Besluit van 30 mei 2018 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, het Besluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs en het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs in verband met de Wet invoering associate degree-opleiding

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 12 april 2018, nr. WJZ/1348518(7870), directie Wetgeving en Juridische Zaken,

Gelet op de artikelen 1.7a, 2.6, eerste en zevende lid, 6.13, derde lid, 7.8b, zevende lid, 7.9, derde lid, 7.45a, tweede lid, en 7.48, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 mei 2018, nr. W05.18.0093/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 mei 2018, nr. 1364261, directie Wetgeving en Juridische Zaken,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het onderdeel «basisregister onderwijs» wordt ingevoegd:

bekostigde graad:

een graad als bedoeld in artikel 4.9;

2. In het onderdeel «bekostigingsniveau» wordt «bijlage 1 bij dit besluit» vervangen door «artikel 4.10, derde lid en artikel 4.20, tweede lid».

3. Het onderdeel «Onze minister» komt te luiden:

  • Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

4. In het onderdeel «opleiding» vervalt «artikel 7.3 van».

5. In het onderdeel «register» wordt «6.13, derde lid» vervangen door «6.13, eerste lid».

6. Het onderdeel «student» komt te luiden:

student:

persoon die behoort tot een van de groepen van studerenden, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of de Surinaamse nationaliteit bezit en is ingeschreven voor:

  • 1°. een bekostigde associate degree-opleiding en blijkens het basisregister onderwijs sedert 1 september 1991 niet eerder bij een instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Associate degree, een graad Bachelor of een graad Master als bedoeld in artikel 7.10a, van de wet heeft behaald; of

  • 2°. een bekostigde bacheloropleiding en blijkens het basisregister onderwijs sedert 1 september 1991 niet eerder bij een instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Bachelor als bedoeld in artikel 7.10a, van de wet heeft behaald; of

  • 3°. een bekostigde masteropleiding en blijkens het basisregister onderwijs sedert 1 september 1991 niet eerder bij een instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Master als bedoeld in artikel 7.10a, van de wet heeft behaald.

B

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «zijn uitsluitend» vervangen door «zijn».

2. In het eerste lid wordt de slotpunt van onderdeel g vervangen door een komma.

3. Aan het eerste lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • h. andere in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13 van de wet, op grond van artikel 7.13, tweede lid, onderdeel f, van de wet, vast te leggen persoonlijke omstandigheden,

  • i. andere dan in de onderdelen a tot en met h bedoelde persoonlijke omstandigheden die, indien zij door het instellingsbestuur niet in de beoordeling zouden worden betrokken, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

C

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het vierde tot en met zesde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Een persoon die zich volgens het basisregister onderwijs voor de eerste keer inschrijft voor een associate degree-opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, nadat hij eerder een graad Associate degree, graad Bachelor of graad Master heeft behaald in verband met een opleiding op een ander gebied dan onderwijs of gezondheidszorg, is voor die opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg niet meer dan het wettelijk collegegeld verschuldigd, mits hij behoort tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, of de Surinaamse nationaliteit bezit.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «derde of vierde lid» vervangen door «derde, vierde of vijfde lid».

3. Na het zesde lid wordt een zevende lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Een student die op grond van het derde, vierde of vijfde lid aanspraak maakt op wettelijk collegegeld wordt voor een andere inschrijving niet vrijgesteld van het betalen van collegegeld als bedoeld in artikel 7.48, eerste lid, van de wet.

D

Artikel 2.3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een persoon die blijkens het basisregister onderwijs sedert 1 september 1991 voor de eerste keer een opleiding volgt en zich voor het behalen van de aan die opleiding verbonden graad heeft ingeschreven voor een of meer andere opleidingen, is voor die andere opleiding of andere opleidingen wettelijk collegegeld verschuldigd, mits hij behoort tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, of de Surinaamse nationaliteit bezit.

2. Het derde en het vierde lid vervallen.

E

In artikel 3.6 vervalt de aanduiding «1.» voor het artikel en wordt in onderdeel b «een persoon aan wie een graad is verleend vervangen door «een persoon aan wie de graad Bachelor of de graad Master is verleend».

F

In het achtste lid van artikel 4.3 wordt «, zoals opgenomen in bijlage 1» vervangen door «als bedoeld in artikel 4.10, derde lid».

G

Artikel 4.4, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. De gegevens bedoeld in artikel 4.3, eerste, tweede, vierde en vijfde lid gaan eenmalig vergezeld van een verklaring van een accountant. De verklaring wordt uiterlijk 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar verstrekt.

H

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid tot het tweede tot en met vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Een in het basisregister onderwijs geregistreerde inschrijving voor een opleiding van eerste inschrijving van een student voor een associate degree-opleiding geldt als een bekostigde inschrijving op de peildatum, indien het totaal aantal eerder bekostigde inschrijvingen voor associate degree-opleidingen en bacheloropleidingen gezamenlijk kleiner is dan vier.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «eerder bekostigde inschrijvingen voor bacheloropleidingen» vervangen door «eerder bekostigde inschrijvingen voor associate degree-opleidingen en bacheloropleidingen».

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Een in het basisregister onderwijs geregistreerde inschrijving voor een opleiding van eerste inschrijving van een student voor een masteropleiding geldt als een bekostigde inschrijving op de peildatum, indien het totaal aantal eerder bekostigde inschrijvingen voor masteropleidingen kleiner is dan de wettelijke studielast van de desbetreffende opleiding, gedeeld door 60.

I

Artikel 4.10 komt te luiden:

Artikel 4.10. Aantal bekostigde inschrijvingen en graden per opleiding

  • 1. Het aantal bekostigde inschrijvingen voor een opleiding is het product van de factor behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding, bedoeld in het derde lid, en de som van het aantal bekostigde inschrijvingen voor die opleiding.

  • 2. Het aantal bekostigde graden voor een bacheloropleiding of masteropleiding is het product van de factor behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding, bedoeld in het derde lid, en de som van het aantal bekostigde graden dat in die opleiding is verleend.

  • 3. De factoren behorend bij de bekostigingsniveaus van de opleidingen worden vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze factoren kunnen verschillen voor opleidingen in het wetenschappelijk onderscheidenlijk het hoger beroepsonderwijs, en voor associate degree-opleidingen, bacheloropleidingen onderscheidenlijk masteropleidingen.

  • 4. Indien in het kader van een gezamenlijke opleiding of gezamenlijke afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3c van de wet sprake is van registratie van bekostigde bachelorgraden of mastergraden bij verschillende Nederlandse instellingen, wordt het aantal bekostigde graden dat het betreft bij elk van deze instellingen gedeeld door het aantal Nederlandse instellingen dat bij de gezamenlijke opleiding of gezamenlijke afstudeerrichting betrokken is.

J

Artikel 4.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «een opleiding, bedoeld in het artikel 4.10, eerste lid» vervangen door «een opleiding, bedoeld in artikel 4.10, eerste en tweede lid».

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «worden de op grond van artikel 4.10, eerste lid, berekende aantallen» vervangen door «worden de op grond van artikel 4.10, eerste en tweede lid, berekende aantallen».

K

Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt onder het vervallen van de punt toegevoegd: «bedoeld in artikel 4.10, derde lid».

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

L

In artikel 4.21, eerste lid, wordt na «die hebben geleid tot een promotie» ingevoegd: «ten overstaan van het college voor promoties of de commissie bedoeld in artikel 7.18, vierde lid van de wet».

M

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij ministeriële regeling» vervangen door «in artikel 2.3».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien een persoon is ingeschreven voor een leraren- of gezondheidszorgopleiding, bedoeld in artikel 2.3 wordt in afwijking van artikel 1.1, in het onderdeel «student» het volgende gelezen:

    student:

    persoon die behoort tot een van de groepen van studerenden, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of de Surinaamse nationaliteit bezit en blijkens het basisregister onderwijs is ingeschreven voor:

    • 1°. een bekostigde associate degree-opleiding leraren- of gezondheidszorg, terwijl hem nog niet de graad Associate degree of de graad Bachelor voor een leraren- of gezondheidszorgopleiding is verleend;

    • 2°. een bekostigde bacheloropleiding leraren- of gezondheidszorg, terwijl hem nog niet een graad Bachelor voor een leraren- of gezondheidszorgopleiding is verleend; of

    • 3°. een bekostigde masteropleiding leraren- of gezondheidszorg, terwijl hem nog niet de graad Master voor een leraren- of gezondheidszorgopleiding is verleend;

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien het tweede lid van toepassing is en de student is reeds een graad Associate degree of een graad Bachelor voor een andere opleiding dan een leraren- of gezondheidszorgopleiding, blijven voor de toepassing van artikel 4.8 bij de inschrijving voor een associate degree-opleiding de bekostigde inschrijvingen voor een associate degree-opleiding en een bacheloropleiding voorafgaand aan het moment van de eerste graadverlening Associate degree en eerste graadverlening Bachelor voor een andere dan een leraren- of gezondheidszorgopleiding buiten beschouwing.

4. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien het tweede lid van toepassing is en de student is reeds een graad Bachelor voor een andere opleiding dan een leraren- of gezondheidszorgopleiding verleend, blijven voor de toepassing van artikel 4.8 bij de inschrijving voor een bacheloropleiding de bekostigde inschrijvingen voor een bacheloropleiding voorafgaande aan het moment van de eerste graadverlening Bachelor voor een andere opleiding dan een leraren- of gezondheidszorgopleiding en de bekostigde inschrijvingen voor een associate degree-opleiding voorafgaande aan het moment van de eerste graadverlening Associate degree buiten beschouwing.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «artikel 4.8» ingevoegd: bij de inschrijving voor een masteropleiding.

6. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Met de in het derde en vierde lid genoemde inschrijvingen voor een associate degree-opleiding worden gelijkgesteld de inschrijvingen voor een associate degree-programma.

N

In artikel 6.6, onder 3°, vervalt «of Ad-programma».

O

Bijlage 1, behorend bij artikel 1.1. onderdeel v, vervalt.

P

In het opschrift van bijlage 7 wordt «Bijlage 7» vervangen door «Bijlage, behorend bij artikel 4.21, derde lid».

ARTIKEL II WIJZIGING BESLUIT EXPERIMENT VRAAGFINANCIERING HOGER ONDERWIJS

Het Besluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel h komt te luiden:

h. opleiding:

associate degree-opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel b en bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de wet;

2. Onderdelen i en q vervallen.

B

In artikel 2, tweede lid vervalt «te».

C

In artikel 3, onderdeel d, vervalt «en deeltijdse of duale Ad-programma’s».

D

In artikel 7, tweede lid, vervalt «en Ad-programma’s».

E

In artikel 8 vervalt «of een toegelaten Ad-programma».

F

Artikel 9, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a en b vervalt «en de toegelaten Ad-programma’s».

2. In onderdeel c tot en met f vervalt «of de toegelaten Ad-programma’s».

G

In artikel 10, tweede lid, vervalt «en Ad-programma’s».

ARTIKEL III WIJZIGING BESLUIT EXPERIMENTEN FLEXIBEL HOGER ONDERWIJS

Het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d komt te luiden:

d. instelling voor hoger onderwijs:

instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de wet;

2. Onderdeel o komt als volgt te luiden:

o. Ad-opleiding:

Ad-opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de wet;

B

In artikel 2, onderdeel b, vervalt «of Ad-programma’s».

C

In artikel 7, eerste lid, wordt «Ad-programma’s» vervangen door «associate degree-opleidingen».

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, vervalt «en deeltijdse en duale Ad-programma’s».

2. In onderdeel b, vervalt «en 7.10b».

E

In artikel 10, onderdeel a, wordt «Ad-programma’s» vervangen door «associate degree-opleidingen».

F

In artikel 12, derde lid, vervalt «of het desbetreffende Ad-programma».

G

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «of van het desbetreffende Ad-programma».

2. In het vijfde lid vervalt «of het desbetreffende Ad-programma».

3. In het zesde lid vervalt «of Ad-programma’s».

H

In artikel 14, eerste lid, vervalt «, of een Ad-programma dat».

I

Artikel 17b, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. Een deelnemende instelling kan een student die is ingeschreven voor een voltijdse opleiding de mogelijkheid bieden die opleiding, of een deel daarvan, flexibel te volgen, waarbij

    • a. de hoogte van het collegegeld wordt bepaald door de omvang van het onderwijs dat de student van plan is te volgen, en

    • b. de student uitsluitend het onderwijs volgt waarvoor hij collegegeld betaalt.

J

In artikel 17o, derde lid, onderdeel a, wordt «bachelor- of masteropleidingen of de Ad-programma’s» vervangen door «opleidingen».

ARTIKEL IV INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2018.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 30 mei 2018

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de negentiende juni 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met dit wijzigingsbesluit worden drie algemene maatregelen van bestuur gewijzigd:

  • het Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

  • het Besluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs en

  • het Besluit experimenten flexibel hoger.

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt aangepast vanwege het volgende:

  • I. Omdat door de Wet invoering associate degree-opleiding de associate degree-opleiding een zelfstandige opleiding is geworden, moet worden geregeld dat bepalingen over bekostiging en het wettelijk collegegeld die in het hoger beroepsonderwijs (hbo) gelden, ook van toepassing worden op de associate degree-opleidingen;

  • II. In het Regeerakkoord is aandacht voor het beoefenen van topsport. Met dit wijzigingsbesluit wordt mogelijk gemaakt dat een instelling ook topsport aanmerkt als persoonlijke omstandigheid waarmee rekening wordt gehouden bij het afgeven van een bindend studieadvies.

I. Achtergrond en doel van dit besluit

In 2007 is de mogelijkheid om de graad Associate degree te verlenen, opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)1 en vervolgens is in 2013 het Associate degree-programma wettelijk verankerd.2 Aanvankelijk bestond het associate degree-programma uit 120 studiepunten. De student kon na afronding daarvan nog 120 studiepunten volgen bij dezelfde opleiding en zo een hbo-bachelordiploma behalen. In 2013 is in de WHW geregeld dat het aan de instelling is om te beoordelen welke onderdelen van de hbo-bacheloropleiding een associate degree-afgestudeerde nog zou moeten behalen voor het afronden van de hbo-bachelor. Daarbij kan het ook om meer dan 120 studiepunten gaan, met een maximaal aantal studiepunten van 150.

Met de Wet invoering associate degree-opleiding van 4 oktober 20173 werd de associate degree-opleiding losgekoppeld van de hbo-bacheloropleiding waardoor de instellingen de volledige ruimte hebben gekregen om de associate degree-opleiding een eigen profiel te geven. De doelstellingen en het curriculum van de Associate degree-opleiding behoeven sindsdien niet meer verenigbaar te zijn met een programmatisch verwante bachelor. Daardoor kan aan de associate degree-opleiding als zelfstandige opleiding een eigen arbeidsmarktrelevantie worden gegeven.

De Wet invoering associate degree-opleiding ziet voor een groot deel op het doorvoeren van technische wijzigingen in de WHW, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet studiefinanciering BES. Daarnaast is in de WHW een aantal inhoudelijke bepalingen doorgevoerd die met name zien op de voorwaarden waaronder associate degree-opleidingen kunnen worden verzorgd, op de vooropleidingseisen en op de plicht van instellingen om de doorstroom naar vervolgopleidingen te bevorderen. Als gevolg daarvan dient het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 op een aantal punten te worden gewijzigd.

Hoewel er geen directe relatie is tussen de associate degree en topsport, is ervoor gekozen het onderhavige wijzigingsbesluit aan te grijpen om een aanpassing door te voeren met betrekking tot topsport en studeren. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst»4 is een paragraaf over sport opgenomen waarin het belang van sport in onze samenleving wordt onderstreept. Onderdeel van de voorgenomen maatregelen is dat er meer ruimte moet komen voor topsporttalenten om onderwijs en topsport te combineren. In het onderhavige wijzigingsbesluit wordt een wijziging doorgevoerd waarmee hieraan wordt tegemoetgekomen.

De wijzigingen van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs en het Besluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs zijn van technische aard. Nu in de WHW de aanduiding «associate degree-programma» is vervangen door «associate degree-opleiding» dient in deze – op de WHW gebaseerde – besluiten «Ad-programma» te worden vervangen door «Ad-opleiding».

2 Inhoud van dit besluit

I Associate degree-opleidingen

Met dit wijzigingsbesluit worden bepalingen over het collegegeld en de bekostiging aangepast. Daarnaast behelst dit besluit een aantal technische wijzigingen die in de artikelsgewijze toelichting aan de orde komen.

Collegegeld

In artikel 7.45a van de WHW is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur de groep studenten die tegen wettelijk collegegeld een opleiding kan volgen, kan worden uitgebreid. Met dit wijzigingsbesluit wordt de groep uitgebreid in die zin dat een persoon die na 1 september 1991 al een bekostigde graad Associate degree, een graad Bachelor of een graad Master heeft behaald, toch tegen wettelijk collegegeld een volgende bekostigde associate degree-opleiding kan volgen, als die volgende associate degree-opleiding een associate degree-opleiding is als bedoeld in artikel 2.3 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (onderwijs en gezondheidszorg). Tevens geldt de voorwaarde dat hij behoort tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, of de Surinaamse nationaliteit bezit. Na inwerkingtreding van deze wijziging ziet het totaaloverzicht van studenten die aanspraak maken op wettelijk collegegeld in verband met een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg er als volgt uit:

Eerste opleiding niet-zijnde op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg

Tweede opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg

Associate degree-opleiding

Associate degree-opleiding

Bacheloropleiding

Associate degree-opleiding

Bacheloropleiding

Bacheloropleiding

Masteropleiding

Associate degree-opleiding

Masteropleiding

Bacheloropleiding

Masteropleiding

Masteropleiding

Ook wordt de groep studenten, die tegen wettelijk collegegeld gelijktijdig twee of meer andere opleidingen kan volgen, uitgebreid. Een persoon die blijkens het basisregister onderwijs sedert 1 september 1991 voor de eerste keer een associate degree-opleiding volgt, kan zich tegelijkertijd voor dat wettelijk collegegeld inschrijven voor een of meer andere associate degree-opleidingen, bacheloropleidingen of masteropleidingen, mits hij behoort tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, of de Surinaamse nationaliteit bezit. Na inwerkingtreding van deze wijziging ziet het totaaloverzicht van studenten die aanspraak maken op wettelijk collegegeld in verband met gelijktijdig gevolgde opleiding er als volgt uit:

Opleiding

Gelijktijdig gevolgde opleiding

Associate degree-opleiding

Associate degree-opleiding

Bacheloropleiding

Associate degree-opleiding

Bacheloropleiding

Bacheloropleiding

Masteropleiding

Associate degree-opleiding

Masteropleiding

Bacheloropleiding

Masteropleiding

Masteropleiding

Bekostiging

Met de verzelfstandiging van de associate degree-opleiding moet worden geregeld dat studenten die aan deze opleiding zijn ingeschreven, meetellen voor de bekostiging. Deze bekostiging is maximaal vier jaar. Ook wordt geregeld dat wanneer een student na het behalen van de graad Associate degree wordt ingeschreven voor een hbo bacheloropleiding, de totale maximale duur van de bekostiging voor de associate degree-opleiding en hbo bacheloropleiding gezamenlijk, vier jaar is.

Daarnaast wordt geregeld in hoeverre eerdere inschrijvingen buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de rijksbijdrage in het geval van een tweede opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg. Bij het vaststellen van de rijksbijdrage voor een bacheloropleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg wordt de rijksbijdrage voor een associate degree-opleiding en voor eerdere bacheloropleiding op een ander gebied dan onderwijs of gezondheidzorg die met een graad is afgesloten, buiten beschouwing gelaten.

Conform de oude regeling voor de Associate degree-programma’s, tellen de voor een associate degree-opleiding afgegeven graden niet mee voor de rijksbijdrage.

II Topsport

Het beoefenen van topsport is in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 niet benoemd als persoonlijke omstandigheid die in achtgenomen moet worden bij het afgeven van een bindend studieadvies (artikel 7.8b, van de wet) of een verwijzing in de postpropedeutische fase (artikel 7.9, van de wet). Dit wijzigingsbesluit wordt aangegrepen om artikel 2.1 zodanig te wijzigen dat instellingen voortaan ook het beoefenen van topsport als persoonlijke omstandigheid kunnen betrekken in hun besluitvorming aangaande een bindend studieadvies en de verwijzing in de postpropedeutische fase. De wijziging houdt in dat instellingen de mogelijkheid krijgen om andere dan de in het eerste lid van artikel 2.1 genoemde persoonlijke omstandigheden vast te stellen die meewegen bij het uitbrengen van een bindend studieadvies en de verwijzing in de postpropedeutische fase. Dit impliceert dat het instellingsbestuur de opsomming in het eerste lid ook kan uitbreiden met andere persoonlijke omstandigheden dan het beoefenen van topsport.

Daarnaast wordt artikel 2.1 uitgebreid met een «hardheidsclausule». Er kan zich namelijk een persoonlijke omstandigheid voordoen die in artikel 2.1 niet wordt genoemd en door het instellingsbestuur niet is voorzien, maar die van een zodanige aard is dat deze moet worden meegewogen bij het al dan niet uitbrengen van een bindend studieadvies en een verwijzing in de postpropedeutische fase, omdat dit anders een onbillijkheid van overwegende aard jegens de student zou opleveren.

Met deze wijzigingen van artikel 2.1 wordt een parallel getrokken met artikel 7.51, tweede lid, van de WHW, waarin de bijzondere omstandigheden worden genoemd die in geval van studievertraging recht kunnen geven op een uitkering uit het profileringsfonds van een instelling.

3. Financiële gevolgen

Dit besluit heeft geen financiële gevolgen.

4. Uitvoering en administratieve lasten

Uitvoeringstoets

Een ontwerp van deze wijziging is voor een uitvoeringstoets, inclusief een toets op de administratieve lasten, voorgelegd aan DUO. DUO heeft geen opmerkingen gemaakt en acht de voorgestelde wijzigingen van het wijzigingsbesluit uitvoerbaar en haalbaar per 1 september 2018.

Administratieve lasten

Voor studenten en instellingen zijn er geen administratieve lasten als gevolg van dit wijzigingsbesluit.

5. Afstemming, gevoerd overleg en consultatie

Afstemming

De wijziging is besproken met de Vereniging Hogescholen, de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO). De organisaties hebben geen opmerkingen bij de inhoud van het wijzigingsbesluit.

Consultatie

Omdat het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 uitsluitend betrekking heeft op de bekostigde hogescholen, is het onderhavige wijzigingsbesluit gedurende vier weken, in november 2017, aan alle hen voorgelegd. De bekostigde hogescholen hebben geen opmerkingen bij de inhoud van het wijzigingsbesluit.

6. Voorhangprocedure

in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure5 is het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met de wet invoering associate degree-opleiding op 24 januari 2018 voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.6 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer heeft op 16 maart 2018 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd waarop de minister op 16 maart 2018 heeft geantwoord.7

Naar aanleiding van de opmerking van de CDA-fractie dat het voor het toekennen van het wettelijk collegegeld niet uitmaakt of de student is gestart met een associate degree en daarna een bachelor wil doen of andersom, heeft de minister geantwoord dat uitgangspunt is dat een student één associate degree-opleiding, één bacheloropleiding en één masteropleiding in deze volgorde tegen wettelijk collegegeld kan volgen. Personen met een graad Bachelor (of een graad Master) hebben bewezen dat die drempel voor hen niet bestond. Een student die al een graad Bachelor (of een graad Master) heeft behaald, kan daarom een associate degree-opleiding volgen tegen instellingscollegegeld. Ook voor een associate degree-opleiding na het behalen van een graad Associate degree geldt het instellingscollegegeld. Hierop bestaan twee uitzonderingen. Een student die tijdens een eerste opleiding, dus voorafgaande aan het behalen van de graad, start met een (tweede) associate degree-opleiding, kan deze volgen tegen wettelijk collegegeld. De andere uitzondering betreft een tweede opleiding in de sector onderwijs of zorg. Indien de student een graad heeft behaald in een andere sector, kan de student een (tweede) associate degree-opleiding in de sector Onderwijs of Gezondheidszorg volgen tegen wettelijk collegegeld. Deze uitzondering is er om «meer handen aan het bed» en «meer voeten voor de klas» te krijgen.

Op de vraag van de leden van de D66-fractie hoe dit ontwerpbesluit in verband staat met de afspraak in het Regeerakkoord8 om de overgang tussen mbo en hbo te verbeteren om zo het succes van de beroepsopgeleide jongeren te vergroten en de plicht van instellingen om doorstroom naar vervolgopleidingen te bevorderen, heeft de minister als volgt geantwoord: «De route van het middelbaar beroepsonderwijs naar het hoger beroepsonderwijs vervult een heel belangrijke emancipatoire functie. Daarom zet ik in op het verbeteren van deze overgang. Zo is de associate degree-opleiding een belangrijke route voor mbo-gediplomeerden om door te stromen naar het hoger beroepsonderwijs, zeker voor wie de duur of het niveau van de hbo-bacheloropleiding een drempel vormt. Wanneer een associate degree-gediplomeerde vervolgens zijn of haar studieloopbaan wil vervolgen in de bachelor bestaat hiertoe ook de mogelijkheid. De Wet invoering associate degree-opleiding voorziet in een taak voor instellingen om opscholing van afgestudeerden aan associate degree-opleidingen te bevorderen. Het betreft zowel een taak voor de instelling die de associate degree-opleiding verzorgt als voor de instelling die de hbo-bachelor-opleiding verzorgt waarnaar de associate degree-student wil doorstromen. Het verbeteren van de overgang van het mbo naar het hbo doe ik daarnaast ook door in te zetten op het versterken van de regionale samenwerking tussen het mbo en het hbo. Met ingang van dit jaar ontvangen alle bekostigde instellingen voor hoger onderwijs extra middelen om de overgangen te verbeteren, € 32,1 miljoen voor de periode 2018–2021. In mijn beleidsreactie op de monitor Beleidsmaatregelen ga ik, zoals uw Kamer mij heeft verzocht, uitvoerig in op de doorstroom van het mbo naar het hbo.»

De leden van de D66-fractie vroegen voorts of het voor instellingen mogelijk is zelf omstandigheden toe te voegen rond uitzonderingen in het bindend-studieadvies, voor bijvoorbeeld andere talenten zoals muzikanten. Het antwoord daarop luidt als volgt:

«De wijziging van het artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit WHW stelt het instellingsbestuur in de gelegenheid andere persoonlijke omstandigheden dan die al opgesomd zijn in het eerste lid (onder meer ziekte, zwangerschap, het vervullen van een bestuursfunctie) te betrekken bij hun besluitvorming over het bindend studieadvies en verwijzing in de postpropedeutische fase. Het beoefenen van topsport is een voorbeeld van een persoonlijke omstandigheid waarmee het instellingsbestuur kan besluiten rekening te houden. Andere persoonlijke omstandigheden zoals die van talentvolle muzikanten zijn ook denkbaar. Het instellingsbestuur zal dergelijke persoonlijke omstandigheden moeten opnemen in de regelingen die zij vaststellen ter uitvoering van het bindend studieadvies en de verwijzing in de postpropedeutische fase.»

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er niet alles aan gedaan moet worden om de personeelstekorten in het onderwijs en de zorg terug te dringen en of het in dat kader niet voor de hand ligt dat alle studenten die een tweede studie op het gebied van onderwijs en zorg volgen nadat zij voor een opleiding op een van die gebieden al een diploma hebben behaald het wettelijk collegegeld betalen. Daarbij vragen zij of iemand die een eerste opleiding in de zorg heeft gevolgd niet van extra toegevoegde waarde kan zijn in het onderwijs. Hierop heeft de minister geantwoord: «In mijn reactie op de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie heb ik uiteengezet dat iemand die, na het behalen van een graad Associate degree, Bachelor of Master in een andere sector, een associate degree-, bachelor of masteropleiding wil volgen in de sector onderwijs of zorg, dat tegen wettelijk collegegeld kan doen. Indien een student echter al een graad heeft behaald in één van deze tekortsectoren, is het beleidsdoel bereikt en geldt voor een tweede associate degree-opleiding of een eerste associate degree-opleiding na het behalen van de graad Bachelor of Master het instellingscollegegeld. De middelen van OCW zijn beperkt en we moeten bekijken waaraan we ze het meest doelmatig kunnen besteden. Doorgaans komt de investering maar in één van die sectoren terug. Iemand zal niet snel tegelijkertijd in het onderwijs en in de zorg werken.» Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of de minister de associate degree-opleidingen wil meenemen in het onderzoek naar de kosten wanneer alle studenten die een tweede studie volgen op het gebied van onderwijs en zorg in de gelegenheid zouden worden gesteld het wettelijk collegegeld te betalen, heeft de minister bevestigend geantwoord.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.1)

  • Het onderdeel «bekostigde graad» is toegevoegd om duidelijk te maken dat alleen de graden Bachelor en Master, zoals genoemd in artikel 4.9, bekostigde graden zijn. Dit is van belang voor artikel 4.7 waarin bekostigde opleidingen en graden worden genoemd. Een bekostigde opleiding kan ook een associate degree-opleiding zijn maar een bekostigde graad kan uitsluitend een Bachelor- of Mastergraad zijn.

  • In het onderdeel «bekostigingsniveau» wordt de verwijzing naar bijlage 1 vervangen door een verwijzing naar artikel 4.10, derde lid en artikel 4.20, tweede lid. Artikel 4.10, derde lid (nieuw) regelt dat de factoren behorend bij het bekostigingsniveau van de opleidingen worden vastgesteld bij ministeriële regeling. In artikel 4.20, tweede lid wordt verwezen naar artikel 4.10, derde lid (nieuw).

  • Het onderdeel «Onze minister» is gewijzigd omdat op 26 oktober 2017 het Koninklijk Besluit (no. 2017001807) houdende departementale herindeling met betrekking tot het groen onderwijs in werking is getreden. Daarmee is Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van het groen onderwijs.

  • Het onderdeel «opleiding» is gewijzigd omdat volgens de – gewijzigde – begripsbepaling in de WHW onder opleiding zowel bachelor- en masteropleidingen worden verstaan als associate degree-opleidingen. Daardoor is het niet langer nodig om bij deze begripsbepaling naar specifieke WHW-bepalingen te verwijzen maar kan worden volstaan met «opleiding in de zin van de WHW».

  • De nieuwe verwijzing in het onderdeel «register» naar artikel 6.13, eerste lid, van de wet is technisch van aard.

  • In het onderdeel «student» wordt ook degene die een associate degree-opleiding volgt opgenomen. Tevens wordt geregeld dat als student in de zin van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt aangemerkt, degene die staat ingeschreven voor een bekostigde associate degree-opleiding, bacheloropleiding of masteropleiding indien hij nog niet eerder een graad aan een bekostigde initiële opleiding van een bekostigde instelling heeft behaald. Met de inwerkingtreding van de Wet invoering associate degree-opleiding worden ook de (niet-bekostigde) rechtspersonen voor hoger onderwijs aangesloten op BRON. Daarom is het noodzakelijk dat in de definities van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt verwezen naar bekostigde opleidingen. Aan «instelling» hoeft in deze bepaling niet «bekostigde» te worden toegevoegd omdat uit het begrip instelling al blijkt dat het om een bekostigde instelling moet gaan. Een instelling in de zin van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 is immers een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de onderdelen a tot en met i van de bijlage van de WHW.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2.1)

Met deze wijziging wordt geregeld dat het instellingsbestuur zelf persoonlijke omstandigheden kan vaststellen die van invloed kunnen zijn op het bindend studieadvies dat aan een student kan worden gegeven en op de verwijzing in de postpropedeutische fase. Het is vervolgens aan het instellingsbestuur om in het opleidings- en examenreglement (oer) de mee te wegen persoonlijke omstandigheden op te nemen (op grond van artikel 7.13, tweede lid, onderdeel f, van de WHW). Omdat die persoonlijke omstandigheden kunnen worden uitgebreid, komt in de eerste zin van het eerste lid het woord «uitsluitend» te vervallen. Tevens wordt een zogenoemde «hardheidsclausule» ingevoerd. Een hardheidsclausule is nodig voor als er zich omstandigheden voordoen die door het instellingsbestuur niet zijn voorzien en daardoor niet zijn opgenomen in het oer maar die, als deze niet zouden worden meegewogen, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de student. Door toepassing van de hardheidsclausule kunnen ook deze omstandigheden worden meegewogen.

Artikel I, onderdeel C (artikel 2.3)

in het nieuwe derde lid wordt geregeld dat de groep studenten die een associate degree-opleiding of een bachelor- of masteropleiding – niet zijnde een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg – met goed gevolg heeft afgerond en zich vervolgens inschrijft voor een associate degree-opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, aanspraak heeft op wettelijk collegegeld. Door de toevoeging van een nieuw derde lid is het nodig het huidige derde tot en met vijfde lid te vernummeren tot het vierde tot en met zesde lid.

Het nieuwe zevende lid houdt verband met de nieuwe grondslag die tot stand zal komen door het wetsvoorstel Accreditatie op maat.9 Door middel van een nota van wijziging bij dit wetsvoorstel wordt in artikel 7.48, eerste lid, van de wet geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een student die aanspraak maakt op wettelijk collegegeld op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 7.45a, tweede lid, van de wet, voor een andere inschrijving niet wordt vrijgesteld van het betalen van collegegeld.10 De student zal voor die andere opleiding dus instellingscollegegeld moeten betalen (naast de extra geboden aanspraak op wettelijk collegegeld). Op grond van deze delegatiegrondslag wordt in onderdeel C, derde lid, van dit wijzigingsbesluit geregeld dat een student die op grond van artikel 2.3, derde, vierde of vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 aanspraak maakt op wettelijk collegegeld, voor een andere inschrijving niet wordt vrijgesteld van het betalen van collegegeld als bedoeld in artikel 7.48, eerste lid. Indien dit niet zou worden geregeld, zou dit kunnen leiden tot een ongefundeerde cumulatie van aanspraken op wettelijk collegegeld. Uitgangspunt is immers dat per student één associate degree-, één bachelor- en één masteropleiding tegen wettelijk collegegeld kan worden gevolgd en de tweede zorg- of onderwijsopleiding is daar al een uitzondering op.

De – in de Wet accreditatie op maat geregelde – wettelijke delegatiegrondslag voor het nieuwe zevende lid zal tegelijk met dit wijzigingsbesluit in werking treden, namelijk met ingang van 1 september 2018.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.3a)

Artikel 2.3a, over de wettelijke uitbreiding van de categorie studenten voor wie het wettelijk collegegeld geldt in verband met gelijktijdig gevolgde opleidingen, had alleen betrekking op bachelor- en masteropleidingen. Dit artikel geldt nu ook voor opleidingen associate degree. Aangezien volgens de WHW onder het begrip «opleiding» ook de associate degree-opleiding valt – en door dit wijzigingsbesluit ook volgens het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 – kan in deze bepaling «bacheloropleiding of masteropleiding» worden vervangen door «opleiding». Daardoor is een student die al een opleiding volgt (waaronder nu ook een associate degree-opleiding) en tegelijkertijd een of meer andere opleidingen gaat volgen voordat hij een graad heeft behaald, voor de nieuwe inschrijving(en) het wettelijk collegegeld verschuldigd; dit uiteraard met behoud van de bestaande voorwaarde inzake het recht op studiefinanciering.

Het derde lid is overbodig geworden omdat na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit uit de begripsbepalingen van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 blijkt dat onder «opleiding» een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, van de wet wordt verstaan.

Ook het vierde lid is overbodig. De categorie excellente studenten, bedoeld in artikel 2.3a, mag – in tegenstelling tot de categorie studenten gezondheidszorg of onderwijs – wel gebruik maken van de begunstigende regeling van artikel 7.48, eerste lid, van de wet. Het vierde lid kan worden geschrapt omdat artikel 7.48 van de wet zonder meer van toepassing is op de studenten, bedoeld in artikel 2.3a.

Artikel I, onderdeel E (artikel 3.6)

Het vervallen van «1» betreft een technische wijziging. Met de wijziging van «een graad» in «de graad Bachelor of de graad Master» wordt duidelijk gemaakt dat de bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de toelating tot de pabo niet gelden voor degene die in het bezit is van een diploma vwo of vwo-BES of een Bachelor- of Mastergraad, maar wel voor degene die een associate degree-opleiding heeft afgerond.

Artikel I, onderdeel F (artikel 4.3)

Met deze wijziging wordt geregeld dat als de naam van een opleiding wordt gewijzigd, niet meer wordt gekeken in de bijlage bij het Besluit. Door te verwijzen naar het derde lid (nieuw) van artikel 4.10 wordt duidelijk dat de naamswijziging van een opleiding terug te lezen is in een wijziging van de in dat lid bedoelde ministeriële regeling (Regeling financiën hoger onderwijs).

Artikel I, onderdeel G (artikel 4.4)

Met de wijziging van het eerste lid van artikel 4.4. wordt geregeld dat over de jaarlijks door de instelling verstrekte gegevens een maal een accountantsverklaring wordt afgegeven. De uiterste datum daarvoor is 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar. Het betreft het herstel van een kennelijke onduidelijkheid.

(artikel 4.7 niet gewijzigd)

Artikel 4.7 over de studentgebonden financiering hoeft niet te worden gewijzigd nu onder het begrip «opleiding» thans ook de associate degree-opleiding valt.

Bedragen per bekostigde graad (derde lid) zijn niet van toepassing op associate degree-graden aangezien uit artikel 4.9 in combinatie met de nieuwe begripsbepaling voor «bekostigde graad» blijkt dat alleen Bachelor- en Mastergraden worden bekostigd.

Artikel I, onderdeel H (artikel 4.8)

In het nieuwe eerste lid wordt geregeld dat de bekostiging van de inschrijving van een student voor een associate degree-opleiding en voor een hbo bacheloropleiding gezamenlijk de nominale duur van een bacheloropleiding is, dus 4 jaar.

In het nieuwe tweede lid wordt geregeld dat de bekostiging van de inschrijving van een student voor een hbo bachelor opleiding en voor een associate degree-opleiding gezamenlijk de nominale duur van een hbo bacheloropleiding is, dus 4 jaar. De volgtijdelijkheid is niet van invloed. Voorbeeld 1: Indien een student een associate degree-opleiding van twee jaar afrondt en daarna een hbo bacheloropleiding gaat volgen, heeft de instelling voor die laatste opleiding aanspraak op twee jaar bekostiging. Voorbeeld 2: Indien een student een hbo bacheloropleiding volgt en na drie jaar switcht naar een associate degree-opleiding, heeft de instelling voor die laatste opleiding aanspraak op een jaar bekostiging.

In het nieuwe derde lid wordt de regeling voor de bekostigde inschrijving voor een masteropleiding beschreven. Deze is inhoudelijk gelijk gebleven, maar wordt in verband met de duidelijkheid uitgeschreven.

Omdat een nieuw eerste lid wordt ingevoegd, worden het huidige eerste tot en met het derde lid vernummerd tot het tweede tot en met het vierde lid.

Artikel I, onderdeel I (artikel 4.10)

De wijziging van dit artikel betreft de wijze waarop het verzorgen van associate degree-opleidingen meetelt voor de bekostiging. In het eerste lid wordt geregeld hoe het aantal bekostigde inschrijvingen wordt berekend voor de associate degree-opleidingen, de bacheloropleidingen en masteropleidingen.

In het tweede lid wordt geregeld hoe het aantal bekostigde graden wordt berekend voor de bachelor- en masteropleidingen.

Het huidige tweede en derde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

Artikel I, onderdeel J (artikel 4.12)

In verband met de opdeling van het huidige eerste lid van artikel 4.10 in een eerste en tweede lid, dient de verwijzing in het eerste lid van artikel 4.12 gewijzigd te worden in een verwijzing naar het eerste en tweede lid van artikel 4.10.

Artikel I, onderdeel K (artikel 4.20)

Aan het tweede lid van artikel 4.20 wordt een zinsnede toegevoegd, waarin wordt verwezen naar het derde lid van artikel 4.10 (nieuw), dat bepaalt dat de factoren behorend bij het bekostigingsniveau van een opleiding wordt geregeld bij ministeriële regeling. In verband daarmee vervalt het oude derde lid en wordt het oude vierde lid vernummerd tot derde lid.

Artikel I, onderdeel L (artikel 4.21)

De wijziging van artikel 4.21 corrigeert een abusievelijk vervallen zinsdeel in het eerste lid, waarin werd geregeld dat ingeval van een joint doctorate met een buitenlandse instelling, de promotie alleen meetelt voor de bekostiging als een proefschrift heeft geleid tot een promotie aan de betrokken Nederlandse instelling.

Artikel I, onderdeel M (artikel 5.2)

Met de wijziging van het eerste lid van artikel 5.2 wordt geregeld dat de uitzonderingsbepaling die geldt voor opleidingen in de CROHO-onderdelen onderwijs en gezondheidszorg bij algemene maatregel van bestuur kan worden uitgebreid tot andere CROHO-onderdelen. Van die bevoegdheid is in dit besluit reeds gebruik gemaakt in artikel 2.3.

Met de wijziging van het tweede lid wordt de associate degree als zelfstandige opleiding geïntroduceerd.

Ook in het derde lid wordt de associate degree als zelfstandige opleiding geïntroduceerd. Als een student zich inschrijft voor een associate degree-opleiding bedoeld in artikel 2.3 en al eerder een associate degree-opleiding of een bacheloropleiding in een ander CROHO-onderdeel met goed gevolg (graad) heeft afgerond, blijft die opleiding voor de telling van het aantal inschrijvingen buiten beschouwing. De inschrijving voor een associate degree-opleiding als bedoeld in artikel 2.3 telt dus mee voor de bekostiging.

In het nieuwe vierde lid wordt geregeld dat als een student zich inschrijft voor een bacheloropleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, de voorafgaande inschrijvingen voor een bacheloropleiding anders dan in een CROHO-onderdeel onderwijs of gezondheidszorg en een associate degree-opleiding, buiten beschouwing blijven voor de bekostiging.

In het nieuwe vijfde lid wordt geregeld dat degene die zich inschrijft voor een masteropleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg en al eerder een masteropleiding op een ander gebied heeft afgerond, meetelt voor de bekostiging.

In het nieuwe zesde lid wordt geregeld dat hetgeen in het derde en vierde lid van dit artikel wordt geregeld voor de associate degree-opleiding, eveneens geldt voor de associate degree programma’s.

Artikel I, onderdeel N (bijlage, behorend bij artikel 1,1)

In bijlage 1 bij het Besluit werden de bekostigingsniveaus van de opleidingen in de verschillende CROHO-onderdelen vermeld, alsmede de opleidingen waarvoor een uitzondering geldt en het voor deze laatste te hanteren bekostigingsniveau.

Op basis van de in artikel 4.10, derde lid (nieuw) en 4.20, tweede lid (nieuw) delegatiegrondslag worden factoren behorend bij het bekostigingsniveaus van de opleidingen vastgesteld bij ministeriële regeling. De huidige bijlage 1, behorend bij artikel 1.1 onderdeel v, zal deel uitmaken van een ministeriële regeling en vervalt als bijlage bij dit Besluit.

Artikel I, onderdeel O (bijlage 7, behorend bij artikel 4.21, derde lid).

De hier bedoelde bijlage wordt de enige bijlage bij het Besluit.

Artikel IV

De inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit met ingang van 1 september 2018, is in overeenstemming met het Kabinetsstandpunt inzake vaste verandermomenten.11

Voor de inwerkingtreding van de – in de Wet accreditatie op maat geregelde – wettelijke delegatiegrondslag voor het nieuwe zevende lid van artikel 2.3, zie de toelichting bij artikel I, onderdeel C.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
5

Voorgeschreven in artikel 2.6, zevende lid, WHW.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2017/18, 31 288, nr. 605.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2017/18, 31 288, nr. 619.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2017/18, 34 700, nr. 34 (bijlage).

X Noot
9

Kamerstukken I, 2017/18, 34 735, nr. A.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2017/18, 34 735, nr. 9.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2009/10, 29 515, nr. 309.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven