Besluit van 7 november 2019, houdende wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 aangaande de opvang van slachtoffers van eergerelateerd en huiselijk geweld zonder verblijfsvergunning en wijziging van enkele besluiten in verband met technische aanpassingen eigen bijdrage zorg en maatschappelijke ondersteuning

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 juni 2019, kenmerk 1541440-191909-WJZ;

Gelet op de artikelen 3.2.5, eerste en tweede lid, van de Wet langdurige zorg, 1.2.2, derde lid, en 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 augustus 2019, no. W13.19.0152/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 november 2019, kenmerk 1541434-191909-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.3.2.2, negende lid, wordt «artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet» vervangen door «artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet» en wordt «die gelden voor de daarbij genoemde omstandigheden of indien hij op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van die wet geen uitkering ontvangt» vervangen door «die gelden voor de verzekerden in de daarbij genoemde omstandigheden of indien die verzekerden op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van die wet geen uitkering ontvangen».

B

In de artikelen 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, en 3.3.2.4a, eerste en derde lid, van het Besluit Langdurige zorg wordt «€ 20.075» telkens vervangen door «€ 20.136».

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor de toepassing van de wet wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die:

    • a. na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehad in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000 en voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning;

    • b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehad; of

    • c. in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden, omdat de vreemdeling zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden van huiselijk geweld of slachtoffer is of dreigt te worden van eergerelateerd geweld en op grond daarvan rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdeel f, van de Vreemdelingenwet 2000.

2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; of», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het rechtmatig verblijf, onverminderd de onderdelen a en b, op grond van artikel 8, onderdeel f, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd.

B

Artikel 3.3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Het CAK of een andere bij verordening aangewezen instantie, ingeval het de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, betreft, maakt, indien van toepassing, voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, voor zover artikel 3.8, 3.9, tweede en vierde lid, of 3,14, tweede of vierde lid, is toegepast, en de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, gebruik van:

    • a. het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens;

    • b. gegevens van het college over de verstrekte maatwerkvoorziening of het verleende persoonsgebonden budget.

C

In de artikelen 3.9, tweede en vierde lid, wordt «€ 2.593» telkens vervangen door «€ 2.600».

D

In de artikelen 3.9a, eerste en derde lid, 3.13, eerste lid, onderdeel 4° en 5°, en 3.14a, eerste en derde lid, wordt «€ 20.075» telkens vervangen door «€ 20.136».

E

In artikel 3.12, zesde lid, wordt «artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet» vervangen door «artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet» en wordt «onder de daarbij genoemde omstandigheden of indien de cliënt ingevolge artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van die wet geen uitkering ontvangt» vervangen door «die gelden voor de cliënt of diens echtgenoot in de daarbij genoemde omstandigheden of indien de cliënt of diens echtgenoot op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van die wet geen uitkering ontvangen».

ARTIKEL III

In artikel III, eerste lid, van het Besluit van 26 november 2018, houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 tot verlaging van de vermogensinkomensbijtelling, verkorting van de overgangstermijnen voor de hoge en lage eigen bijdrage, de termijn waarover het CAK een eigen bijdrage mag opleggen, het introduceren van een abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en een grondslag voor het uitzonderen van eenmalige letselschadevergoedingen van het vermogen dat meetelt voor de vermogensinkomensbijtelling voor de berekening van de bijdrage (Stb. 2018. 444) wordt «artikelen I, onderdeel C, en II, onderdeel H,» vervangen door «artikelen I, onderdeel F, en II, onderdeel K,».

ARTIKEL IV

  • 1. De artikelen I, onderdeel B, II, onderdelen B tot en met D, en III treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2019.

  • 2. De artikelen I, onderdeel A, en II, onderdelen A en E, treden in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 november 2019

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Uitgegeven de zesentwintigste november 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit heeft tot doel te bewerkstelligen dat slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld het recht hebben op toegang tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), ook als zij nog wachten op een beslissing op hun aanvraag voor een verblijfsvergunning. De gemeenten worden gecompenseerd voor de kosten die gemoeid zijn met de opvang van deze slachtoffers in de periode dat zij wachten op een beslissing op hun aanvraag vanuit het Gemeentefonds. Het gaat om een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Daarnaast worden correcties doorgevoerd die betrekking hebben op de eigen bijdrage voor de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg. Dit ten behoeve van de indexatie van inkomensbedragen die voor de berekening van de bijdrage relevant zijn, een (begunstigende) correctie van een artikel betreffende overgangsrecht en een verduidelijking van een artikel over gegevensuitwisseling. De wijzigingen hebben geen uitvoeringsconsequenties.

2. Opvang slachtoffers van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld

De Wmo 2015 koppelt de aanspraak op Wmo-voorzieningen in artikel 1.2.2, eerste lid, aan het rechtmatig verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreft vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, gemeenschapsonderdanen en vreemdelingen die een verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 bevat een regel die specifiek van toepassing is op ingezetenen die vreemdeling zijn en in Nederland rechtmatig verblijf houden. Het gaat derhalve om een lex specialis voor vreemdelingen die ook ingezetenen zijn. De toelichting van de Wmo 2015 geeft aan dat zonder geldige verblijfstitel in Nederland verblijvende vreemdelingen op grond van de Wmo 2015 in beginsel geen rechten kunnen doen gelden.

Rechtmatig verblijf hebben, betekent niet per definitie ook het verkrijgen van het ingezeteneschap. Er zijn ook diverse vormen van «procedureel» rechtmatig verblijf, zoals de onderhavige categorie vreemdelingen die nog geen verblijfsvergunning hebben. Als een verblijfsvergunning wordt verleend kan een vreemdeling ingezetene worden. Zowel de Wmo als de Wmo 2015 stond en staat alleen open voor rechtmatig verblijvende vreemdelingen die ingezetene zijn. De voorzieningen op grond van de Wmo 2015 kunnen op grond van artikel 1.2.2, derde lid, bij algemene maatregel van bestuur open worden gesteld voor andere mensen die een aanvraag hebben ingediend voor een verblijfsvergunning als meer definitieve verblijfstitel, maar waarover nog geen definitieve beslissing is genomen (m.a.w. procedureel rechtmatig verblijf hebbend). Op het moment van de intake in de opvangvoorziening en ten tijde van de aanvraag voor een verblijfsvergunning staat overigens nog niet direct vast dat er sprake is van slachtofferschap. In dit artikel worden zij als »niet rechtmatig verblijvend» betiteld. De bepaling is echter altijd zo ingevuld dat hiermee ook vreemdelingen met een vorm van procedureel rechtmatig verblijf worden bedoeld.

Voor slachtoffers van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld die niet eerder een verblijfsvergunning hebben gehad in Nederland bestaat al geruime tijd de mogelijkheid om een verblijfsvergunning op grond van een beperking verband houdend met humanitaire gronden aan te vragen in verband met dit geweld. Slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld die (nog) niet over een verblijfsvergunning beschikken kan, tijdens de behandeltijd van de aanvraag voor een verblijfsvergunning, de toegang tot de opvang worden geweigerd, omdat deze slachtoffers momenteel als zodanig niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 (art. 1.2.2) vallen en daarmee geen aanspraak op maatwerkvoorzieningen (in casu opvang) kunnen maken. Deze slachtoffers vallen onder artikel 8, onderdeel f van de Vreemdelingenwet 2000. Het gaat derhalve om een vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd – onder een beperking verband houden met tijdelijke humanitaire gronden wegens eergerelateerd of huiselijk geweld –, terwijl de uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Daarmee hebben deze slachtoffers rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder f, Vreemdelingenwet 2000.1

Uit onderzoek van Significant «Toegang tot de opvang van slachtoffers zonder eerdere verblijfsstatus»2 volgt dat gemeenten verschillend omgaan met het toelaten van deze slachtoffers tot de opvang. Er zijn gemeenten die niet toestaan dat de door hen gecontracteerde instelling voor maatschappelijke opvang deze slachtoffers opvangen, sommige gemeenten vangen deze slachtoffers toch op, andere hanteren een quotum en weer anderen laten het over aan de opvanginstellingen zelf. Op 7 februari 2018 heeft de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Eerste Kamer laten weten dat het een onwenselijke situatie is dat deze slachtoffers niet overal in een opvanginstelling terecht kunnen.3 Tevens is daarbij aangegeven dat de Minister van VWS met de gemeenten om tafel gaat zodat deze categorie slachtoffers niet wordt geweigerd op grond van het feit dat zij nog geen (beslissing op hun aanvraag voor een) verblijfsvergunning verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden hebben. In het wethoudersoverleg vrouwenopvang van 22 juni 2018 is deze problematiek besproken en is men ermee akkoord gegaan om deze slachtoffers van eergerelateerd geweld en huiselijk geweld op grond van de Wmo 2015 op te vangen. Gemeenten worden met ingang van 2018 gecompenseerd voor de kosten van het toelaten van deze doelgroep onder de voorwaarde dat zij hun uitvoeringspraktijk indien nodig aanpassen. Gemeenten hebben lopende contracten met opvanginstellingen voor slachtoffers van geweld en zijn de juiste partijen om deze taak uit te voeren. Structureel is € 2,5 mln. per jaar toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang voor gemeenten.

Zoals gezegd is het in de Wmo 2015 is het mogelijk gemaakt om categorieën vreemdelingen bij algemene maatregel van bestuur onder de reikwijdte van de Wmo 2015 te brengen en specifieke maatwerkvoorzieningen voor hen open te stellen (zie artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Met gebruik van deze mogelijkheid wordt het mogelijk dat slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld gebruik kunnen maken van deze specifieke voorziening. De beschrijving van de doelgroep en de voor hen opengestelde maatwerkvoorziening «opvang» wordt door dit besluit in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geregeld.

3. Uitvoerbaarheid en regeldruk

De middelen om gemeenten te compenseren zijn reeds structureel toegevoegd aan de decentralisatie-Uitkering Vrouwenopvang uit het Gemeentefonds. Gemeenten hebben al de nodige contracten met aanbieders. Dit besluit voorziet de uitvoering door de gemeente van een formele taak en grondslag. Er is op 22 juni 2018 afgesproken dat de «centrumgemeenten vrouwenopvang» hun uitvoeringspraktijk indien nodig aanpassen en deze slachtoffers voortaan opvang zullen bieden. Zij krijgen daarvoor reeds vanaf 2018 structureel geld. De aanpassing van de Wmo 2015 en de aanpassing van het uitvoeringsbesluit leggen ten opzichte van deze afspraak geen nieuwe verplichtingen op aan gemeenten en instellingen. De administratieve lasten die het bieden van voorzieningen aan deze categorie slachtoffers met zich mee zou kunnen brengen, zijn bovendien afhankelijk van het type afspraak tussen de centrumgemeente en hun opvanginstelling. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) deelt deze analyse en conclusie ten aanzien van de regeldrukgevolgen.

De persoonsgegevens worden voor zover noodzakelijk uitgewisseld op grond van hoofdstuk 5 van de Wmo 2015 en vallen binnen de bestaande bevoegdheden rond opvang in verband met risico’s voor de veiligheid van cliënten. Dit besluit is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Er zijn door de Autoriteit geen opmerkingen gemaakt bij dit besluit.

4. Fraude

Er zijn zeer beperkte risico’s voor fraude of oneigenlijk gebruik. De gemeenten ontvangen een generieke ophoging van de Decentralisatie-Uitkering Vrouwenopvang om deze slachtoffers voorzieningen te bieden. De Decentralisatie-Uitkering Vrouwenopvang bedraagt in 2019 € 120.9 miljoen, inclusief de toevoeging van € 2.5 miljoen voor de opvang van deze slachtoffers. Ook ten aanzien van «oneigenlijk gebruik» door slachtoffers die een beroep doen op opvang (aanzuigende werking) is het risico beperkt: de opvanginstellingen hebben de benodigde expertise om bij de intake te kunnen beoordelen of er sprake is van een problematiek waarvoor beschermde opvang geïndiceerd is. Het college kent vervolgens op basis van dit advies de maatwerkvoorziening toe.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden van slachtoffers van huiselijk geweld aan de hand van een aangifte of melding hiervan bij de politie en verklaringen van hulpverleners. In het geval van een aanvraag voor een vergunning voor eergerelateerd geweld wordt altijd deskundigenadvies gevraagd aan het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd geweld van de landelijke politie. Als bewijsmiddel bij huiselijk geweld is een recent document van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, of een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM), dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, vereist.

De verblijfsvergunning in verband met het verblijfsdoel «eergerelateerd geweld» wordt enkel verleend als er sprake is van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én het land van herkomst, er een reële dreiging is die niet op korte termijn kan worden weggenomen en de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld voldoende ernstig is.

In verband met het verblijfsdoel «huiselijk geweld» wordt enkel een vergunning verleend indien er sprake is van huiselijk geweld waarbij het slachtoffer zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in het land van herkomst. Daarom moet zich een reëel veiligheidsrisico voordoen alvorens een verblijfsvergunning op deze grond wordt verleend. Deze maatregel in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 biedt dus al de mogelijkheid tot opvang tijdens de aanvraagfase. De voorziening loopt aldus synchroon aan het traject binnen de vreemdelingenketen.

5. Consultatie

Dit besluit is tussen 6 en 29 maart 2019 via internet geconsulteerd voor een ieder om te reageren op de maatregelen. Op de internetconsultatie hebben 6 partijen gereageerd: het College voor de rechten van de mens, Fier!, een landelijk expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties, de Stichting landelijk ongedocumenteerden steunpunt en Steungroep Vrouwen Zonder Verblijfsvergunning (SVZV) en een particuliere belangstellende.

De meeste reacties hebben betrekking op de vraag of de regeling voldoende tegemoet komt aan de eis van het Europese slachtofferrichtlijn en het Verdrag van Istanbul om alle vreemdelingen ongeacht hun verblijfsstatus op te vangen. In het geval iemand zich bij de opvang meldt zal feitelijk de opvanginstelling beoordelen of de veiligheidssituatie van het slachtoffer van huiselijk of (dreigend) eergerelateerd geweld vraagt om toegang tot die opvang. Het college kan dan opvang verstrekken en beslist daarover door middel van een beschikking.

Naar het oordeel van de regering vormt niet-rechtmatig verblijf in principe geen obstakel voor de vereiste toegang tot slachtofferhulp en opvang, omdat direct bij de intake in de opvangvoorziening een slachtoffer een verblijfsvergunning op humanitaire gronden kan aanvragen. Zodoende ontstaat uitzicht op een verblijfsvergunning (bestendig rechtmatig verblijf), hetgeen zowel voor het slachtoffer, dat daarmee minder kwetsbaar wordt door uitzetting, als voor de gemeenten die aan de slachtoffers voorzieningen bieden, wenselijk is.

In zijn algemeenheid bestaan binnen het Nederlandse vreemdelingrechtelijke kader voldoende mogelijkheden voor niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen om opvang of onderdak te verkrijgen, hetgeen een eventuele vertrekplicht overigens onverlet laat. Daarbij zal waar mogelijk worden gezocht naar een onderdaklocatie die veilig en passend is, om op deze wijze maatwerk voor de genoemde groep te kunnen leveren. Een oplossing hoeft daarmee niet per se via wet en regelgeving gevonden te worden, maar kan ook van praktische aard zijn . De Slachtofferrichtlijn en het Verdrag van Istanbul bevatten op dit punt van non-discriminatie geen opdrachten tot regelgeving. Artikel 1, eerste lid, derde volzin van de Europese richtlijn luidt: «De in deze richtlijn opgenomen rechten worden jegens slachtoffers op niet-discriminerende wijze toegepast, mede wat hun verblijfsstatus betreft». Deze non-discriminatie bepaling noopt niet tot regelgeving, maar betreft het handelen door de overheid en organisaties voor opvanginstellingen. In Nederland moet men overigens al het discriminatieverbod naleven dat is verankerd in artikel 21 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, als Nederland het recht van de Unie ten uitvoer brengt. Los hiervan heeft ieder slachtoffer van huiselijk geweld of dreigend eergerelateerd geweld toegang tot opvang.

Slachtoffers die een reguliere verblijfsvergunning aanvragen kunnen worden opgevangen onder de Wmo 2015, slachtoffers onder asielzoekers (of daarmee gelijkgestelden) worden opgevangen door het COA of als dat te gevaarlijk is via het COA in de opvanginstelling, vertrekplichtige slachtoffers kunnen opvang krijgen in een vertreklocatie en daar zorg krijgen vanuit het COA. Dit laatste geldt ook voor de bewuste categorie vreemdelingen die geen verblijfsvergunning willen aanvragen. Onder de Wmo 2015 voert de opvanginstelling in de praktijk de intake uit en begeleidt de aanvraag van een verblijfsvergunning. Zo snel mogelijk nadat deze opvangvoorziening is verstrekt wordt vervolgens een verblijfsvergunning op grond van humanitaire gronden aangevraagd in verband met dat geweld. Bij de beoordeling van deze aanvraag zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst nagaan of het aannemelijk is dat iemand slachtoffer is van huiselijk of bedreigd wordt met eergerelateerd geweld. In dat kader kan het slachtoffer – dat kan gaan om iedereen ongeacht leeftijd of geslacht – een verblijfsaantekening (welke wordt opgenomen in het grensoverschrijdingsdocument) aanvragen waaruit blijkt dat hij of zij rechtmatig verblijf heeft op basis van een lopende aanvraag. Hangende hun aanvraag hebben slachtoffers die op opvang zijn aangewezen aldus rechtmatig verblijf. Deze doelgroep kan gedurende de looptijd van de behandeling van de aanvraag aanspraak maken op een uitkering op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen, waarmee zij hun eigen bijdrage aan de opvang kunnen bekostigen. Door het bieden van opvang aan deze groep wordt tevens aan de eerdergenoemde internationale verplichtingen voldaan. De wettelijke termijn voor een beslissing op een aanvraag in eerste aanleg is zes maanden. Gedurende de periode dat de aanvraag wordt behandeld kan en wordt dus opvang geboden.

Er is geen toegang tot die opvang op grond van de Wmo 2015 zonder aanvraag. Hier is het koppelingsbeginsel leidend (art. 10 Vreemdelingenwet). Iemand die afziet van de aanvraag is vertrekplichtig en kan opvang krijgen in de vrijheidsbeperkende locatie om te werken aan terugkeer. De regering hecht eraan om onder de Wmo 2015 te handhaven dat er recht op opvang is in combinatie met een aanvraagprocedure ten behoeve van een verblijfsvergunning.

Indien wordt vastgesteld dat aan de voorwaarden zoals geformuleerd in paragraaf B8/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt voldaan wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden. Vanaf dat moment valt men overigens onder de «reguliere» reikwijdte van de Wmo 2015 op grond van artikel 1.2.2. Er is daarmee een sluitend systeem voor slachtoffers van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld, ongeacht hun verblijfsstatus.4 Naar aanleiding van de consulatie is het artikel wel verduidelijkt met de terminologie zoals gebruikt in de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Daarnaast is geschrapt dat een verblijfsaantekening, zoals hierboven beschreven, van de IND nodig is om verblijf in de opvang te verkrijgen. Dit is niet bedoeld als een blokkerende voorwaarde voor opvang.

Ten slotte is in de toelichting de term vrouwenopvang beperkt tot verwijzingen naar bestaande begrippen om verwarring te voorkomen. Er zijn onder de verantwoordelijkheid van de Centrumgemeenten Vrouwenopvang op zes plaatsen in Nederland opvanginstellingen gevestigd die mannelijke slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld opvangen.

II Artikelsgewijs

De artikelen I, onderdeel A, en II onderdeel E

Deze artikelleden gelden niet alleen voor de situatie en de inkomensnormen bij ongehuwde Wlz-verzekerden of Wmo-cliënten, maar ook gehuwden. Dit wordt in dit besluit verduidelijkt.

De artikelen I, onderdeel B, en II, onderdelen B tot en met D

In het Besluit van 26 november 2018, houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 tot verlaging van de vermogensinkomensbijtelling, verkorting van de overgangstermijnen voor de hoge en lage eigen bijdrage, de termijn waarover het CAK een eigen bijdrage mag opleggen, het introduceren van een abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en een grondslag voor het uitzonderen van eenmalige letselschadevergoedingen van het vermogen dat meetelt voor de vermogensinkomensbijtelling voor de berekening van de bijdrage (Stb. 2018, 444) zijn inkomensbedragen voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen voor de eigen bijdrage Wmo 2015 en Wlz ten behoeve van de peiljaarverlegging niet geïndexeerd ingevoerd waardoor de jaarlijkse indexatieregeling (ministeriële regeling), waarin datzelfde bedrag is geïndexeerd, is overschreven. Dit wordt gecorrigeerd.

Daarnaast is ook de precisering van artikel 3.3, vierde lid (onderdeel B) niet doorgevoerd. Dit onderdeel wordt opnieuw geplaatst en verduidelijkt dat inkomensgegevens van cliënten enkel nog nodig zijn voor peiljaarverleggingen en minimabeleid van gemeenten in relatie tot de eigen bijdragen. De tekst beschreef deze gegevensuitwisseling alleen in globale zin.

Artikel II

Onderdeel A

In artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 is geregeld dat onder andere vreemdelingen met een verblijfsvergunning gebruik kunnen maken van maatwerkvoorzieningen. Hier vallen dus niet vreemdelingen onder die nog in afwachting zijn van een verblijfsvergunning. Slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld die rechtmatig in Nederland verblijven in afwachting van een verblijfsvergunning kunnen op grond hiervan formeel geen gebruik maken van de Wmo-opvangvoorziening. Dit is wel wenselijk. Op grond van de Wmo 2015 is het mogelijk om categorieën van vreemdelingen bij algemene maatregel van bestuur onder de reikwijdte van de Wmo 2015 te brengen en specifieke maatwerkvoorzieningen voor hen open te stellen (zie artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Door de onderhavige wijziging wordt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur voor deze doelgroep opvang in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 open te stellen voor deze doelgroep. In het geval iemand opnieuw in dezelfde situatie wordt geconfronteerd met huiselijk geweld of (dreiging met) eergerelateerd geweld – en bijv. eerder verblijf is onherroepelijk geëindigd of iemand is al uitgezet – kan opnieuw een aanvraag worden gedaan voor een verblijfsvergunning onder dezelfde voorwaarden (onderdeel c van artikel 2,1). Zie verder het algemene deel van deze toelichting.

Artikel III

Het overgangsrecht in het hier bedoelde artikel is per abuis op 31 december 2018 in werking getreden. Dit had 1 januari 2019 moeten zijn. Dit wordt met terugwerkende kracht aangepast. De termijn wordt daarmee met een dag verlengd.

Artikel IV

De onderdelen met betrekking tot de opvang van slachtoffers treden zo snel mogelijk in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Zoals gezegd richt de uitvoeringspraktijk en de financiering van gemeenten zich al naar de bedoeling van dit besluit.

De overige onderdelen betreffen correcties zoals toegelicht bij de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen I, onderdeel B, en II, onderdelen B tot en met D, en artikel III. Zij treden met terugwerkende kracht in werking.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Zie verder de artikelen 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en 3:48 Vreemdelingenbesluit 2000.

X Noot
2

Een verkennend onderzoek naar de wijze waarop de toegang tot de opvang wordt geborgd, voor slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld zonder eerdere verblijfsstatus uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

X Noot
3

Kamerstukken I 2017–2018, 34 236 nr. J.

X Noot
4

Zie verder ook www.slachtofferwijzer.nl

Naar boven