Besluit van 15 juni 2018, houdende wijziging van het Besluit Jeugdwet teneinde outcomegegevens toe te voegen aan de te verstrekken gegevens in het kader van de beleidsinformatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 maart 2018, kenmerk 1232952-167754-WJZ;

Gelet op artikel 7.4.5 van de Jeugdwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 april 2018, no. W13.18.0081/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 juni 2018, 1232946-167754-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, wordt aan artikel 7.5.3, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. gegevens over de outcome van:

    • 1°. de jeugdhulp die is verleend door een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel 1°, van de Jeugdwet, voor zover de gemeente en die jeugdhulpaanbieder hebben afgesproken dat de jeugdhulpaanbieder deze gegevens registreert of in subsidievoorwaarden is opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder dit zal registreren, of

    • 2°. gecertificeerde instellingen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 15 juni 2018

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Uitgegeven de zesentwintigste juni 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Per 1 januari 2015 zijn gemeenten op grond van artikel 2.2, tweede lid, onderdeel c, van de Jeugdwet verplicht in hun beleidsplan aan te geven welke outcomecriteria, dat wil zeggen criteria op basis waarvan het resultaat van de voor hun rekening geleverde hulp gemeten kan worden, zij voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen hanteren. Gemeenten zijn daarbij vrij om te bepalen welke resultaten als outcomecriteria worden gehanteerd, met dien verstande dat zij dit in samenspraak met de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen zullen moeten doen omdat deze organisaties met de criteria zullen moeten werken.

Ter beperking van de administratieve lasten voor jeugdhulpaanbieders hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de branches van jeugdhulpaanbieders een basisset van outcomecriteria ontwikkeld, waarvan er twee relatief snel en eenvoudig door de jeugdhulpaanbieders kunnen worden ingevoerd. Het betreft hier de criteria 2 (tevredenheid van de cliënt over het nut/effect van de jeugdhulp) en 3.1 (mate waarin de cliënt zonder hulp verder kan) uit paragraaf 4.2 van het Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd (verder «Informatieprotocol»; dit Informatieprotocol vormt bijlage 2 van de Regeling Jeugdwet). Voor zover gemeenten en jeugdhulpaanbieders hebben afgesproken dat de jeugdhulpaanbieder op (een van) deze outcomecriteria scoort, regelt voorliggend besluit dat de scores bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) worden aangeleverd.

Voorliggend besluit verplicht (in combinatie met artikel 7.5.1 van het Besluit Jeugdwet en de artikelen 7.4.3, 7.4.4 en 7.4.5 van de Jeugdwet) de scores op persoonsniveau aan het CBS aan te leveren. Daarmee is voorliggende wijziging een wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Voorts is sprake van een wettelijke verplichting als bedoeld in de artikelen 7:457 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 7.3.11 van de Jeugdwet, zodat de individuele jeugdhulpverleners die voor een jeugdhulpinstelling werken de bij hun cliënten opgevraagde scores ondanks hun beroepsgeheim aan hun instelling – die ze weer aan het CBS doorgeeft – mogen verstrekken. Overigens zijn cliënten niet verplicht om hun oordeel over de geleverde hulp te geven. Weigeren zij dit, dan mag dit voor hen geen enkel gevolg hebben.

Het CBS zal de informatie verwerken in spiegelrapportages, de aan de aanbieders zullen worden aangeboden. Deze kunnen de rapportages aan de gemeenten doorzenden. De spiegelrapportages bevatten geen tot individuele jeugdigen of gezinnen herleidbare informatie.

Gemeenten en aanbieders zijn ervan op de hoogte dat de score op de twee genoemde outcomecriteria geen harde gegevens over de kwaliteit van de geleverde jeugdhulp opleveren. Immers, cliënten kunnen weigeren hun oordeel te geven, waardoor het verkregen beeld onvolledig of onevenwichtig kan zijn. En indien ze hun oordeel wèl geven, kan het afhangen van de vraag of zij de jeugdhulp vrijwillig dan wel onder drang of dwang ontvangen hebben, van hun persoonlijkheid, en van hun inschattingsvermogen. Omdat er nog weinig jeugdhulpinterventies zijn die bewezen effectief zijn, vormen de scores op de criteria voor jeugdhulpaanbieders desondanks toch een belangrijke indicator voor de kwaliteit van de geleverde hulp. Zo zullen consistent negatieve scores van een aanbieder voor gemeenten aanleiding kunnen zijn tot het voeren van een gesprek met die aanbieder. Daarbij kan de vraag centraal staan wat deze gegevens betekenen en wat er nodig is om een verbeterslag te maken. Meer in het algemeen zijn de gegevens van nut om een kwaliteitsgesprek binnen de instelling en tussen de instelling en de gemeente te voeren waarin consequent, met het oog op het leren en verbeteren, vier vragen centraal staan:

  • 1. Herkennen we de cijfers?

  • 2. Wat vinden we ervan?

  • 3. Hoe verklaren we ze?

  • 4. Welke verbeteracties zijn mogelijk en wat spreken we in dat kader af?

Gelet op de kleinere aantallen cliënten, geldt het voorgaande in mindere mate voor solistisch werkende jeugdhulpverleners: gegeven de subjectiviteit van de scores kunnen deze bij solistisch werkende jeugdhulpverleners gelet op het geringe aantal scores al snel uitschieters opleveren, die in wezen weinig zeggen over de kwaliteit van de hulp van de jeugdhulpverlener. Voor solistisch werkende hulpverleners geldt dat de waarde van de scores zo beperkt zou zijn, dat een verplichting tot het scoren ervan in privacytechnische zin niet zou voldoen aan de proporitonaliteitseis1. Bovendien zouden de administratieve lasten niet opwegen tegen de baten ervan.2 Solistisch werkende jeugdhulpaanbieders zullen dan ook niet worden verplicht om outcomegegevens aan te leveren. Om die redenen geldt het nieuwe onderdeel m van artikel 7.5.3, eerste lid, Besluit Jeugdwet slechts voor jeugdhulpaanbieders als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel 1°, van de Jeugdwet (verder ook «jeugdhulpinstellingen» genoemd).

Omdat de outcomecriteria die in het Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd zullen worden opgenomen minder geschikt zijn voor de door gecertificeerde instellingen geleverde diensten, zal de per 1 juli 2018 in werking tredende verplichting om outcomegegevens te leveren vooralsnog niet voor hen worden ingevuld. Jeugdzorg Nederland zal in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid specifiek op gecertificeerde instellingen toegesneden outcomecriteria ontwikkelen. Voorliggende wijziging van het Besluit Jeugdwet maakt het mogelijk om dergelijke criteria later in het Informatieprotocol op te nemen en derhalve gecertificeerde instellingen op dergelijke criteria te laten scoren zonder dat daartoe eerst weer het Besluit Jeugdwet gewijzigd zal hoeven te worden.

Conform artikel 7.4.5, derde lid, van de Jeugdwet is een concept van voorliggend besluit voorgehangen bij beide Kamers van de Staten-Generaal en voor commentaar in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 3 oktober 2017, nr. 56625). De Kamers hebben geen vragen gesteld. Naar aanleiding van de publicatie in de Staatscourant zijn drie reacties ontvangen: van GGZ Nederland, van de Vereniging Gehandicapten Nederland (VGN), en een gezamenlijke reactie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en de Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde psychologen & Psychotherapeuten (LVVP). De VGN kan zich, zeker nu de mogelijkheid blijft bestaan om met gemeenten het gebruik van andere outcomecriteria af te spreken dan de in het Informatieprotocol benoemde criteria, goed in voorliggend besluit vinden. GGZ Nederland vraagt zich vooral af of de mogelijkheid om andere outcomecriteria af te spreken het privacytechnische gevolg heeft dat ook de scores op de outcomecriteria die wèl in het Informatieprotocol opgenomen zijn, niet zonder expliciete toestemming van de cliënt mogen worden verwerkt. Zoals in het voorgaande is aangegeven, is dat niet zo, aangezien er met voorliggend besluit een wettelijke verplichting wordt vormgegeven tot het aanleveren van gegevens aan het CBS, voor zover gebruik wordt gemaakt van de outcomecriteria uit het Informatieprotocol. Dat neemt niet weg dat een cliënt kan besluiten om de vragen over wat hij van de gegeven jeugdhulp vindt niet te beantwoorden, in welk geval de jeugdhulpaanbieder voor die cliënt ook niets zal kunnen aanleveren. De NVvP en LVVP hebben voornamelijk bezwaar tegen de in paragraaf 4.2 van het Informatieprotocol aangekondigde outcomecriteria 3.3 en 3.4. die echter, zoals in dat protocol is aangegeven, nog onderwerp van nadere studie zijn en voorlopig niet in werking zullen treden.

Hoewel voorliggende wijziging van het Besluit Jeugdwet slechts de uitbreiding van een delegatiebepaling betreft, is de wijziging op verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op 13 november 2017 aan haar voor advies voorgelegd. Op 21 december 2017 verzocht de AP ondershands om in de nota van toelichting bij voorliggend besluit in te gaan op de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets en om een aantal vragen te beantwoorden die een zevental in de jeugdhulp werkzame organisaties aan haar had voorgelegd. Nadat voorliggende nota van toelichting daartoe was aangepast, is het gewijzigde besluit, voorzien van een brief met een uitgebreidere reactie op de vragen van de AP en de zeven organisaties, op 9 februari 2018 aan de AP toegezonden, met het verzoek uiterlijk 28 februari alsnog te adviseren. Deze datum is vervolgens in overleg met de AP tot 6 maart 2018 verlengd. Uiteindelijk is het advies van de AP op 9 april 2018 ontvangen. Het advies is op hoofdlijnen instemmend.

Voorliggend wijzigingsbesluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2018. Hetzelfde geldt dan voor hoofdstuk 4 van het Informatieprotocol. Aangezien jeugdhulpaanbieders hun gegevens ten behoeve van de beleidsinformatie per half (kalender)jaar dienen aan te leveren, betekent dit dat de eerste verslagperiode waarover de jeugdhulpinstellingen hun outcomegegevens dienen aan te leveren, het eerste halfjaar van 2018 is. Aan de jeugdhulpinstellingen, die deze gegevens gezien hun afspraken met de gemeenten of de voor hen geldende subsidievoorwaarden toch al zullen moeten verzamelen, is gevraagd hier vanaf 1 januari 2018 rekening mee te houden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Deze houdt in dat nagegaan wordt of de inbreuk op de privacy van de betrokken cliënten niet verder gaat dan noodzakelijk is voor het bereiken van het beoogde doel.

X Noot
2

In dit verband zij ook gewezen op de motie van Tweede-Kamerlid Bergkamp, waarin zij verzoekt de administratieve lasten voor kleine organisaties terug te dringen door voor hen aangepaste verantwoordingseisen te hanteren (Kamerstukken II 2015/16, 29 515 nr. 393). Weliswaar betreft die motie organisaties in de langdurige zorg, maar er is geen reden om aan te nemen dat iets dergelijks niet ook in de jeugdhulp wenselijk zou zijn.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven