Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2021, 115 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2021, 115 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 december 2020, nr. 2020-0000151183;
Gelet op de artikelen 10, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet, 12a van de Algemene Ouderdomswet, 10, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 6, tweede lid, van de Toeslagenwet, 1b, zesde en tiende lid, van de Werkloosheidswet, 3:13, vierde lid, van de Wet arbeid en zorg, 14, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 13, derde lid, 52, vierde lid, 60, vijfde lid, en 61, achtste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 15, tweede lid, en 31, derde lid, van de Ziektewet en 73, vijfde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 januari 2021, nr. W12.20.0503/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 februari 2021, nr. 2021-0000031665,
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1:1, eerste lid, worden in de alfabetische rangschikking de volgende begrippen ingevoegd:
het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat in is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen;
door de werkgever als loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen uitbetaalde bedragen ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag voor zover dit loon belastbaar is op grond van de Wet op de loonbelasting 1964;
B
Aan artikel 2.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien de vakantiebijslag wordt betaald als onderdeel van het periodieke loon of als onderdeel van een arbeidsvoorwaardenbedrag.
C
In artikel 3:3, tweede lid, onderdeel d, onder 2°, wordt aan het slot toegevoegd: met uitzondering van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Werkloosheidswet.
D
Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het achtste lid komt te luiden:
8. De SVB kan bij de vaststelling van het inkomen het in een aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en de in een aangiftetijdvak opgebouwde looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking nemen, waarbij het betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet in aanmerking worden genomen. Het UWV neemt bij de vaststelling van het inkomen het in een aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en de opgebouwde looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking, waarbij het betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet in aanmerking worden genomen.
2. Het tiende lid komt te luiden:
10. In afwijking van het achtste lid neemt het UWV voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet het in een aangiftetijdvak betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de in een aangiftetijdvak uitbetaalde componenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking voor zover deze componenten zijn aan te merken als loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, waarbij de opgebouwde bedragen en looncomponenten niet in aanmerking worden genomen.
E
Voor artikel 5.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Over de periode van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 wordt in afwijking van artikel 4:1, achtste en tiende lid, voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet, het uitbetaalde bedrag aan vakantiebijslag als inkomen aangemerkt.
F
De artikelen 5.2 en 5.3 vervallen.
Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, worden onder verlettering van de onderdelen d tot en met x tot de onderdelen f tot en met z twee onderdelen ingevoegd, luidende:
het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wfsv;
het door de werkgever als loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv uitbetaalde bedrag ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag voor zover dit loon belastbaar is op grond van de Wet op de loonbelasting 1964;
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het dagloon van een uitkering op grond van de WW is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261 indien de referteperiode een duur van één jaar heeft. Indien er sprake is van een afwijkende referteperiode staat D voor het aantal dagloondagen in de referteperiode.
2. In het tweede lid wordt «worden de factoren A, B en C berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen» vervangen door «worden de factoren A, B, en C berekend door het loon, de bedragen voor opbouw of opname van vakantiebijslag of de bedragen voor opbouw of opname van een arbeidsvoorwaardenbedrag in dat tijdvak te vermenigvuldigen».
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot het derde tot en met zevende lid.
C
Artikel 12e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
2. In het tweede lid wordt «worden de factoren A, B en C berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen» vervangen door «worden de factoren A, B en C berekend door het loon, de bedragen voor opbouw of opname van vakantiebijslag of de bedragen voor opbouw of opname van een arbeidsvoorwaardenbedrag in dat tijdvak te vermenigvuldigen».
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot het derde tot en met zesde lid.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt »eerste, vijfde of zesde lid» vervangen door «eerste, vierde of vijfde lid».
D
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
2. In het tweede lid wordt «worden de factoren A, B en C berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen» vervangen door «worden de factoren A, B en C berekend door het loon, de vakantiebijslag of de bedragen voor opbouw of opname van een arbeidsvoorwaardenbedrag in dat tijdvak te vermenigvuldigen».
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot het derde tot en met vijfde lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het vierde lid» telkens vervangen door «het derde lid».
E
Artikel 18, tweede lid, komt te luiden:
2. Het dagloon van de werknemer die in de referteperiode geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft genoten in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden; en
D staat voor het in dat aangiftetijdvak gelegen aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag van intreden van de arbeidsongeschiktheid.
F
Na artikel 27d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 5, 12e, 16 en 18, zoals deze luidden op 31 december 2021, blijven van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor 1 januari 2022.
2. Onder eerste rechtdag, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de WW de eerste dag van werkloosheid verstaan, voor de Wet WIA en WAO de dag dat recht op uitkering is ontstaan en voor de ZW de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd.
Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1.1, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel dd door een puntkomma drie onderdelen toegevoegd, luidende:
het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wfsv;
het door de werkgever als loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv in een aangiftetijdvak uitbetaalde bedrag ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag, voor zover dit loon belastbaar is op grond van de Wet op de loonbelasting 1964;
de opbouw van het arbeidsvoorwaardenbedrag die in een aangiftetijdvak heeft plaatsgevonden.
B
In artikel 5.12, eerste lid, onderdeel d, wordt «(opgebouwde recht) extra periode salaris» vervangen door «(opbouw of opname) arbeidsvoorwaardenbedrag».
C
In bijlage I wordt «Extra periode salaris» vervangen door «Opname arbeidsvoorwaardenbedrag» en wordt «Opgebouwde recht extra periode salaris» vervangen door «Opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag».
Artikel 11a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten komt te luiden:
1. Bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 7a, en van de feitelijke inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 10, zesde lid, wordt het in de relevante aangiftetijdvakken opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en de opgebouwde looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking genomen in plaats van het in relevante aangiftetijdvakken uitbetaalde bedrag aan vakantiebijslag en de looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag.
2. Onder een arbeidsvoorwaardenbedrag als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Het Besluit beslagvrije voet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepaling ingevoegd:
het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen;.
B
Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «extra periode salaris» vervangen door «een uitbetaald bedrag ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag».
2. In onderdeel b wordt «extra periode salaris» vervangen door «opbouw ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag».
C
In artikel 5, tweede lid, wordt «extra periode salaris» vervangen door «een uitbetaald bedrag ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag».
D
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien bij de berekening van het belastbaar inkomen in de indicatieperiode aangiftetijdvakken zijn gelegen van voor 1 januari 2022, is op die aangiftetijdvakken de tekst van dit besluit van toepassing, zoals dit luidde op de dag voor die datum.
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2027.
E
In de Bijlage bij artikel 2, eerste lid, wordt onder Stap 1, Stap 3 en Stap 5 «het extra periode salaris» vervangen door «het uitbetaalde bedrag ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag».
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 19 februari 2021
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Uitgegeven de achtste maart 2021
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit wijzigingsbesluit heeft tot doel bepalingen in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, en het Besluit SUWI aan te passen aan arbeidsvoorwaarden die leiden tot een opbouw van een deel van het loon tot een later moment van uitbetaling. Dit leidt tot doorgaans periodiek regelmatige opbouw van een bedrag aan toekomstig loon dat later wordt uitbetaald (opname). Het gaat hierbij om arbeidsvoorwaardenbedragen die wel bekend staan onder de benaming individueel keuzebudget (IKB), persoonlijk keuzebudget, employee benefit en vergelijkbare benamingen. Doel is duidelijkheid te bieden in genoemde besluiten over de behandeling daarvan bij vaststelling van inkomen dat relevant is voor de hoogte van uitkeringen en daarvoor aan te sluiten bij of de opbouw die in de loonaangifte is aangegeven, of bij het moment van uitbetaling als loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) zal bij beslissingen over de hoogte van de uitkeringen in beginsel aansluiten bij het moment van opbouw in de meeste situaties; daardoor ontstaat een regelmatige spreiding van het meenemen van dit deel van het loon over het jaar, op vergelijkbare wijze als al plaatsvindt bij de opbouw en uitbetaling van vakantiebijslag.
Alleen bij de maandelijkse verrekening van inkomsten uit arbeid met werkloosheidsuitkering (inclusief uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW): overname verplichtingen van werkgever bij betalingsonmacht) en ziekengeld bij werknemers die ziek zijn geworden tijdens werkloosheidsuitkering wordt uitgegaan van de uitbetaalde bedragen aan vakantiebijslag en overige arbeidsvoorwaardenbedragen. Praktische reden daarvoor is dat verrekening maandelijks plaatsvindt op basis van de opgave van het loon door de uitkeringsgerechtigde. De uitkeringsgerechtigde hoeft alleen het ontvangen loon op te geven aan het UWV. Een aparte opgave naast het loon van opgebouwde en uitbetaalde bedragen op grond van een arbeidsvoorwaardenbedrag (AVWB) of vakantiebijslag is daarbij niet noodzakelijk. Bij de WW-uitkering gaat het om een in beginsel kortdurende uitkering. Vaker dan bij uitkeringen op grond van de andere wetten wordt naast de uitkering inkomen uit arbeid wordt genoten. Uit het oogpunt van uitvoerbaarheid moet de WW-uitkering meteen na afloop van de maand waarop de uitkering betrekking heeft vastgesteld kunnen worden en dat kan alleen maar als bij de vaststelling van de uitkering uitgegaan kan worden van de inkomstenopgave van de uitkeringsgerechtigde.
De regels over verrekening van inkomsten uit arbeid met uitkeringen, verstrekt door SVB en door gemeenten veranderen inhoudelijk niet.
Door wijziging van het Besluit SUWI en later dienovereenkomstige aanpassing van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte worden twee nieuwe rubrieken ingevoerd in de loonaangifte (opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag en opname arbeidsvoorwaardenbedrag). Daarmee vervallen twee andere rubrieken in de loonaangifte en in de polisadministratie, te weten «opgebouwde recht extra periode salaris» en «extra periode salaris». De gegevens die daarin zijn opgenomen tot inwerkingtreding van dit besluit blijven zichtbaar in de polisadministratie.
Het CBS is op grond van nationale en Europese wet- en regelgeving verplicht om statistieken over de arbeidsmarkt samen te stellen. Daartoe is het CBS afhankelijk van de gegevens in de polisadministratie. De gegevens uit de polisadministratie zijn van belang voor verklaringen op het terrein van bijvoorbeeld ontwikkeling van banen en (uur)lonen, rendement van opleidingen, verschillen tussen jongeren en ouderen, mannen en vrouwen. Zowel Europees als nationaal beleid wordt geëvalueerd en ontwikkeld op basis van de arbeidsmarktcijfers die het CBS aan Eurostat, het Rijk, de gemeenten en andere partijen aanlevert. Gegevens worden op grote schaal ook gebruikt door onderzoekspartijen zoals universiteiten, planbureaus en onderzoeksbureaus. De kwaliteit van de gegevens in de polisadministratie is van grote invloed op de kwaliteit van de arbeidsmarktstatistieken van het CBS. Het keuzebudget is een relatief nieuw maar groeiend fenomeen1, dat niet als zodanig zichtbaar is in de bestaande polisadministratie. Hierdoor ontstaat er een discrepantie tussen de werkelijkheid en de polisadministratie, wat doorwerkt in de arbeidsmarktstatistieken. Het uitvragen van de opbouw en de opname van arbeidsvoorwaardenbedragen, waar keuzebudgetten deel van uitmaken, is daarmee essentieel voor de kwaliteit van de arbeidsmarktstatistieken en dus voor een juiste uitvoering van genoemde wet- en regelgeving.
Bij toepassing van een individueel keuzebudget of vergelijkbare arbeidsvoorwaarde komen werkgevers met de werknemer overeen, doorgaans in een cao, dat een bepaald deel van de beloning voor de arbeid niet direct wordt uitbetaald met het reguliere loon, maar als toekomstig loon wordt opgenomen in een arbeidsvoorwaardenbedrag. Diverse eerder afzonderlijke benoemde elementen van de beloning kunnen volgens die afspraken worden opgenomen in dit arbeidsvoorwaardenbedrag, zoals vakantiebijslag, eindejaarsuitkering (extra periode salaris, – EPS –), bijzondere beloningen en toeslagen en bedragen in verband met bovenwettelijke verlofdagen. Of partijen komen eenvoudigweg een bepaald bedrag of percentage van het loon overeen dat als toekomstig loon in een arbeidsvoorwaardenbedrag wordt opgenomen.
Het moment van uitbetaling kan nader worden bepaald door de werkgever, zoals bij een eindejaarsuitkering die een overeengekomen percentage is van het loon en aan het einde van het kalenderjaar wordt betaald. Afspraak kan zijn dat het moment of de momenten van opname geheel of ten dele kunnen worden bepaald door de werknemer. Het bedrag kan dan worden opgenomen op door hem gekozen momenten, dus regelmatig gespreid over het jaar, of op min of meer willekeurige momenten. Overeengekomen kan ook worden dat een deel naar keuze van de werknemer mag worden opgenomen voor onbelaste doelen zoals opleiding of extra vrije dagen.
De werkgever vult in de rubriek opname arbeidsvoorwaardenbedrag de opname in van bedragen die eerder door de werkgever zijn verantwoord in de rubriek opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag. Dit zijn de op de opname arbeidsvoorwaardenbedrag betrekking hebbende bedragen uit kolom 3 en 4 van de loonstaat. De opnamen die worden verantwoord in de rubriek opname arbeidsvoorwaardenbedrag neemt hij ook als loon op in de rubriek loon SV. Dit is dezelfde werkwijze als bij de verantwoording van uitbetaling van bedragen in de nu nog bestaande rubriek extra periode salaris.
In de rubriek opname arbeidsvoorwaardenbedrag worden niet verantwoord de bedragen die uit het arbeidsvoorwaardenbedrag worden opgenomen als (gericht) vrijgestelde bedragen of de voor vrijgestelde doelen (zoals verlof of opleiding) ingezette bedragen. Die bedragen worden ook niet verantwoord in de rubriek loon SV. Dat is tot inwerkingtreding van dit besluit ook al het geval als een werknemer een deel van zijn extra periode salaris besteedt aan gericht vrijgesteld bedragen of vrijgestelde doelen. Die opnamen worden dus, net als voorheen, niet in aanmerking genomen bij dagloonvaststelling, inkomstenverrekening of anderszins. Ook bedragen die door de werkgever worden ingehouden ten behoeve van verstrekkingen in natura aan de werknemer, worden niet opgenomen in de rubriek opname arbeidsvoorwaardenbedrag.
Nog niet uitgekeerde (mogelijk bovenmatige) kostenvergoedingen vallen niet onder het begrip arbeidsvoorwaardenbedrag, noch bij opbouw, noch bij opname. Ook worden hierna onder het AVWB niet begrepen budgetten die alleen voor specifieke doelen kunnen worden besteed, zoals opleidings- en ontwikkelbudgetten voor duurzame inzetbaarheid. Stortingen van loonbedragen door de werkgever in een tijdspaarfonds (zoals in de sector Bouw) vallen ook niet onder toekomstig loon en niet onder het arbeidsvoorwaardenbedrag; de werkgever past op het moment van de stortingen de heffingen toe en voor de werknemer is op dat moment sprake van genoten loon.
De rubrieken in de loonaangifte voor opbouw vakantiebijslag respectievelijk uitbetaling van vakantiebijslag blijven bestaan voor de situaties waarin afzonderlijk vakantiebijslag is overeengekomen. Overige opbouw van een deel van het loon verantwoorden werkgevers in de loonaangifte als opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag in elk tijdvak waarin opbouw plaatsvindt. Zij doen aangifte van opname uit het arbeidsvoorwaardenbedrag, voor zover niet voor onbelaste doeleinden, in de tijdvakken van uitbetalingen.
Voorheen werden bedragen die onderdeel zijn van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet afzonderlijk verantwoord in de loonaangifte. Als gevolg daarvan kon UWV deze bedragen niet herkennen, en werden bij vaststelling van uitkering op basis van de gegevens in de polisadministratie, opgebouwde bedragen buiten beschouwing gelaten. De uitbetaalde bedragen werden in aanmerking genomen in het tijdvak waarin ze door de werkgever als onderdeel van het loon in de loonaangifte werden opgenomen.
In individuele gevallen zal een uitkering hoger of lager uitvallen als uitgegaan wordt van opgebouwde bedragen in plaats van uitbetaalde bedragen. Dit effect is in de structurele situatie afhankelijk van de keuze van de werknemer over het moment van opname en eventuele besteding aan een fiscaal onbelast doel. Bij dagloonvaststelling en bij vaststelling van het maatmaninkomen bij schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid is dit effect voor de gehele duur van de uitkering. Bij inkomstenverrekening kan het effect per uitkeringstijdvak verschillen. Gemiddeld genomen over alle uitkeringen wordt er geen financieel effect verwacht.
In de overgangssituatie kan een WW-gerechtigde die nog geen jaar werkloos is en een nevendienstbetrekking heeft en vakantiebijslag ontvangt vanuit de nevendienstbetrekking enig nadeel ondervinden voor zover deze vakantiebijslag is opgebouwd in een periode waarin nog geen recht op werkloosheidsuitkering bestond, omdat UWV het hele bedrag verrekent met de werkloosheidsuitkering.
Afgewogen is of het Europeesrechtelijke beginsel van bescherming van eigendom aangetast wordt. Er is geen sprake van een excessieve individuele last wanneer een uitkering beperkt lager uitvalt bij in aanmerking nemen van opbouw in plaats van opname. Dat individuele uitkeringen lager uitpakken is daarenboven acceptabel in het licht van het algemene belang om goed uitvoerbare consistente en passende regels voor de uitkeringsvaststelling te hebben die voor uitkeringsgerechtigden zo goed mogelijk afgestemd zijn op de verdiensten voor en naast de uitkering.
Bij verrekening van inkomsten met bepaalde uitkeringen zoals een Anw-uitkering, wordt vakantiebijslag niet als inkomen aangemerkt. Vakantiebijslag wordt dus niet verrekend. Indien in de rubrieken opbouw en uitbetaling van vakantiebijslag geen bedragen zijn ingevuld, kan niet exact het bedrag aan vakantiebijslag worden bepaald en buiten aanmerking worden gelaten. Daarom wordt het hele uitbetaalde bedrag in verband met verrekening gecorrigeerd met de factor 100/108, zoals voorgeschreven in artikel 2.5, tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Deze methode wordt ook toegepast als de vakantiebijslag is opgenomen in de periodieke betaling van het loon, of als vakantiebijslag onderdeel is geworden van een individueel keuzebudget, en er geen aparte aanspraak op vakantiebijslag is. Op het bedrag aan vakantiebijslag dat eventueel is inbegrepen in uitbetaling uit het keuzebudget wordt daarmee ook de factor 100/108 toegepast, zodat een geringer bedrag verrekend wordt dan bij werknemers die wel een aparte aanspraak op vakantiebijslag hebben.
Indien na inwerkingtreding van dit besluit in de loonaangifte bedragen zijn opgenomen in de rubrieken opbouw respectievelijk opname van arbeidsvoorwaardenbedrag, en geen bedragen zijn vermeld in de rubrieken voor opbouw en opname van vakantiebijslag, kan ook niet precies worden vastgesteld welk deel van de bedragen in die rubrieken betrekking hebben op vakantiebijslag. Het hele uitbetaalde bedrag wordt dan, net als nu, gecorrigeerd met de factor 100/108, ook op het eventueel deel van het arbeidsvoorwaardenbedrag dat betrekking heeft op daarin opgenomen vakantiebijslag. Dat wordt geregeld in een nieuw derde lid van artikel 2.5 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Bij degenen die een deel van hun loon door middel van een arbeidsvoorwaardenbedrag ontvangen en geen aparte vakantiebijslag ontvangen, wordt daardoor een geringer bedrag verrekend bij inkomstenverrekening ten opzichte van degenen die een aparte vakantiebijslag ontvangen. Toepassing van de factor 100/108 op het hele bedrag is niet onredelijk omdat niet bekend is of en welk bedrag aan vakantiebijslag eventueel in het bedrag is begrepen dat uit de opbouw van het arbeidsvoorwaardenbedrag wordt uitbetaald. De wijze van vrijlating van een bedrag verandert niet ten opzichte van de voorheen al bestaande werkwijze waarin bij een keuzebudget geen aparte vakantiebijslag is uitbetaald. Personen met een keuzebudget gaan er dus niet op achteruit. Er is dus geen effect op de grote geldstroom.
De wijzigingen hebben geen effect op de hoogte van of het moment van de loonheffingen, de inkomstenbelasting of de inkomensafhankelijke toeslagen. Bepalend daarvoor blijven de momenten en de bedragen van opname; dan pas is sprake van genoten loon, niet de momenten van opbouw.
Het UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar zijn per 1 januari 2022, mits het UWV van SZW voor 1 oktober 2020 opdracht krijgt tot implementatie. Een deel van de wijzigingen moet al voor 1 juli zijn doorgevoerd. Veel systemen van het UWV moeten worden aangepast ten behoeve van de nieuwe rubrieken met betrekking tot het arbeidsvoorwaardenbedrag. De wijzigingen hebben met name betrekking op het gebruik van gegevens en rekenregels die geautomatiseerd ondersteund worden. Als gevolg van geautomatiseerd uitgevoerde berekeningen is er weinig tot geen impact op de benodigde capaciteit. Het is noodzakelijk dat uiterlijk 1 april 2021 het voorstel voor de aanpassingen in de loonaangifte in detail is uitgewerkt. De wijzigingen zijn ook handhaafbaar, waarbij UWV opmerkt dat handhaving van een juiste loonaangifte primair een taak is van de Belastingdienst. Het UWV wijst op gevolgen voor de klant met betrekking tot hoogte van dagloon en voor inkomstenverrekening. De gegevensverwerking leidt niet tot een extra of ander risico voor de privacy van betrokkenen.
UWV heeft in de wetstechnische bijlage voorstellen gedaan voor diverse aanpassingen van formuleringen van bepalingen en toelichting; deze zijn verwerkt in het besluit en in de toelichting.
Voor de Belastingdienst is het besluit uitvoerbaar per 1 januari2022. Om de wijzigingen tijdig per 2022 te kunnen verwerken, moeten deze uiterlijk 1 april 2021 definitief zijn.
De wijzigingen hebben invloed op de aanpassingen voor de vereenvoudigde beslagvrije voet per 1 juli 2021. De programmatuur voor de vereenvoudigde beslagvrije voet per 1 juli 2021, wordt gereedgemaakt voor dit besluit. De gegevensuitvraag aan inhoudingsplichtigen via de loonaangifte, de doorlevering van polisgegevens aan UWV wijzigen als gevolg van dit besluit. Op de andere werkprocessen van de Belastingdienst heeft de wijziging geen invloed. De Belastingdienst ziet geen risico’s voor handhaafbaarheid en fraudebestendigheid. De communicatie over deze maatregel door de Belastingdienst kan plaatsvinden door gebruik te maken van de reguliere kanalen en middelen van de Belastingdienst voor de loonheffing. Incidenteel is de wijziging volgens de Belastingdienst complexiteitsverhogend voor de inhoudingsplichtige; structureel zijn de gevolgen op de complexiteit beperkt.
Voor de SVB is het besluit uitvoerbaar met ingang van 1 januari 2022. Invoering van de rubrieken voor het arbeidsvoorwaardenbedrag is voor SVB van belang in verband met inkomstenverrekening met uitkeringen.
De SVB wijst op uitkeringsgevolgen voor de betrokkenen omdat de SVB niet kan vaststellen welk deel van de bedragen in de rubriek arbeidsvoorwaardenbedrag betrekking heeft op vakantiebijslag. In de toelichting op artikel 2.5, derde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten wordt toegelicht hoe daarmee wordt omgegaan.
Bij incidentele uitkeringen worden bedragen die worden uitbetaald tijdens de uitkering, maar voor een deel zijn opgebouwd in een periode waarin geen uitkering werd genoten, neemt de SVB het deel dat werd opgebouwd voor het ontstaan van de uitkering niet in aanmerking. De SVB gaat dit ook toepassen op uitbetalingen van het arbeidsvoorwaardenbedrag. Dit beleid past binnen het beleid op grond van artikel 4.1, elfde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Aanpassing van het besluit is daarvoor niet noodzakelijk.
De SVB stelt dat het bij personen met een bedrag in de rubriek opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag (eindejaarsuitkering of individueel keuzebudget) minder goed kan voorspellen wat het inkomen is en minder goed vanaf het begin van het jaar daarmee rekening kan houden bij inkomstenverrekening. Dit leidt mogelijk tot extra uitvoeringskosten.
Het is mogelijk in enkele gevallen minder goed vooraf te bepalen of een bedrag in de rubriek opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag alleen op een vast moment wordt uitbetaald (zoals eindejaarsuitkering) of op momenten naar keuze van de werknemer (keuzebudget). In het algemeen zal naar verwachting sprake zijn van een individueel keuzebudget als er geen opbouw van vakantiebijslag is, en eerder sprake van eindejaarsuitkering als er wel een aparte opbouw van vakantiebijslag is. Aldus kan de SVB in een deel van de gevallen het inkomen per tijdvak redelijk voorspellen. Bij een keuzebudget is voorspelbaarheid van inkomen per definitie niet mogelijk. Dat is nu ook al het geval en is eigen aan de keuze van de werknemer en de werknemer om een deel van het inkomen via een budget ter beschikking te stellen, en geen gevolg van dit besluit.
De SVB heeft enkele voorstellen gedaan over formuleringen van een bepaling of de toelichting. Deze zijn verwerkt in de tekst.
De SVB heeft in de uitvoeringstoets een verzoek opgenomen tot aanpassing van artikel 4.1, vierde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Dit betreft de toerekening van overig inkomen aan tijdvakken in verband met verrekening van het inkomen met uitkeringen. Dit verzoek valt buiten het bestek van dit besluit en wordt afzonderlijk beoordeeld. Hierover zal met de SVB worden overlegd.
Het CBS zegt in zijn impactanalyse in te kunnen stemmen met de nieuwe rubrieken voor het arbeidsvoorwaardenbedrag. Hiermee weet CBS welke bedragen binnen een IKB of vergelijkbare regeling worden opgebouwd en is bekend op welke periode loon betrekking had. Door deze nieuwe rubrieken kan CBS de beloning van werknemers met of zonder IKB en met IKB onderling statistisch zuiverder vergelijken. Dit geeft een grote kwaliteitsimpuls aan zijn cijfers en hiermee wordt voorkomen dat bepaalde statistieken vanwege te grote onzekerheid in de waargenomen data moeten worden gestaakt. Bovendien wordt met de informatie in de nieuwe rubrieken voorkomen dat op basis van de beschikbare gegevens verkeerde (beleidsmatige) conclusies getrokken worden. Met behulp van de gegevens kan CBS verschillen in effecten onderkennen tussen verschillende groepen werknemers. De informatie over keuzebudgetten is een kwaliteitsimpuls voor verplichte leveringen van het CBS aan Eurostat: Structure of Earnings Survey, Labour Cost Survey, Gender Pay Gap, Minimum Wages en mede basis voor Europees beleid (EC, ECB).
Op grond van deze analyse kan worden vastgesteld dat de voorgestelde wijzigingen inderdaad leiden tot de beoogde kwaliteitsverbeteringen voor de arbeidsmarktstatistieken.
Er zijn vier reacties ontvangen op de publicatie op het internet van het conceptbesluit voor consultatie2. Twee reacties hadden betrekking op het uitvoeringsbeleid onder de regels vóór inwerkingtreding van het besluit. In een reactie werd gevraagd waarom een uitzondering wordt gemaakt op de algemene regel bij inkomstenverrekening met een werkloosheidsuitkering of ziekengeld van zieke werklozen. In een reactie werd gevraagd om zo snel mogelijke inwerkingtreding van het besluit.
In het consultatieverslag is kort op de ontvangen reacties ingegaan. Bij inkomstenverrekening met werkloosheidsuitkering wordt rekening gehouden met uitbetaalde bedragen in plaats van met de opbouw van de bedragen. Reden is dat de inkomstenverrekening plaatsvindt op basis van inkomstenopgave door de werknemer / uitkeringsgerechtigde. Deze hoeft dan, net als nu, alleen het ontvangen loon op te geven en niet ook het opgebouwde bedrag en het uitbetaalde bedrag ten laste van het arbeidsvoorwaardenbedrag. Een dergelijke opgave zou een risico opleveren op fouten in de opgave en dus kans op foute uitvoering van de verrekening met als gevolg navordering of nabetaling van uitkering. Het besluit treedt zo spoedig mogelijk in werking; in verband met voorbereiding op de uitvoering is dit met ingang van 1 januari 2022.
Over de wijzigingen heeft afstemming plaatsgevonden met werkgevers verenigd in VNO-NCW en MKB, het klankbordoverleg swo’s (softwareontwikkelaars) en het afnemersoverleg loonaangifteketen.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft een toets uitgebracht op het conceptbesluit. Het college had geen opmerkingen bij nut en noodzaak van de wijzigingen of de werkbaarheid. Het college zag geen mogelijkheden voor minder belastende alternatieven. Omdat de gevolgen voor de regeldruk slechts kwalitatief waren geduid en bedragen nog niet waren toegevoegd in het voorgelegde concept adviseerde het college om de gevolgen voor de regeldruk in beeld te brengen, conform de Rijksbrede methodiek. Deze gevolgen zijn hieronder verwerkt.
De gegevensspecificaties voor de loonaangifte en het Handboek loonheffingen worden technisch aangepast opdat werkgevers weten hoe zij de gegevens kunnen invoeren in de loonaangifte.
Als uitgangspunt is gehanteerd dat de handelingen zullen worden uitgevoerd door administratief personeel waarvoor in het Handboek meting regeldruk3 een uurtarief van 39 euro per uur wordt gehanteerd. Verder is uitgangspunt een beperkte tijdsduur voor het verrichten van de handelingen (variërend van 1 tot 15 minuten). Alle werkgevers moeten kennisnemen van de voorgestelde wijzigingen in de loonaangifte en de wijzigingen moeten voor alle werkgevers eenmalig verwerkt worden in de loonaangiftesoftware. De kosten worden geraamd op € 3,5 mln. Voor werkgevers die alleen vakantiebijslag reserveren en uitbetalen verandert verder niets.
Aangenomen is dat de eenmalige handelingen verricht worden voor of door ongeveer alle 350.000 bedrijven met werknemers.
De aanpassingen zullen werkgevers voornamelijk door hun softwareleveranciers en salarisadministrateurs eenmalig in de software van aangifte en verbinding met loon- en personeelsadministratie moeten laten verwerken. Er ontstaan dus eenmalig lasten die aan werkgevers worden toegerekend.
De informatie ten behoeve van het vullen van de nieuwe rubrieken is per werknemer beschikbaar bij werkgevers. Zij registreren immers in hun personeels-/ loonadministratie per werknemer de opbouw en de momenten en de bedragen van opname voor een extra periode salaris of een keuzebudget.
Werkgevers die een extra periode salaris reserveren voor hun werknemers en eenmaal per jaar uitbetalen aan hun werknemers moeten de informatie daarover voortaan verantwoorden in de rubrieken opbouw respectievelijk opname AVWB in plaats van in de rubriek opgebouwde extra periode salaris en betaalde extra periode salaris. Structureel zijn daar geen extra kosten aan verbonden. Niet bekend is bij hoeveel werkgevers een extra periode salaris is overeengekomen. Verondersteld is hieronder dat alle werkgevers een beperkte wijziging in hun aangiftesoftware moeten verwerken. In feite zal dit niet het geval zijn bij werkgevers die naast het periodieke loon alleen vakantiebijslag kennen en bij werkgevers een all-in loon betalen (extra’s zoals vakantiebijslag verwerkt in of betaald bij het periodieke loon).
Werkgevers die een vorm van een keuzebudget hebben voor hun werknemers moeten hierover voortaan gegevens opnemen in de loonaangifte, bij opbouw en bij opname. Deze werkgevers hebben bij omzetting van vakantiebijslag (en eventueel eindejaarsuitkering en andere arbeidsvoorwaarden) in een keuzebudget een vermindering van regeldruk ervaren. Ze hoefden immers geen aangifte van vakantiebijslag (en eventueel eindejaarsuitkering) meer te doen in hun loonaangifte, en rubrieken waarin ze het keuzebudget konden aangeven waren er nog niet. Voor ongeveer 9% van de werknemers is in de cao een vorm van een keuzebudget afgesproken4, wat onder de definitie van een arbeidsvoorwaardenbedrag valt. Verondersteld wordt dat deze cao’s gespreid van toepassing kunnen zijn op alle werkgevers, ongeacht grootte. Dat betekent dat 9% van de werkgevers periodiek (maandelijks of vierwekelijks) een opgave doen in de loonaangifte in de rubrieken met betrekking tot het arbeidsvoorwaardenbedrag. De kosten worden geraamd op € 0,75 mln.
De jaaropgaaf over het loon van de werknemer en de werkwijze bij inhoudingen en de premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW veranderen niet met deze wijzigingen.
Dit leidt tot de volgende raming van de administratieve lasten.
Eenmalig |
Bedragen in € mln |
---|---|
Kennis nemen van de nieuwe regels door alle werkgevers |
€ 3,5 |
Aanpassen van software loonaangifte in verband met verwerken van gegevens in de aangepaste loonaangifte voor alle werkgevers |
€ 3,5 |
Totaal |
€ 7,0 |
Structureel |
|
Aangifte keuzebudgetten in loonaangifte in rubrieken met betrekking tot AVWB |
€ 0,75 |
Voor burgers, werknemers of uitkeringsgerechtigden, zijn geen extra lasten verbonden aan de opgave van gegevens over het arbeidsvoorwaardenbedrag in de loonaangifte. De regels over de loonstrook of de jaaropgave veranderen niet met dit besluit. Werkgevers kunnen op de bij hen gebruikelijke wijze hun werknemers blijven informeren over de opbouw en de uitbetaling van het reguliere loon en de opbouw van vakantiebijslag, en andere overeengekomen naast het reguliere loon opgebouwde bedragen en de opname daarvan.
Voor afnemers van gegevens uit de polisadministratie, anders dan de ketenpartners, worden geen belangrijke gevolgen verwacht.
De Belastingdienst schat de incidentele kosten voor de uitvoering door de Belastingdienst op 120.000 euro in 2021. UWV heeft de incidentele uitvoeringskosten geraamd op 4,4 mln euro, te weten 100.000 euro in 2020, 4,2 mln euro in 2021 en 100.000 euro in 2022. Daarnaast raamt het UWV 600.000 euro als structurele kosten voor beheer en onderhoud van systemen. De SVB raamt de uitvoeringskosten op 30.000 euro. Voor het CBS zijn er geen extra kosten.
Wijzigingen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dienen te worden gepubliceerd en voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Een ontwerp van dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant5 en op 1 oktober 2020 voorgehangen. Vanuit de Tweede Kamer is een aantal vragen gekomen. Deze vragen hadden onder meer betrekking op de vraag welke personen betrokken zijn bij het besluit en in welke mate, en op de uitvoering. In de beantwoording bij brief van 30 november 20206 is gezegd dat de mate waarin bedragen hoger of lager uitvallen afhankelijk is van de mate van werkgevers die gebruik maken van een keuzebudget en de door de werknemer gekozen momenten van uitbetaling. Bij de beslissingen over uitkeringen wordt het loon in het refertejaar of in het aangiftetijdvak in aanmerking genomen in het jaar of tijdvak waarin het is opgebouwd of het jaar of het tijdvak waarin het is uitbetaald. In een aantal gevallen zullen er geen gevolgen zijn en in andere situaties kan de uitkering toevallig hoger of lager zijn. Er is geen aanwijzing dat ofwel het verhogend ofwel het verlagend effect dominant is. Voorbeelden zijn gegeven van dagloonberekening en inkomstenverrekening.
Het UWV kan de gegevens over opbouw en uitbetaling op grond van dit besluit direct uit de polisadministratie halen. Het UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat het in staat is om het besluit correct en tijdig uit te voeren met ingang van 2022, mits de opdracht tijdig is verstrekt. De opdracht tot implementatie is inmiddels verleend aan het UWV. De SVB heeft aangegeven dat de werknemer zelf kan bepalen wanneer een bedrag wordt uitbetaald en dat de SVB op het moment van uitbetaling uit het keuzebudget daarmee nog geen rekening kan houden in het uit te betalen uitkeringsbedrag. Als gevolg daarvan wordt de uitkering mogelijk na uitbetaling uit het keuzebudget nog aangepast door de SVB.
De vragen hebben niet geleid tot wijziging van het ontwerpbesluit.
De publicatie in de Staatscourant heeft niet tot reacties geleid.
In artikel 1:1, eerste lid, wordt een omschrijving van het begrip «arbeidsvoorwaardenbedrag» ingevoegd. Het gaat daarbij om het recht of de rechten op vergoedingen of verstrekkingen als onderdeel van het loon, niet zijnde het recht op apart opgebouwde vakantiebijslag, dat ten gunste van een individueel keuzebudget of daarmee overeenkomend budget bij de werkgever is opgebouwd naar aanleiding van afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover deze rechten zijn opgebouwd in geld en kunnen leiden tot toekomstig loon bij de werknemer als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Ook reserveringen zoals voor uitzendkrachten voor kort verzuim en feestdagentoeslag en vakantiedagen vallen eronder.
Stortingen door de werkgever in het tijdspaarfonds van de sector Bouw vervangen de voorheen gebruikelijke vakantiebonnen in die sector. Die stortingen vallen niet onder toekomstig loon; de werkgever past op het moment van de stortingen de heffingen toe en voor de werknemer is op dat moment sprake van genoten loon. De opname van de bedragen op een later moment is daarmee altijd netto. Deze vallen dus niet onder het AVWB. Voor een verdere toelichting op dit begrip wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Ook wordt een omschrijving van «uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag» ingevoegd. Het gaat hier om hetgeen de werkgever in een aangiftetijdvak daadwerkelijk betaalt of verstrekt als belastbaar loon en loon SV en dat voortvloeit uit eerder opgebouwde of gelijktijdige opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag. Als geen sprake is van een uitbetaling die leidt tot belastbaar loon bij de werknemer, moet in de rubriek «Opname arbeidsvoorwaardenbedrag» geen bedrag worden ingevuld. Bedragen die worden ingezet voor fiscaal vrijgestelde doelen, zoals een fiets, of voor koop van extra verlof, worden hier niet onder begrepen. Die worden ook niet verantwoord in de rubriek opname AVWB in de loonaangifte.
Hoofdstuk 2 van het Algemeen inkomensbesluit heeft betrekking op minimumuitkeringen. De maandelijkse (maximale) uitkering bedraagt een bepaald percentage van het wettelijk minimumloon en dat is het minimumloon exclusief de vakantiebijslag, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Om deze reden wordt de uitbetaalde vakantiebijslag op grond van artikel 2:5 niet als inkomen gezien, dan wel wordt verondersteld dat een deel van het uitbetaalde inkomen wordt opgebouwd als vakantiebijslag. Daartoe wordt dat inkomen gecorrigeerd met de factor 100/108. Dit is nu ook het geval als een deel van het loon uit een opgebouwd individueel keuzebudget wordt betaald. Correctie van het loon met een factor dient ook te worden geregeld in de situatie dat het vakantiegeld wordt betaald als onderdeel van het periodieke loon (zgn. all-in-verloning) en in gevallen waarin geen aparte vakantiebijslag wordt uitbetaald, maar de aanspraak op vakantiebijslag onderdeel uitmaakt van het arbeidsvoorwaardenbedrag. Met het oog hierop wordt artikel 2:5 aangevuld met een nieuw derde lid. Het volledige uitbetaalde loon wordt daarmee voor verrekening gecorrigeerd met de factor 100/108. Dat deel komt ongeveer overeen met het in de betaling opgenomen deel dat betrekking heeft op vakantiebijslag. Ingeval wel aparte vakantiebijslag wordt opgebouwd en uitbetaald, wordt het uitbetaalde bedrag van vakantiebijslag niet in aanmerking genomen, en wordt dus de factor 100/108 niet toegepast op het loon en het arbeidsvoorwaardenbedrag.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel d, sub 2, te verduidelijken dat een bovenwettelijke uitkering voor overheidswerknemers, gebaseerd op een wettelijke regeling, niet als inkomen wordt gezien. In de marktsector zijn bovenwettelijke WW-aanspraken gebaseerd op een cao en niet op een wettelijk voorschrift, waardoor die aanspraken niet onder de reikwijdte van onderdeel d vallen. Het is uiteraard niet de bedoeling dat overeenkomstige aanspraken voor overheidsnemers er wel onder vallen omdat voor een deel van de overheidswerknemers de arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd in wettelijke voorschriften.
In artikel 4.1, achtste lid, was geregeld dat bij de vaststelling van het inkomen door UWV en SVB het in de relevante aangiftetijdvakken opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris in aanmerking kan worden genomen in plaats van het in de relevante aangiftetijdvakken betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris. Indien rekening wordt gehouden met opbouw in plaats van met uitbetaling wordt een wisseling in inkomen vermeden. Voor de SVB blijft dit zo.
Voor het UWV wordt geregeld dat bij de vaststelling van het inkomen moet worden uitgegaan van de opgebouwde bedragen aan vakantietoeslag en looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag, en dat uitbetaalde bedragen aan vakantiebijslag en uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet in aanmerking worden genomen. Het achtste lid heeft niet langer alleen betrekking op extra periodiek salaris, omdat extra periodiek salaris verdwijnt als aparte rubriek in de loonaangifte, maar op alle looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag. Dergelijke salariscomponenten worden derhalve in aanmerking genomen op het moment van opbouw.
In het tiende lid van dat artikel wordt een uitzondering op het achtste lid geregeld voor de vaststelling van het inkomen door het UWV voor de Werkloosheidswet, en voor de Ziektewet voor zieke werklozen. Het UWV dient daarbij niet uit te gaan van de opgebouwde bedragen van vakantiebijslag en opbouw van een arbeidsvoorwaardenbedrag, maar van de uitbetaalde bedragen, voor zover deze zijn aan te merken als loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Indien het opgebouwde bedrag geheel of gedeeltelijk wordt besteed aan fiscaal vrijgestelde of niet belaste doelen, zoals bij opname van vrije dagen of een fiscaal gefaciliteerde fiets ten behoeve van woon-werkverkeer gefinancierd uit opgebouwde bedragen, dan wordt die opname voor dat deel niet aangemerkt als loon en dus niet verrekend.
Per 2022 houdt UWV voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet rekening met de uitbetaalde vakantiebijslag. Op grond van de huidige bepaling wordt de uitbetaalde vakantiebijslag niet betrokken bij de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet. In plaats daarvan vermenigvuldigt UWV het inkomen met 108/100. Om te voorkomen dat UWV vakantiebijslag dubbel verrekent met de uitkering is het nodig om vanaf 1 juli 2021, nadat de betaling vakantiebijslag doorgaans is verricht en verantwoord in de polisadministratie door de werkgever, het inkomen voor de Werkloosheidswet niet meer te vermenigvuldigen met 108/100. Daardoor wordt aangesloten bij de meest voorkomende periode van opbouw van vakantiebijslag, namelijk 1 juni tot 1 juni. Daartoe is in het nieuwe artikel 5:1c voorzien in een overgangsbepaling. Omdat de verantwoording van de vakantiebijslag vaak plaatsvindt in juni, is als ingangsdatum gekozen voor 1 juli. Eventueel uitbetaalde vakantiebijslag, bijvoorbeeld bij einde van de dienstbetrekking, moet dan wel worden verrekend met de uitkering. Deze overgangsbepaling dient daarom in afwijking van de overige wijzigingen in werking te treden met ingang van 1 juli 2021 (in plaats van 1 januari 2022).
Artikel 5.2, waarin werd voorzien in de intrekking van enkele vroegere inkomensbesluiten, vervalt, omdat het artikel is uitgewerkt. Ten gevolge daarvan dient ook artikel 5.3 te vervallen, dat eveneens is uitgewerkt.
In artikel 1, eerste lid, wordt een omschrijving van het begrip «arbeidsvoorwaardenbedrag» ingevoegd. Voor een toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdeel A.
Ook wordt een omschrijving van «bedrag dat als loon is uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag» ingevoegd. Ook voor de toelichting op dit begrip wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel A bij het begrip «uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag».
In de artikelen 5, 12e, 16 en 18 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen stonden regels over het in aanmerking nemen van opbouw van vakantiebijslag bij de bepaling van het dagloon.
Het dagloon van de uitkeringen wordt bepaald door het loon in de referteperiode. In deze artikelen werd voorheen het uitbetaalde vakantiegeld niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het dagloon indien een werknemer vakantiegeld opbouwde, en werd het loon in elk aangiftetijdvak fictief verhoogd met 8 procent, het gebruikelijke percentage voor vakantiebijslag. Omdat in de nieuwe situatie opgebouwd loon hetzij voor vakantiebijslag hetzij voor een arbeidsvoorwaardenbedrag hetzij voor beiden wordt meegeteld op het moment van opbouw, wordt de berekening van het dagloon met het oog hierop aangepast.
In de bestaande dagloonregels wordt extra periode salaris voor de vaststelling van het dagloon in aanmerking genomen op het moment van uitbetaling.
In de nieuwe situatie wordt bij de berekening van het dagloon het loon verlaagd met de toepasselijke uitbetaalde bedragen aan (eerder opgebouwde) vakantiebijslag of opgenomen bedragen ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag en vervolgens verhoogd met de opgebouwde bedragen ten behoeve van de vakantiebijslag of het arbeidsvoorwaardenbedrag. Voor de opgebouwde vakantiebijslag geldt niet langer de fictie dat het loon wordt verhoogd met een standaardpercentage van 8 procent. Deze fictie is niet langer wenselijk, omdat het werkelijke bedrag van de opbouw van de vakantiebijslag bekend is en in aanmerking kan worden genomen. Indien niet meer apart vakantiebijslag wordt opgebouwd, maar bedragen worden opgebouwd ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag, dan worden ook de werkelijk opgebouwde bedragen meegenomen in plaats van een standaardpercentage. Daardoor is het tevens niet langer nodig onderscheid te maken tussen werkgevers waarbij werknemers vakantiebijslag opbouwen en werknemers waarbij dat niet het geval is. Gevolg kan zijn dat door uit te gaan van opbouw van het arbeidsvoorwaardenbedrag het dagloon hoger of lager uitvalt dan indien met uitbetaling van de rekening zou worden gehouden. Het effect is afhankelijk van de keuze van de werknemer over spreiding van de opname van zijn arbeidsvoorwaardenbedrag. Gemiddeld zijn de effecten naar verwachting neutraal.
Indien geen sprake is van opgebouwd loon ten behoeve van vakantiebijslag of een arbeidsvoorwaardenbedrag- wordt, evenals onder de voorheen geldende regels voor het dagloon uitgegaan van het in de referteperiode genoten loon.
Het nieuwe artikel 27e, eerste lid, regelt als overgangsrecht dat de wijzigingen in de berekening van het dagloon in de artikelen 5, 12e, 16 en 18 alleen gelden voor uitkeringen, waarvan de eerste dag waarop op die uitkering recht bestaat, is gelegen na 31 december 2021. In het tweede lid wordt het begrip «eerste rechtdag» gedefinieerd, overeenkomstig artikel 27a, tweede lid.
In artikel 5.12, eerste lid, onderdeel d, en in bijlage 1 van het Besluit SUWI wordt het begrip «(opgebouwde recht) extra periode salaris» vervangen door «(opbouw of opname) arbeidsvoorwaardenbedrag». In Bijlage I worden ten behoeve van de polisadministratie worden daartoe de nieuwe rubrieken «opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag» en «opname arbeidsvoorwaardenbedrag» opgenomen en verdwijnen de rubrieken «Extra periode salaris» en «Opgebouwde recht extra periode salaris». In verband hiermee wordt in artikel 1.1 een overeenkomstige omschrijving van het begrip arbeidsvoorwaardenbedrag opgenomen als in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Voor een toelichting op de omschrijving van dit begrip wordt verwezen naar artikel I, onderdeel A. Tevens worden in dat artikel de begrippen «opname arbeidsvoorwaardenbedrag» en «opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag» gedefinieerd. Voor de opname uit een arbeidsvoorwaardenbedrag gaat het alleen om opnames die loon zijn in de zin van artikel 16 van de Wfsv en tevens belastbaar loon zijn in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. De omschrijving van het begrip «opname arbeidsvoorwaardenbedrag» sluit aan bij de begripsomschrijvingen van «uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag» in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en het begrip «bedrag dat als loon is uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag» in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen».
In artikel 11a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten werd voor de vaststelling van het maatmaninkomen de bevoegdheid gegeven aan het UWV om met het opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en aan extra periodiek salaris rekening te houden in plaats van met de betaalde bedragen. In deze wijziging wordt het UWV verplicht om rekening te houden met de opbouw van vakantiebijslag en met de opbouw van bedragen ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag.
Volgens de oude tekst kon UWV zelf bepalen met welke bedragen rekening wordt gehouden: de opgebouwde vakantiebijslag en extra periode salaris of met de uitbetaalde vakantiebijslag en extra periode salaris. Bij opbouw werden vakantiebijslag en extra periode salaris evenwichtig over de tijdvakken in een jaar verdeeld. De wijziging om altijd uit te gaan van opgebouwde bedragen stemt overeen met het bestaande beleid, waarin UWV al uitging van de opgebouwde bedragen. Deze wijziging heeft dus geen financieel effect.
Het tweede lid van artikel 11a is overbodig en valt daarom. Volgens het tweede lid mogen uitbetaalde bedragen aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris niet worden meegenomen bij de vaststelling van het maatmaninkomen. Deze tekst stamt nog uit de tijd waarin in artikel 11a, eerste lid, werd voorgeschreven, dat wordt uitgegaan van opgebouwde bedragen. Bij de introductie van de keuzemogelijkheid in artikel 11a, eerste lid, en het vervangen van het Besluit dagloonregels door het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen per juni 2013, lijkt te zijn verzuimd dit tweede lid te laten vervallen. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt het tweede lid te schrappen. In het nieuwe tweede lid wordt een omschrijving gegevens van het begrip «arbeidsvoorwaardenbedrag», conform de omschrijving daarvan in het Dagloonbesluit socialezekerheidswetten.
In het Besluit beslagvrije voet worden enkele redactionele wijzigingen aangebracht in verband met het verdwijnen van de rubrieken inzake «extra periode salaris» in de aangifte en de introductie van de rubrieken inzake het «arbeidsvoorwaardenbedrag». In het nieuwe artikel 10a wordt voorzien in soortgelijk overgangsrecht als in artikel 12c van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (artikel IV). Indien zich in de indicatieperiode aangiftetijdvakken bevinden waarin sprake is van extra periodiek salaris, blijven voor die tijdvakken de oude regels gelden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Zie over de stand van afspraken in een representatief aantal cao’s: https://www.uitvoeringarbeidsvoorwaardenwetgeving.nl/mozard/document/docnr/593267; rapport van directie Uitvoering arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW), van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (raadpleging 20 juni 2020)
https://www.atr-regeldruk.nl/wp-content/uploads/2018/02/Handboek-Meting-Regeldrukkosten-1-1.pdf
Onderzoek door directie Uitvoeringsvoorwaarden wetgeving van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een representatief aantal cao’s: https://www.uitvoeringarbeidsvoorwaardenwetgeving.nl/mozard/document/docnr/593267 (raadpleging 20 juni 2020)
In de wijzigingstekst is rekening gehouden met het Besluit van 19 november 2019 tot wijziging van het Besluit beslagvrije voet in verband met de gewijzigde berekening van de beslagvrije voet en het treffen van nadere regels voor de ondersteuning bij de vaststelling van de beslagvrije voet (Stb. 2020, 476).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-115.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.