Besluit van 10 juli 2015, houdende aanpassing Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met de termijn van incidentele arbeid voor zakelijke besprekingen, ten aanzien van de uitbreiding van de uitzonderingen van de tewerkstellingsvergunningplicht voor leerlingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en ten aanzien van de aanpassing van de voorwaarden met betrekking tot de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor au pairs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 mei 2015, nr. 0000110101, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder c, 4, tweede lid, onder c, en 19d, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 1 juli 2015, No. W12.15.0162/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 2015, nr. 2015-0000167991, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, tweede lid, onder b, vervalt: aaneengesloten.

B

Artikel 1f, onder c, komt te luiden:

  • c. vóór zijn achttiende verjaardag is gestart:

    • 1°. met een beroepsopleiding bij een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of bij een instelling die een beroepsopleiding verzorgt waarvan op grond van artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens een diploma of certificaat is verbonden, en die in het kader van de beroepsopleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • 2°. met praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs, en die in het kader van de voorbereiding op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 10f, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, onbezoldigd te werk wordt gesteld;

    • 3°. met een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en die in het kader van een beroepsgericht programma als bedoeld in artikel 10b1, tweede lid, onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs op grond van een leer-werkovereenkomst als bedoeld in artikel 10b3, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of een maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 10b1, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs op grond van een stageovereenkomst als bedoeld in artikel 6f, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs onbezoldigd te werk wordt gesteld;

    • 4°. met een entreeopleiding als bedoeld in artikel 10b8 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en die in het kader van de kwalificatie voor het eerste niveau van beroepsuitoefening onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 10b9, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • 5°. met het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra, en die in het kader van het getuigschrift onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een stageovereenkomst als bedoeld in artikel 9 van het Onderwijskundig besluit WEC; of

    • 6°. met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Wet op de expertisecentra, en die in het kader van een leer-werktraject of een beroepsgericht programma als bedoeld in artikel 10b1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, een entreeopleiding als bedoeld in artikel 10b8 van de Wet op het voortgezet onderwijs, of de kwalificatie voor het eerste niveau van beroepsuitoefening onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een leer-werkovereenkomst als bedoeld in artikel 10b3, van Wet op het voortgezet onderwijs.

C

Artikel 1j, onder a, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1° komt te luiden:

  • 1°. verblijft in een gastgezin, bestaande uit minimaal twee personen, tot wie de vreemdeling niet in familierechtelijke betrekking staat tot in de derde graad en voor wie deze niet eerder werkzaamheden heeft verricht,

2. In onderdeel 4° vervalt «en».

3. Onder vervanging van de puntkomma door «, en» , wordt na onderdeel 5° een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 6°. kan aantonen dat een verklaring is ondertekend, waaruit blijkt dat het gastgezin zich er van bewust is, dat de toezichthouders de bevoegdheid, bedoeld in artikel 17 van de wet, hebben;.

D

In artikel 4e, eerste en tweede lid, wordt « en 18, tweede lid, » vervangen door: , 15a en 18, tweede lid, zoals dat artikel luidde op 30 juni 2015, .

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel 1, onderdeel D, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dit Staatsblad en terug werkt tot en met 1 juli 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 10 juli 2015

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de zeventiende juli 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot aanpassing van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen ten aanzien van de termijn van incidentele arbeid voor zakelijke besprekingen of het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen en ten aanzien van de uitbreiding van de uitzonderingen van de tewerkstellingsvergunningplicht voor leerlingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Tevens strekt dit besluit tot aanpassing van de voorwaarden voor uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor vreemdelingen die als au-pair rechtmatig in Nederland verblijven.

Aanpassing termijn van incidentele arbeid voor zakelijke besprekingen

Met ingang van 1 januari 2014 zijn enkele termijnen voor incidentele arbeid zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) gewijzigd. Dit geldt ook voor de categorie die voor het voeren van zakelijke besprekingen of het sluiten van overeenkomsten naar Nederland komt (artikel 1, eerste lid, onder a sub 2 BuWav). Voor deze categorie geldt met ingang van 1 januari 2014 dat zij 13 aaneengesloten weken binnen een periode van 52 in Nederland mogen verblijven. Met deze bepaling wordt voldaan aan de handelsakkoorden waarin bepaald is dat zakelijke bezoekers maximaal 90 dagen in Nederland mogen verblijven.

Daarnaast is het ter bevordering van de internationale handelscontacten wenselijk dat personen voor zakelijke besprekingen binnen een bepaalde periode meerdere malen Nederland in en uit kunnen reizen. Dit was ook mogelijk onder de bepaling die voor 1 januari 2014 gold. Per abuis is met de wijziging echter het woord «aaneengesloten» in de bepaling opgenomen waardoor heen en weer reizen niet meer mogelijk zou zijn. Hierbij wordt deze mogelijkheid hersteld en het woord aaneengesloten geschrapt. Deze formulering maakt het mogelijk dat zowel heen en weer reizen toegestaan is tot een periode van 13 weken als het aangesloten verblijven van 13 weken.

Aanpassing uitzonderingen tewerkstellingsvergunningplicht

Minderjarige kinderen, ook zij die niet rechtmatig in Nederland verblijven, hebben recht op onderwijs. Dit is onder meer vastgelegd in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. In sommige gevallen maakt een stage deel uit van de opleiding. Stage wordt in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen als werk beschouwd en dus is voor een stage door een vreemdeling, behoudens de uitzonderingen in artikel 1f Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav), een tewerkstellingsvergunning vereist. Bij niet rechtmatig verblijvende kinderen ontstaat daardoor spanning tussen het recht op onderwijs en het belang van de Nederlandse overheid om een restrictief vreemdelingenbeleid te voeren en illegaal verblijf te ontmoedigen. Voor kinderen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, kan immers geen tewerkstellingsvergunning worden verstrekt.

Per 1 oktober 2013 is een uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht van kracht voor leerlingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en die de beroepsopleidende leerweg (BOL) van het mbo volgen.1 Voorwaarden voor deze uitzonderingen zijn dat deze leerlingen vóór hun achttiende met de BOL-opleiding begonnen zijn, de stage een verplicht onderdeel van de studie is en de stage onbezoldigd wordt verricht. Deze uitzondering is neergelegd in artikel 1f, onder c, van het BuWav.

Nieuwe uitzonderingen

Naast het mbo zijn er andere onderwijsroutes die specifiek gericht zijn op het opdoen van beroepspraktijkervaring waardoor stage een essentieel onderdeel van de opleiding vormt. Dit geldt met name voor opleidingen in het voortgezet onderwijs voor kinderen die niet in staat zijn (overwegend) theoretisch onderwijs te volgen. Het kabinet wil daarom de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht uitbreiden voor stages die verplicht zijn in het praktijkonderwijs, de leer-werktrajecten en de entreeopleiding2 op het vmbo en de uitstroomprofielen arbeidsmarkt en vervolgonderwijs van het voortgezet speciaal onderwijs.3

Voor de voorwaarden wordt aangesloten bij de vrijstelling die eerder voor de BOL-opleiding in het mbo gegeven is: de stage is verplicht dan wel essentieel voor het afronden van de opleiding of maakt een essentieel onderdeel uit van de opleiding, de leerling is voor zijn achttiende begonnen aan de opleiding en de stage moet onbezoldigd zijn (reiskostenvergoeding uitgezonderd).

Opgemerkt wordt nog dat aan de stage geen verblijfsrecht kan worden ontleend. Evenmin staat de stage de vertrekplicht op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in de weg.

Aanpassing van de voorwaarden voor uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor au pairs

Bij brieven van 12 september 20144 en 7 oktober 20145 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het WODC-rapport over de au-pairregeling. Het doel van de au-pairregeling is het mogelijk maken van culturele uitwisseling. Het verrichten van arbeid (lichte huishoudelijke werkzaamheden) is van bijkomende aard. De uitkomsten van het WODC-onderzoek laten echter zien dat het au-pairschap soms meer lijkt te draaien om het verrichten van arbeid dan om culturele uitwisseling. Dit geeft aanleiding het beleid inhoudelijk te wijzigen om de culturele uitwisseling steviger vorm te geven en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. De voorwaarden voor uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor au pairs worden daarom uitgebreid met de verplichting tot het ondertekenen van een verklaring door het gastgezin waarin het te kennen geeft zich ervan bewust te zijn dat de toezichthoudende instanties aan huis kunnen komen controleren of men zich aan de regels houdt. Daarnaast wordt aan de voorwaarde aangaande verblijf in een gastgezin, neergelegd in artikel 1j, onder a, onderdeel 1, BuWav toegevoegd dat de au pair en het gastgezin geen familie van elkaar zijn, om te waarborgen dat de au-pairregeling wordt gebruikt voor culturele uitwisseling en niet voor gezinshereniging of -vorming of familiebezoek. Deze beperking geldt voor familieleden tot en met de derde graad.

Uitvoering en handhaving

Het conceptbesluit is aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voorgelegd met het verzoek het conceptbesluit te toetsen op uitvoerbaarheid. UWV heeft aangegeven dat ten aanzien van de zakelijke besprekingen instructies moeten worden aangepast en medewerkers moeten worden geïnformeerd. Het effect van de wijziging is derhalve zeer beperkt. De wijziging over de uitzondering op de tewerkstellingsvergunning voor niet legaal verblijvende leerlingen heeft een verwaarloosbaar effect op de uitvoering van UWV. Deze leerlingen hoeven immers geen tewerkstellingsvergunning meer aan te vragen en aanvragen die toch binnenkomen hoeven niet te worden behandeld. De uitvoering van de regeling voor au pairs ligt bij de IND en UWV heeft geen taak bij de uitvoering van deze regeling.

Inspectie SZW heeft het conceptbesluit getoetst op handhaafbaarheid. Omdat er met de aanpassing ten aanzien van de zakelijke besprekingen teruggekeerd wordt naar de formulering van voor 1 januari 2014 vormt dat geen probleem voor de handhaving. Voor een goede handhaving in de praktijk van de stages door niet legaal verblijvende leerlingen zal voor de Inspectie SZW precies duidelijk moeten zijn welke onderwijsvormen vrijgesteld zijn van de tewerkstellingsvergunningsplicht. In de instructies voor de inspecteurs zal hiermee rekening worden gehouden. Ten aanzien van de controle op het ontbreken van de familierechtelijke relatie tussen au pairs en het gastgezin laat de Inspectie SZW weten dat zij geen middelen heeft om dit goed te handhaven. Het verbod van een familierechtelijke relatie is echter van belang om oneigenlijk gebruik van de au-pairregeling te voorkomen. De regeling is namelijk niet bedoeld voor gezinsmigratie of familiebezoek. Naar aanleiding van signalen kan de Inspectie SZW onderzoek doen naar vermoedelijke familierechtelijke relaties. Overigens komt deze voorwaarde overeen met een al bestaande voorwaarde die geldt voor vreemdelingen die arbeid als zelfstandige verrichten in een start-up. Deze voorwaarde houdt in dat tussen de vreemdeling (startende ondernemer) en zijn begeleider («facilitator») geen familierechtelijke relatie tot en met de derde graad bestaat.

Regeldruk

De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen.

Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten. Deze vraag is in dit besluit alleen aan de orde ten aanzien van het ondertekenen van de bewustverklaring door gastgezinnen over de mogelijkheid dat controlerende instanties aan huis kunnen komen controleren. Deze handhavingspraktijk bestaat al en met dit besluit worden gastgezinnen verplicht te ondertekenen dat zij zich hiervan bewust zijn. De handelingen die dit met zich brengt – het doorlezen van de verklaring en het ondertekenen daarvan – voor de circa 1.100 gastgezinnen per jaar6 leiden echter tot verwaarloosbare effecten op de regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1, tweede lid, onder b, Buwav)

Met de onderhavige wijziging in artikel 1, tweede lid, onder b, van het Buwav is het woord «aaneengesloten» geschrapt. Hierbij wordt het weer mogelijk voor zakelijke bezoekers om heen en weer te reizen tot een periode van 13 weken binnen een tijdsbestek van 52 weken.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1f, onder c Buwav)

Met deze wijziging is de uitzondering op de de tewerkstellingsvergunningplicht uitgebreid voor stages die verplicht zijn in het praktijkonderwijs, de leer-werktrajecten en de entreeopleiding op het vmbo, en de uitstroomprofielen arbeidsmarkten vervolgonderwijs van het voortgezet speciaal onderwijs, die geregeld worden in de Wet op het voorgezet onderwijs (WVO) en de Wet op de expertisecentra. Er is aangesloten bij de voorwaarden die eerder al golden ten aanzien van de BOL-opleiding in het mbo: de stage is verplicht dan wel essentieel voor het afronden van de opleiding of maakt een essentieel onderdeel uit van de opleiding, de leerling is voor zijn achttiende begonnen aan de opleiding en de stage moet onbezoldigd zijn (reiskostenvergoeding uitgezonderd).

Onder 1°. In dit onderdeel is de uitzondering ten aanzien van de BOL-opleiding in het mbo behouden.

Onder 2°. Dit onderdeel betreft de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor verplichte stages in het praktijkonderwijs.

Onder 3°. Dit onderdeel betreft de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor stages in het kader van een beroepsgericht programma worden gevolgd die onderdeel zijn van een leer-werktraject.

Onder 4°. Dit onderdeel betreft de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor verplichte stages tijdens de entreeopleiding, in het kader van de kwalificatie voor het eerste niveau van beroepsuitoefening.

Onder 5°. Dit onderdeel betreft de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor stages in het kader van het uitstroomprofiel arbeidsmarkt van het voortgezet speciaal onderwijs.

Onder 6°. Dit onderdeel betreft de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor stages in het kader van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het voortgezet speciaal onderwijs. Op dit uitstroomprofiel zijn de WVO-bepalingen van toepassing, inclusief de stagebepalingen.

Artikel I, onderdeel C (artikel 1j BuWav)

De voorwaarden voor uitzondering op de tewerkstellingsvergunningplicht voor au pairs wordt in onderdeel 1° uitgebreid met de voorwaarde dat de au pair niet de arbeid mag verrichten in een gastgezin waarmee een familierelatie bestaat tot en met de derde graad. Om te waarborgen dat de au-pairregeling wordt gebruikt voor culturele uitwisseling en niet voor gezinshereniging/-vorming of familiebezoek, mogen au pair en gastgezin geen familie tot en met de derde graad van elkaar zijn.

In het nieuwe onderdeel 6° wordt een verplichting toegevoegd die bestaat uit het ondertekenen van een verklaring door het gastgezin waarin het te kennen geeft zich ervan bewust te zijn en er mee in te stemmen dat de toezichthoudende instanties aan huis kunnen komen controleren of men zich aan de regels houdt. Deze bevoegdheid een woning binnen te treden, die is geregeld in artikel 17 van de Wav, kan slechts worden uitgeoefend wanneer er sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding van de regels inzake de tewerkstelling.

Als het gastgezin de au pair werkzaamheden laat verrichten die niet voldoen aan de voorwaarden die de wet- en regelgeving stellen, is het gastgezin in overtreding en kan een bestuurlijke boete volgen.

Artikel I, onderdeel D, (artikel 4e, eerste en tweede lid)

Met de Wet aanpak schijnconstructies is met ingang van 1 juli 2015 een nieuw artikel 15a in de Wav toegevoegd waarbij de werkgever de resultaatverplichting krijgt om, binnen 48 uur nadat een toezichthouder hem hiertoe heeft verzocht, de identiteit vast te stellen van de arbeidskrachten waarvan de identiteit niet langs andere weg vastgesteld kan worden en deze identiteitsgegevens door middel van een afschrift van het identiteitsdocument binnen 48 uur te verstrekken aan de toezichthouder. Deze verplichting is een vervanging van de huidige verplichting geregeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, die komt te vervallen. In artikel 4e worden deze verplichtingen aangewezen als soortgelijke verplichtingen die worden overtreden om recidive vast te stellen. De overtreding van artikel 18, tweede lid, zoals het voor 1 juli 2015 luidde en artikel 15a worden nu beide als soortgelijke verplichtingen aangemerkt.

Artikel II

Bij de inwerkingtreding van dit Besluit wordt afgeweken van het vaste verandermoment in verband met de afstemming op andere wetgeving die op 1 juli 2015 al in werking is getreden. Van de terugwerkende kracht tot 1 juli voor de wijziging van artikel 4e is vanwege de aansluiting op inwerkingtreding van artikel 15a Wav, in plaats van artikel 18, tweede lid, Wav noodzakelijk.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
2

Met ingang van 1 augustus 2014 is de assistentopleiding vervangen door de entreeopleiding.

X Noot
3

Zoals aangekondigd in de beantwoording van de Kamervragen 2013–2014, 2162.

X Noot
4

Kamerstukken 2013–2014, 29 407, nr. 195

X Noot
5

Kamerstukken 2013–2014, 29 407, nr. 197

X Noot
6

WODC 2014 «Au pairs in Nederland» – Culturele uitwisseling of arbeidsmigratie?, Cahier 2014-2.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven