Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en modernisering participatiefonds)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra te wijzigen om de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met de kosten van vervanging te beëindigen en de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend te moderniseren;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel b van de begripsbepaling «personeel» in artikel 1 vervalt «138 en 139,».

B

Artikel 126 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «, uitkeringen aan gewezen personeel en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid» vervangen door «en uitkeringen».

2. In het eerste lid wordt «de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid» vervangen door «de kosten van werkloosheidsuitkeringen en uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid».

C

De artikelen 138 en 139 vervallen.

D

Artikel 157, vierde lid, vervalt onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.

E

De artikelen 183, 183a en 187 vervallen.

F

Artikel 184 komt te luiden:

Artikel 184. Verplichte aansluiting bij rechtspersoon in verband met kosten van uitkeringen

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 184a, 184a1, 194e en 194f wordt onder participatiefonds verstaan de door Onze Minister aangewezen rechtspersoon, bedoeld in het tweede lid. Het tweede tot en met vijfde lid en artikel 184a zijn van overeenkomstige toepassing op het bestuur van een centrale dienst en op het samenwerkingsverband.

  • 2. Het bevoegd gezag is aangesloten bij een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich het uitoefenen van de taken, genoemd in het derde lid, ten doel stelt.

  • 3. Het participatiefonds heeft tot taak:

    • a. het bieden van waarborgen ten behoeve van het bevoegd gezag voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen van gewezen personeel alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet;

    • b. het namens het bevoegd gezag voldoen van de werkloosheidsuitkeringen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het voldoen van de kosten van bovenwettelijke uitkeringen aan de instanties die de uitkeringen verstrekken, hebben verstrekt of zullen verstrekken;

    • c. het namens het bevoegd gezag voeren van de administratie van de werkloosheidsuitkeringen die zijn vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • d. het namens het bevoegd gezag uitvoeren van de in artikel 72a, onder a, van de Werkloosheidswet opgedragen taak;

    • e. het ondersteunen van het bevoegd gezag bij het beleid gericht op het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en het voorkomen van werkloosheid;

    • f. het bij het bevoegd gezag in rekening brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen van gewezen personeel alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet welke niet voor vergoeding van het participatiefonds in aanmerking komen.

  • 4. Het bevoegd gezag voldoet aan het participatiefonds een door het bestuur van het participatiefonds vast te stellen premie in verband met de uitoefening van de in het derde lid genoemde taken.

  • 5. Het bestuur van het participatiefonds stelt regels vast voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de uitkeringskosten bij het bevoegd gezag in rekening worden gebracht. Als onderdeel daarvan stelt het bestuur van het participatiefonds de hoogte van de eigen bijdrage in deze kosten vast.

  • 6. Van de in het tweede lid bedoelde aansluiting kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag of het bestuur van een centrale dienst ontheffing verlenen op grond van bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard, met dien verstande dat het participatiefonds na ontheffing in ieder geval de taken, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c, d en f uitvoert, met inachtneming van het vierde en vijfde lid. Het participatiefonds kan na ontheffing de taak, bedoeld in het derde lid, onderdeel e uitvoeren. Onze Minister verleent de ontheffing slechts, indien de aanvrager aantoont dat een afdoende andere voorziening is getroffen. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.

  • 7. Het bestuur van het participatiefonds kan subsidie verstrekken voor activiteiten in het kader van de taken, genoemd in het derde lid. Het bestuur van het participatiefonds stelt regels vast voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verstrekt. Daarbij kan een subsidieplafond worden vastgesteld.

  • 8. Op het participatiefonds is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.

G

In artikel 184a komen het eerste en tweede lid als volgt te luiden:

  • 1. Het participatiefonds kan het burgerservicenummer van het personeelslid of het gewezen personeelslid van het bevoegd gezag uitsluitend in het kader van de toepassing van artikel 184 gebruiken in het verkeer met:

    • a. het personeelslid of het gewezen personeelslid;

    • b. het bevoegd gezag waar de in onderdeel a bedoelde persoon werkzaam is of was;

    • c. de instanties, bedoeld in artikel 184, derde lid, onderdeel b; en

    • d. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2. Het burgerservicenummer wordt op een daartoe strekkend verzoek aan het participatiefonds verstrekt door het bevoegd gezag waar het personeelslid werkzaam is of was.

H

Na artikel 184a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 184a1. Ministeriële bevoegdheden ten aanzien van het participatiefonds

  • 1. Instemming van Onze Minister is vereist ten aanzien van de statuten van het participatiefonds.

  • 2. Onze Minister is bevoegd tot intrekking van de in artikel 184, tweede lid, bedoelde aanwijzing.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. nadere taakomschrijving van het participatiefonds;

    • b. de voorwaarden voor instemming door Onze Minister met de statuten van het participatiefonds en wijziging van deze statuten; en

    • c. de gevolgen van intrekking van de aanwijzing van het participatiefonds.

  • 4. Onze Minister kan subsidie verlenen aan het participatiefonds, ten behoeve van de bedrijfsvoering. De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat door de begrotingswetgever ter beschikking wordt gesteld.

I

Het opschrift van hoofdstuk III komt als volgt te luiden: Evaluatie.

J

Artikel 188 vervalt.

K

Na artikel 194f worden twee artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 194g. Overgangsrecht vervangingsfonds

  • 1. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en E van de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en hervorming participatiefonds) kan het bevoegd gezag van een school of het bestuur van een centrale dienst of een samenwerkingsverband bij het participatiefonds een aanvraag indienen tot het vergoeden van de kosten van vervangingen in de periode tot en met de dag voor genoemd tijdstip.

  • 2. Op de afwikkeling van aanvragen, alsmede op geschillen daarover in bezwaar, beroep of hoger beroep, zijn de regelingen van toepassing zoals die luidden op de dag voor het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de regels, bedoeld in artikel 183, vierde lid en artikel 183a, zoals luidend op de dag voor genoemd tijdstip.

  • 3. Het participatiefonds besluit op de aanvragen met inachtneming van de regelingen, bedoeld in het tweede lid van dit artikel. Het participatiefonds verantwoordt in zijn jaarrekening afzonderlijk de taken en werkzaamheden, bedoeld in dit artikel.

  • 4. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 183, eerste lid, van deze wet, zoals luidend op de dag voor het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, brengt overeenkomstig de artikelen 18, 34, 35 en 37 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen aan Onze Minister over het kalenderjaar dat direct vooraf gaat aan genoemd tijdstip verslag uit over zijn werkzaamheden.

  • 5. Artikel 187, derde lid, onderdeel c, van deze wet, en de daarop berustende bepalingen, zoals luidend op de dag voor het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, zijn van toepassing op de bestemming van de resterende middelen die op grond van artikel 183, tweede lid, zoals luidend op de dag voor genoemd tijdstip, aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 183, eerste lid, zoals luidend op de dag voor genoemd tijdstip, zijn voldaan.

Artikel 194h. Overgangsrecht participatiefonds

  • 1. Verzoeken tot vergoeding als bedoeld in de artikelen 138, tweede lid, en 184, vierde en vijfde lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen C, F, G, H, J en K van de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met de kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en hervorming participatiefonds) kunnen tot zes maanden na inwerkingtreding van voornoemde wet worden ingediend bij het participatiefonds.

  • 2. Op de afwikkeling van de aanvragen, ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de wet, bedoeld in het eerste lid, alsmede op geschillen daarover in bezwaar en beroep of hoger beroep, zijn de artikelen 138, tweede lid, en 184, vierde en vijfde lid, en de daarop gebaseerde regelingen van toepassing, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet, met dien verstande dat de financiële afwikkeling bij het participatiefonds ligt.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel b van de begripsbepaling «personeel» in artikel 1 vervalt «132 en 133,».

B

Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «, uitkeringen aan gewezen personeel en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid» vervangen door «en uitkeringen».

2. In het eerste lid wordt «de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid» vervangen door «de kosten van werkloosheidsuitkeringen en uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid».

C

De artikelen 132 en 133 vervallen.

D

De artikelen 169, 169a en 172 vervallen.

E

Artikel 170 komt te luiden:

Artikel 170. Verplichte aansluiting bij rechtspersoon in verband met kosten van uitkeringen

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 170a, 170a1, 178f en 178g wordt onder participatiefonds verstaan de door Onze Minister aangewezen rechtspersoon, bedoeld in het tweede lid. Het tweede tot en met vijfde lid en artikel 170a zijn van overeenkomstige toepassing op het bestuur van een centrale dienst.

  • 2. Het bevoegd gezag is aangesloten bij een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich het uitoefenen van de taken, genoemd in het derde lid, ten doel stelt.

  • 3. Het participatiefonds heeft tot taak:

    • a. het bieden van waarborgen ten behoeve van het bevoegd gezag voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen van gewezen personeel alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet;

    • b. het namens het bevoegd gezag voldoen van de werkloosheidsuitkeringen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het voldoen van de kosten van bovenwettelijke uitkeringen aan de instanties die de uitkeringen verstrekken, hebben verstrekt of zullen verstrekken;

    • c. het namens het bevoegd gezag voeren van de administratie van de werkloosheidsuitkeringen die zijn vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • d. het namens het bevoegd gezag uitvoeren van de in artikel 72a, onder a, van de Werkloosheidswet opgedragen taak;

    • e. het ondersteunen van het bevoegd gezag bij het beleid gericht op het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en het voorkomen van werkloosheid;

    • f. het bij het bevoegd gezag in rekening brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen van gewezen personeel alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet welke niet voor vergoeding van het participatiefonds in aanmerking komen.

  • 4. Het bevoegd gezag voldoet aan het participatiefonds een door het bestuur van het participatiefonds vast te stellen premie in verband met de uitoefening van de in het derde lid genoemde taken.

  • 5. Het bestuur van het participatiefonds stelt regels vast voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de uitkeringskosten bij het bevoegd gezag in rekening worden gebracht. Als onderdeel daarvan stelt het bestuur van het participatiefonds de hoogte van de eigen bijdrage in deze kosten vast.

  • 6. Van de in het tweede lid bedoelde aansluiting kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag of het bestuur van een centrale dienst ontheffing verlenen op grond van bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard, met dien verstande dat het participatiefonds na ontheffing in ieder geval de taken, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c, d en f uitvoert, met inachtneming van het vierde en vijfde lid. Het participatiefonds kan na ontheffing de taak, bedoeld in het derde lid, onderdeel e uitvoeren. Onze Minister verleent de ontheffing slechts, indien de aanvrager aantoont dat een afdoende andere voorziening is getroffen. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.

  • 7. Het bestuur van het participatiefonds kan subsidie verstrekken voor activiteiten in het kader van de taken, genoemd in het derde lid. Het bestuur van het participatiefonds stelt regels vast voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verstrekt. Daarbij kan een subsidieplafond worden vastgesteld.

  • 8. Op het participatiefonds is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.

F

In artikel 170a komen het eerste en tweede lid als volgt te luiden:

  • 1. Het participatiefonds kan het burgerservicenummer van het personeelslid of het gewezen personeelslid van het bevoegd gezag uitsluitend in het kader van de toepassing van artikel 170 gebruiken in het verkeer met:

    • a. het personeelslid of het gewezen personeelslid;

    • b. het bevoegd gezag waar de in onderdeel a bedoelde persoon werkzaam is of was;

    • c. de instanties, bedoeld in artikel 170, derde lid, onderdeel b; en

    • d. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2. Het burgerservicenummer wordt op een daartoe strekkend verzoek aan het participatiefonds verstrekt door het bevoegd gezag waar het personeelslid werkzaam is of was.

G

Na artikel 170a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 170a1. Ministeriële bevoegdheden ten aanzien van het participatiefonds

  • 1. Instemming van Onze Minister is vereist ten aanzien van de statuten van het participatiefonds.

  • 2. Onze Minister is bevoegd tot intrekking van de aanwijzing van de in artikel 170, tweede lid, bedoelde aanwijzing.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. nadere taakomschrijving van het participatiefonds;

    • b. de voorwaarden voor instemming door Onze Minister met de statuten van het participatiefonds en wijziging van deze statuten; en

    • c. de gevolgen van intrekking van de aanwijzing van het participatiefonds.

  • 4. Onze Minister kan subsidie verlenen aan het participatiefonds, ten behoeve van de bedrijfsvoering. De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat door de begrotingswetgever ter beschikking wordt gesteld.

H

Titel VI vervalt onder vernummering van titel VII en VIII tot titel VI en VII.

I

Artikel 173 vervalt.

J

Na artikel 178e worden twee artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 178f. Overgangsrecht vervangingsfonds

  • 1. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdelen B en D van de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en hervorming participatiefonds) kan het bevoegd gezag van een school of het bestuur van een centrale dienst of een samenwerkingsverband bij het participatiefonds een aanvraag indienen tot het vergoeden van de kosten van vervangingen in de periode tot en met de dag voor genoemd tijdstip.

  • 2. Op de afwikkeling van aanvragen, ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de wet, bedoeld in het eerste lid, alsmede op geschillen daarover in bezwaar, beroep of hoger beroep, zijn de regelingen van toepassing zoals die luidden op de dag voor het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de regels, bedoeld in artikel 169, vierde lid en artikel 169a, zoals luidend op de dag voor genoemd tijdstip.

  • 3. Het participatiefonds besluit op de aanvragen met inachtneming van de regelingen, bedoeld in het tweede lid van dit artikel. Het participatiefonds verantwoordt in zijn jaarrekening afzonderlijk de taken en werkzaamheden, bedoeld in dit artikel.

  • 4. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 169, eerste lid, van deze wet, zoals luidend op de dag voor het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, brengt overeenkomstig de artikelen 18, 34, 35 en 37 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen aan Onze Minister over het kalenderjaar dat direct vooraf gaat aan genoemd tijdstip verslag uit over zijn werkzaamheden.

  • 5. Artikel 172, derde lid, onderdeel c, van deze wet, en de daarop berustende bepalingen, zoals luidend op de dag voor het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, zijn van toepassing op de bestemming van de resterende middelen die op grond van artikel 169, tweede lid, zoals luidend op de dag voor genoemd tijdstip, aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 169, eerste lid, zoals luidend op de dag voor genoemd tijdstip, zijn voldaan.

Artikel 178g. Overgangsrecht participatiefonds

  • 1. Verzoeken tot vergoeding als bedoeld in de artikelen 132, tweede lid, en 170, vierde en vijfde lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel II, onderdelen C, E, F, G, I en J van de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met de kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en hervorming participatiefonds) kunnen tot zes maanden na inwerkingtreding van voornoemde wet worden ingediend bij het participatiefonds.

  • 2. Op de afwikkeling van de aanvragen, alsmede op geschillen daarover in bezwaar en beroep of hoger beroep, zijn de artikelen 132, tweede lid, en 170, vierde en vijfde lid, en de daarop gebaseerde regelingen van toepassing, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet, met dien verstande dat vanaf de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet de financiële afwikkeling bij het participatiefonds ligt.

ARTIKEL III INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 11 oktober 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Uitgegeven de tiende november 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 400

Naar boven