Besluit van 3 mei 2022, houdende vaststelling van de voorwaarden voor de ministeriële instemming met de statuten van het participatiefonds en de gevolgen van intrekking van de aanwijzing van het participatiefonds als gevolg van de modernisering van het participatiefonds en beëindiging van het vervangingsfonds (Besluit participatiefonds 2022)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 1 maart 2022, nr. WJZ/31523084 (ID 11478), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 191a, derde lid, en 194, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 170a, derde lid, en 173, derde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 april 2022, nr. W05.22.00019/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 25 april 2022, nr. WJZ/32403508 (11478), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

bestuur:

bestuur van het participatiefonds;

bevoegd gezag:

bij het participatiefonds, op grond van artikel 190, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 169, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, aangesloten bevoegd gezag van een school of instelling, bestuur van een centrale dienst of bestuur van een samenwerkingsverband;

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

participatiefonds:

rechtspersoon, bedoeld in artikel 190, eerste en tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, eerste en tweede lid, van de Wet op de expertisecentra.

Artikel 2. Voorwaarden instemming statuten

  • 1. Onze Minister stemt in met de statuten van het participatiefonds alsmede met wijziging daarvan, indien in de statuten ten minste is opgenomen:

    • a. dat het participatiefonds zich ten doelt stelt de taken uit te voeren, bedoeld in artikel 190, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, van de Wet op de expertisecentra;

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden en de plaatsvervangend leden van het bestuur;

    • c. het aantal leden en plaatsvervangend leden van het bestuur dat wordt benoemd, met dien verstande dat het bestuur ten minste drie en ten hoogste negen leden heeft, waarvan één voorzitter;

    • d. dat de helft van de leden en plaatsvervangend leden, met uitzondering van de voorzitter, wordt benoemd op bindende voordracht van de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties in het onderwijs en de andere helft wordt benoemd op bindende voordracht van de centrale werkgeversorganisatie primair onderwijs;

    • e. dat het participatiefonds ten minste eenmaal per jaar overleg voert met Onze Minister of een door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordiger;

    • f. dat het bestuur in het kader van zijn taakuitoefening, bedoeld in artikel 190, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, aan het bevoegd gezag bij reglement of anderszins verplichtingen van administratieve aard kan opleggen voor:

      • 1°. de controle van de rechtmatigheid van de uitgaven van het participatiefonds;

      • 2°. het verkrijgen van betrouwbare gegevens over het ontstaan van aanspraken op werkloosheidsuitkeringen of uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet;

      • 3°. de doelmatige uitvoering van de werkzaamheden door het participatiefonds;

      • 4°. het voldoen aan verplichtingen van het participatiefonds uit hoofde van de wet of dit besluit;

      • 5°. het vaststellen van de bijdrage die het bevoegd gezag aan het participatiefonds moet voldoen;

    • g. dat bij ontbinding of beëindiging van de werkzaamheden van het participatiefonds de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen wordt vastgesteld door het bestuur in overeenstemming met Onze Minister; en

    • h. dat het participatiefonds een van het bestuur onafhankelijke commissie instelt die is belast met het interne toezicht, waarvan de taken zijn vastgelegd in de statuten.

  • 2. Onze Minister stemt in ieder geval niet in met een door het participatiefonds voorgestelde wijziging van de statuten indien:

    • a. een dergelijk besluit in strijd is met de wet of met dit besluit;

    • b. een dergelijk besluit in strijd is met het algemeen belang of met een op grond van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door Onze Minister vastgestelde beleidsregel; of

    • c. een dergelijk besluit niet is te verenigen met de taken van het participatiefonds, bedoeld in artikel 190, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, van de Wet op de expertisecentra.

Artikel 3. Gevolgen intrekking van de aanwijzing

Bij de intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 190, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra:

  • a. wendt het participatiefonds de onder zijn beheer staande middelen, bestemd voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 190, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, aan voor het doel waartoe die middelen aan het participatiefonds ter beschikking zijn gesteld; of

  • b. draagt het participatiefonds de in onderdeel a bedoelde middelen over aan een andere, door Onze Minister op grond van de in de aanhef genoemde artikelen, aan te wijzen rechtspersoon.

Artikel 4. Wijziging Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds

Het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

bestuur:

bestuur van het vervangingsfonds;

bevoegd gezag:

een bij het vervangingsfonds, op grond van artikel 188, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 167, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, aangesloten bevoegd gezag van een school of instelling of bestuur van een samenwerkingsverband;

Onze Minister:

Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

vervangingsfonds:

de rechtspersoon, bedoeld in artikel 188, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 167, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.

B

Artikel 2 vervalt.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister stemt in met de statuten alsmede de wijziging daarvan, bedoeld in artikel 194, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 173, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, indien de statuten ten minste de volgende bepalingen bevatten:

    • a. dat het vervangingsfonds zich ten doel stelt de waarborgen te bieden, bedoeld in artikel 188, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 167, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra;

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag door het vervangingsfonds van de leden en plaatsvervangend leden van het bestuur;

    • c. het aantal leden en plaatsvervangend leden van het bestuur dat wordt benoemd, met dien verstande dat het bestuur ten minste drie en ten hoogste negen leden heeft, waarvan één voorzitter;

    • d. dat de leden en plaatsvervangend leden, met uitzondering van de voorzitter, voor de worden benoemd op bindende voordracht van de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties in het onderwijs en voor de andere helft worden benoemd op bindende voordracht van de centrale werkgeversorganisatie primair onderwijs;

    • e. dat het vervangingsfonds ten minste eenmaal per jaar overleg voert met Onze Minister of een door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordiger;

    • f. dat het bestuur in het kader van zijn taakuitoefening, bedoeld in artikel 188, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 167, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, het bevoegd gezag bij reglement of anderszins verplichtingen van administratieve aard oplegt ten behoeve van:

      • 1°. de controle van de rechtmatigheid van de uitgaven van het vervangingsfonds;

      • 2°. het verkrijgen door het vervangingsfonds van betrouwbare gegevens met betrekking tot ziekteverzuim, andere vormen van afwezigheid en vervanging;

      • 3°. de doelmatige uitvoering van de werkzaamheden door het vervangingsfonds;

      • 4°. het voldoen aan verplichtingen van het vervangingsfonds uit hoofde van de wet of dit besluit;

      • 5°. het vaststellen van de bijdrage die het bevoegd gezag aan het vervangingsfonds moet voldoen;

    • g. dat bij ontbinding of beëindiging van de werkzaamheden van het vervangingsfonds de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen door het bestuur wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister; en

    • h. dat het vervangingsfonds een van het bestuur onafhankelijke commissie instelt die is belast met het interne toezicht en waarvan de taken zijn vastgelegd in de statuten.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt telkens «of het Participatiefonds».

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4. Gevolgen intrekking van de aanwijzing

Bij de intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 188, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 167, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra:

  • a. wendt het vervangingsfonds de onder zijn beheer staande middelen, bestemd voor het verschaffen van de waarborgen, bedoeld in artikel 188, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 167, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, aan voor het doel waartoe die middelen aan het vervangingsfonds ter beschikking zijn gesteld; of

  • b. draagt het vervangingsfonds de in onderdeel a bedoelde middelen over aan een andere, door Onze Minister op grond van de in de aanhef genoemde artikelen, aan te wijzen rechtspersoon.

E

De artikelen 5 en 6 vervallen.

F

Aan artikel 7 wordt na «tijdstip» toegevoegd «en vervalt op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel E, en artikel II, onderdeel D, van de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en modernisering participatiefonds) (Stb. 2021, 538) in werking treden».

G

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vervangingsfonds, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst.

Artikel 5. Wijziging Besluit SUWI

Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a.

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. aan het participatiefonds, bedoeld in artikel 190, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken, bedoeld in artikel 190, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de expertisecentra.

B

Artikel 5.17, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het UWV verstrekt uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties aan het participatiefonds, bedoeld in artikel 190, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, kosteloos de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taak, bedoeld in artikel 190, derde lid, onderdeel d, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, onderdeel d, van de Wet op de expertisecentra.

Artikel 6. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel 5, onderdeel A, subonderdeel 1.

  • 2. Artikel 5, onderdeel A, subonderdeel 1, treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen I, onderdeel E, en II, onderdeel D, van de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en modernisering participatiefonds) (Stb. 2021, 538) in werking treden.

Artikel 7. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit participatiefonds, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 mei 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Uitgegeven de vierentwintigste mei 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

I. Algemeen

1. Aanleiding

Het onderhavige besluit is vastgesteld in verband met de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en modernisering participatiefonds) (Stb. 2021, 538) (hierna: de Wijzigingswet). De Wijzigingswet moderniseert de regeling voor het participatiefonds in de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) en de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC) en regelt dat de verplichte aansluiting bij het vervangingsfonds op termijn wordt beëindigd.

Dit noopt ertoe dat ook de regels in het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds (hierna: Besluit Vf/Pf) moeten worden aangepast. Dit betreft grotendeels technische en redactionele aanpassingen. De regeling voor het participatiefonds is geactualiseerd op basis van de gewijzigde wetgeving. Daarnaast is geregeld dat de regels in de amvb over het vervangingsfonds op termijn vervallen. Tot slot is er behoefte aan een verduidelijking van de grondslag voor gegevensuitwisseling tussen het UWV en de fondsen. Daarom is ook het Besluit SUWI gewijzigd.

2. Inhoud van het besluit

2.1 Besluit participatiefonds 2022 en wijziging van Besluit Vf/Pf

In het Besluit participatiefonds 2022 (hierna: Besluit pf 2022) wordt de regeling voor het participatiefonds gewijzigd door aan te sluiten bij de Wijzigingswet. Het Besluit Vf/Pf wordt zodanig gewijzigd dat het Besluit vervangingsfonds 2022 (hierna: Besluit vf 2022) ontstaat. Voor een uitgebreidere toelichting op de vormgeving van dit besluit en de inhoud van aanpassingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

Naast deze wijzigingen wordt in beide besluiten een wijziging doorgevoerd met betrekking tot de goedkeuring van de statuten, ter waarborging voor de interne checks and balances. Uit het Gemeenschappelijk normenkader voor financieel beheer, verantwoording en intern toezicht vloeit voort dat wanneer een zelfstandig bestuursorgaan (hierna: zbo) geen Raad van Toezicht heeft, in de sectorale regelgeving moet worden aangegeven op welke wijze de checks and balances worden gewaarborgd, conform de strekking van het normenkader.1

Het vervangingsfonds en het participatiefonds hebben geen Raad van Toezicht. In dit besluit wordt uitvoering gegeven aan genoemd normenkader door in beide besluiten aan artikel 2, eerste lid, een onderdeel h toe te voegen. Hierin wordt bepaald dat een van het bestuur onafhankelijke commissie wordt ingesteld die wordt belast met het interne toezicht. De taken van deze commissie dienen in de statuten te worden vastgelegd. Het toevoegen van dit vereiste aan artikel 2 biedt de zekerheid dat het interne toezicht op onafhankelijke wijze wordt geregeld en is in lijn met het normenkader, nu daarmee voldoende checks and balances zijn vastgelegd naast de waarborgen die reeds uit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voortvloeien.

Deze toevoeging verandert feitelijk niets aan de (toezichts)verhouding tussen de minister en het bestuur. De commissie fungeert als een onafhankelijke auditcommissie die het bestuur adviseert op basis van haar bevindingen over de kwaliteit van de dienstverlening en van de (financiële) verantwoording. Hierbij heeft het fonds als zbo de ruimte om zelf afwegingen te maken over het takenpakket van de commissie. De onafhankelijkheid van de commissie komt in de praktijk tot uiting in de omstandigheid dat leden geen functie in het bestuur mogen bekleden.

2.2 Wijziging Besluit SUWI

De taken van het participatiefonds in verband met de uitkering en de uitkeringsgerechtigden worden in artikel 190 WPO en artikel 169 WEC genoemd. Gebleken is dat de wettelijke omschrijving van de taken van het participatiefonds in verband met de uitkering en de re-integratie van uitkeringsgerechtigden niet voldoende aansluit bij de rol van het participatiefonds. Door wijziging van de WPO en de WEC worden deze taken expliciet beschreven en wordt de re-integratietaak van het participatiefonds als wettelijke taak in de WPO en WEC expliciet gemaakt. Daarnaast wordt het re-integratiebeleid van het participatiefonds vernieuwd en komt er meer aandacht voor de rol van werkgevers en het participatiefonds in de fase voorafgaande aan een mogelijk ontslag. In het Besluit SUWI wordt de basis voor de verstrekking van gegevens door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) aan het participatiefonds verduidelijkt, voor het uitvoeren van de wettelijke taken inzake de waarborg, het betalen en verrekenen van de uitkeringen en de re-integratie. Verder wordt de verwijzing naar het vervangingsfonds uit het Besluit SUWI verwijderd vanaf het moment dat de wettelijke taak van het vervangingsfonds wordt beëindigd. Tot slot wordt het Besluit SUWI geactualiseerd door uit artikel 5.9, eerste lid, onderdelen a en b, te schrappen dat het vervangingsfonds en het participatiefonds voor het voortgezet onderwijs werken. In de artikelsgewijze toelichting op artikel 5 wordt nader op de wijzigingen in dit besluit ingegaan.

3. Gevolgen

De gevolgen die de modernisering van het participatiefonds en het (op termijn) beëindigen van het vervangingsfonds voor burgers, bedrijven en instellingen heeft, zijn reeds in het kader van de Wijzigingswet in kaart gebracht. Dit betreffen gevolgen voor besturen die nu nog declareren bij het vervangingsfonds, zij zullen op een andere manier met hun vervangingskosten moeten omgaan. Daarnaast zullen alle schoolbesturen te maken krijgen met de modernisering van het participatiefonds. Hoewel zij zullen moeten wennen aan de nieuwe werkwijze, betekent dit ook een verlaging van de administratieve lasten doordat de declaratiesystematiek wordt vereenvoudigd Ook zullen werkloos geworden leraren te maken krijgen met het vernieuwde re-integratiebeleid van het participatiefonds. Dit besluit brengt geen nieuwe gevolgen met zich. Het besluit bevat bepalingen over de verhouding tussen de minister en het fonds, als privaatrechtelijk zbo. Tevens legt het de verdere basis voor de verstrekking van bepaalde uitkeringsgegevens van het UWV aan het participatiefonds, die nodig zijn voor de uitvoering van de wettelijke taken door het fonds. Hiermee wordt het besluit in overeenstemming gebracht met het verruimde wettelijk takenpakket van het participatiefonds zoals vastgelegd in de Wijzigingswet. Dit takenpakket werd in de praktijk al grotendeels uitgevoerd door het fonds.

4. Regeldruk

Dit besluit volgt op de nieuwe wetgeving voor het participatiefonds en betreft vooral een codificatie van de reeds bestaande praktijk waarin UWV persoonsgegevens aan het fonds levert voor de uitoefening van zijn taken op het gebied van waarborg, betaling aan uitvoerders zoals het UWV en re-integratie van werkloze ex-werknemers afkomstig uit het primair onderwijs. De gevolgen voor de regeldruk door de modernisering van het participatiefonds zijn reeds in kaart gebracht in het kader van de memorie van toelichting op de Wijzigingswet.2 Hierin wordt benoemd dat in het kader van de opheffing van het vervangingsfonds de regeldruk naar verwachting zal verminderen. Wel zullen scholen die nu nog declareren bij het vervangingsfonds moeten besluiten hoe zij na de beëindiging van het vervangingsfonds omgaan met de vervangingskosten. Dit brengt enige administratieve lasten met zich mee. In het kader van de modernisering van het participatiefonds is in de memorie van toelichting op de Wijzigingswet benoemd dat de modernisering tegelijk een vereenvoudiging in de declaratiesystematiek is. Dit vermindert de administratieve lasten voor schoolbesturen. Dit besluit brengt geen nieuwe gevolgen voor de regeldruk met zich.

5. Uitvoering

Er zijn geen uitvoeringsgevolgen als gevolg van dit besluit te verwachten. Het besluit sluit aan op de wijzigingen in de wetgeving. De Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) heeft geconstateerd dat dit besluit geen impact op de uitvoering zal hebben.

6. Financiële gevolgen

Dit besluit heeft geen financiële gevolgen. Het betreft zoals gezegd het vastleggen van de bestaande praktijk en een uitwerking van hetgeen in de Wijzigingswet is geregeld. De financiële consequenties zijn in dat verband beschreven. Dit betreft in het kader van de beëindiging van het vervangingsfonds het vervallen van de OCW-bijdrage aan de apparaatskosten van het vervangingsfonds. In het kader van de modernisering van het participatiefonds betreft dit een laatste verrekening voor de oude systematiek van de uitkeringskosten met de Rijksbegroting. Wat betreft de wijziging van het Besluit SUWI gaat het om kosteloos te verstrekken gegevens door het UWV.

7. Caribisch Nederland

Dit besluit heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland omdat dit besluit alleen werking heeft in het Europese deel van Nederland.

8. Advies en consultatie

De Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs en de Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs zijn geconsulteerd. Zij kunnen zich vinden in de wijzigingen van het besluit en het uit elkaar trekken van het Besluit Vf/Pf.

Ook DUO, het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) het UWV en het Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zijn geconsulteerd. Zoals hierboven benoemd, heeft DUO geconstateerd dat dit besluit geen impact op de uitvoering zal hebben. Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft. Volgens het UWV is het Besluit SUWI uitvoerbaar, haalbaar en handhaafbaar, en leidt het niet tot (incidentele of structurele) uitvoeringskosten. De AP had geen opmerkingen over dit besluit.

Het besluit heeft in de periode van 21 december 2020 tot en met 1 februari 2021 opengestaan voor internetconsultatie, er zijn geen reacties op de internetconsultatie gekomen.

II. Artikelsgewijs

Inleiding

In het Besluit vf/pf worden regels gesteld inzake het participatiefonds en het vervangingsfonds. Aangezien de wijzigingen voortvloeiend uit de Wijzigingswet voor het vervangingsfonds op een ander moment in werking treden dan die voor het participatiefonds, zijn omwille van de overzichtelijkheid de wijzigingen op amvb-niveau in twee afzonderlijke besluiten ondergebracht. Ieder fonds heeft derhalve zijn eigen amvb. Dit is als volgt bewerkstelligd. Deze amvb stelt het nieuwe Besluit participatiefonds 2022 vast. Dit besluit betreft vanzelfsprekend slechts het participatiefonds en komt qua indeling overeen met die van het Besluit Vf/Pf.

In artikel 4 van deze amvb wordt het Besluit Vf/Pf gewijzigd. In het Besluit Vf/Pf worden alle verwijzingen naar het participatiefonds geschrapt en de citeertitel gewijzigd naar «Besluit vervangingsfonds 2022». Hiermee gaat dit besluit alleen nog maar over het vervangingsfonds. Op deze manier worden de onderdelen in het Besluit Vf/Pf over het vervangingsfonds en het participatiefonds van elkaar ontvlochten. Deze ontvlechting dient de overzichtelijkheid

Op het moment dat de onderdelen inzake het vervangingsfonds van de Wijzigingswet in werking treden en daarmee de verplichte aansluiting bij het vervangingsfonds wordt beëindigd vervalt het Besluit vervangingsfonds 2022.

De bepalingen in dit besluit zijn grotendeels overgenomen uit het Besluit Vf/Pf. Hieronder wordt met name toegelicht wat er in onderhavig besluit is gewijzigd ten opzichte van dat besluit. Artikel 2 (oud) is niet overgenomen. Zie hierover de artikelsgewijze toelichting op artikel 4, onderdeel B.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Aan artikel 1 is een begripsbepaling van «bestuur» toegevoegd om te voorkomen dat dit telkens uitgeschreven moet worden. In de begripsbepaling van bevoegd gezag zijn het bestuur van de centrale dienst en samenwerkingsverband toegevoegd. Artikel 190, eerste lid, verklaart het tweede tot en met het vijfde lid van overeenkomstige toepassing. In beginsel geldt dat het bevoegd gezag is aangesloten bij het participatiefonds. Op grond van artikel 190, zesde lid, van de WPO kan echter ontheffing worden verleend op grond van bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard. Verder is conform aanwijzing 3.59 van de de Aanwijzingen voor de regelgeving de opsommingsnummering verwijderd en zijn de definities van de WPO en de WEC komen te vervallen. Tot slot zijn de onderdelen over het vervangingsfonds geschrapt (die worden immers geregeld in het Besluit vf 2022, zie ook hierna onder artikel 4) en zijn de verwijzingen naar de relevante wetsartikelen in de WPO en de WEC geactualiseerd, in verband met de inwerkingtreding van de Wijzigingswet.

Artikel 2. Voorwaarden instemming statuten

In dit artikel worden de onderdelen over het vervangingsfonds geschrapt en zijn de verwijzingen naar de relevante wetsartikelen in de WPO en de WEC geactualiseerd. Daarnaast hebben er enkele redactionele wijzigingen plaatsgevonden. Het tweede lid is bijvoorbeeld geschrapt en in het eerste lid opgenomen omwille van de leesbaarheid. Hierin zijn geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.

Artikel 3, onderdeel f, van het Besluit Vf/Pf luidde: «dat het bestuur van het Vervangingsfonds en het bestuur van het Participatiefonds in het kader van hun taakuitoefening, bedoeld in artikel 2, het bevoegd gezag bij algemeen verbindend voorschrift verplichtingen van administratieve aard opleggen ten behoeve van: (...)». Het begrip «algemeen verbindend voorschrift» is toegevoegd bij de samenvoeging van het Besluit vervangingsfonds en het Besluit participatiefonds tot één besluit.3 Destijds is deze toevoeging niet toegelicht.4 Aangezien er geen wettelijke grondslag is voor het stellen van algemeen verbindende voorschriften, is deze term vervangen door «bij reglement of anderszins». Hiermee luidt de tekst van deze bepaling weer zoals die was voorafgaand aan genoemde samenvoeging van het Besluit vervangingsfonds en het Besluit participatiefonds in 2011.

Verder is onderdeel h aan artikel 2, eerste lid, toegevoegd, waarin een nieuw vereiste voor de statuten is opgenomen. Zie hierover paragraaf 3.1 in het algemeen deel van deze toelichting.

Tot slot is het tweede lid vormgegeven door middel van een opsomming om de leesbaarheid te bevorderen. Inhoudelijk is niets gewijzigd.

Artikel 3. Gevolgen intrekking van de aanwijzing

In dit artikel zijn alleen de onderdelen over het vervangingsfonds geschrapt en zijn de verwijzingen naar de relevante wetsartikelen in de WPO en de WEC geactualiseerd ten opzichte van het Besluit Vf/Pf. Daarnaast zijn enkele kleine redactionele wijzigingen doorgevoerd. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht.

Artikel 4. Wijziging Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds

In dit artikel wordt het Besluit Vf/Pf zodanig gewijzigd dat het slechts van toepassing is op het vervangingsfonds. Dit houdt in dat in alle artikelen alle onderdelen over het participatiefonds zijn geschrapt. Hieronder wordt op een aantal onderdelen meer specifiek ingegaan. Voor de toelichting op de onderdelen A, C en D wordt verwezen naar de toelichting op respectievelijk artikel 1, 2 en 3 (waar vervangingsfonds gelezen moet worden als participatiefonds) met uitzondering van de actualisering van de verwijzing naar de wetsartikelen. Voor het vervangingsfonds blijven immers de huidige artikelen van de WPO en de WEC gelden, tot het moment van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E en artikel II, onderdeel D, van de Wijzigingswet.

Onderdeel B

In het Besluit Vf/Pf werd in artikel 2 de op de betrokken onderwijswetten gebaseerde wettelijke taak van de fondsen herhaald.5 Dergelijke herhaling is overbodig. Daarom is artikel 2 vervallen. Hiermee vervalt ook het benoemen van de taak van het vervangingsfonds met betrekking tot het beheren van een noodfonds zoals was opgenomen in artikel 2, tweede lid (oud). Dit brengt het besluit in overeenstemming met de praktijk. Dit noodfonds bestaat namelijk al niet meer sinds 1 augustus 2013.

Onderdelen E en F

In het Besluit Vf/Pf vervallen de uitgewerkte artikelen 5 en 6 (wijziging Besluit SUWI en intrekking Besluit vervangingsfonds en Besluit participatiefonds). In artikel 7 (inwerkingtreding) wordt het vervallen van het Besluit vf 2022 geregeld door aan artikel 7 toe te voegen dat het besluit vervalt op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel E en artikel II, onderdeel D, van de Wijzigingswet in werking treedt. Dit bewerkstelligt dat het Besluit vf 2022 vervalt op het moment dat de wetswijziging in werking treedt waarmee de wettelijke taak van het vervangingsfonds wordt beëindigd.

Onderdeel G

Met dit artikel wordt de citeertitel gewijzigd zodat duidelijk is dat dit besluit voortaan alleen over het vervangingsfonds gaat. De toevoeging van het jaartal dient ter onderscheiding van het Besluit vervangingsfonds (Stb. 1994, 809).

Artikel 5. Wijziging Besluit SUWI

Onderdeel A

De wettelijke taakstelling van het vervangingsfonds vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Door het vervallen van de wettelijke taakstelling vervalt tevens de grondslag voor het verstrekken van gegevens aan het vervangingsfonds door UWV. Daarom komt artikel 5.9, eerste lid, onderdeel a, te vervallen. Naar de navolgende onderdelen wordt, met name binnen het decentraal domein, veelvuldig verwezen. Vanwege de kenbaarheid worden deze onderdelen derhalve niet verletterd.6

Het UWV is op grond van het nieuwe artikel 5.9, eerste lid, onderdeel b, bevoegd gegevens te verstrekken aan het participatiefonds die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken op grond van artikel 190, derde lid, onderdelen a, b en c, WPO en artikel 169, derde lid, onderdelen a, b en c, WEC.

Op grond van onderdeel a heeft het participatiefonds de taak waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen van gewezen personeel en kosten voor uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid, anders dan voor de Ziektewet. Voor deze taak kunnen uitkeringsgegevens nodig zijn. Het kan ook om collectieve gegevens gaan die bij UWV berusten.7

Op grond van onderdeel b deelt UWV persoonsgegevens (uitkeringsgegevens) direct met het participatiefonds.8 Omdat het participatiefonds namens de schoolbesturen de betaling van de WW verzorgt, factureert UWV aan het participatiefonds en worden in dat kader persoonsgegevens aan het participatiefonds verstrekt. Dit betreffen dezelfde gegevens die verwerkt worden in het kader van het verhaal op overheidswerkgevers. Uit de aard van de wettelijke taak volgt tevens dat het participatiefonds namens het bevoegd gezag in WPO en WEC betalingen aan UWV voldoet. UWV brengt dit in rekening van het Participatiefonds via een zogenaamde verzamelfactuur door UWV.

Onderdeel c biedt de verwerkingsgrondslag, die in het kader van de doelbinding noodzakelijk is. UWV heeft als verwerkingsverantwoordelijke te borgen dat gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden dan waarvoor ze worden verstrekt, zodat de ontvangen gegevens door het participatiefonds kunnen worden geadministreerd en UWV deze gegevens ook voor die verwerking mag verstrekken. Het participatiefonds ontvangt daartoe dezelfde actuele en noodzakelijke gegevens waarop werkgevers ook een beroep kunnen doen.

Onderdeel B

Het participatiefonds voert de taak van artikel 72a, onderdeel a, van de Werkloosheidswet uit namens de schoolbesturen. In het nieuwe tweede lid van artikel 5.17 wordt geregeld dat het UWV gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze aan het participatiefonds opgedragen taak verstrekt. Het participatiefonds ontvangt hiermee dezelfde gegevens die de overheidswerkgever ontvangt in het kader van de uitvoering van de taak bedoeld in artikel 72a Werkloosheidswet.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Het besluit treedt inwerking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De beëindiging van de verplichte aansluiting bij het vervangingsfonds zal later plaatsvinden. Om deze reden is sprake van een afwijkende inwerkingtreding van artikel 5, onderdeel A, onder 1 (de wijziging van artikel 5.9, eerste lid, onderdeel a, Besluit SUWI). Dit onderdeel moet pas in werking treden op het moment dat de verplichte aansluiting bij het vervangingsfonds wordt beëindigd. Daarom wordt aangesloten bij de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, en artikel II, onderdeel D, van de Wijzigingswet. Ook het vervallen van het Besluit vf 2022 is aan dit moment gekoppeld. Dit is geregeld in artikel 4, onderdeel F.

Artikel 7. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit participatiefonds, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst. De toevoeging van het jaartal dient ter onderscheiding van het Besluit participatiefonds (Stb. 1996, 384).

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma


X Noot
1

Bijlage 1, p. 3, voetnoot 5, bij Kamerstukken II 2013/14, 33 822, nr. 1.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20 35 400, 3, p. 14–17.

X Noot
3

Stb. 2011, 286.

X Noot
4

Stb. 2011, 286, p. 8 (nota van toelichting).

X Noot
5

Stb. 2011, 286, p. 8 (nota van toelichting).

X Noot
6

Bij het vervallen van onderdeel artikel 5.9, eerste lid, onderdeel e, met de inwerkingtreding van het Besluit langdurige zorg is dezelfde afweging gemaakt.

X Noot
7

Dit komt overeen met het geldende regime, zie tevens: Stb. 2005, 724, p. 29 & 30.

X Noot
8

Dit betreft een codificatie van de sinds 1995 geldende praktijk, zie: Kamerstukken II 2019/20, 35 400, nr. 3, p. 27.

Naar boven