Besluit van 15 mei 2015, houdende bepalingen voor een experiment met het oog op verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid en de doelmatigheid van het beroepsonderwijs door invoering van een beroepsopleiding in een combinatie van de beroepsopleidende leerweg en de beroepsbegeleidende leerweg (Besluit experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 18 februari 2015, nr. WJZ/ 657759(10412), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 11a.1., eerste, tweede en zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 april 2015, nr. WO5.15.0039/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 mei 2015 nr. WJZ/757112(10412), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

b. instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, of artikel 1.4.1, vierde lid, van de wet of een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8, eerste lid, van de wet;

c. beroepsopleiding bol-bbl:

beroepsopleiding die wordt verzorgd in een combinatie van de beroepsopleidende leerweg en de beroepsbegeleidende leerweg, genoemd in artikel 7.2.2, tweede lid, van de wet;

d. deelnemende instelling:

instelling die met toestemming van Onze Minister deelneemt aan het experiment;

e. onderwijsprogramma:

onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 7.4.8, eerste lid, van de wet;

f. onderwijs- en examenregeling:

onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.4.8, tweede lid, van de wet;

g. leerbedrijf:

bedrijf dat of organisatie die bevoegd is de beroepspraktijkvorming te verzorgen, op basis van een gunstige beoordeling op grond van de criteria, bedoeld in artikel 7.2.10, van de wet;

h. opleidingsbedrijf:

rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk die opgericht is met als doel het opleiden van vakbekwaam personeel voor bedrijven in de sectoren die vallen onder opleidingsdomeinen vastgesteld overeenkomstig artikel 7.2.5a van de wet;

i. deelnemer:

deelnemer in de zin van artikel 8.1.1., eerste lid, van de wet, die door een instelling wordt ingeschreven voor de beroepsopleiding bol-bbl en die op dat moment niet ingeschreven is voor een beroepsopleiding die is gericht op het behalen van eenzelfde kwalificatie als die waarop de beroepsopleiding bol-bbl van inschrijving is gericht;

j. studiejaar bol:

studiejaar in een beroepsopleiding bol-bbl, waarvan de instelling overeenkomstig de onderwijs- en examenregeling, bij de gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid onderdeel d, van een deelnemer opgave doet van de beroepsopleidende leerweg;

k. studiejaar bbl:

studiejaar in een beroepsopleiding bol-bbl, waarvan de instelling overeenkomstig de onderwijs- en examenregeling, bij de gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid onderdeel d, van een deelnemer opgave doet van de beroepsbegeleidende leerweg;

l. lesgeld:

lesgeld als bedoeld in artikel 2 van de Les- en cursusgeldwet;

m. cursusgeld:

cursusgeld als bedoeld in artikel 2 van de Les- en cursusgeldwet;

n. studiefinanciering:

studiefinanciering als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op de studiefinanciering 2000.

Artikel 2. Doel van het experiment

Het doel van het experiment is te onderzoeken of met de beroepsopleiding bol-bbl:

  • a. de kwaliteit en toegankelijkheid van het beroepsonderwijs verbetert door een andere balans tussen de theoretische en praktische voorbereiding op de uitoefening van beroepen; en

  • b. de doelmatigheid van het beroepsonderwijs verbetert doordat een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt wordt bereikt.

Artikel 3. Inhoud, reikwijdte en duur van het experiment

  • 1. Het experiment behelst het aanbieden van een beroepsopleiding bol-bbl, met tenminste het eerste studiejaar een studiejaar bol en, afhankelijk van de inrichting van het onderwijsprogramma en de duur van de opleiding, in het tweede, derde of vierde studiejaar een overgang naar één of meerdere studiejaren bbl.

  • 2. Het experiment staat open voor de beroepsopleidingen, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van de wet.

  • 3. Het experiment duurt van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2021.

Artikel 4. Voorwaarden voor deelname

  • 1. Een instelling kan slechts deelnemen aan het experiment met een beroepsopleiding:

    • a. waarvoor niet een besluit is genomen als bedoeld in de artikelen 6.1.4 en 6.1.5b, eerste lid, respectievelijk de artikelen 6.2.2 en 6.2.3.b, eerste lid, van de wet; en die

    • b. niet onder de werking van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 valt.

  • 2. Het bevoegd gezag van een instelling, die wil deelnemen aan het experiment, heeft een samenwerkingsovereenkomst met één of meer opleidingsbedrijven of één of meer leerbedrijven waarin voor iedere deelnemer is opgenomen de garantie van een beschikbare praktijkplaats als bedoeld in artikel 7.2.9, tweede lid, van de wet, tegen een marktconforme beloning voor zover het een praktijkplaats in een studiejaar bbl betreft.

  • 3. Een instelling neemt met maximaal 10 beroepsopleidingen deel aan het experiment.

Artikel 5. Inrichting beroepsopleiding in afwijking van de wet

  • 1. In afwijking van de artikelen 7.2.2, tweede lid, en 7.2.7, derde, vierde en achtste lid, van de wet, voldoet het onderwijsprogramma voor de beroepsopleiding bol-bbl aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in artikel 7.2.7, eerste lid, van de wet, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat:

    • a. voor een tweejarige basisberoepsopleiding of vakopleiding één studiejaar bol en één studiejaar bbl kent en ten minste 1.850 klokuren omvat waarvan ten minste 900 begeleide onderwijsuren en ten minste 860 uren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd;

    • b. voor een driejarige vakopleiding of middenkaderopleiding:

      • 1°. één studiejaar bol en twee studiejaren bbl kent en ten minste 2.700 klokuren omvat waarvan ten minste 1.100 begeleide onderwijsuren en ten minste 1.470 uren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd; of

      • 2°. twee studiejaren bol en één studiejaar bbl kent en ten minste 2.850 klokuren omvat waarvan ten minste 1.450 begeleide onderwijsuren en ten minste 1.060 uren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd;

    • c. voor een vierjarige middenkaderopleiding:

      • 1°. één studiejaar bol en drie studiejaren bbl kent en ten minste 3.550 klokuren omvat waarvan ten minste 1.300 begeleide onderwijsuren en ten minste 2.080 uren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd; of

      • 2°. twee studiejaren bol en twee studiejaren bbl kent en ten minste 3.700 klokuren omvat waarvan ten minste 1.650 begeleide onderwijsuren en ten minste 1.670 uren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd; of

      • 3°. drie studiejaren bol en één studiejaar bbl kent en ten minste 3.850 klokuren omvat waarvan ten minste 2.000 begeleide onderwijsuren en ten minste 1.510 uren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd.

  • 2. Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de onder a tot en met c genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.5.4, van de wet, dan wel in het verslag, bedoeld in artikel 1.4.1, derde lid, van de wet, en is artikel 8a.2.2, derde lid, onderdeel m, van de wet, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Afwijking van de Les- en cursusgeldwet en de Wet studiefinanciering 2000

  • 1. Voor de voldoening van lesgeld wordt in afwijking van artikel 1, onderdeel e, van de Les- en cursusgeldwet onder dagschool mede verstaan: een instelling als bedoeld in 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een studiejaar bol.

  • 2. Voor de voldoening van cursusgeld wordt in afwijking van artikel 1, onderdeel f, onder cursus mede verstaan: een studiejaar bbl.

  • 3. Voor de aanspraak op studiefinanciering wordt in afwijking van artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000 onder beroepsonderwijs mede verstaan: een studiejaar bol.

Artikel 7. Aanvraag en toestemming voor deelname aan het experiment

  • 1. Instellingen kunnen uitsluitend met toestemming van Onze Minister deelnemen aan het experiment.

  • 2. Toestemming tot deelname wordt op aanvraag verleend.

  • 3. Bij de aanvraag overlegt het bevoegd gezag met betrekking tot de beroepsopleiding een projectplan, bestaande uit:

    • a. de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.4.8 van de wet, waarbij inzicht wordt gegeven in:

      • 1°. de kwalificatie waarop de opleiding betrekking heeft; en

      • 2°. de vermelding van de begeleide onderwijsuren en de uren beroepspraktijkvorming per programmaonderdeel per studiejaar, waarbij tevens is aangegeven welke studiejaren bol en welke studiejaren bbl zijn;

    • b. de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 4, tweede lid;

    • c. een opgave van het aantal deelnemers dat de instelling per cohort beoogt in te schrijven voor de beroepsopleiding bol-bbl, en

    • d. een verklaring van instemming van de deelnemersraad indien het onderwijsprogramma minder uren omvat als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend in de periode van 1 december tot en met 15 januari van het studiejaar voorafgaand aan het studiejaar waarin de instelling de beroepsopleiding bol-bbl beoogt te starten, met dien verstande dat uiterlijk:

    • a. in de aanvraagperiode van 1 december 2015 tot en met 15 januari 2016 een aanvraag wordt ingediend voor het aanbieden van een vierjarige middenkaderopleiding;

    • b. in de aanvraagperiode van 1 december 2016 tot en met 15 januari 2017 een aanvraag wordt ingediend voor het aanbieden van een driejarige vak- of middenkaderopleiding; en

    • c. in de aanvraagperiode van 1 december 2017 tot en met 15 januari 2018 een aanvraag wordt ingediend voor het aanbieden van een tweejarige basisberoeps- of vakopleiding.

  • 5. In afwijking van het vorige lid worden aanvragen van instellingen die in het studiejaar 2015–2016 een beroepsopleiding bol-bbl willen starten uiterlijk 1 juni 2015 ingediend.

  • 6. Onverminderd artikel 4, derde lid, kan Onze Minister vanaf het aanvraagjaar 2016 besluiten het aantal nieuw aan te bieden beroepsopleidingen bol-bbl te beperken. Dat aantal en de voorschriften over de wijze waarop de aanvragen worden beoordeeld en gewogen om het aantal toe te laten beroepsopleidingen bol-bbl niet te overschrijden worden bij ministeriële regeling bepaald.

  • 7. Onze Minister verleent een instelling toestemming tot deelname aan het experiment wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 4 en wanneer het onderwijsprogramma van de beroepsopleiding bol-bbl voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5.

  • 8. De toestemming voor deelname aan het experiment met een drie-, respectievelijk, vierjarige opleiding heeft slechts betrekking op één van de in artikel 5, onderdeel b, respectievelijk, c, genoemde varianten van het onderwijsprogramma.

  • 9. Bij de beschikking waarbij toestemming wordt verleend stelt Onze Minister, met het oog op de duur van het experiment, het laatste studiejaar vast dat deelnemers kunnen worden ingeschreven voor een beroepsopleiding bol-bbl bij de instelling.

  • 10. Onze Minister geeft een beschikking binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag.

  • 11. In afwijking van het vorige lid geeft Onze Minister op een aanvraag als bedoeld in het vijfde lid, voor 15 augustus 2015 een beschikking.

Artikel 8. Verplichtingen voor aan het experiment deelnemende instellingen jegens deelnemers

  • 1. Het bevoegd gezag van een deelnemende instelling is verplicht zodanige informatie te verstrekken aan aanstaande deelnemers over een beroepsopleiding bol-bbl dat het hen in staat stelt zich voorafgaand aan de inschrijving een goed oordeel te kunnen vormen over de gevolgen daarvan, waaronder in ieder geval:

    • a. informatie over verplichtingen samenhangend met het ontstaan en het vervallen van de aanspraak op studiefinanciering en informatie over verplichtingen met betrekking tot het betalen van lesgeld onderscheidenlijk cursusgeld.

    • b. informatie over de mogelijkheid voor een deelnemer tot beëindiging van de inschrijving van de beroepsopleiding bol-bbl en inschrijving in een beroepsopleiding in de beroepsopleidende dan wel beroepsbegeleidende leerweg.

  • 2. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat:

    • a. de deelnemer tijdig in elk studiejaar geïnformeerd wordt over de verplichtingen die verbonden zijn aan de aanspraak dan wel het vervallen van de aanspraak op studiefinanciering en de verplichtingen met betrekking tot het verschuldigd zijn van lesgeld onderscheidenlijk cursusgeld;

    • b. gedurende de studiejaren bbl sprake is van ten minste drie contactmomenten per studiejaar tussen de instelling, de deelnemer en het leerbedrijf;

  • 3. de deelnemer die de inschrijving van de beroepsopleiding bol-bbl wil beëindigen, begeleid wordt bij het desgewenst inschrijven voor een andere beroepsopleiding al dan niet bij een andere instelling, passend bij het reeds bereikte onderwijsniveau.

Artikel 9. Overige verplichtingen voor de deelnemende instelling

  • 1. Aan de toestemming zijn voor een deelnemende instelling voorts de volgende verplichtingen verbonden:

    • a. het uitbrengen van een verslag aan Onze Minister uiterlijk op 31 juli van het studiejaar waarin een deelnemer voor het eerst de beroepsopleiding bol-bbl kan afronden;

    • b. het uitbrengen van een eindverslag aan Onze Minister uiterlijk op 31 juli van het studiejaar 2019–2020, in welke verslag de waardering van de deelnemers, docenten, leerwerkbedrijven, opleidingsbedrijven en werkgevers over het experiment is opgenomen;

    • c. het onverwijld melden aan Onze Minister van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het experiment;

    • d. het desgevraagd verstrekken aan Onze Minister van nadere informatie; en

    • e. het verlenen van medewerking aan Onze Minister aan de monitoring en evaluatie van het experiment.

  • 2. Aan een toestemming kunnen aanvullende, op de individuele instelling afgestemde, voorwaarden worden verbonden.

  • 3. Indien de bevindingen van het verslag daartoe aanleiding geven kan Onze Minister de beschikking van een deelnemende instelling al dan niet op diens verzoek, wijzigen.

Artikel 10. Evaluatie

  • 1. Onze Minister evalueert medio 2020 de effecten van het experiment met het oog op het verslag, bedoeld in artikel 11a.1, vijfde lid, van de wet.

  • 2. Bij de evaluatie betrekt Onze Minister de verslagen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en b.

  • 3. Onze Minister onderzoekt bij de evaluatie in ieder geval:

    • a. de studieresultaten van de deelnemers;

    • b. de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, waaronder in ieder geval de kansen op het vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding;

    • c. de mate waarin de beroepsopleiding bol-bbl van invloed is geweest op de studieresultaten en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

    • d. de waarderingen van deelnemers, docenten, leerwerkbedrijven en opleidingsbedrijven en werkgevers van de beroepsopleiding bol-bbl;

    • e. de waardering en effecten van de samenwerkingsovereenkomsten en de marktconforme beloning van de deelnemers;

    • f. de effecten van aanbieden van de beroepsopleiding bol-bbl op de inschrijvingen voor beroepsopleidingen in de beroepsopleidende leerweg en beroepsopleidingen in de beroepsbegeleidende leerweg; en

    • g. in hoeverre er in de bovengenoemde effecten een verschil is tussen de experimentele basisberoepsopleidingen, vakopleidingen of middenkaderopleidingen.

Artikel 11. Handhaving en beëindiging

  • 1. Onze Minister kan besluiten dat het experiment geheel of gedeeltelijk bij een deelnemende instelling wordt beëindigd indien een instelling niet langer voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan het experiment, genoemd in artikel 4 of de voorschriften van dit besluit of de beschikking niet naar behoren naleeft.

  • 2. Onze Minister kan besluiten dat het experiment geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd indien het experiment ernstige nadelige effecten op het onderwijs, de onderwijsvoorzieningen of de positie van de deelnemers bij een of meerdere instellingen tot gevolg heeft.

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 augustus 2021.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 15 mei 2015

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de twintigste mei 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Doel

Dit besluit is een uitwerking van het in het Nationaal Techniekpact 20201 en in de brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo» aangekondigde experiment met een gecombineerde leerweg, oftewel een beroepsopleiding die bestaat uit de combinatie van de bestaande beroepsopleidende (bol) en beroepsbegeleidende (bbl) leerweg (hierna: beroepsopleiding bol-bbl).2 In deze beroepsopleiding bol-bbl bouwen deelnemers in het eerste deel van de opleiding vooral kennis en praktische vaardigheden op een «schoolse» manier op, in het tweede deel gebeurt dat voornamelijk bij een leerbedrijf.

Met dit experiment beoogt de regering inzicht te krijgen of een combinatie van de leerwegen ertoe kan bijdragen dat voor (groepen) deelnemers het beroepsonderwijs beter kan aansluiten bij de eigen leerstijl waardoor de leerprestaties toenemen en uitval voorkomen wordt. Voorts wenst de regering inzicht te krijgen of de kennis en vaardigheden die deelnemers tijdens hun opleiding in deze beroepsopleiding bol-bbl opdoen, beter aansluiten op de behoefte van de arbeidsmarkt. De verwachting is dat met de beroepsopleiding bol-bbl ruimte ontstaat voor vernieuwende samenwerkingsvormen tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven, waardoor sneller nieuwe ontwikkelingen in de bedrijfstak en sector kunnen worden meegenomen in het onderwijsprogramma en jongeren een betere positie op de arbeidsmarkt kunnen verwerven.

De regering adresseert met dit experiment een behoefte die bij onderwijsinstellingen, deelnemers en bedrijven zichtbaar is. Er wordt op verzoek van individuele deelnemers reeds in een aantal gevallen de overstap gemaakt van de bol naar de bbl.3 Ook het bedrijfsleven, waaronder het georganiseerde bedrijfsleven in de bouwsector, beschouwt een gecombineerde leerweg bol-bbl als grote meerwaarde.4 Ook in sectoren als de zorg en de horeca wordt met belangstelling naar het experiment gekeken. Dit experiment biedt flexibiliteit waar in de zorg behoefte aan is. Het helpt om de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt in de zorg te verbeteren. Met een generieke theoretische basis kan vervolgens praktijkervaring opgedaan worden, iets waarvan aangegeven wordt dat de leerwegen op dit moment vaak veel focus leggen ofwel op theorie (in de bol leerweg), ofwel op praktijk (in de bbl leerweg). Binnen de huidige kaders van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) is het vormgeven van een zelfstandige beroepsopleiding bol-bbl echter niet mogelijk (zie paragraaf 3).

Het introduceren van een nieuwe beroepsopleiding bol-bbl betekent een aanpassing in het stelsel van beroepsonderwijs. Uitgangspunt voor het stelsel is dat de bol en bbl naast deze beroepsopleiding bol-bbl blijven bestaan, zodat deelnemers ook de mogelijkheid hebben om te besluiten hun opleiding in de bol dan wel bbl te volgen. De beroepsopleiding bol-bbl biedt daarmee de deelnemers een extra keuzemogelijkheid. De regering heeft ervoor gekozen om eerst te experimenteren en zodoende binnen het experiment extra zekerheden voor deelnemers in te bouwen om gedurende de experimenteerperiode hun positie te kunnen waarborgen. De evaluatie van dit experiment zal een antwoord moeten geven op de vraag of en indien gewenst hoe, een combinatie van de leerwegen bol en bbl, naast de bestaande leerwegen bol en bbl als zelfstandige leerweg in de WEB kan worden verankerd.

2. Achtergrond voor experimenteren met een nieuwe beroepsopleiding bol-bbl.

De regering verwacht inzicht te krijgen of in een beroepsopleiding bol-bbl voor (groepen) deelnemers het beste van zowel de bol als de bbl kunnen samenkomen. De achtergrond om te experimenteren met een nieuwe gecombineerde leerweg bol-bbl is als volgt:

  • Met dit experiment wordt onderzocht of met een beroepsopleiding bol-bbl voor (groepen) deelnemers die rechtstreeks van het vmbo komen tegemoet kan worden gekomen aan de zorg van werkgevers dat deze deelnemers nog kennis en (praktische) vaardigheden missen die werkgevers als algemeen bekend veronderstellen op de werkvloer. Door de basis op school te leren zijn deelnemers naar verwachting beter inzetbaar bij het leerbedrijf in het tweede deel van de opleiding. Daarnaast kunnen in deze beroepsopleiding bol-bbl ook de voordelen van een opleiding in de bbl worden benut. Zo is uit onderzoek bekend dat schoolverlaters5 en werkgevers6 de aansluiting op de arbeidsmarkt van opleidingen in de bbl over het algemeen iets beter waarderen dan die in de bol. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in lagere werkloosheidscijfers onder bbl-afgestudeerden. De deelnemers in de beroepsopleiding bol-bbl zullen na het voltooien van de opleiding door een bredere kennis en meer generieke vaardigheden makkelijker van werkgever en eventueel sector kunnen veranderen. Een kanttekening hierbij is dat deze deelnemers minder werkervaring hebben dan deelnemers in de reguliere bbl en daarmee mogelijk minder aantrekkelijk kunnen zijn voor een specifieke werkgever.

  • Dit experiment kan daarmee tevens van waarde zijn in het kader van «leven lang leren», om herintreedsters en herintreders weer aan de slag te krijgen. Deze herintreders kunnen via het experiment theoretisch worden «bijgespijkerd», zodat ze «up-to-date» en met (meer) zelfvertrouwen weer aan de slag kunnen op de werkvloer.

  • Met dit experiment wordt onderzocht of met een beroepsopleiding bol-bbl voor groepen deelnemers de studieprestaties kunnen toenemen. Met een beroepsopleiding bol-bbl krijgt een onderwijsinstelling immers meer mogelijkheden een andere balans tussen een schoolse voorbereiding en al «werkende leren» in het onderwijsprogramma aan te brengen. In de reguliere bbl gaan deelnemers vaak maar één dag per week naar school. In die dag volgen deze deelnemers naast de beroepskennis en basisberoepsvaardigheden ook Nederlandse taal en rekenen. Hierdoor kan het voor bepaalde deelnemers lastig zijn om voldoende kennis en vaardigheden aan te leren, bijvoorbeeld op niveau 2. Hoewel met de wet van 26 juni 2013 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs Stb. 2013 nr. 288 meer onderwijstijd beschikbaar is gekomen tijdens de gehele studieduur, is door verschillende partijen de wens uitgesproken om aan het begin van de studie meer tijd te hebben om vaardigheden aan te leren. Met een beroepsopleiding bol-bbl is meer begeleide onderwijstijd aan het begin van de beroepsopleiding mogelijk waarbij dan voldoende aandacht voor zowel de beroepsvaardigheden als de algemene kennis en vaardigheden kan plaatsvinden. De organiseerbaarheid van het onderwijs wordt verder versterkt doordat het laatste deel van de opleiding, waar meer specifieke kennis en vaardigheden worden opgedaan, grotendeels in het leerbedrijf wordt verzorgd waar de benodigde apparatuur en de kennis en vaardigheden aanwezig is. Er ontstaan hiermee meer mogelijkheden om een uitdagend onderwijsprogramma te ontwikkelen voor de totale duur van de opleiding.

  • Tot slot wordt met dit experiment onderzocht of een beroepsopleiding bol-bbl een stimulerend effect op het aanbod van praktijkplaatsen heeft. Het mag verwacht worden dat de animo om een praktijkplaats aan te bieden groter wordt, omdat deelnemers beter zijn voorbereid alvorens zij aan de slag gaan in het leerbedrijf. De beroepsopleiding bol-bbl is ook in de huidige economische crisis van meerwaarde, omdat hiermee het huidige gebrek aan praktijkplaatsen kan worden ondervangen. Momenteel is een afname van het aanbod aan praktijkplaatsen door werkgevers zichtbaar als gevolg van de economische crisis.7 Hierdoor zijn meer praktisch ingestelde deelnemers uitgevallen voor het onderwijs of hebben zij alsnog de overstap naar de bol moeten maken. Met een beroepsopleiding bol-bbl wordt het mogelijk om meerdere deelnemers volgtijdelijk eerst te laten leren en daarna te laten werken op één praktijkplaats. De nadelige effecten van schaarste aan praktijkplaatsen kunnen daarmee deels worden ondervangen. De verwachting is dat hierdoor de studieresultaten van praktisch ingestelde deelnemers omhoog gaan.

3. Huidige wettelijke belemmeringen voor een gecombineerde leerweg bol-bbl

Op basis van de huidige WEB mogen onderwijsinstellingen een beroepsopleiding bol-bbl niet als zelfstandige beroepsopleiding «in de markt» zetten.8 Het is de bedoeling van de wetgever dat onderwijsinstellingen een voltijds beroepsopleiding hetzij volledig op basis van de leerweg bol dan wel de leerweg bbl verzorgen. Alleen voor deeltijdopleidingen, de zogenoemde andere leerweg, bedoeld in artikel 1.4.1, lid 1a, van de WEB, geldt een uitzondering. Een onderwijsinstelling kan een deelnemer weliswaar overschrijven van de bol naar de bbl, maar het initiatief daartoe ligt, zo is de bedoeling van de wetgever, bij de deelnemer.9 Voorts worden in artikel 7.2.7. voorschriften gegeven over de inrichting van de beroepsopleidingen in de bol of bbl. Er wordt in dit artikel een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de beide leerwegen. Hier biedt de wetgever dus ook geen ruimte voor een onderwijsinstelling om een gecombineerde leerweg in te richten. Immers, als een onderwijsinstelling een opleiding programmeert in de beroepsopleidende leerweg moet het onderwijsprogramma bestaan uit de onderwijsuren die in de WEB worden voorgeschreven.

Ook binnen de kaders van een leerweg en de voorschriften met betrekking tot onderwijstijd, de urennormen voor begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming, is de inrichting van een opleiding die «schools» begint en al werkend eindigt niet mogelijk. Er is bij een beroepsopleiding in de bol weliswaar een zekere mate van flexibiliteit in de onderwijstijd, maar die is niet zodanig dat een opleiding op basis van de bol zo is vorm te geven dat het tweede jaar overeen komt met een studiejaar op basis van de bbl. Het totaal van de voorgeschreven klokuren bol en bbl gecombineerd zou een onrealistisch hoge studielast geven. Tevens acht de regering het niet wenselijk dat deelnemers in de bol zoveel stage lopen dat zij feitelijk werken als op een praktijkplaats onder de bbl-voorwaarden.

4. Afwijking van wettelijke bepalingen voor de beroepsopleiding bol-bbl

Op basis van artikel 11a.1 van de WEB kan bij wijze van experiment bij algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van titel 2 van hoofdstuk 2, hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7 van de WEB, artikel 1 van de Les- en cursusgeldwet (hierna: LCW) en artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000). Met dit besluit maakt de regering het mogelijk om op de volgende punten af te wijken:

  • In afwijking van het huidige artikel 7.2.2. tweede lid, van de WEB wordt het mogelijk om een voltijds beroepsopleiding voor de niveaus 2, 3 en 4 ook aan te bieden in een beroepsopleiding bol-bbl. Het wordt daarbij mogelijk gemaakt om op jaarbasis de overstap te maken van de bol naar de bbl, rekening houdend met de kaders die gelden vanuit de WEB, de LCW en de WSF, zoals de bekostiging, studiefinanciering en les- en cursusgeld. De derde leerweg (deeltijdonderwijs) is derhalve uitgesloten van deelname. De eenjarige specialistenopleiding, welke ook op niveau 4 is, wordt uitgezonderd aangezien het binnen de kaders van de bovengenoemde wetten niet past om binnen dit jaar te switchen. Daarnaast is de eenjarige entreeopleiding op niveau 1 gezien de gevraagde vormgeving ook uitgezonderd.

  • In afwijking van het huidige artikel 7.2.7 van de WEB, dat eisen stelt aan de inrichting van beroepsopleidingen, wordt met dit besluit een zelfstandige inrichtingseis voor wat betreft onderwijstijd van een beroepsopleiding bol-bbl vastgesteld. De beroepsopleiding bol-bbl noodzaakt namelijk passende vereisten voor begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming. De aanpassing is zodanig vormgegeven dat een beroepsopleiding bol-bbl altijd begint met één jaar onderwijs op basis van de bol (met tenminste 700 uur begeleide onderwijsuren) en afsluit met tenminste één jaar onderwijs op basis van de bbl (zie tabel 1 hieronder). Het minimale totale aantal klokuren en de verdeling over begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming is gerelateerd aan de vereisten met betrekking tot onderwijstijd zoals die in de WEB gelden. Zo wordt het minimale totale aantal klokuren voor een tweejarige beroepsopleiding bol-bbl vastgesteld door het aantal klokuren van een eenjarige opleiding in de bol en een eenjarige bbl-opleiding bij elkaar op te tellen. Op een vergelijkbare wijze wordt het minimum aantal begeleide onderwijsuren en minimum aantal uren beroepspraktijkvorming voor de totale studieduur vastgesteld. Behoudens het minimum van 700 uur begeleide onderwijsuren in het eerste jaar, heeft het bevoegd gezag in samenwerking met het leerbedrijf de begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming zo passend en flexibel mogelijk in te delen. Het moment waarop de deelnemer de overstap maakt van het studiejaar waar de opleiding is vormgegeven in de bol naar een vormgeving in de bbl is vastgelegd. Voor een tweejarige opleiding bestaat daarmee geen flexibiliteit in het overstapmoment, voor een driejarige opleiding zijn er twee mogelijkheden om over te stappen en voor een vierjarige opleiding zelfs drie mogelijkheden. Met dit besluit zijn de eisen met betrekking tot onderwijstijd eenduidig omschreven en houden onderwijsinstellingen ruimte om gedurende de opleiding met uren beroepspraktijkvorming en begeleide onderwijsuren te schuiven. Daarnaast is het, net als is bepaald in artikel 7.2.7, derde en vierde lid, van de WEB, mogelijk om af te wijken van de eisen van onderwijstijd. Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat mits de opleiding zoals reeds verzorgd in de reguliere bol en bbl aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. De kwaliteit is aantoonbaar indien behaalde resultaten, de tevredenheid van deelnemers en hun toekomstige werknemers kan worden vastgesteld en de kwaliteit is geborgd in het kwaliteitsborgingsysteem van de instelling. Het bevoegd gezag legt hierover verantwoording af in het (jaar)verslag. De deelnemersraad heeft, net als bij een afwijking van de wettelijke urennorm, instemmingsrecht op het onderwijsprogramma van de beroepsopleiding in de gecombineerde leerwegen bol-bbl met minder uren dan voorgeschreven in dit besluit.

  • In afwijking van artikel 1 van de LCW en artikel 1.1 van de WSF2000, wordt in het besluit duidelijk gemaakt dat de deelnemer lesgeld verschuldigd is voor het deel van de beroepsopleiding bol-bbl dat wordt vormgegeven in de bol. Ook bestaat dan recht op studiefinanciering. Voor het deel van de beroepsopleiding dat wordt vormgegeven in de bbl is de deelnemer cursusgeld verschuldigd.

    Tabel 1: Vereisten met betrekking tot onderwijstijd voor het experiment met een beroepsopleiding bol-bbl
     

    Leerweg per studiejaar

    Minimum aantal begeleide onderwijsuren

    Minimumaantal uren bpv

    Minimum aantal klokuren

     

    1

    2

    3

    4

    Totaal

    w.v. eerste jaar

       

    2-jarige opleiding

    Bol

    bbl

     900

    700

     860

    1.850

    3-jarige opleiding

    Bol

    bbl

    bbl

    1.100

    700

    1.470

    2.700

     

    Bol

    bol

    bbl

    1.450

    700

    1.060

    2.850

    4-jarige opleiding

    Bol

    bbl

    bbl

    bbl

    1.300

    700

    2.080

    3.550

     

    Bol

    bol

    bbl

    bbl

    1.650

    700

    1.670

    3.700

     

    bol

    bol

    bol

    bbl

    2.000

    700

    1.510

    3.850

5. Voorwaarden om de beroepsopleiding bol-bbl te kunnen verzorgen

De looptijd van een experiment is wettelijk bepaald op maximaal 6 jaar. In aansluiting op de brief «Een toekomstgericht mbo: Ruim baan voor vakmanschap» start het eerste studiejaar voor dit experiment daarom op 1 augustus 2015 en eindigt het op 31 juli 2021.

Voorwaarden algemeen

Om deel te kunnen nemen aan het experiment geldt een aantal verplichtingen.

Het bevoegd gezag kan per beroepsopleiding een aanvraag indienen om deel te nemen aan het experiment. Voor drie- en vierjarige beroepsopleidingen kan slechts één van de mogelijke varianten wat betreft de inrichting bol-bbl (zie tabel 1) per opleiding worden aangevraagd. Tevens is bepaald dat opleidingen waar sprake is van het ontnemen van rechten aan de opleiding of de examinering niet mogen meedoen in het experiment. Een instelling kan dus meerdere aanvragen indienen en met meer beroepsopleidingen deelnemen aan het experiment Het aantal deelnemende beroepsopleidingen per onderwijsinstelling is echter gemaximeerd op 10. Voor een gemiddelde onderwijsinstelling betekent dit dat ongeveer tien procent van de beroepsopleidingen kan deelnemen aan het experiment. Indien na de eerste of latere aanvraagrondes blijkt dat er in totaal zoveel beroepsopleidingen onder het experiment worden gebracht dat bijvoorbeeld de reguliere leerwegen bol en bbl of de bekostiging onder druk komt te staan (het experiment wordt budgettair neutraal ingericht, zie ook paragraaf 9) dan kan de Minister besluiten om het aantal beroepsopleidingen dat vanaf dat moment als nieuwe beroepsopleidingen bol-bbl mogen worden aangeboden, te beperken. Bij ministeriële regeling zal dan het maximum aantal per instelling worden bepaald alsmede op welke wijze deze beperking zal worden toegepast op de aanvragen die nadien worden ingediend.

Bij de aanvraag wordt van het bevoegd gezag gevraagd om een onderwijs- en examenregeling te overleggen, waarin voor de betreffende beroepsopleiding is aangegeven hoe op basis van aangepaste eisen voor onderwijstijd het onderwijsprogramma is ingericht. Deze verplichting is noodzakelijk om inzicht te kunnen krijgen hoe het programma is opgebouwd en op welke wijze wordt voldaan aan de aangepaste vereisten voor onderwijstijd. Instellingen die willen deelnemen met een onderwijsprogramma met afwijkende urennormen overleggen ook een verklaring waaruit de instemming van de deelnemersraad met deze afwijking blijkt. Op basis van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB mag de examinering van taal en rekenen pas in het tweede gedeelte van de studie plaatsvinden. Bij de vormgeving van de onderwijs- en examenregeling van de betreffende beroepsopleiding bol-bbl dient hier rekening mee gehouden te worden.

Bij de aanvraag moet worden aangeven hoeveel deelnemers de instelling per cohort beoogt in te schrijven voor de beroepsopleiding bol-bbl. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling dit aantal af te stemmen op de benodigde capaciteit wat betreft bijvoorbeeld docenten of klaslokalen.

Vanaf het studiejaar 2016–2017 is naar verwachting de herziening van de kwalificatiestructuur geïmplementeerd. Vanaf het schooljaar 2015–2016 kunnen onderwijsinstellingen op vrijwillige basis starten met één of meer nieuwe opleidingen, gericht op de dan inmiddels vastgestelde herziene kwalificatiedossiers. Vanaf het studiejaar 2016–2017 is het de bedoeling dat zij verplicht worden om een beroepsopleiding aan te bieden die is gebaseerd op de nieuwe kwalificatiestructuur (Kamerstukken II 2013/14, 31 524, nr. 193).

Onderwijsinstellingen die in 2015 experimenteren met een beroepsopleiding bol-bbl kunnen kiezen voor een kwalificatie uit de huidige kwalificatiestructuur. Onderwijsinstellingen krijgen echter al de mogelijkheid om op vrijwillige basis te starten met de herziene kwalificatiedossiers vanaf 2015, daarom krijgen ze ook binnen dit experiment direct de mogelijkheid om een beroepsopleiding bol-bbl op basis van een vergelijkbare kwalificatie uit de herziene kwalificatiestructuur te verzorgen.

Samenwerkingsovereenkomst

De regering is van mening dat het redelijk is dat een deelnemer die kiest voor de beroepsopleiding bol-bbl extra waarborgen wordt geboden. Een van die waarborgen betreft de zekerheid van een praktijkplaats waar een redelijke beloning tegenover staat. Dit is nodig omdat een deelnemer pas na tenminste één jaar begint aan de bbl. Op dit moment geeft deze deelnemer zijn recht op studiefinanciering en een ov-studentenkaart op. Een deelnemer heeft op het moment dat hij de beroepsopleiding bol-bbl start nog geen afspraken kunnen maken met het leerwerkbedrijf. Daarom wordt van het bevoegd gezag gevraagd een samenwerkingsovereenkomst met één of meerdere opleidingsbedrijven of één of meerdere leerbedrijven af te sluiten, waarin is gegarandeerd:

  • voldoende beschikbaarheid van praktijkplaatsen voor de deelnemers die de beroepsopleiding bol-bbl gaan volgen. Het aantal beschikbare praktijkplaatsen zal moeten overeenkomen met het beoogde aantal deelnemers dat zich voor de beroepsopleiding bol-bbl kan inschrijven; en

  • een marktconforme beloning gedurende de periode dat de beroepsopleiding in een studiejaar bbl wordt gevolgd. Vanzelfsprekend wordt hierbij rekening gehouden met de afspraken in de sector of de branche. Is er sprake van een cao dan zal die gevolgd worden anders geldt als marktconform tenminste het wettelijk minimum (jeugd)loon.

In bepaalde branches, zoals de bouw, zijn opleidingsbedrijven opgericht die deelnemers in de bbl in dienst hebben als werknemer. Deze opleidingsbedrijven brengen de deelnemers onder bij erkende leerbedrijven om de praktijk van het beroep te kunnen leren. Zij spelen – onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag – een belangrijke rol in het opleiden en coördineren van de scholing van (aankomende) werknemers. Dergelijke opleidingsbedrijven kunnen namens een groep leerbedrijven de garantie op zich nemen van voldoende leerwerkbanen. Met het experiment met de beroepsopleiding bol-bbl krijgen onderwijsinstellingen en opleidingsbedrijven zo meer ruimte voor vernieuwende samenwerkingsvormen.

In de samenwerkingsovereenkomst zullen instellingen en hun partners ook met elkaar moeten aangeven hoe zij onverhoopte uitval van praktijkplaatsen opvangen.

Een leerwerkbedrijf dat niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst voldoet, kan daarop uiteraard worden aangesproken door de instelling. Indien bijvoorbeeld een leerbedrijf failliet gaat en een aantal praktijkplaatsen niet meer kan worden aangeboden, dan ligt het in de rede dat het bevoegd gezag op zoek gaat naar andere partners om praktijkplaatsen aan de deelnemers in beroepsopleiding bol-bbl te kunnen garanderen. Mocht ook dat niet lukken dan zullen minder deelnemers in de beroepsopleiding bol-bbl kunnen worden ingeschreven. Indien voor een deelnemer bij de start van het studiejaar bbl feitelijk geen praktijkplaats beschikbaar zijn dan wordt niet langer aan genoemde verplichtingen verbonden aan het experiment voldaan. Dat kan een reden zijn voor de Minister om op grond van artikel 11 van dit besluit de toestemming om deel te nemen aan dit experiment geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Artikel 7.2.9. van de WEB is overigens onverkort van toepassing op de studiejaren bbl. In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag dient te bevorderen dat er een vervangende praktijkplaats wordt verzorgd, wanneer de eerste praktijkplaats onverhoopt vervalt.

Deze en andere aspecten van belang voor de samenwerkingsovereenkomst worden behandeld in de handreiking samenwerkingsovereenkomsten, die in samenwerking met de MBO raad is ontwikkeld en digitaal beschikbaar is via de website van DUO (www.duo.nl/zakelijk).

Informatievoorziening

Op basis van de WEB is het bevoegd gezag verplicht ervoor te zorgen dat deelnemers volledig en tijdig worden geïnformeerd over het onderwijsprogramma en de examens (artikel 7.4.8, tweede lid). Het experiment vraagt om aanvullende waarborgen omtrent informatieverstrekking omdat tijdens de periode dat dit experiment loopt de verplichtingen die uit de WSF en de LCW voortvloeien gehandhaafd blijven. Deelnemers die een opleiding volgen op basis van de beroepsopleiding bol-bbl, dienen bij de overgang van het studiejaar bol naar het studiejaar bbl de studiefinanciering en het studentenreisproduct stop te zetten.10 Een deelnemer betaalt op basis van de LCW lesgeld voor een studiejaar bol en cursusgeld voor een studiejaar bbl.11 De regering vindt het daarom van belang dat aanstaande deelnemers door het bevoegd gezag zodanig worden geïnformeerd dat zij voorafgaand aan de inschrijving een goed oordeel kunnen vormen over deze wisselende verplichtingen dienaangaande en dat het bevoegd gezag de deelnemer elk studiejaar opnieuw daarover informeert.

Overig

Van het bevoegd gezag wordt tevens gevraagd om zorg te dragen voor tenminste drie contactmomenten per studiejaar bbl tussen de instelling, de deelnemer en het leerbedrijf. Deze waarborg is van belang omdat het bevoegd gezag het minimale aantal begeleide onderwijsuren kan concentreren aan het begin van de opleiding. Ook gedurende de periode dat de deelnemer de bbl volgt in het experiment, is het noodzakelijk dat binding wordt gehouden met de instelling.

De deelnemer die de beroepsopleiding bol-bbl tussentijds wil beëindigen loopt het risico dat hij niet dezelfde beroepsopleiding in de bol aan de onderwijsinstelling zelf kan afronden. Het is immers aan de onderwijsinstelling of de beroepsopleiding naast de verzorging in de gecombineerde leerwegen bol-bbl daarnaast ook nog in de bol of bbl wordt verzorgd. Er wordt daarom gevraagd van het bevoegd gezag om de deelnemer te begeleiden naar een andere beroepsopleiding al dan niet bij een andere instelling. Het alternatieve opleidingstraject dient passend te zijn bij het bereikte onderwijsniveau van de betrokken deelnemer.

6. Overige relevante aspecten van een beroepsopleiding bol-bbl

Registratie deelnemer

Conform de huidige WEB verstrekt het bevoegd gezag het persoonsgebonden nummer van de deelnemer die de beroepsopleiding bol-bbl volgt aan DUO. Om zicht te houden op de deelnemers aan het experiment is de Regeling gegevensverstrekking persoonsgebonden nummer BVE 2009 aangepast, zodat een onderwijsinstelling naast de leerweg van de deelnemer (bol of bbl) ook aangeeft of de deelnemer deelneemt aan het experiment met een beroepsopleiding bol-bbl.

Diploma

Het bevoegd gezag kan ervoor kiezen om op het diploma van een deelnemer die een beroepsopleiding bol-bbl heeft gevolgd de combinatie van leerwegen aan te geven. De Regeling modeldiploma mbo hoeft hiervoor niet te worden gewijzigd.

Bekostiging

Dit besluit verandert niets aan de wijze van bekostiging. Een deelnemer aan een beroepsopleiding bol-bbl die in enig studiejaar is ingeschreven in de bol wordt voor de bekostiging als een reguliere deelnemer in de bol aangemerkt. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor een deelnemer die in enig studiejaar is ingeschreven in de bbl. Een onderwijsinstelling is verplicht bij de WEB om de overgang in de beroepsopleiding bol-bbl van studiejaar bol naar studiejaar bbl tijdig door te geven. De overgang van studiejaar bol naar studiejaar bbl is duidelijk opgenomen in de aanvraag, waardoor accountantscontrole kan plaatsvinden op de bekostiging.

Subsidieregeling praktijkleren

Op basis van de Subsidieregeling praktijkleren komt een werkgever die erkend is als leerbedrijf in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten voor begeleiding van een deelnemer in de bbl. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op het aantal weken dat tijdens de praktijkleerplaats daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. De werkgever is verantwoordelijkheid voor de aanvraag in de tegemoetkoming voor de begeleidingskosten. De Subsidieregeling praktijkleren is aangepast aan de andere eisen aan onderwijstijd die in dit experiment gelden.

7. Ondersteuning, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Aanvraagprocedure

Onderwijsinstellingen kunnen elk jaar een aanvraag indienen om een beroepsopleiding bol-bbl te starten. Om in een studiejaar te starten, dient de aanvraag in de periode van 1 december tot en met 15 januari van het studiejaar dat daaraan vooraf gaat te worden ingediend. Binnen drie maanden volgt dan een besluit om al dan niet deel te kunnen nemen aan het experiment. Met deze termijnen krijgen onderwijsinstellingen voldoende gelegenheid om in hun voorlichting aan aankomende deelnemers beroepsopleidingen bol-bbl te presenteren.

Om in schooljaar 2015–2016 met een beroepsopleiding bol-bbl te kunnen starten wordt een aangepaste procedure gevolgd. In het besluit is opgenomen dat uiterlijk 1 juni 2015 aanvragen voor deelname in het eerste experimenteerjaar moeten worden ingediend. Uiterlijk 15 augustus 2015 volgt dan de beschikking op de aanvraag. In afwijking van de algemene termijn is een kortere beslistermijn gekozen om onderwijsinstellingen die al vroeg met de voorbereidingen van deelname aan het experiment zijn begonnen ook de gelegenheid te geven om in het schooljaar 2015–2016 te starten. De verwachting is dat dit uitvoerbaar is omdat het om een beperkt aantal instellingen zal gaan, namelijk die instellingen die al enige ervaring hebben met deelnemers die een overstap maken van bol naar bbl in hun beroepsopleiding. Van deze onderwijsinstellingen wordt wel verwacht dat zij met deze korte aanvraag- en beslistermijn rekening houden in de voorlichting en al in de voorbereiding op de aanvraag aankomende deelnemers informeren. Zij dienen zich er rekenschap van te geven dat inschrijving voor de beroepsopleiding bol-bbl afhankelijk is van de toestemming voor deelname aan het experiment. Deelnemers die zich aanmelden zouden gewezen moeten worden op een alternatieve beroepsopleiding mocht deze toestemming niet verkregen worden.

Indien de Minister een onderwijsinstelling toestemming geeft voor deelname aan het experiment mag de onderwijsinstelling meerdere cohorten deelnemers inschrijven tijdens de looptijd van het experiment. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de duur van het experiment en de evaluatie. Bij de beschikking wordt aangegeven welk studiejaar de laatste inschrijving voor de beroepsopleiding bol-bbl mogelijk is. Deze datum wordt zo gekozen dat het in beginsel voor deelnemers mogelijk is om binnen de termijn van zes experimenteerjaren de beroepsopleiding bol-bbl af te ronden. Om dezelfde reden is de aanvraagperiode van 1 december 2015 tot en met 15 januari 2016 het uiterste moment om een aanvraag te doen voor een vierjarige opleiding, die van 1 december 2016 tot en met 15 januari 2017 voor een driejarige opleiding en die van 1 december 2017 tot en met 15 januari 2018 voor een tweejarige opleiding.

Beoordeling aanvragen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) zullen de aanvragen van onderwijsinstellingen beoordelen. DUO beslist op de aanvragen namens de Minister. Daartoe is het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 aangepast. Over de aanvraagprocedure zijn de instellingen medio februari 2015 schriftelijk geïnformeerd in verband met een soepel verloop van deze procedure.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het besluit is op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid getoetst door DUO en IvhO. DUO acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar. De IvhO vraagt zich af of de wens is om dit experiment onbeperkt toe te staan en vraagt daarom een eventuele maximering van het aantal beroepsopleidingen bol-bbl per instelling. In het ontwerpbesluit is in artikel 4, derde lid, opgenomen dat een instelling met maximaal 10 beroepsopleidingen kan deelnemen aan het experiment. Daarnaast is in artikel 7, zesde lid, opgenomen dat de Minister kan besluiten het aantal nieuw toe te laten beroepsopleidingen bol-bbl verder te beperken indien er dusdanig veel experimentele beroepsopleidingen zouden komen dat de bekostiging onder druk komt te staan.

Verder geeft de IvhO aan dat het voor de instellingen wellicht eenvoudiger is om gewone wisselingen van leerweg te faciliteren, dan een experimentele beroepsopleiding bol-bbl in te richten.

De regering is echter van oordeel dat een experimentele beroepsopleiding voordelen kan hebben voor de werkwijze van een onderwijsinstelling, omdat die naar verwachting ten goede komt aan de organiseerbaarheid van het onderwijs. Het biedt de deelnemers, onderwijsinstelling en betrokken bedrijven vooraf inzicht in de opzet van het curriculum en hoe de leerdoelen uit het kwalificatiedossier kunnen worden behaald. Tevens biedt het aanbieden van een beroepsopleiding bol-bbl, zo is de verwachting, een goed aanknopingspunt om voorafgaand aan de opleiding goede afspraken met het bedrijfsleven te maken over de vormgeving van het onderwijs en de beroepspraktijkvorming. In het kader van het toezicht zullen met de IvhO afspraken worden gemaakt over de omgang met instellingen waar sprake lijkt te zijn van meer dan incidenteel overstappen van leerweg, waardoor een vermoeden rijst van het aanbieden van een beroepsopleiding bol-bbl buiten de kaders van dit experiment om. De inspectie geeft tevens aan dat het moeilijk controleerbaar is of de gegarandeerde praktijkplaatsen werkelijk worden aangeboden. Onderwijsinstellingen en bedrijven maken hierover gezamenlijke juridische afspraken die zij vastleggen in een samenwerkingsovereenkomst. Onderwijsinstellingen kunnen hier op terug vallen in geval dat een praktijkplaats niet werkelijk wordt aangeboden. Dit onderdeel wordt verder uitgewerkt in de handreiking voor de samenwerkingsovereenkomsten, zodat deze waarborg in de praktijk goede uitwerking kan krijgen. In geval van onvoorziene omstandigheden kan de onderwijsinstelling een samenwerking met andere bedrijven aangaan en het experiment in aangepaste vorm voortzetten. In het uiterste geval wordt op basis van artikel 11 de goedkeuring van de beroepsopleiding bol-bbl worden ingetrokken.

Vaste verandermomenten

Het besluit treedt in werking medio mei 2015. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten als bedoeld in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De relevante uitzonderingsgrond is gelegen in het vierde lid, onderdeel a van die aanwijzing. De gekozen datum voorkomt een aanmerkelijk publiek nadeel, namelijk voortijdig schoolverlaten of het afzien van verdere opleiding voor een groep deelnemers. Verschillende instellingen hebben al eerder aangegeven behoefte te hebben aan een beroepsopleiding bol-bbl. Daarom is het van belang deze zo snel mogelijk en dus al met ingang van het studiejaar 2015–2016 aan te bieden. Het alternatief zou zijn om te wachten tot het volgende studiejaar dat op 1 augustus 2016 begint. Dat zou betekenen dat er meer kans is op schooluitval, hetgeen in strijd is met het regeringsbeleid.

Om snelle invoering mogelijk te maken hebben instellingen in het eerste experimenteerjaar slechts twee weken de gelegenheid om een aanvraag in te dienen. De instellingen zijn echter in een vroeg stadium over het ontwerp van dit besluit op de hoogte gebracht en hebben daarop hun planvorming en informatievoorziening aan (aankomende) deelnemers op gang kunnen brengen. Tevens zijn de instellingen medio februari 2015 schriftelijk geïnformeerd over de voorschriften die daaromtrent op dat moment in het ontwerp van het besluit worden gegeven. Medio maart 2015 is een informatiebijeenkomst georganiseerd, om de instellingen en bedrijven verder te ondersteunen. De instellingen die al in het studiejaar 2015–2016 van start willen gaan hebben derhalve geen grote hinder van de korte invoeringstermijn. De afwijking van de vaste verandermomenten voorkomt dat deze instellingen een studiejaar moeten wachten.

8. Administratieve lasten en nalevingskosten

Voorafgaand aan deelname aan een experiment bestaat de administratieve last uit de aanvraag die onderwijsinstellingen moeten doen om aan het experiment te mogen deelnemen. Voor de aanvraagprocedure is getracht de informatieverplichting per project zo beperkt mogelijk van omvang te houden. In de kern gaat het om een onderwijsprogramma en een samenwerkingsovereenkomst van het bevoegd gezag met het opleidingsbedrijf dan wel leerbedrijf. De omvang van de nalevingskosten met betrekking tot het onderwijsprogramma hangen af in hoeverre de onderwijsinstelling de beroepsopleiding reeds nu al in de bol of bbl aanbiedt. Indien dit laatste het geval is, blijven de nalevingskosten relatief beperkt door de programmering in lijn met de aangepaste vereisten voor onderwijstijd te brengen. Voorts wordt van het bevoegd gezag een samenwerkingsovereenkomst met het bedrijfsleven gevraagd. Deze overeenkomst bestaat in de kern uit een garantie voor het aantal benodigde praktijkplaatsen en dat gedurende de periode dat de beroepsopleiding in de bbl wordt gevolgd, een marktconforme beloning wordt betaald. Om de kosten hiervoor te beperken wordt elektronisch een handreiking voor een samenwerkingsovereenkomst aangeboden.

Het is vier jaar mogelijk om toestemming voor deelname aan het experiment aan te vragen. De veronderstelling is dat ieder jaar ongeveer twintig aanvragen voor nieuwe beroepsopleidingen bol-bbl zullen worden ingediend, dus tachtig in totaal. De nalevingskosten zijn dan ongeveer 6.500 euro per aanvraag. Vervolgens bestaat de administratieve last bij deelname aan een experiment uit het registreren van de deelnemer in de juiste leerweg in basisregister onderwijs (bron). De extra administratieve last is daarvan minimaal. Tot slot wordt van onderwijsinstellingen gevraagd om twee keer een verslag uit te brengen voor het studiejaar waarin een cohort voor het eerst de beroepsopleiding bol-bbl kan afronden en een eindverslag voor het eind van het studiejaar 2019–2020. Onderwijsinstellingen kunnen hiervoor gebruik maken van gegevens die zij in het kader van hun eigen kwaliteitsbeleid reeds verzamelen. Om twee maal verslag aan te leveren wordt per beroepsopleiding bol-bbl de kosten geraamd van ongeveer 3.200 euro. Onder de veronderstelling dat elk jaar 20 projecten tezamen in het bekostigde en niet-bekostigde onderwijs starten, worden de nalevingskosten en administratieve lasten tezamen geraamd op € 0,75 mln in totaal, oftewel ongeveer 9.700 euro per aanvraag voor een beroepsopleiding bol-bbl. De veronderstelling dat twintig experimenten per jaar starten is gebaseerd op gesprekken met onderwijsinstellingen.

9. Gevolgen voor de Rijksbegroting

Het experiment wordt budgettair neutraal vormgegeven. Het kabinet verwacht dat zowel sprake zal zijn van deelnemers aan dit experiment die anders een beroepsopleiding in de bbl hadden gekozen en van deelnemers die zonder dit experiment hadden gekozen voor de bol. De exacte effecten zijn op voorhand niet bekend. In 2016 zal het kabinet het keuzegedrag van deelnemers voor een beroepsopleiding bol-bbl in kaart brengen. Dit kan eventueel leiden tot aanpassing van het besluit en een te stellen maximum aantal beroepsopleidingen bol-bbl (zie ook paragraaf 5).

10. Privacy

Het experimenteerbesluit heeft geen consequenties voor het waarborgen van de privacy van deelnemers. Van een onderwijsinstelling wordt nu ook al gevraagd om de leerweg door te geven aan DUO. Voor dit experiment is met het oog op een goede evaluatie de Regeling gegevensverstrekking persoonsgebonden nummer BVE 2009 aangepast, zodat in inzicht kan worden verkregen in de belangstelling voor het experiment. De instelling geeft op basis van die aanpassing, naast de leerweg bol of bbl, ook aan of de deelnemer de experimentele beroepsopleiding volgt. Dit gegeven zal geanonimiseerd worden gebruikt.

11. Evaluatie en monitoring

Dit experiment wordt zowel gemonitord als geëvalueerd om een antwoord te kunnen geven op de vraag of en indien gewenst hoe, een combinatie van de leerwegen bol en bbl, naast de bestaande leerwegen, als zelfstandige leerweg in de WEB kan worden verankerd. Reeds tijdens de duur van het experiment zal worden gemonitord welke positieve en negatieve effecten het experiment met zich brengt op niveau 2 tot en met 4. In deze monitoring wordt onder meer de voorwaarde voor de marktconforme beloning en de gevolgen op het aanbod aan praktijkplaatsen meegenomen.

De evaluatie van dit experiment is er op gericht te beoordelen of de vernieuwing heeft gewerkt om de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het beroepsonderwijs te verbeteren. De evaluatie moet inzicht bieden of de beroepsopleiding bol-bbl op een grotere schaal kan worden toegepast en wat de effecten zijn op de bestaande beroepsopleiding in dan wel de leerwegen bol of bbl. De evaluatie zal bestaan uit een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie.

Ten eerste, dient de evaluatie van de kwantitatieve effecten van de beroepsopleiding bol-bbl in ieder geval te geschieden op basis van gegevens (vergeleken met bestaande monitors en onderzoeken) en iets zeggen over:

  • De studieprestaties, waaronder in ieder geval het aandeel voortijdige schooluitval en de onderwijsduur totdat het diploma is behaald.

  • De aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, waaronder in ieder geval de kansen op het vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding.

Om zo zuiver mogelijk de kwantitatieve effecten van een beroepsopleiding bol-bbl in kaart te brengen, zal de beroepsopleiding bol-bbl worden vergeleken met een vergelijkbare opleiding en doelgroep die wordt aangeboden in de bol dan wel bbl. Bij de evaluatie zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met verschillen tussen deelnemers die een beroepsopleiding bol-bbl volgen, zoals initiële instroom van vmbo’ers en, herintreders.

Ten tweede, zal in de kwalitatieve evaluatie worden getracht zicht te krijgen op de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de eventueel gevonden effecten. Zo veronderstelt de regering dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kan verbeteren doordat onderwijs en bedrijfsleven voor aanvang van de opleiding een intensieve samenwerking moeten aangaan alvorens een beroepsopleiding bol-bbl mag worden aangeboden. Bovendien maken de deelnemers met een stevigere basis de overstap naar het leerbedrijf om daar hun opleiding af te ronden. Ook dit draagt naar verwachting bij aan een betere aansluiting.

Voorts mag verwacht worden dat de studieprestaties toenemen omdat een beroepsopleiding bol-bbl bij (groepen) deelnemers beter aansluit bij de eigen leerstijl. Bovendien kan meer onderwijstijd worden geprogrammeerd in vergelijking tot de bbl.

Om zicht te krijgen of deze en andere mechanismen zich daadwerkelijk voordoen, zal van het bevoegd gezag van de deelnemende beroepsopleidingen bol-bbl worden gevraagd om twee keer tijdens de duur van het experiment een verslag uit te brengen over:

  • De waardering van deelnemers, docenten, leerwerkbedrijven en werkgevers over de beroepsopleiding bol-bbl.

  • De onderbouwing voor de hiervoor genoemde waardering van deelnemers, docenten, leerwerkbedrijven en werkgevers. Zijn de studieresultaten van deelnemers verbeterd? Hebben deelnemers meer (generieke) vaardigheden dan deelnemers die de reguliere bbl volgen? Is er werkelijk sprake van een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt? Hebben zich daadwerkelijk vernieuwende samenwerkingsverbanden tussen onderwijs en bedrijfsleven voorgedaan die hebben gezorgd voor uitdagend onderwijs en zijn deze effectief gebleken?

Deze verslagen vormen een onderdeel van de evaluatie achter de gevonden effecten van het experiment met de beroepsopleiding bol-bbl.

Bij de kwalitatieve evaluatie zullen de waardering en effecten van de samenwerkingsovereenkomst ook nadrukkelijk worden gemeten. In het bijzonder gaat het daarbij om de effecten op en bereidwilligheid van het bedrijfsleven tot deelname, omdat dit experiment zwaardere eisen stelt aan de tijdige beschikbaarheid van praktijkplaatsen tegen een marktconforme beloning. Hierbij worden de effecten op de ontwikkeling van de hoogte van de beloning en van de inhoud van de praktijkplaats en de waardering daarvan door de deelnemers ook meegenomen. Daarnaast zal een mogelijk verdringingseffect op de bestaande leerwegen onderzocht worden. Er wordt in de evaluatie ook aandacht besteed aan onverwachte neveneffecten, zoals eventueel risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Als laatste is het van belang in kaart te brengen in hoeverre andere getroffen maatregelen en flankerend beleid van invloed zijn geweest op de gemeten effecten, bijvoorbeeld de effecten die de herziening van de kwalificatiestructuur heeft op studieresultaten of de aansluiting van onderwijs op arbeidsmarkt, maar ook de effecten van de mogelijkheid om af te wijken van de urennormen binnen het experiment.

12. Adviezen en overleg

De Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) heeft aangegeven positief tegenover het experiment te staan. De JOB benadrukt het belang van goede waarborgen voor de deelnemer, zoals de geïntroduceerde garanties op een leerwerkbaan en een marktconforme beloning. Ook vindt JOB het van belang dat de onderwijsinstelling en het leerbedrijf contact met elkaar houden over de begeleiding van de deelnemer.

VNO-NCW/MKB-Nederland staan zeer positief tegenover dit experiment. Het besluit biedt voldoende flexibiliteit. Zij ondersteunen de garanties voor de deelnemers. Wel kan er altijd sprake zijn van onvoorziene omstandigheden. VNO/MKB benadrukt het tijdpad door te zetten zodat daadwerkelijk in schooljaar 2015–2016 met de beroepsopleidingen bol-bbl gestart kan worden. Bouwend Nederland ondersteunt de reactie van VNO-NCW/MKB-Nederland.

De MBO Raad is positief over het experiment en is benieuwd naar de mogelijkheden die het experiment biedt. Wel wijst de Raad erop dat onderwijsinstellingen op individuele basis deelnemers al kunnen overschrijven van de bol naar de bbl. De MBO Raad waarschuwt voor administratieve lastendruk ten gevolge van het experiment. Daarom is samen met de MBO Raad een digitale handreiking voor samenwerkingsovereenkomsten voor onderwijsinstellingen ontwikkeld. Voorts vindt de MBO Raad het van belang dat onderwijsinstellingen, mocht een opleidingsbedrijf of leerwerkbedrijf zijn verplichtingen niet nakomen, op een andere wijze kunnen voldoen aan de voorschriften in dit besluit.

In de nota van toelichting is daarom uitgelegd dat indien een bedrijf niet aan zijn verplichtingen voldoet, bijvoorbeeld vanwege een faillissement, een onderwijsinstelling op zoek kan gaan naar andere partners om de praktijkplaatsen van de deelnemers in beroepsopleiding bol-bbl te kunnen garanderen. De MBO Raad acht het van belang dat bij de evaluatie gekeken wordt naar de effecten van dit experiment op het aanbod van beroepsopleidingen in de leerweg bbl. Naar aanleiding van deze opmerking is het effect van het experiment op bestaande beroepsopleidingen in de beroepsopleidende, respectievelijk beroepsbegeleidende leerwegen in de evaluatie betrokken.

13. Voorhangprocedure

Het ontwerpbesluit is op 18 december 2014 op grond van artikel 11a.1, tweede lid, van de WEB voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2014–2015, 31 524, nr. 233). Het ontwerpbesluit is in beide Kamers, na een schriftelijk overleg in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2014/15, 31 524, nr. 233) en een verslag van een schriftelijk overleg in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2014 /15, 31 524, nr. 235) voor kennisgeving aangenomen. In de motie van de leden van Meenen en Jadnanansing (Kamerstukken II 2014/15, 31 524, nr. 236) werd de regering verzocht om afwijken van de urennormen, zoals bepaald in artikel 7.2.7, derde en vierde lid, van de WEB, ook mogelijk te maken binnen dit experiment. Aanvaarding van deze motie heeft ertoe geleid dat in artikel 5 van dit besluit een tweede lid is toegevoegd, waarin het mogelijk wordt gemaakt om af te wijken van de urennormen, onder de voorwaarde dat de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. Het bevoegd gezag legt hierover verantwoording af in het (jaar)verslag. De kwaliteit is voldoende indien dit aan de hand van de behaalde resultaten en de tevredenheid daarover van deelnemers en hun toekomstige werkgevers kan worden vastgesteld en de kwaliteit is geborgd is in het kwaliteitszorgsysteem van de instelling. De deelnemersraad heeft instemmingsrecht op de afwijking van de urennorm.

Naar aanleiding van het schriftelijk overleg zijn in de nota van toelichting tevens een aantal redactionele verduidelijkingen aangebracht.

14. Verslag internetconsultatie

Op 18 september 2014 is het ontwerpbesluit gedurende een periode van ruim vier weken (van 18 september 2014 tot en met 21 oktober 2014) opengesteld voor internetconsultatie, waarbij gevraagd werd naar de mening van de respondenten over dit voorstel. Er zijn in totaal 37 reacties binnengekomen. De reacties zijn binnengekomen van onderwijsinstellingen, (vertegenwoordigers van) branches en bedrijven, een gemeente en studentenvertegenwoordiging.

Er is over het algemeen positief gereageerd op de invoering van de beroepsopleiding bol-bbl, echter er zijn ook kanttekeningen geplaatst bij de flexibiliteit binnen het experiment en de noodzakelijkheid van dit besluit. De reacties hebben geleid tot enkele wijzigingen in het ontwerpbesluit en het algemene deel van deze nota van toelichting.

Hieronder wordt nader ingegaan op de reacties.

Het merendeel van de respondenten reageert positief op het experiment. Er wordt hierbij onder meer aangegeven dat het helpt om de inzetbaarheid van de deelnemers te verhogen voordat zij aan de bbl beginnen, dat het een oplossing is in de huidige economische moeilijke tijden met een tekort aan praktijkplaatsen en dat het een bijdrage kan leveren om de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt te verbeteren. De deelnemers reageren hierbij positief op de beloning en het aantal verplichte contactmomenten in het studiejaar/de studiejaren bbl en de goede informatievoorziening naar de deelnemers.

Een aantal respondenten vraagt om meer flexibiliteit om te schakelen tussen bol en bbl. Met het experiment wordt onderzocht of er een beter onderwijsprogramma aangeboden kan worden bij een vast overstapmoment voor alle deelnemers. Het is daarnaast zo dat deelnemers dan al verplicht hun lesgeld hebben betaald welke zeer lastig terug te krijgen is voor dat jaar. Een deelnemer die feitelijk de bbl volgt moet niet het lesgeld voor de bol hoeven te betalen. De flexibiliteit bestaat eruit dat flexibel met de gestelde urennormen over de jaren heen om kan worden gegaan. Alleen in het eerste studiejaar (bol) is het verplicht om 700 uur begeleide onderwijsuren te geven.

Een aantal respondenten geeft aan dat een beroepsopleiding bol-bbl al binnen de huidige wet- en regelgeving aangeboden kan worden. Het is inderdaad zo dat op individuele basis en op initiatief van de deelnemer zelf de overstap gemaakt kan worden van de bol naar de bbl. Echter, een onderwijsinstelling kan niet een «zelfstandige beroepsopleiding bol-bbl» in de markt zetten. Het experiment maakt dit mogelijk.

Een paar respondenten twijfelen aan de waarde van de belofte voor een werkgarantie of geeft aan dat deze garanties lastig zijn in het huidige tijdsbestek. Hoewel wordt erkend dat dit lastig kan zijn, is deze extra waarborg voor de deelnemers in dit experiment erg belangrijk. De bedrijven en hun vertegenwoordigers slaan niet op dit punt aan. Daarom wordt verwacht dat deze waarborg in de praktijk wel realiseerbaar is. Een respondent vraagt of werkgevers de deelnemers mogen screenen voor dat zij aan dit experiment gaan deelnemen. Onderzoek of iemand geschikt is voor een bepaalde functie is geen onderdeel van het proces van inschrijven voor een beroepsopleiding maar een kwestie van matching tussen een kandidaat voor een praktijkplaats en het leerwerkbedrijf. Dit zal niet anders zijn bij een beroepsopleiding bol-bbl. Overigens kunnen instelling en werkgever hierover afspraken maken in de samenwerkingsovereenkomst.

Een paar respondenten merken op dat het studiejaar bol niet te theoretisch moet worden vormgegeven. Een andere respondent meent dat de aanduiding dat bol «schools» is niet kloppend is, omdat deze fase ook al praktisch wordt vormgegeven. Er is in deze nota van toelichting getracht te verduidelijken dat het aantal begeleide onderwijsuren bijdraagt aan zowel het verzorgen van meer onderwijs voor de beroepsonderdelen en praktische vaardigheden, alsmede voor de algemene onderdelen, zoals taal en rekenen.

Een enkele respondent geeft aan dat het experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl aan moet sluiten bij het plan van aanpak voor kwetsbare jongeren. Er wordt in dit plan van aanpak rekening gehouden met het ingezette beleid van de regering.

De administratieve lasten worden door een aantal respondenten als te hoog beschouwd. Een experiment vraagt om extra waarborgen voor de deelnemers om hun positie te beschermen. De samenwerkingsovereenkomst dient daarvoor. De administratieve lasten zijn beperkt door niet jaarlijks een verslag te vragen, maar twee maal voor de deelname aan het experiment.

In het ontwerpbesluit is ten gevolge van de opmerkingen uit de internetconsultatie als voorwaarde opgenomen dat alleen startende deelnemers in de beroepsopleiding bol-bbl kunnen worden ingeschreven. Op deze wijze kan beter geëvalueerd worden wat het effect is van de beroepsopleiding bol-bbl. Verder is de evaluatie aangescherpt. Als specifiek evaluatiepunt is opgenomen de waardering van deelnemers, docenten en bedrijven. Uit de waardering valt veel af te leiden over de kwaliteit van de beroepsopleiding bol-bbl. Ook de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt wordt in de evaluatie betrokken naar aanleiding van de vraag van enkele respondenten om inzichtelijk te maken hoe dit experiment kan bijdragen aan de verbetering van de aansluiting onderwijs–arbeidsmarkt. Eén van de respondenten twijfelt aan de veronderstellingen welke ten grondslag liggen van het experiment. Een experiment biedt de mogelijkheden om deze veronderstellingen te gaan toetsen. Pas wanneer de resultaten van de evaluaties positief zijn, wordt de beroepsopleiding bol-bbl eventueel verankerd in de WEB. Er wordt een onderzoeksbureau ingehuurd om deze effecten zorgvuldig te onderzoeken.

Deze nota van toelichting wordt mede ondertekend namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Tot een beroepsopleiding bol-bbl kunnen deelnemers worden toegelaten die bij de inschrijving voor de beroepsopleiding bol-bbl niet al een beroepsopleiding bol of bbl volgen in de betreffende kwalificatie. Het moet dus gaan om nieuwe inschrijvingen. Een overstap maken naar de beroepsopleiding bol-bbl vanuit een bestaande inschrijving is niet mogelijk. Dit komt tot uitdrukking in de definitie van deelnemer.

Een studiejaar bol, respectievelijk bbl, is een studiejaar waarin de instelling overeenkomstig de onderwijs- en examenregeling de deelnemer opgeeft in die leerweg voor de berekening van de bekostiging. Voor bekostiging, de aanspraak op studiefinanciering en de les- respectievelijk cursusgeldplicht zijn deze duidingen leidend. In de studiejaren van de beroepsopleiding bol-bbl worden echter, in afwijking van de wettelijk voorgeschreven onderwijsuren, de onderwijsuren overeenkomstig artikel 5 ingericht. Het gaat hier dus om een administratieve handeling om de aanspraken op bekostiging en studiefinanciering veilig te stellen en te bepalen of les- dan wel cursusgeld moet worden betaald. Bij aanvang van de beroepsopleiding bol-bbl zal de instelling de inschrijving van de deelnemer melden en daarbij opgave doen van de leerweg bol. Bij overgang naar het studiejaar of de studiejaren bbl zal de instelling de mutatie naar de leerweg bbl moeten opgeven. Op grond van artikel 1.1.1, onderdeel r, van de wet, is een studiejaar het tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daarop volgende jaar. Op grond van artikel 4 van de Regeling gegevensverstrekking persoonsgebonden nummer BVE 2009 worden mutaties in de inschrijving zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen zeven dagen nadat de mutatie is ontstaan aan de Minister doorgegeven. Een en ander leidt ertoe dat uiterlijk 7 augustus van aanvang van het (eerste) studiejaar bbl de overgang naar de leerweg bbl moet zijn doorgegeven door de instelling.

Onder instelling wordt zowel een bekostigde als niet-bekostigde instelling verstaan. Een niet-bekostigde instelling kan deelnemen aan een experiment, wanneer zij een licentie heeft om de betreffende kwalificatie aan te bieden. Dat komt tot uitdrukking in de verwijzing naar het vierde lid van artikel 1.4.1, van de WEB.

Artikel 2

Oogmerk van het experiment is dat deelnemers die nu niet hun weg goed vinden in een van de bestaande leerwegen bol en bbl, een beroepsopleiding wordt geboden die past bij hun leerstijl. Door een andere balans tussen theoretische en praktische voorbereiding voor de uitoefening van beroepen kan het beroepsonderwijs naar verwachting beter aansluiten bij de doelstellingen van het onderwijs, zoals geformuleerd in artikel 1.2.1 van de WEB. Zo kan voor een groep deelnemers de extra beschikbare begeleide onderwijsuren ten opzichte van een reguliere beroepsopleiding in de bbl bijdragen aan betere studieprestaties en voorts kan de intensieve samenwerking met het bedrijfsleven een bijdrage leveren aan een betere aansluiting van het onderwijs op beroepen.

Artikel 3

Uitsluitend twee-, drie-en vierjarige beroepsopleidingen kunnen in een combinatie van leerwegen bol-bbl aanbieden. De duur van het experiment is bepaald op zes jaar. Deze duur maakt het mogelijk om verschillende cohorten deelnemers te volgen. Rekening houdend met een jaar uitloop kunnen twee a drie cohorten van een tweejarige beroepsopleiding in de evaluatie worden betrokken, één a twee cohorten van een driejarige beroepsopleiding en tenminste één cohort van een vierjarige beroepsopleiding. Leidt de evaluatie tot positieve conclusies, dan kan na de evaluatie een wetsvoorstel tot opname van een beroepsopleiding in de combinatie van de leerwegen bol-bbl in de WEB worden voorbereid.

Artikel 4

In het experiment is de waarborg opgenomen dat deelnemende beroepsopleidingen in orde moeten zijn en er geen sprake moet zijn van het ontnemen van rechten aan de opleiding of examinering als bedoeld wordt onder de artikelen 6.1.4, en 6.1.5.b respectievelijk artikel 6.2.2. en 6.2.3. van de WEB. Deze beroepsopleidingen zijn uitgesloten van deelname.

Een instelling die wil deelnemen zal een samenwerkingsovereenkomst moeten sluiten met één of meer opleidingsbedrijven of één of meer leerbedrijven met het oog op de garantie van een praktijkplaats. Er moeten net zoveel beschikbare plaatsen gegarandeerd zijn als het beoogd aantal deelnemers per cohort bij de instelling. Een instelling kan deelnemen aan het experiment met maximaal 10 beroepsopleidingen.

Artikel 5

Het onderwijsprogramma van de beroepsopleiding bol-bbl wijkt af van wettelijk voorgeschreven onderwijsprogramma’s omschreven in artikel 7.2.7, derde en vierde lid, omdat het zowel elementen van de bol als van de bbl omvat. Dit komt tot uitdrukking in de verdeling van de onderwijstijd. Het eerste jaar wordt altijd vormgegeven als de bol. Daarom is voorgeschreven dat het eerste studiejaar tenminste 700 onderwijsbegeleidende uren moet bevatten. Vanaf het tweede, derde of vierde studiejaar wordt de opleiding als een bbl vormgegeven. Instellingen dienen met het oog op de bekostiging, de aanspraak op studiefinanciering en de betaling van les- of cursusgeld deze studiejaren als studiejaren bol respectievelijk bbl te kwalificeren in het onderwijsprogramma en in de onderwijsovereenkomst. In het tweede lid van artikel 5 is opgenomen dat net als bij de wettelijke regeling het mogelijk is om een onderwijsprogramma te verzorgen dat minder uren omvat (zie ook paragraaf 4 van het algemene deel van de nota van toelichting). Door artikel 8a.2.2, derde lid, onderdeel m, van de WEB, van overeenkomstige toepassing te verklaren, is geborgd dat de deelnemersraad instemmingsrecht heeft op het voorgenomen besluit van het bevoegd gezag tot een onderwijsprogramma met minder uren. In afwijking van artikel 7.2.7, achtste lid, van de WEB, schrijft dit besluit een norm voor de invulling van de onderwijstijd.

Artikel 6

Voor een beroepsopleiding in de bol kan een deelnemer aanspraak maken op studiefinanciering. Deze deelnemer is lesgeld verschuldigd. Een deelnemer in de bbl betaalt cursusgeld. Hij heeft geen recht op studiefinanciering. Omdat de beroepsopleiding bol-bbl voor de verschillende studiejaren afwisselend elementen van beide bestaande leerwegen omvat is het voor de duur van het experiment nodig om af te wijken van de definities uit de Wet studiefinanciering 2000 en uit de Les- en cursusgeldwet en per studiejaar te bepalen welk regime van toepassing is.

De deelnemer die een tweejarige basisberoepsopleiding of vakopleiding bol doet, ontvangt studiefinanciering in de vorm van een gift. De deelnemer die een drie- of vierjarige vakopleiding of middenkaderopleiding doet, ontvangt studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Wanneer hij zijn diploma haalt binnen de diplomatermijn van 10 jaar dan wordt de toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift. De studiefinanciering voor studiejaren bol worden onder dezelfde voorwaarden verstrekt.

Artikel 7

Toestemming voor deelname aan het experiment wordt op aanvraag verleend. Op de website van DUO (www.duo.nl) zal een aanvraagformulier beschikbaar worden gesteld, waarmee de aanvraag elektronisch kan worden ingediend. Met het oog op de duur van het experiment en de evaluatie is erin voorzien dat voor deelname van een vierjarige beroepsopleiding uiterlijk in de aanvraagperiode van 1 december 2015 tot en met 15 januari 2016 een aanvraag wordt gedaan. Deze opleiding kan starten in 2016 en in zijn geheel in de evaluatie worden betrokken. Deelnemers die uitlopen kunnen nog binnen de duur van het experiment hun opleiding afronden. Voor de drie- respectievelijk tweejarige opleidingen geldt mutatis mutandis hetzelfde. Instellingen die als in het studiejaar 2015–2016 met het experiment willen starten kunnen het eerste jaar uiterlijk 1 juni 2015 een aanvraag indienen.

Indien een opleiding eenmaal is toegelaten tot het experiment kan ook in de daaropvolgende jaren nieuwe cohorten deelnemers worden ingeschreven. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de duur van het experiment. Daarom wordt bij beschikking bepaald tot welk studiejaar deelnemers uiterlijk kunnen worden ingeschreven voor de beroepsopleiding bol-bbl. Na afloop van het experiment zijn er twee scenario’s denkbaar. Indien op basis van de evaluatie een wetsvoorstel tot opname van de beroepsopleiding bol-bbl wordt voorbereid dan ligt verlening van het experiment in de rede alsook verlening van de toestemming om nieuwe deelnemers in te schrijven. Indien op basis van de evaluatie besloten wordt het experiment niet voort te zetten dan hebben deelnemers in beginsel de gelegenheid om de beroepsopleiding bol-bbl af te ronden. Dit kan anders zijn, wanneer geconcludeerd wordt dat dat voor de deelnemer ongunstig is. Alsdan ligt afronding in een andere beroepsopleiding in de rede.

Artikel 8

Het experiment bevat, naast de waarborg van de garantie op een praktijkplaats (zie artikel 4), voor de deelnemer de waarborgen die in artikel 8 worden omschreven.

Voor de duur van het experiment, zal een deelnemer slechts een gedeelte van zijn opleiding aanspraak kunnen maken op studiefinanciering. Noodzakelijkerwijs moet hij na één, twee of drie studiejaren de studiefinanciering beëindigen en dat doorgeven aan DUO. Ook is voor de verschillende studiejaren les- dan wel cursusgeld verschuldigd. Bepaald is dat de instelling de deelnemer bij deze wijzigingen tijdig moet begeleiden.

Artikel 9

Dit artikel regelt de verplichtingen van deelnemende instellingen tot het uitbrengen van een verslag. Mede met het oog op de evaluatie van het experiment wordt van de instellingen inzicht verlangd over hun ervaringen met het experiment na afloop van het eerste cohort dat een beroepsopleiding bol-bbl afrondt. Tevens moeten de instellingen een eindverslag opleveren aan het eind van het studiejaar 2019–2020. Instellingen verwerken in deze verslagen de waardering van de deelnemers, docenten, leerwerkbedrijven, opleidingsbedrijven en werkgevers over het experiment. In de regel zal een instelling ten minste twee verslagen moeten overleggen. Uitzondering vormen die instellingen die voor het eerst in 2018 starten met het experiment. Het verslag over het eerste cohort is voor deze instellingen tevens het eindverslag. Een deelnemende instelling moet alle feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het experiment melden aan de Minister. De verslagen en andere bevindingen kunnen aanleiding zijn om het experiment bij een deelnemende instelling te wijzigen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een leerwerk- of opleidingsbedrijf failliet gaat of om een andere reden toch onvoldoende praktijkplaatsen beschikbaar zijn. De instelling zal dan op zoek moeten gaan naar andere partners om praktijkplaatsen aan de deelnemers in beroepsopleiding bol-bbl te kunnen garanderen.

Artikel 10

Op basis van de evaluatie van het experiment zal een verslag aan de Eerste en Tweede Kamer worden uitgebracht over de doeltreffendheid en effecten van het experiment (artikel 11a.1, zesde lid, van de WEB) met daarin een standpunt over de wenselijkheid van opname van de beroepsopleiding bol-bbl in de WEB.

Artikel 11

De Minister heeft in het kader van de handhaving de bevoegdheid om het experiment geheel of gedeeltelijk te stoppen indien een instelling zich niet langer voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan het experiment of zich niet houdt aan de voorschriften of individuele verplichtingen verbonden aan de toestemming tot een beroepsopleiding bol-bbl. Van deze bevoegdheid zal terughoudend gebruik worden gemaakt, juist omdat het hier om een experiment gaat.

Het experiment kan ook geheel of gedeeltelijk worden gestopt indien het experiment ernstige nadelige gevolgen blijkt te hebben voor het onderwijs, de onderwijsvoorzieningen of de positie van de deelnemer bij één of meerdere instellingen. Te denken valt daarbij aan een situatie dat ondanks de inschatting die de instelling van tevoren gemaakt heeft op de capaciteit, er gedurende de looptijd van het experiment toch blijkt dat er te grote druk op docenten of klaslokalen of andere onderwijsvoorzieningen binnen één, meerdere of alle instellingen ontstaat.

Indien het experiment bij een onderwijsinstelling tussentijds wordt beëindigd of het experiment wordt gedeeltelijk of geheel beëindigd, dan moeten de betreffende instelling of instellingen uiteraard ervoor zorgen dat de desbetreffende deelnemers de opleiding in een reguliere bol dan wel bbl kunnen vervolgen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 32 637, nr. 57.

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 31 524, nr. 207.

X Noot
3

Van de bbl-gediplomeerden in 2012–2013 volgden ruim 3.250 deelnemers dezelfde beroepsopleiding op hetzelfde niveau via de bol-leerweg in een of meerdere jaren voorafgaand aan het slagen. Dat komt neer op 5,7% van het totaal aantal bbl-gediplomeerden. In de afgelopen jaren is het aantal deelnemers dat de overstap maakt min of meer stabiel. Het overstappen van de bol naar de bbl komt in alle sectoren op alle niveaus voor.

X Noot
4

EB Management, 2013, Discussienota Naar een nieuw begin: naar een duurzame infrastructuur voor vakopleidingen bouw en infra. Discussienota opgesteld op verzoek van Bouwend Nederland.

X Noot
5

ROA, 2014, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013: feiten en cijfers, Maastrichtt.

X Noot
6

Ook werkgevers zijn gemiddeld genomen (iets) positiever over gediplomeerden in de beroepsbegeleidende leerweg in vergelijking tot de beroepsopleidende leerweg (KBA, 2011, De waardering van bedrijven voor het mbo: een pilot, Nijmegen).

X Noot
7

Sinds 2008 is sprake van een afname van ongeveer 60.000 leerwerkbanen. De afname van het aantal deelnemers in de bbl wordt deels gecompenseerd door een toename van de bol.

X Noot
8

Met de inwerkingtreding van de wet van 26 juni 2013 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs Stb. 2013, nr. 288, is eventuele onduidelijkheid bij partijen in het veld over de ruimte voor een combinatie van de leerwegen bol-bbl in de WEB weggenomen. Hoewel de WEB voor inwerkingtreding van deze wet ook geen beroepsopleiding bol-bbl toestond, ontvingen onder andere de Inspectie van het Onderwijs en het Ministerie van OCW vragen van onderwijsinstellingen over de wettelijke bepaling waarin werd gesteld dat een opleiding kan worden aangeboden in zowel de beroepsopleidende leerweg als de beroepsbegeleidende leerweg.Een combinatie van de leerwegen bol-bbl was op basis van deze bepaling niet mogelijk.

X Noot
9

De MBO Raad heeft een servicedocument voor het overschrijven van de onderwijsovereenkomst ontwikkeld. http://www.mboraad.nl/?dossier/164252/Onderwijsovereenkomst.aspx

X Noot
10

De studiefinanciering kan per direct worden stopgezet via mijnduo.nl. Via mijnduo.nl kan ook een datum in de toekomst worden doorgegeven.

X Noot
11

De WEB biedt geen ruimte om te experimenteren met een eigenstandig regime voor les- en cursusgeld en studiefinanciering voor deelnemers die een beroepsopleiding bol-bbl volgen. Om die reden is de waarborg dat een onderwijsinstelling een deelnemer begeleidt bij de overstap naar het deel van de opleiding in de bbl, ingebouwd.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven