebouwen met een licht verhoogd risicoprofiel en gebouwen met een verhoogd risicoprofiel.

Tweede lid

Het tweede lid ziet op de wijze van toekennen van een risicoprofiel aan een gebouw voor de meerjarige planning. Het vaststellen van het risicoprofiel van een gebouw door de minister gebeurt op basis van de analyse van de verwachte bodembeweging op regioniveau en de analyse van de risico’s van de verwachte bodembeweging voor omwonenden en gebouwen. Deze analyse is de seismische dreigings- en risicoanalyse (SDRA) die jaarlijks voor het Groningenveld wordt uitgevoerd. De minister heeft TNO op grond van artikel 123, tweede lid, van de Mijnbouwwet en artikel 11.4.1 van de Mijnbouwregeling opdracht gegeven om vanaf 2021 voor een duur van vijf jaar deze SDRA uit te voeren (Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 815).

Derde en vierde lid

Als de aard, locatie of staat van een gebouw daartoe aanleiding geeft, wordt het risicoprofiel voor dat gebouw, zoals dat voortvloeit uit de SDRA, door de minister naar boven bijgesteld. Deze bijstelling, de zogenoemde verrijking, vindt plaats op basis van kennis van en ervaring met gelijksoortige gebouwen. Het bijgestelde risicoprofiel is het risicoprofiel voor het betreffende gebouw dat wordt gebruikt voor de meerjarige planning.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over bijstelling. Bijvoorbeeld criteria op basis waarvan de verrijking verder kan worden ingevuld.

Artikel 10c

De grondslag voor dit artikel is artikel 13g, achtste lid, van de wet. Daarin is onder andere opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het programma van aanpak.

Eerste lid

Zodra de minister een overzicht van de risicoprofielen voor de gebouwen in een gemeente heeft vastgesteld en naar de betreffende gemeente heeft verstuurd, kan de gemeente in kwestie concreet aan de slag met het opstellen van het programma van aanpak. Dit programma bevat een prioritering van gebouwen die mogelijk versterking nodig hebben om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.

Een belangrijk onderdeel van een programma van aanpak is de meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen in de gemeente. Het is aan de gemeenteraad om deze planning op basis van de risicoprofielen op te stellen. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders overdragen op grond van artikel 156 van de Gemeentewet.

Tweede, derde en vierde lid

In de meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen kunnen naast gebouwen met een (licht) verhoogd risico ook gebouwen met een normaal risico worden opgenomen. Vanuit het oogpunt van veiligheid is het uitgangspunt voor de meerjarige planning dat gebouwen met een verhoogd risico eerder worden ingepland voor opname en beoordeling dan gebouwen met een licht verhoogd of een normaal risico. Hier kan alleen onder voorwaarden van worden afgeweken. Hierbij geldt ten eerste dat er geen vertraging mag ontstaan voor de versterking van gebouwen met een (licht) verhoogd risico. Ten tweede moet de gemeente motiveren dat de afwijkende planning bevorderlijk is voor de snelheid van de uitvoering van de planning of het draagvlak voor de versterking. Deze twee voorwaarden gelden ook voor het opnemen van gebouwen met een normaal risico in de meerjarige planning.

Artikel 10d

De grondslag voor dit artikel is artikel 13g, achtste lid, van de wet. Daarin is onder andere bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de advisering door de inspecteur-generaal der mijnen.

Uit artikel 13g, derde lid, van de wet volgt dat de gemeenteraad, voordat een programma van aanpak wordt vastgesteld, een ontwerp hiervan aan de inspecteur-generaal der mijnen zendt met daarbij het verzoek om een advies uit te brengen over het ontwerp in relatie tot de veiligheid. Voor dit advies heeft de inspecteur-generaal op grond van artikel 13g, vierde lid, van de wet zes weken de tijd. Hierbij neemt hij het overzicht van de risicoprofielen, dat hij van de minister heeft ontvangen, in acht. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, moet het advies van de inspecteur-generaal gaan over de vraag of het programma van aanpak voldoende gericht is op het zo snel mogelijk realiseren van de versterkingsopgave, evenals over de vraag of het programma voldoet aan de genoemde voorwaarden waarbij de veiligheid niet in het geding is.

Artikel 10e

De grondslag voor dit artikel is artikel 13g, achtste lid, van de wet. Daarin is onder andere bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over het bepaalde in het zesde lid van dat artikel, te weten dat de eigenaar van een gebouw de minister kan verzoeken te onderzoeken of het gebouw mogelijk versterking behoeft als de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Eerste lid

Op grond van artikel 13g, zesde lid, van de wet kunnen eigenaren van gebouwen de ministerverzoeken om te laten onderzoeken of hun gebouw versterking behoeft. In aansluiting hierop bepaalt het eerste lid van dat artikel dat alleen de eigenaar van een gebouw dat niet in een programma van aanpak is opgenomen, zo’n verzoek kan indienen. Dit heeft te maken met het feit dat gebouwen met een (licht) verhoogd risico altijd in het programma van aanpak worden opgenomen. Bij gebouwen met een normaal risico is de verwachting dat zij aan de veiligheidsnorm voldoen. Deze gebouwen kunnen alleen onder bepaalde voorwaarden in het programma van aanpak worden opgenomen (zie in dit verband de toelichting bij artikel 10c, tweede, derde en vierde lid). Als een gebouw met een normaal risico is opgenomen in het programma van aanpak, hoeft de eigenaar van het betreffende gebouw geen verzoek in te dienen bij de minister. Opname en beoordeling vinden dan immers plaats in het kader van de uitvoering van het programma van aanpak.

Tweede en derde lid

Op de website van de NCG is een formulier beschikbaar gesteld, waarmee om een onderzoek als bedoeld in dit artikel kan worden verzocht. Op grond van het tweede lid kan zo’n verzoek alleen met dat formulier worden ingediend. Op de website van de NCG is ook informatie te vinden over de voorwaarden en de procedures die gelden bij het indienen van zo’n verzoek worden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het maximumaantal onderzoeken dat de NCG per jaar in behandeling kan nemen.

Artikel 10f

De grondslag voor dit artikel is artikel 13h van de wet. Daarin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en de wijze waarop wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.

Eerste lid

Hierin is bepaald hoe wordt vastgesteld of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm. Op grond van artikel 13i van de wet beoordeelt de minister of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. In artikel 13ia is bepaald dat in de daar genoemde gevallen de eigenaar de beoordeling in eigen beheer kan uitvoeren. Op beide situaties is het eerste lid van toepassing. In het eerste lid is hierbij een voorkeursvolgorde voor de beoordelingsmethoden opgenomen

In beginsel wordt een gebouw beoordeeld met de typologieaanpak. Een typologie kenmerkt zich door gemeenschappelijke seismische kenmerken van gebouwen. Kenmerken zijn bijvoorbeeld materiaal en constructiesysteem van een gebouw. Als een gebouw aan een bepaalde typologie kan worden toegewezen, kan aan de hand van die typologie en de locatie, of aan de hand van die typologie, de locatie, de ontwerpdatum en afmetingen van het gebouw en volgens de NPR 9998, relatief eenvoudig worden bepaald of het gebouw wel of niet aan de veiligheidsnorm voldoet. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de typologieaanpak.

Als de typologieaanpak niet mogelijk is voor een gebouw, vindt de beoordeling van het gebouw plaats met een individuele beoordeling volgens de NPR 9998. Hierbij heeft de beoordeling van het gebouw op basis van kennis en opgedane ervaring bij beoordeling van vergelijkbare gebouwen aan de hand van de NPR, de praktijkaanpak van de NPR 9998, de voorkeur. Wanneer de praktijkaanpak niet mogelijk is voor een gebouw, bijvoorbeeld omdat de eigenaar de beoordeling in eigen beheer uitvoert en de gecontracteerde aannemer niet de benodigde kennis en ervaring heeft, vindt de individuele beoordeling van het gebouw plaats op basis van de «klassieke» toepassing van de NPR 9998.

Tweede en derde lid

Het tweede en derde lid zien op het bepalen van de soort maatregelen in het geval sprake is van een gebouw waarvoor met de typologieaanpak is vastgesteld dat het niet aan de veiligheidsnorm voldoet en de minister dit in een besluit heeft opgenomen. Het bepalen van welke soort maatregelen nodig is vindt plaats volgens de NPR 9998 aan de hand van de typologie en de locatie (derde lid) of volgens de NPR 9998 aan de hand van de typologie, de locatie en de ontwerpdatum en afmetingen van het gebouw.

Vierde lid

Dit lid is van toepassing als sprake is van een gebouw waarvoor met een individuele beoordeling volgens de NPR 9998 is vastgesteld dat het niet aan de veiligheidsnorm voldoet en de minister dit in een besluit heeft opgenomen. Het bepalen van welke soort maatregelen nodig is, vindt plaats volgens de NPR 9998.

Vijfde lid

Het vijfde lid bevat vier grondslagen ter uitwerking in een ministeriële regeling. Bij ministeriële regeling wordt de hanteren versie van de NPR 9998 bepaald (aanhef). Er worden nadere regels gesteld over de beoordeling of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm met de typologieaanpak en over de individuele beoordeling volgens de NPR 9998 (onderdelen a en b). In onderdeel c wordt de grondslag gegeven voor het opnemen van nadere regels over het bepalen welke soort maatregelen nodig zijn voor een gebouw waarvoor met de typologieaanpak of de individuele beoordeling is komen vast te staan dat het niet voldoet aan de veiligheidsnorm.

Zesde lid

Een opname op locatie is nodig om de actuele toestand van het gebouw te bepalen en daarmee te kunnen beoordelen of er daadwerkelijk versterkingsmaatregelen nodig zijn.

Artikel 10g

De grondslag voor het eerste tot en met het vierde lid is artikel 13j, twaalfde lid, van de wet. Daarin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur onder andere nadere regels worden gesteld omtrent de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt de onderdelen waaruit de aanspraak kan bestaan. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen het deel van de aanspraak dat betrekking heeft op de uitvoering van de versterking in natura door de minister (onderdeel a), een budget voor uitvoering in eigen beheer (onderdeel b) en een vergoeding van schade die het gevolg is van de voorbereiding en de uitvoering van de versterking (onderdeel c).

Bij een vergoeding die betrekking heeft op de voorbereiding van de versterkingsmaatregelen (onderdeel c), kan worden gedacht aan vergoeding voor kosten die worden gemaakt voor het laten maken van een definitief of technisch ontwerp in het kader van de versterking. Ook kan worden gedacht aan het zogenoemd natuurvrij maken van het gebouw, om te voorkomen dat door de uitvoering van de versterking op grond van de Wet natuurbescherming beschermde diersoorten worden verstoord.

Bij vergoeding van kosten die betrekking hebben op de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen (onderdelen a, b en c). gaat het om kosten die direct samenhangen met de bouw- en sloopwerkzaamheden die vanwege de versterking moeten worden verricht.

Verder kan vergoeding van de kosten ook voorzien in een vergoeding voor schade die optreedt vanwege de uitvoering van de versterking. Hierbij kan worden gedacht aan een vergoeding voor de periode waarin een eigenaar thuis moet blijven voor de opname en beoordeling of feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen, aan een vergoeding van de kosten voor tijdelijke huisvesting of het tijdelijk opslaan van eigendommen, of aan een vergoeding voor de financiële schade die een bedrijf lijdt tijdens de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.

Uitgangspunt is dat de minister (de NCG) de versterkingsmaatregelen in natura uitvoert. Daarbij ontvangt de eigenaar geen budget, maar benut de minister het volledige deel van de aanspraak dat is voorzien voor de feitelijke uitvoering van de versterkingsmaatregelen.

De eigenaar kan er ook voor kiezen om de versterking geheel of gedeeltelijk in eigen beheer uit te voeren. Als de eigenaar ervoor kiest om de voorbereiding of uitvoering van de versterkingsmaatregelen geheel of gedeeltelijk in eigen beheer te nemen, krijgt hij het deel van de aanspraak dat daarvoor is voorzien. Met dat budget kan de eigenaar vervolgens een of meer opdrachten verstrekken voor het laten voorbereiden of uitvoeren van de versterkingsmaatregelen.

Tweede lid

Een eigenaar kan géén gebruik maken van de mogelijkheid tot uitvoering van de versterkingsmaatregelen in eigen beheer, als de minister het desbetreffende versterkingsbesluit tegen de zin van de eigenaar in heeft genomen, omdat niet-versterken geen optie is in verband met belangen van de eigenaar, gebruiker of derde belanghebbenden. Hierbij kan het gaan om de situatie dat de eigenaar door het indienen van bedenkingen duidelijk heeft gemaakt dat hij niet wil dat zijn gebouw wordt versterkt als bedoeld in artikel 13i, zesde lid, van de wet.

Derde en vierde lid

Het derde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de wijze van vaststellen van de hoogte van de aanspraak, de manier waarop de eigenaar die aanspraak krijgt en de verplichtingen van de eigenaar daarbij. Het vierde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over het vaststellen van de aanspraak van de eigenaar van vergoeding van genoemde kosten. De grondslag voor het derde en vierde lid ligt in artikel 13j, twaalfde lid, van de wet, dat onder andere bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Vijfde lid

De grondslag voor het vijfde lid is artikel 13j, derde lid, van de wet. Dat lid bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gevallen worden aangewezen waarvoor de redelijke termijn, bedoeld in artikel 13j, eerste lid, van de wet, maximaal zes maanden bedraagt en waarvoor de verlenging, bedoeld in artikel 13j, tweede lid, van de wet maximaal zes maanden bedraagt. Het vijfde lid bepaalt dat deze gevallen bij ministeriële regeling moeten worden aangewezen.

Zesde lid

De grondslag voor dit lid is artikel 13j, twaalfde lid, van de wet, dat onder andere bepaalt dat nadere regels gesteld kunnen worden over het bepaalde in 13j, achtste lid, van de wet. Artikel 13j, achtste lid, bepaalt dat de minister bij de aanspraak rekening kan houden met de door het IMG uitgekeerde of uit te keren vergoeding van deze schade. Het zesde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels hierover kunnen worden gesteld.

E

Onderdeel E bevat wijzigingen om het besluit aan te laten sluiten bij de systematiek van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd.

F

Artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de wet geeft het IMG een bevoegdheid om een overlastvergoeding toe te kennen aan gedupeerden aan wie een schadevergoeding wordt toegekend. Het IMG moet op grond van artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen een jaarverslag opstellen. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het besluit moet daarbij een rapportage over het verstreken boekjaar worden toegevoegd.

Op grond van de eerste wijziging moet de rapportage ook het aantal gevallen bevatten waarin een overlastvergoeding is toegekend (een nieuw subonderdeel 5° bij onderdeel a).

Op grond van de tweede wijziging worden in onderdeel b de subonderdelen 1° en 2° aangepast. In de aanhef en de tabellen wordt de term «schadesoort» vervangen door de term «soort schade of vergoeding», zodat duidelijk is dat ook informatie moet worden opgenomen over de uitgekeerde overlastvergoeding.

G

Onderdeel G ziet op het toevoegen van de in dit besluit opgenomen bijlagen aan het Besluit Tijdelijke wet Groningen.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Inwerkingtreding is bepaald op het moment van inwerkingtreding van de wet versterken, zijnde 1 juli 2023.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/18, 33 529, nr. 457.

X Noot
2

Kamerstukken II 2017/18, 33 529, nr. 498.

X Noot
3

Kamerstukken II 2017/18, 33 529, nr. 493.

X Noot
4

Wet van 19 april 2023 tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Stb. 2023, 164).

X Noot
8

Kamerstukken II 2015/16, 33 529, nr. 205.

X Noot
9

Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 815.

X Noot
10

Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 830.

X Noot
11

Kamerstukken II 2017/18, 33 529, nr. 498.

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/21, 33 529, nr. 871

X Noot
13

Kamerstukken II, 2017/18, 33 529 nr. 498.

X Noot
14

Kamerstukken II, 2017/18, 33 529 nr. 498.

Naar boven