Besluit van 15 december 2014 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES ter uitvoering van het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 21 oktober 2014, nr. DB 2014/432;

Gelet op artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en artikel 8.129 van de Belastingwet BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 december 2014, nr. W06.14.0398/111);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 11 december 2014, nr. DB 2014/507;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 8, vierde en vijfde lid, en 11» vervangen door: de artikelen 8, vierde en vijfde lid, en 11.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Dit besluit verstaat onder:

    a. wet:

    de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen;

    b. FATCA-verdrag:

    het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22).

B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «worden aangewezen» vervangen door: worden voor de verstrekking van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, aangewezen.

2. Het derde lid komt te luiden:

De administratieplichtigen, bedoeld in het eerste lid, zijn gehouden bij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, de naam, het adres en, indien dat bekend is, het door de fiscale woonstaat toegekende fiscaal identificatienummer van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben, te verstrekken. Indien het fiscaal identificatienummer niet bekend is, worden de naam en het adres van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben, aangevuld met de vermelding van diens geboorteplaats en geboortedatum, zoals vermeld in het paspoort of op een officiële identiteitskaart.

C. Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Als administratieplichtigen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet worden voor de verstrekking van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, aangewezen: Nederlandse financiële instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het FATCA-verdrag, met uitzondering van de niet-rapporterende Nederlandse financiële instellingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van het FATCA-verdrag.

  • 2. Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet worden aangewezen: de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (7), van het FATCA-verdrag, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, te bepalen met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is het een financiële instelling, met inachtneming van artikel 4, zevende lid, van het FATCA-verdrag, toegestaan om in plaats van gebruik te maken van de begripsomschrijvingen in artikel 1 van het FATCA-verdrag en in de bijlagen van het FATCA-verdrag, gebruik te maken van dienovereenkomstige begripsomschrijvingen in de voorschriften van het Amerikaanse Ministerie van Financiën, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van het FATCA-verdrag.

  • 4. Een administratieplichtige volgt de procedures die zijn opgenomen in bijlage I van het FATCA-verdrag teneinde Amerikaanse te rapporteren rekeningen te identificeren. Een administratieplichtige mag zich, met inachtneming van bijlage I, sectie VI, onderdeel F, van het FATCA-verdrag, bij de toepassing van de eerste volzin baseren op door derden uitgevoerde procedures voor zover voorzien in de daarop betrekking hebbende voorschriften van het Amerikaanse Ministerie van Financiën, bedoeld in bijlage I, sectie VI, onderdeel F, van het FATCA-verdrag.

  • 5. In afwijking van het vierde lid, eerste volzin, is het een administratieplichtige, met inachtneming van bijlage I, sectie I, onderdeel C, van het FATCA-verdrag, toegestaan om voor het identificeren van Amerikaanse te rapporteren rekeningen de procedures toe te passen die zijn opgenomen in de daarop betrekking hebbende voorschriften van het Amerikaanse Ministerie van Financiën, bedoeld in bijlage I, sectie I, onderdeel C, van het FATCA-verdrag. Van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste volzin, kan gebruik worden gemaakt per sectie van bijlage I afzonderlijk, hetzij voor alle relevante financiële rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk. Het vierde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Een administratieplichtige mag gebruikmaken van de keuzemogelijkheden, bedoeld in bijlage I, sectie II, onderdeel A, sectie III, onderdeel A, sectie IV, onderdeel A, en sectie V, onderdeel A, van het FATCA-verdrag. Een administratieplichtige die gebruikmaakt van een keuzemogelijkheid als bedoeld in de eerste volzin, is, afhankelijk van de gemaakte keuze, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, verplicht om met inachtneming van de bepalingen van het FATCA-verdrag, gegevens en inlichtingen te verstrekken over:

    • a. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie II, onderdeel A, onder 1 tot en met 4, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk;

    • b. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie III, onderdeel A, onder 1 en 2, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk;

    • c. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie IV, onderdeel A, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk;

    • d. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie V, onderdeel A, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk.

  • 7. Ingeval ingevolge artikel 7 van het FATCA-verdrag gunstigere bepalingen van toepassing zijn dan ingevolge artikel 4 van het FATCA-verdrag en bijlage I van het FATCA-verdrag, mag een administratieplichtige deze gunstigere bepalingen toepassen. Onze Minister maakt de gunstigere bepalingen, bedoeld in de eerste volzin, op een daartoe geschikte wijze publiek bekend.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 2b

  • 1. Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet worden voor administratieplichtigen als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, mede aangewezen: de naam van elke niet-participerende financiële instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van het FATCA-verdrag, waaraan de administratieplichtige een of meer betalingen heeft verricht en het totaalbedrag van deze betalingen, te bepalen met inachtneming van artikel 3, tweede lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 2. Artikel 2a, derde, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, is voor de toepassing van het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

D. Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

De administratieplichtigen, bedoeld in de artikelen 2 en 2a, zijn gehouden de gegevens en inlichtingen te verstrekken op de door Onze Minister voorgeschreven wijze en met een door Onze Minister voorgeschreven frequentie. De gegevens en inlichtingen dienen uiterlijk te worden verstrekt:

  • a. indien Onze Minister maandelijkse aanlevering voorschrijft: de laatste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben;

  • b. indien Onze Minister jaarlijkse aanlevering gedurende het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 30 april van dat kalenderjaar;

  • c. indien Onze Minister jaarlijkse aanlevering na afloop van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 31 januari volgend op dat kalenderjaar.

ARTIKEL II

  • 1. In afwijking van artikel 2a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen worden over het kalenderjaar 2014 als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen aangewezen: de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), van het FATCA-verdrag, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, te bepalen met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 2. In afwijking van artikel 2a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen worden over het kalenderjaar 2015 als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen aangewezen: de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), (5)(A), (6) en (7), van het FATCA-verdrag, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, te bepalen met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 3. Artikel 2b van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen geldt uitsluitend voor gegevens en inlichtingen die betrekking hebben op betalingen die zijn verricht in de kalenderjaren 2015 en 2016.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder FATCA-verdrag verstaan: het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22).

ARTIKEL III

Het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt met ingang van 1 januari 2018 als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2a, tweede lid, wordt «met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid» vervangen door: met inachtneming van artikel 3, eerste en tweede lid.

B. Artikel 2b vervalt.

ARTIKEL IV

Het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «8.109 en 8.115a» vervangen door: 8.109, 8.115a en 8.129.

2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. FATCA-verdrag:

het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22).

B. Na artikel 7a.1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 7b Gegevensuitwisseling

Artikel 7b.1
  • 1. Als administratieplichtigen als bedoeld in artikel 8.129, vierde lid, van de wet worden voor de verstrekking van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, aangewezen: Nederlandse financiële instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het FATCA-verdrag, met uitzondering van de niet-rapporterende Nederlandse financiële instellingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van het FATCA-verdrag.

  • 2. Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8.129, vierde lid, van de wet worden aangewezen: de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (7), van het FATCA-verdrag, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, te bepalen met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is het een financiële instelling, met inachtneming van artikel 4, zevende lid, van het FATCA-verdrag, toegestaan om in plaats van gebruik te maken van de begripsomschrijvingen in artikel 1 van het FATCA-verdrag en in de bijlagen van het FATCA-verdrag, gebruik te maken van dienovereenkomstige begripsomschrijvingen in de voorschriften van het Amerikaanse Ministerie van Financiën, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van het FATCA-verdrag.

  • 4. Een administratieplichtige volgt de procedures die zijn opgenomen in bijlage I van het FATCA-verdrag teneinde Amerikaanse te rapporteren rekeningen te identificeren. Een administratieplichtige mag zich, met inachtneming van bijlage I, sectie VI, onderdeel F, van het FATCA-verdrag, bij de toepassing van de eerste volzin baseren op door derden uitgevoerde procedures voor zover voorzien in de daarop betrekking hebbende voorschriften van het Amerikaanse Ministerie van Financiën, bedoeld in bijlage I, sectie VI, onderdeel F, van het FATCA-verdrag.

  • 5. In afwijking van het vierde lid, eerste volzin, is het een administratieplichtige, met inachtneming van bijlage I, sectie I, onderdeel C, van het FATCA-verdrag, toegestaan om voor het identificeren van Amerikaanse te rapporteren rekeningen de procedures toe te passen die zijn opgenomen in de daarop betrekking hebbende voorschriften van het Amerikaanse Ministerie van Financiën, bedoeld in bijlage I, sectie I, onderdeel C, van het FATCA-verdrag. Van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste volzin, kan gebruik worden gemaakt per sectie van bijlage I afzonderlijk, hetzij voor alle relevante financiële rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk. Het vierde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Een administratieplichtige mag gebruikmaken van de keuzemogelijkheden, bedoeld in bijlage I, sectie II, onderdeel A, sectie III, onderdeel A, sectie IV, onderdeel A, en sectie V, onderdeel A, van het FATCA-verdrag. Een administratieplichtige die gebruikmaakt van een keuzemogelijkheid als bedoeld in de eerste volzin, is, afhankelijk van de gemaakte keuze, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, verplicht om met inachtneming van de bepalingen van het FATCA-verdrag, gegevens en inlichtingen te verstrekken over:

    • a. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie II, onderdeel A, onder 1 tot en met 4, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk;

    • b. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie III, onderdeel A, onder 1 en 2, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk;

    • c. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie IV, onderdeel A, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk;

    • d. de rekeningen, bedoeld in bijlage I, sectie V, onderdeel A, van het FATCA-verdrag, hetzij voor al deze rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk.

  • 7. Ingeval ingevolge artikel 7 van het FATCA-verdrag gunstigere bepalingen van toepassing zijn dan ingevolge artikel 4 van het FATCA-verdrag en bijlage I van het FATCA-verdrag, mag een administratieplichtige deze gunstigere bepalingen toepassen. Onze Minister maakt de gunstigere bepalingen, bedoeld in de eerste volzin, op een daartoe geschikte wijze publiek bekend.

  • 8. Een administratieplichtige is gehouden de gegevens en inlichtingen te verstrekken op de door Onze Minister voorgeschreven wijze en met een door Onze Minister voorgeschreven frequentie. De gegevens en inlichtingen dienen uiterlijk te worden verstrekt:

    • a. indien Onze Minister maandelijkse aanlevering voorschrijft: de laatste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben;

    • b. indien Onze Minister jaarlijkse aanlevering gedurende het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 30 april van dat kalenderjaar;

    • c. indien Onze Minister jaarlijkse aanlevering na afloop van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 31 januari volgend op dat kalenderjaar.

  • 9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 7b.2
  • 1. Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8.129, vierde lid, van de wet worden voor administratieplichtigen als bedoeld in artikel 7b.1, eerste lid, mede aangewezen: de naam van elke niet-participerende financiële instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van het FATCA-verdrag, waaraan de administratieplichtige een of meer betalingen heeft verricht en het totaalbedrag van deze betalingen, te bepalen met inachtneming van artikel 3, tweede lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 2. Artikel 7b.1, derde, vierde, vijfde, zevende, achtste en negende lid, is voor de toepassing van het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V

  • 1. In afwijking van artikel 7b.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES worden over het kalenderjaar 2014 als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8.129, vierde lid, van de Belastingwet BES aangewezen: de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), van het FATCA-verdrag, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, te bepalen met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 2. In afwijking van artikel 7b.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES worden over het kalenderjaar 2015 als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8.129, vierde lid, van de Belastingwet BES aangewezen: de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), (5)(A), (6) en (7), van het FATCA-verdrag, ter zake van Amerikaanse te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van het FATCA-verdrag, te bepalen met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

  • 3. Artikel 7b.2 van het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES geldt uitsluitend voor gegevens en inlichtingen die betrekking hebben op betalingen die zijn verricht in de kalenderjaren 2015 en 2016.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder FATCA-verdrag verstaan: het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22).

ARTIKEL VI

Het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES wordt met ingang van 1 januari 2018 als volgt gewijzigd:

A. In artikel 7b.1, tweede lid, wordt «met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid» vervangen door: met inachtneming van artikel 3, eerste en tweede lid.

B. Artikel 7b.2 vervalt.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot gegevens en inlichtingen over het kalenderjaar 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 15 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

Inleiding

Het onderhavige besluit wijzigt het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (UB WIB) en het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES (UB Belastingwet BES) ter uitvoering van het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22)1. Dit verdrag (het FATCA-verdrag) is gebaseerd op de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA). De FATCA is een Amerikaanse wet die financiële instellingen wereldwijd de verplichting oplegt jaarlijks gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Amerikaanse belastingdienst, de Internal Revenue Service (IRS), over rekeningen die worden gehouden door Amerikaanse belastingplichtigen. Deze wet is op 1 juli 2014 in werking getreden. In het FATCA-verdrag zijn Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (VS) overeengekomen dat op wederkerige basis gegevens en inlichtingen over Amerikaanse respectievelijk Nederlandse belastingplichtigen door de Belastingdienst en de IRS zullen worden uitgewisseld. De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en de Belastingwet BES bevatten bepalingen die strekken tot uitvoering van onder meer verdragen tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Beide wetten bevatten een delegatiegrondslag die het mogelijk maakt om in lagere regelgeving administratieplichtigen aan te wijzen die nader aan te wijzen gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst moeten verstrekken. Om de gegevensuitwisseling op grond van het FATCA-verdrag mogelijk te maken, worden in het UB WIB en in het UB Belastingwet BES de Nederlandse financiële instellingen die worden omschreven in dit verdrag aangewezen als administratieplichtigen. Verder worden in voormelde besluiten de gegevens en inlichtingen die worden genoemd in het FATCA-verdrag aangewezen als door die administratieplichtigen aan de Belastingdienst te verstrekken gegevens en inlichtingen.

Het FATCA-verdrag

Op 18 december 2013 hebben Nederland en de VS het FATCA-verdrag ondertekend. In dit verdrag hebben Nederland en de VS afspraken gemaakt over de toepassing van de FATCA. Het FATCA-verdrag vermeldt onder meer de informatie die uitgewisseld gaat worden en stelt voorwaarden voor het tijdstip en de wijze waarop de informatie – op automatische basis – wordt uitgewisseld. Naast een rapportageplicht over rekeningen van Amerikaanse personen, zullen financiële instellingen ook gehouden zijn om over de jaren 2015 en 2016 gegevens en inlichtingen te rapporteren over zogenoemde niet-participerende financiële instellingen waaraan zij een of meer betalingen hebben gedaan. Een niet-participerende financiële instelling is, kort gezegd, een instelling die op basis van de FATCA zou moeten rapporteren, maar dat niet doet. Naast de naam van die financiële instelling moet ook het totaalbedrag van de gedane betalingen in de kalenderjaren 2015 en 2016 worden gerapporteerd.

Het FATCA-verdrag bevat twee bijlagen die onderdeel zijn van dat verdrag. Bijlage I bevat uitgebreide procedurevoorschriften die financiële instellingen moeten volgen om vast te stellen of sprake is van een rekening waarover gerapporteerd moet worden, en om vast te stellen of een financiële instelling niet-participerend is. Bijlage II bevat regels over de financiële instellingen die zijn uitgezonderd van rapportageplicht en regels over rekeningen waarover niet hoeft te worden gerapporteerd.

Nederlandse financiële instellingen worden op grond van het FATCA-verdrag in beginsel behandeld als instellingen die voldoen aan de rapportageplicht. Verder zijn Nederlandse financiële instellingen op grond van het FATCA-verdrag in beginsel vrijgesteld van een bronheffing van 30% op inkomsten uit Amerikaanse inkomensbronnen die op grond van de FATCA kan worden opgelegd aan financiële instellingen die zich niet aan de FATCA houden (de hiervoor genoemde niet-participerende financiële instellingen).

In het FATCA-verdrag is overeengekomen dat voor alle informatie die uit hoofde van het FATCA-verdrag wordt uitgewisseld de vertrouwelijkheid en andere beschermingsmechanismen gelden die zijn opgenomen in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de VS ter voorkoming van dubbele belasting2 en in het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag).3

Implementatie in de Nederlandse wetgeving

De WIB bevat een delegatiegrondslag om administratieplichtigen aan te wijzen die aan te wijzen gegevens en inlichtingen moeten verstrekken met het oog op de uitvoering van onder meer internationale regelingen tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Op basis van deze delegatiegrondslag worden met dit besluit in het UB WIB financiële instellingen aangewezen die de in het FATCA-verdrag aangewezen gegevens en inlichtingen moeten verstrekken aan de Belastingdienst met betrekking tot rekeningen van Amerikaanse belastingplichtigen en niet-participerende financiële instellingen. Hierdoor is er een wettelijke basis voor de informatie-verstrekking door de financiële instellingen aan de Belastingdienst.

In de nieuwe bepalingen in het UB WIB wordt verwezen naar het FATCA-verdrag voor de omschrijving van de administratieplichtigen waarvoor een rapportageverplichting gaat gelden en voor de te verstrekken gegevens en inlichtingen. Als hoofdregel wordt verder voorgeschreven dat financiële instellingen de identificatie- en controlevoorschriften van bijlage I toepassen om vast te stellen of zij over een rekening moeten rapporteren en om vast te stellen of een financiële instelling niet-participerend is. De rekeningen waarover gerapporteerd moet worden, zijn kort gezegd rekeningen die buiten de VS gehouden worden door Amerikaanse personen.

Nederland mag op basis van het FATCA-verdrag toestaan dat gebruik wordt gemaakt van de begripsomschrijvingen in de voorschriften van het Amerikaanse Ministerie van Financiën (Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften)4 in plaats van de begripsomschrijvingen in artikel 1 en in de bijlagen van het FATCA-verdrag. Van deze mogelijkheid maakt het kabinet gebruik omdat dit voor de financiële sector gunstiger kan zijn. Bijlage I van het FATCA-verdrag biedt daarnaast de mogelijkheid om toe te staan dat voor het identificeren van Amerikaanse te rapporteren rekeningen en van rekeningen aangehouden door niet-participerende financiële instellingen de procedures kunnen worden toegepast die zijn opgenomen in de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften in plaats van de procedures in deze bijlage. Van deze mogelijkheid maakt het kabinet eveneens gebruik in het UB WIB, zodat de financiële sector in de gelegenheid wordt gesteld de voor hen gunstigste werkwijze te kiezen.

Bijlage II van het FATCA-verdrag bevat een opsomming van Nederlandse financiële instellingen die niet rapportageplichtig zijn. Voorbeelden hiervan zijn overheidslichamen, waaronder gemeentelijke kredietbanken, De Nederlandsche Bank, internationale organisaties, pensioenfondsen, bepaalde beleggingsentiteiten en non-profit organisaties. Bijlage II van het FATCA-verdrag bevat voorts een opsomming van producten waarover niet hoeft te worden gerapporteerd, zoals de kapitaalverzekering eigen woning, een stamrecht, bepaalde lijfrenten en bepaalde begrafenisverzekeringspolissen.

De aanlevering van de diverse soorten gegevens en inlichtingen wordt op basis van het FATCA-verdrag gefaseerd ingevoerd. Over het kalenderjaar 2016 en volgende kalenderjaren moet door de Nederlandse financiële instellingen de volledige set gegevens en inlichtingen uit het FATCA-verdrag aan de Belastingdienst worden verstrekt. Voor de kalenderjaren 2014 en 2015 geldt dat een beperktere set gegevens en inlichtingen hoeft te worden aangeleverd. Hiervoor zijn in dit besluit overgangsbepalingen opgenomen.

De gegevens en inlichtingen die moeten worden gerapporteerd, hebben betrekking op Amerikaanse te rapporteren rekeningen in de betekenis van het FATCA-verdrag. In het FATCA-verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen rekeningen die op of na 1 juli 2014 zijn of worden geopend (nieuwe rekeningen) en rekeningen die op 30 juni 2014 al bestonden (bestaande rekeningen). De datum 1 juli 2014 hangt samen met de datum van inwerkingtreding van de FATCA. Op grond van de voorschriften in bijlage I van het FATCA-verdrag moeten Nederlandse financiële instellingen ten aanzien van nieuwe rekeningen (uitzonderingen daargelaten) bij het openen van een rekening vaststellen of het om een Amerikaanse te rapporteren rekening gaat. Voor bestaande rekeningen geven de voorschriften in genoemde bijlage I aan op welk moment uiterlijk moet zijn vastgesteld of zo’n rekening een Amerikaanse te rapporteren rekening is. Zo geldt bijvoorbeeld voor een rekening van een natuurlijk persoon met een saldo van meer dan $ 1.000.000 op 30 juni 2014, dat uiterlijk op 30 juni 2015 moet zijn vastgesteld of deze rekening al dan niet een Amerikaanse te rapporteren rekening is. Als een dergelijke rekening wordt geïdentificeerd als Amerikaanse te rapporteren rekening in de periode na 31 december 2014 en op of voor 30 juni 2015, is de Nederlandse financiële instelling niet verplicht om over die rekening gegevens en inlichtingen te verstrekken met betrekking tot het kalenderjaar 2014.

De toepassing van het FATCA-verdrag en van de nationale regelgeving zal vragen oproepen voor de uitvoeringspraktijk, vooral met betrekking tot de interpretatie van begrippen en de uitwerking in specifieke situaties. Op deze vragen wordt ingegaan in een leidraad. Deze leidraad zal de status van een beleidsbesluit krijgen. Een voorbeeld van een vraagstuk waarop zal worden ingegaan, is de uitleg van het begrip «betalingen» ter zake van de verplichting van financiële instellingen om het totaalbedrag van de betalingen aan niet-participerende financiële instellingen in de jaren 2015 en 2016 door te geven. Een ander voorbeeld van een vraagstuk waarop in de leidraad zal worden ingegaan, is hoe een financiële instelling het saldo van een rekening moet rapporteren indien de desbetreffende rekening gedurende het jaar wordt opgeheven.

De Belastingwet BES, die geldt voor de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: BES-eilanden), bevat evenals de WIB bepalingen inzake de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. Er is onder meer eenzelfde delegatiegrondslag opgenomen als in de WIB om administratieplichtigen aan te wijzen die bepaalde gegevens en inlichtingen moeten verstrekken. In dit besluit worden aan het UB Belastingwet BES soortgelijke bepalingen toegevoegd als de bepalingen die aan het UB WIB worden toegevoegd. Ook gelden soortgelijke overgangsbepalingen.

Gegevensbescherming

De WIB bevat bepalingen die strekken tot uitvoering van onder andere internationale regelingen tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Nu de automatische gegevensuitwisseling met de VS plaatsvindt op basis van een dergelijke regeling, valt deze onder de WIB. In de WIB zijn onder meer bepalingen opgenomen inzake geheimhouding en doelbinding. De WIB schrijft bijvoorbeeld voor dat Nederland geen gegevens verstrekt aan een andere staat indien deze staat geen verplichting tot geheimhouding oplegt aan zijn ambtenaren. Voorts schrijft de WIB voor dat gegevens die de andere staat ontvangt uitsluitend mogen worden gebruikt voor de in de WIB omschreven doelen. Voor elk ander gebruik moet toestemming worden verleend door Nederland. Hierdoor wordt voorkomen dat gegevens die door Nederland worden verstrekt in het buitenland openbaar worden of op een onbedoelde manier gebruikt kunnen worden. Deze waarborgen zijn voor de gegevensuitwisseling ten behoeve van de FATCA gegarandeerd door de verwijzing in het FATCA-verdrag naar het belastingverdrag tussen Nederland en de VS en het WABB-verdrag, waarin soortgelijke bepalingen zijn opgenomen als in de WIB. Het FATCA-verdrag is ter advisering voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Het CBP heeft op 30 mei 2013 advies uitgebracht. Het CBP heeft in zijn advies aangegeven dat niet is gebleken dat met het FATCA-verdrag de Wet bescherming persoonsgegevens niet wordt nageleefd.

Internetconsultatie

Dit besluit heeft in de periode van 1 juli tot en met 26 augustus 2014 ter internetconsultatie opengestaan. Er zijn in deze periode zes reacties binnengekomen. Vier daarvan zijn openbaar en raadpleegbaar via de website5. Alle reacties zijn afkomstig uit de financiële sector. De reacties hebben met name geleid tot een aantal technische aanpassingen en een enkele verduidelijking.

Inwerkingtreding

Voor zowel de betrokken Nederlandse financiële instellingen als de Belastingdienst is het van groot belang dat het besluit, dat voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot gegevens en inlichtingen over het kalenderjaar 2014, met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt. Hierdoor wordt een gescheiden aanlevering van financiële gegevens (eerst voor de reguliere renseignering en vervolgens voor de uitwisseling onder het FATCA-verdrag) voorkomen, met de daaraan verbonden additionele uitvoeringstechnische en budgettaire lasten. Daarom is ervoor gekozen om het besluit met ingang van 1 januari 2015 in werking te laten treden. De eerdergenoemde delegatiegrondslagen in de WIB en de Belastingwet BES zijn hiertoe toereikend, ook indien het FATCA-verdrag nog niet voor die datum is geratificeerd. Het door Nederland en de VS ondertekende FATCA-verdrag is namelijk ook reeds vóór ratificatie een internationale regeling tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen in de zin van deze delegatiegrondslagen. Op grond van deze delegatiegrondslagen kunnen dan ook al vooruitlopend op de ratificatie administratieplichtigen en gegevens en inlichtingen worden aangewezen met het oog op de uitvoering van een internationale regeling als hiervoor bedoeld. Met het opleggen van de informatieverplichtingen aan de Nederlandse financiële instellingen met ingang van 1 januari 2015 wordt op de meest praktische wijze invulling gegeven aan de verplichtingen uit het FATCA-verdrag om reeds over het kalenderjaar 2014 gegevens en inlichtingen te gaan uitwisselen. De uitwisseling met de VS zal echter niet eerder plaatsvinden dan nadat het FATCA-verdrag is geratificeerd.

Volledigheidshalve wordt tot slot nog opgemerkt dat Nederlandse financiële instellingen vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit besluit al rekening hebben moeten houden met de verplichtingen uit het FATCA-verdrag om hier na inwerkingtreding van het besluit aan te kunnen voldoen.

Uitvoeringskosten, administratieve lasten en budgettaire effecten

De effecten van de wijzigingen in het UB WIB en het UB Belastingwet BES vloeien voort uit het FATCA-verdrag en zijn meegenomen bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van dat verdrag.6 De uitvoeringskosten voor de Belastingdienst van dat wetsvoorstel zullen binnen begroting IX worden ingepast.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

De aanpassing in artikel 1, eerste lid, van het UB WIB betreft een technische wijziging. De aanpassing van artikel 1, tweede lid, van het UB WIB betreft de toevoeging van de definitie van «FATCA-verdrag». Daarmee wordt vastgelegd dat in het UB WIB met een verwijzing naar het «FATCA-verdrag» wordt gedoeld op het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22).

Artikel I, onderdeel B (artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

De wijziging van artikel 2, eerste lid, van het UB WIB hangt samen met het in te voeren artikel 2a van het UB WIB. In artikel 2a van het UB WIB wordt een nieuwe groep administratieplichtigen aangewezen in verband met de totstandkoming van het FATCA-verdrag die de in dat artikel genoemde gegevens en inlichtingen moeten verstrekken. Met de wijziging van artikel 2 van het UB WIB wordt tot uitdrukking gebracht dat de in dat artikel aangewezen administratieplichtigen enkel de gegevens en inlichtingen moeten verstrekken die zijn genoemd in artikel 2, tweede lid, van het UB WIB.

Het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het UB WIB zoals dat luidt tot 1 januari 2015 wordt opgenomen in artikel 3 van het UB WIB. Deze bepaling geldt namelijk voor zowel de administratieplichtigen die zijn aangewezen in artikel 2, eerste lid, van het UB WIB als voor de administratieplichtigen die zijn aangewezen in artikel 2a, eerste lid, van het UB WIB.

Het bepaalde in artikel 3 van het UB WIB zoals dat luidt tot 1 januari 2015 wordt opgenomen in artikel 2, derde lid, van het UB WIB. Deze bepaling geldt namelijk alleen voor de administratieplichtigen die zijn aangewezen in artikel 2 van het UB WIB.

Artikel I, onderdeel C (artikelen 2a en 2b van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In artikel 2a, eerste lid, van het UB WIB wordt op grond van artikel 8, vierde lid, van de WIB een nieuwe groep administratieplichtigen aangewezen die de gegevens en inlichtingen moet aanleveren die zijn aangewezen in het tweede lid van genoemd artikel 2a. Het gaat om rapporterende Nederlandse financiële instellingen in de zin van het FATCA-verdrag. Deze administratieplichtigen en de (in artikel 2a, tweede lid, van het UB WIB aangewezen) te verstrekken gegevens en inlichtingen hebben een zekere overlap met de administratieplichtigen, de gegevens en de inlichtingen, die genoemd zijn in het al bestaande artikel 2 van het UB WIB. Nu het FATCA-verdrag een specifiek pakket aan gegevens en inlichtingen omvat en specifieke voorschriften kent voor de administratieplichtigen, is er ten behoeve van de duidelijkheid en kenbaarheid evenwel voor gekozen om deze stromen in een apart artikel (artikel 2a) van het UB WIB op te nemen.

In artikel 2a, eerste lid, van het UB WIB wordt verwezen naar artikel 1, eerste lid, onderdeel l (voor het begrip «Nederlandse financiële instelling») en onderdeel q (voor het begrip «niet-rapporterende Nederlandse financiële instelling»), van het FATCA-verdrag. Voor de omschrijving van in die onderdelen gebruikte andere begrippen zijn weer andere onderdelen uit artikel 1, eerste lid, van het FATCA-verdrag van belang. Zo beschrijft het FATCA-verdrag in artikel 1, eerste lid, onderdelen g tot en met r, de (financiële) instellingen waarop het FATCA-verdrag betrekking heeft. Ingevolge genoemd onderdeel g kan een financiële instelling een bewaarinstelling zijn, een instelling die deposito’s neemt, een beleggingsentiteit of een omschreven verzekeringsmaatschappij. Of sprake is van een Nederlandse financiële instelling wordt beoordeeld aan de hand van de vraag of de instelling inwoner is van Nederland. Het begrip «inwoner» is nader uitgewerkt in het Memorandum of Understanding, dat bij de ondertekening van het FATCA-verdrag mede is ondertekend. Hierin is bepaald dat voor Nederland wordt aangesloten bij artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Ingevolge het eerste lid van artikel 4 van de AWR wordt de woonplaats naar de omstandigheden beoordeeld. Dit houdt in dat financiële instellingen waarvan de werkelijke leiding zich in Nederland bevindt voor de toepassing van het FATCA-verdrag als inwoner van Nederland worden aangemerkt. Met de verwijzing naar artikel 4 van de AWR wordt tevens de positie van de in het vierde lid van genoemd artikel 4 genoemde instellingen voor collectieve belegging in effecten geregeld. Een dergelijke instelling valt onder de reikwijdte van het FATCA-verdrag indien de bevoegde autoriteit de instelling conform artikel 5 van Richtlijn 2009/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PbEU 2009, L 302) in Nederland heeft toegelaten. Onder de uitdrukking Nederlandse financiële instelling valt ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het FATCA-verdrag niet een buiten Nederland gelegen filiaal van een dergelijke financiële instelling. Onder die uitdrukking valt juist wel elk in Nederland gelegen filiaal van een financiële instelling die zelf geen inwoner is van Nederland. Rapporterende Nederlandse financiële instellingen zijn ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van het FATCA-verdrag de Nederlandse financiële instellingen die niet zijn aangemerkt als niet-rapporterende Nederlandse financiële instellingen. Laatstgenoemde financiële instellingen zijn ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van het FATCA-verdrag de Nederlandse financiële instellingen die zijn uitgezonderd in bijlage II van het FATCA-verdrag of die zijn uitgezonderd ingevolge de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften.

In het tweede lid van artikel 2a van het UB WIB wordt bepaald welke gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt door de in het eerste lid van dat artikel aangewezen administratieplichtigen. Voor de omschrijving van de te verstrekken gegevens en inlichtingen wordt verwezen naar het FATCA-verdrag, waarbij wordt aangegeven dat de gegevens en inlichtingen moeten worden bepaald met inachtneming van nader genoemde bepalingen in het FATCA-verdrag en de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag. Als gegevens en inlichtingen worden in het tweede lid van genoemd artikel 2a aangewezen de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (7), van het FATCA-verdrag, ter zake van elke Amerikaanse rekening waarover gerapporteerd moet worden. Onder «Amerikaanse te rapporteren rekening» wordt verstaan een financiële rekening, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van het FATCA-verdrag, die wordt beheerd door een rapporterende Nederlandse financiële instelling en die wordt aangehouden door een of meer omschreven Amerikaanse personen, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel ff, van het FATCA-verdrag, of door een niet-Amerikaanse entiteit met een of meer uiteindelijk belanghebbenden die tevens omschreven Amerikaanse persoon zijn.

De onderdelen 1 tot en met 4 van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het FATCA-verdrag betreffen onder meer de naam, het adres, en het Amerikaanse tax identification number (TIN) van de omschreven Amerikaanse persoon die de rekeninghouder van de te rapporteren rekening is, het rekeningnummer (of het functionele equivalent daarvan), de naam en het Amerikaanse identificatienummer van de Nederlandse financiële instelling (GIIN) en het rekeningsaldo per het einde van het kalenderjaar of per het einde van een toepasselijke rapportageperiode. Ook informatie over de waarde van te rapporteren kapitaalverzekeringen of lijfrenteverzekeringen moet worden verstrekt. Als een rekening tijdens het jaar wordt gesloten, dan moet de waarde daarvan vlak voor sluiting eveneens worden gerapporteerd.

Volgens de onderdelen 5, onderdeel (A), 6 en 7 van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het FATCA-verdrag zal voor beleggingsrekeningen het totale brutobedrag aan rente, aan dividenden en aan overige inkomsten gegenereerd met het vermogen op de rekening, dat gedurende het kalenderjaar (of de toepasselijke rapportageperiode) is gestort of bijgeschreven op de rekening, gerapporteerd moeten worden. Voor depositorekeningen moet het totale brutobedrag aan rente gestort of bijgeschreven op de rekening gedurende het kalenderjaar (of de toepasselijke rapportageperiode) worden gerapporteerd. Voor financiële rekeningen anders dan beleggingsrekeningen en depositorekeningen moet het totale brutobedrag dat gedurende het kalenderjaar (of de toepasselijke rapportageperiode) is betaald of bijgeschreven, het totaalbedrag aan afbetalingen aan de rekeninghouder daarbij inbegrepen, ter zake waarvan de Nederlandse financiële instelling een betalingsverplichting heeft of debiteur is, worden gerapporteerd.

Volgens onderdeel 5, onderdeel (B), van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het FATCA-verdrag moeten ter zake van een beleggingsrekening de gedurende het kalenderjaar (of de toepasselijke rapportageperiode) gestorte of bijgeschreven totale bruto-opbrengsten van de verkoop, terugbetaling of afkoop van vermogensbestanddelen worden gerapporteerd als de rapporterende Nederlandse financiële instelling ter zake hiervan voor de rekeninghouder optrad als bewaarder, broker, gevolmachtigde of anderszins als agent.

De aanlevering van de diverse soorten gegevens en inlichtingen wordt op basis van het FATCA-verdrag gefaseerd ingevoerd. Over het kalenderjaar 2016 en volgende zal de volledige set van gegevens en inlichtingen die op basis van het FATCA-verdrag moet worden uitgewisseld door de Nederlandse financiële instellingen moeten worden verstrekt aan de Belastingdienst. De in artikel 2a van het UB WIB op te nemen gegevens en inlichtingen betreffen deze volledige set van gegevens en inlichtingen. In artikel II van het onderhavige besluit zijn overgangsbepalingen opgenomen voor de over de kalenderjaren 2014 en 2015 te verstrekken gegevens en inlichtingen. Over het kalenderjaar 2014 moeten de gegevens en inlichtingen die genoemd worden in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), van het FATCA-verdrag worden aangeleverd. Over het kalenderjaar 2015 moeten de gegevens en inlichtingen worden aangeleverd die genoemd worden in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), (5)(A), (6) en (7), van het FATCA-verdrag. Over het kalenderjaar 2016 moeten voor het eerst ook de gegevens en inlichtingen, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (5)(B), van het FATCA-verdrag, worden verstrekt.

De gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van het UB WIB, moeten worden bepaald met inachtneming van artikel 3, eerste, tweede en vierde lid, van het FATCA-verdrag en de bepalingen in de bijlagen I en II van het FATCA-verdrag.

Dit houdt in dat het bedrag en de aard van de betalingen die zijn verricht ter zake van een Amerikaanse te rapporteren rekening kunnen worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van de Nederlandse belastingwet (artikel 3, eerste lid, van het FATCA-verdrag). In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het FATCA-verdrag is in dit kader opgemerkt dat de Nederlandse belastingwet en niet de Amerikaanse belastingwet beslissend is voor bijvoorbeeld het antwoord op de vraag of sprake is van een dividendbetaling7.

Voorts moet in de uitgewisselde informatie de valuta worden vermeld van elk relevant bedrag (artikel 3, tweede lid, van het FATCA-verdrag).

Op grond van artikel 3, vierde lid, van het FATCA-verdrag zijn Nederlandse financiële instellingen ter zake van zogenoemde bestaande rekeningen niet verplicht het Amerikaanse TIN van een relevante persoon te rapporteren indien dat identificatienummer zich niet in het dossier van de financiële instelling bevindt. In dat geval rapporteren de Nederlandse financiële instellingen de geboortedatum van die persoon als die datum zich in het dossier van de financiële instelling bevindt. Onder een bestaande rekening wordt ingevolge bijlage I, sectie VI, onderdeel B, onder 5, van het FATCA-verdrag verstaan een financiële rekening die op 30 juni 2014 werd beheerd door een rapporterende financiële instelling. Op grond van artikel 6, vierde lid, onderdeel b, van het FATCA-verdrag moet het Amerikaanse TIN van betreffende personen van bestaande rapportageplichtige rekeningen wel worden opgenomen in de uit te wisselen informatie die betrekking heeft op het kalenderjaar 2017 en volgende jaren. Artikel 3, vierde lid, van het FATCA-verdrag heeft daarom geen betekenis meer voor de aan te leveren informatie over het kalenderjaar 2017. Nu de informatie over het kalenderjaar 2016 in 2017 moet worden aangeleverd, vervalt de verwijzing in artikel 2a, tweede lid, van het UB WIB naar artikel 3, vierde lid, met ingang van 1 januari 2018 (zie verder de toelichting bij artikel III, onderdeel B).

Volgens het derde lid van artikel 2a van het UB WIB is het een financiële instelling bij de toepassing van het eerste en tweede lid van dat artikel toegestaan om in plaats van de begripsomschrijvingen in het FATCA-verdrag gebruik te maken van de overeenkomstige begripsomschrijvingen in de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften, mits de toepassing niet ten koste gaat van de doelstellingen van het FATCA-verdrag. Een financiële instelling kan van deze mogelijkheid gebruikmaken om te beoordelen of zij administratieplichtig is. Daarnaast wordt door deze bepaling voorkomen dat Nederlandse financiële instellingen die onder het FATCA-verdrag vallen met ongunstigere criteria te maken krijgen dan financiële instellingen die zijn gevestigd in een land dat niet een vergelijkbaar verdrag heeft gesloten en die de FATCA en de daarbij horende Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften rechtstreeks toepassen. In dit verband kunnen als voorbeelden genoemd worden de begripsomschrijvingen van bestaande rekening («pre-existing account») en financiële rekening («financial account») in de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften. De definitie van bestaande rekening in de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften omvat onder voorwaarden ook een na 30 juni 2014 geopende nieuwe rekening van een reeds bestaande klant. Dit voorkomt dat een bestaande klant bij elk nieuw product telkens aan de financiële instelling moet aangeven of hij een Amerikaanse persoon is of niet. De definitie van financiële rekening in de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften kan ook gunstiger zijn dan de vergelijkbare definitie in het FATCA-verdrag omdat de eerste definitie meer uitzonderingen bevat. Beide voorbeelden zijn ter verduidelijking ook opgenomen in het bij het FATCA-verdrag tevens overeengekomen Memorandum of Understanding.

Overigens heeft ingevolge artikel 1, tweede lid, van het FATCA-verdrag een uitdrukking die niet wordt omschreven in het FATCA-verdrag, tenzij de context anders vereist, of indien de bevoegde autoriteiten van Nederland en Amerika gezamenlijk een betekenis overeenkomen, de betekenis die die uitdrukking heeft volgens onze nationale wetgeving, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving aan die uitdrukking wordt gegeven.

Op grond van de in artikel 2a, vierde lid, van het UB WIB op te nemen hoofdregel geldt dat een administratieplichtige de procedures volgt die zijn opgenomen in bijlage I van het FATCA-verdrag teneinde Amerikaanse te rapporteren rekeningen te identificeren. In genoemd vierde lid wordt voorts geregeld dat een administratieplichtige zich hierbij mag baseren op door derden uitgevoerde procedures voor zover daarin is voorzien in de hierop betrekking hebbende Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften. Hierin is maar voor een zeer beperkt aantal gevallen voorzien. Volledigheidshalve wordt hieraan toegevoegd dat ingevolge artikel 5, derde lid, van het FATCA-verdrag Nederlandse financiële instellingen bij het voldoen aan de aan hen opgelegde verplichtingen gebruik mogen maken van externe dienstverleners. De verantwoordelijkheid blijft echter bij de financiële instelling liggen die van een externe dienstverlener gebruikmaakt.

In artikel 2a, vijfde lid, van het UB WIB wordt geregeld dat een administratieplichtige voor het identificeren van Amerikaanse te rapporteren rekeningen ook de procedures mag toepassen die zijn opgenomen in de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften, in afwijking van de hoofdregel in het vierde lid van genoemd artikel 2a. Dit kan namelijk gunstiger zijn voor de administratieplichtige. Het FATCA-verdrag maakt dit in bijlage I, sectie I, onderdeel C, mogelijk. Een keuze om de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften toe te passen kan worden gemaakt voor elke sectie van bijlage I afzonderlijk, hetzij voor alle relevante financiële rekeningen, hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van financiële rekeningen afzonderlijk. Voorts is geregeld dat een administratieplichtige zich, ook als gekozen wordt voor toepassing van de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften, op door derden uitgevoerde procedures mag baseren als omschreven in genoemd vierde lid.

In artikel 2a, zesde lid, van het UB WIB wordt geregeld dat een administratieplichtige gebruik kan maken van de keuzemogelijkheden die in het FATCA-verdrag in bijlage I, sectie II, onderdeel A, sectie III, onderdeel A, sectie IV, onderdeel A, en sectie V, onderdeel A, zijn opgenomen. Dit betekent dat een administratieplichtige ervoor kan kiezen om de aldaar genoemde categorieën rekeningen, of een duidelijk omschreven groep van dergelijke rekeningen afzonderlijk, mee te nemen in de identificatie- en controleprocedures. Ingeval een administratieplichtige voor een of meer van de categorieën rekeningen, genoemd in de desbetreffende onderdelen, of voor een duidelijk omschreven groep van deze rekeningen, een dergelijke keuze heeft gemaakt, is deze administratieplichtige verplicht om de gegevens en inlichtingen over de Amerikaanse te rapporteren rekeningen te verstrekken. Het gaat bijvoorbeeld om rekeningen van natuurlijke personen met een saldo van niet meer dan $ 50.000.

Het FATCA-verdrag bevat in artikel 7, eerste lid, een zogenaamde meestbegunstigingsclausule. Op grond van deze bepaling gelden ingeval de VS met een ander land ten aanzien van artikel 4 en bijlage I van het FATCA-verdrag gunstigere bepalingen is overeengekomen dan met Nederland, de gunstigere bepalingen ook voor Nederland. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 van het FATCA-verdrag zijn dergelijke gunstigere bepalingen van kracht met ingang van de datum van ondertekening van het verdrag met het andere land, tenzij Nederland de toepassing ervan schriftelijk afwijst. Omdat het van belang is dat een administratieplichtige de gunstigere bepalingen daadwerkelijk kan toepassen indien Nederland deze niet afwijst, wordt in artikel 2a, zevende lid, van het UB WIB de mogelijkheid daartoe opgenomen. Om de financiële instellingen in kennis te stellen van een wijziging in de bepalingen van het FATCA-verdrag ingevolge artikel 7 van het FATCA-verdrag, wordt bepaald dat de Minister van Financiën de gunstigere bepalingen op een daartoe geschikte wijze publiek bekendmaakt. Dit kan bijvoorbeeld door publicatie op de website van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl), door het uitbrengen van een persbericht, door het opnemen in de leidraad of door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2a, achtste lid, van het UB WIB maakt het mogelijk dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van artikel 2a van het UB WIB.

Op grond van het in het UB WIB op te nemen artikel 2b, eerste lid, moeten rapporterende Nederlandse financiële instellingen de naam van elke niet-participerende financiële instelling waaraan de rapporterende Nederlandse financiële instelling betalingen heeft verricht rapporteren, alsmede het totaalbedrag van deze betalingen. De verplichting geldt ingevolge artikel II, derde lid, van het onderhavige besluit alleen ten aanzien van betalingen die zijn verricht in de kalenderjaren 2015 en 2016. De uitdrukking «betalingen» is niet gedefinieerd in het FATCA-verdrag. Hierop zal, als eerder vermeld, worden ingegaan in de leidraad. Een niet-participerende financiële instelling is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van het FATCA-verdrag. In de definitie wordt verwezen naar de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften. Het komt erop neer dat een niet-participerende financiële instelling een financiële instelling is die zou moeten rapporteren op grond van de FATCA, maar dat niet doet.

Nederlandse financiële instellingen alsmede financiële instellingen in andere staten waarmee de VS een verdrag heeft gesloten, worden in beginsel aangemerkt als participerende financiële instellingen. Alleen in geval van significante niet-nakoming van de informatieverplichting worden deze financiële instellingen op grond van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van het FATCA-verdrag, of de dienovereenkomstige bepaling in het verdrag van de VS met de andere staat, aangemerkt als een niet-participerende financiële instelling. Een financiële instelling die noch in de VS is gevestigd noch in een land dat een verdrag over de toepassing van de FATCA met de VS heeft gesloten en die niet zelf een overeenkomst met de IRS heeft gesloten, is ook een niet-participerende financiële instelling.

In artikel 2b, tweede lid, van het UB WIB wordt geregeld dat artikel 2a, derde, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, van het UB WIB van overeenkomstige toepassing is voor de toepassing van het eerste lid van genoemd artikel 2b. Dit houdt onder meer in dat administratieplichtigen in plaats van de begripsomschrijvingen in het FATCA-verdrag te gebruiken, bij het vaststellen of een financiële instelling een niet-participerende financiële instelling is, gebruik mogen maken van de overeenkomstige begripsomschrijvingen in de relevante Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften, mits dit niet ten koste gaat van de doelstellingen van het FATCA-verdrag. Voorts moeten administratieplichtigen bij de identificatie van die niet-participerende financiële instellingen de procedures volgen die zijn opgenomen in (sectie IV, onderdeel D, onder 3, van) bijlage I van het FATCA-verdrag. Een administratieplichtige mag zich daarbij baseren op door derden uitgevoerde procedures voor zover daarin is voorzien in de hierop betrekking hebbende Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften. Een administratieplichtige mag voorts ingevolge de overeenkomstige toepassing van genoemd artikel 2a, vijfde lid, van het UB WIB, voor de hiervoor bedoelde identificatie ook de procedures toepassen die zijn opgenomen in de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften.

De verplichting tot het verstrekken van de gegevens en inlichtingen die in dit artikel wordt geregeld, is opgenomen in artikel 4 van het FATCA-verdrag. Omdat de meestbegunstigingsclausule in artikel 7 van het FATCA-verdrag ook betrekking heeft op artikel 4 van het FATCA-verdrag, wordt het zevende lid van artikel 2a van het UB WIB van overeenkomstige toepassing verklaard.

Ingevolge de overeenkomstige toepassing van artikel 2a, achtste lid, van het UB WIB kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van artikel 2b van het UB WIB.

Artikel I, onderdeel D (artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Het bepaalde in het huidige artikel 2, derde lid, van het UB WIB wordt opgenomen in artikel 3 van het UB WIB en geldt zowel voor de administratieplichtigen die zijn aangewezen in artikel 2 van het UB WIB als voor de administratieplichtigen die worden aangewezen in artikel 2a van het UB WIB (en ziet bij de laatstgenoemde administratieplichtigen op de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 2a, tweede lid, en 2b, eerste lid, van het UB WIB). Dit betekent dat voor beide groepen administratieplichtigen de Minister van Financiën kan aangeven op welke wijze en met welke frequentie de aanlevering moet plaatsvinden. De aanlevering zal, net als de huidige aanlevering van gegevens op grond van artikel 2 van het UB WIB, digitaal plaatsvinden. Voor het tijdstip van aanlevering van de gegevens door de Nederlandse financiële instellingen aan de Belastingdienst zal uit praktische overwegingen aansluiting worden gezocht bij de reeds bestaande gegevensstromen. De rapportage aan de VS vindt ingevolge artikel 3, vijfde lid, van het FATCA-verdrag vervolgens plaats binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben. Het bepaalde in het huidige artikel 3 van het UB WIB wordt opgenomen in het derde lid van artikel 2 van het UB WIB, omdat die bepaling alleen van toepassing is op de administratieplichtigen die zijn aangewezen in artikel 2 van het UB WIB.

Artikel II (overgangsrecht)

De verplichting tot aanlevering van de diverse soorten gegevens en inlichtingen wordt op basis van het FATCA-verdrag gefaseerd ingevoerd. Over het kalenderjaar 2016 zullen alle gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt die genoemd worden in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het FATCA-verdrag. Voor de kalenderjaren 2014 en 2015 geldt het overgangsrecht in artikel II van het onderhavige besluit.

Het eerste lid van artikel II van het onderhavige besluit omvat de gegevens en inlichtingen die over het kalenderjaar 2014 moeten worden verstrekt. Het betreft de gegevens en inlichtingen die genoemd worden in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), van het FATCA-verdrag.

Het tweede lid van genoemd artikel II omvat de gegevens die administratieplichtigen over het kalenderjaar 2015 moeten aanleveren. Het betreft de gegevens en inlichtingen die genoemd worden in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder (1) tot en met (4), (5)(A), (6) en (7), van het FATCA-verdrag.

In het derde lid van genoemd artikel II wordt geregeld dat artikel 2b van het UB WIB uitsluitend geldt voor gegevens en inlichtingen die betrekking hebben op betalingen die verricht zijn in de kalenderjaren 2015 en 2016.

In het vierde lid van genoemd artikel II wordt evenals in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het UB WIB een definitie gegeven van de term «FATCA-verdrag». Daarmee wordt vastgelegd dat ook voor de toepassing van dit overgangsrecht met een verwijzing naar het FATCA-verdrag wordt gedoeld op het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22).

Artikel III, onderdeel A (artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

De in artikel III, onderdeel A, opgenomen wijziging in artikel 2a, tweede lid, van het UB WIB is technisch van aard en houdt verband met het opnemen van het Amerikaanse TIN van relevante personen in de informatie die betrekking heeft op het kalenderjaar 2017 en volgende jaren. De mogelijkheid die geboden wordt in artikel 3, vierde lid, van het FATCA-verdrag om (indien bekend) de geboortedatum in de informatie op te nemen in plaats van het Amerikaanse TIN geldt alleen voor informatie die betrekking heeft op de kalenderjaren 2014, 2015 en 2016. Nu de informatie over het kalenderjaar 2016 in 2017 moet worden aangeleverd, vervalt de verwijzing in artikel 2a, tweede lid, van het UB WIB naar deze bepaling met ingang van 1 januari 2018.

Artikel III, onderdeel B (artikel 2b van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Ingevolge artikel III, onderdeel B, vervalt artikel 2b van het UB WIB met ingang van 1 januari 2018. De in artikel 2b van het UB WIB op te nemen gegevens en inlichtingen hebben uitsluitend betrekking op de kalenderjaren 2015 en 2016. Nu de informatie over het kalenderjaar 2016 in 2017 moet worden aangeleverd, vervalt genoemd artikel 2b met ingang van 1 januari 2018.

Artikel IV, onderdelen A en B, artikel V en artikel VI (artikelen 1.1, 7b.1 en 7b.2 van het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES en overgangsrecht)

Het FATCA-verdrag geldt ook voor de (financiële instellingen op de) BES-eilanden. Onder «Nederland» wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het FATCA-verdrag namelijk, voor zover hier van belang, verstaan het Koninkrijk der Nederlanden met inbegrip van de BES-eilanden. Voorts vallen op basis van genoemd artikel onder «Nederlandse financiële instellingen» ook financiële instellingen die zijn gevestigd op de BES-eilanden. Op de financiële instellingen die inwoner zijn van de BES-eilanden (ofwel daar zijn gevestigd) zijn de Belastingwet BES en het UB Belastingwet BES van toepassing. De bepalingen die ingevolge het FATCA-verdrag aan het UB WIB worden toegevoegd, worden gelet op het voorgaande ook in het UB Belastingwet BES opgenomen. Met deze wijzigingen wordt invulling gegeven aan de delegatiegrondslag die in artikel 8.129 van de Belastingwet BES is opgenomen.

Voor het antwoord op de vraag of een financiële instelling inwoner is op (een van) de BES-eilanden wordt aangesloten bij artikel 1.5 van de Belastingwet BES. Ingevolge het eerste lid van genoemd artikel 1.5 wordt de woonplaats naar de omstandigheden beoordeeld. Dit houdt in dat financiële instellingen waarvan de werkelijke leiding zich op de BES-eilanden bevindt voor de toepassing van het FATCA-verdrag als inwoner van de BES-eilanden worden aangemerkt. Artikel 1.5 van de Belastingwet BES kent, anders dan artikel 4 van de AWR, niet een specifieke bepaling voor instellingen voor collectieve belegging in effecten. In een voorkomend geval wordt voor dergelijke instellingen op de BES-eilanden het inwonerschap derhalve bepaald volgens de hoofdregel in artikel 1.5 van de Belastingwet BES.

Voor wat betreft de toelichting op de in de artikelen IV, onderdelen A en B, V en VI van dit besluit opgenomen wijzigingen, wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen I, onderdelen A en C, II en III van dit besluit. Daarbij geldt dat de in de toelichting op laatstgenoemde artikelen opgenomen verwijzingen naar bepalingen uit het UB WIB voor de toelichting op de artikelen IV, V en VI moeten worden gelezen als verwijzingen naar de daarmee overeenkomende bepalingen uit het UB Belastingwet BES. In onderstaande tabel is aangegeven met welke artikelen uit het UB WIB de in dit besluit en deze nota van toelichting genoemde artikelen uit het UB Belastingwet BES overeenkomen.

UB WIB

UB Belastingwet BES

Artikel 1, eerste lid

Artikel 1.1, eerste lid

Artikel 1, tweede lid, onderdeel b

Artikel 1.1, tweede lid, onderdeel c

   

Artikel 2

   

Artikel 2a, eerste lid

Artikel 7b.1, eerste lid

Artikel 2a, tweede lid

Artikel 7b.1, tweede lid

Artikel 2a, derde lid

Artikel 7b.1, derde lid

Artikel 2a, vierde lid

Artikel 7b.1, vierde lid

Artikel 2a, vijfde lid

Artikel 7b.1, vijfde lid

Artikel 2a, zesde lid, onderdelen a t/m d

Artikel 7b.1, zesde lid, onderdelen a t/m d

Artikel 2a, zevende lid

Artikel 7b.1, zevende lid

Artikel 2a, achtste lid

Artikel 7b.1, negende lid

   

Artikel 2b, eerste lid

Artikel 7b.2, eerste lid

Artikel 2b, tweede lid

Artikel 7b.2, tweede lid

   

Artikel 2c

Artikel 7b.1, achtste lid

Artikel VII (inwerkingtreding)

Ingevolge artikel VII treedt dit besluit in werking met ingang van 1 januari 2015. In genoemd artikel is tevens bepaald dat dit besluit voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot gegevens en inlichtingen over het kalenderjaar 2014.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

De Nederlandse vertaling van dit verdrag is gepubliceerd in Trb. 2014, 128. In Trb. 2014, 22 is de titel van dit verdrag overigens nog als volgt vertaald: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika om internationale belastingnaleving te verbeteren en FATCA te implementeren.

X Noot
2

De Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, gesloten te Washington op 18 december 1992 (Trb. 1993, 77 en 158), zoals gewijzigd op 13 oktober 1993 (Trb. 1993, 184) en op 8 maart 2004 (Trb. 2004, 166).

X Noot
3

Het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken en het Protocol tot wijziging van het Verdrag, getekend te Straatsburg op 25 januari 1988 (Trb. 1991, 4 en Trb. 1997, 10), zoals gewijzigd op 27 mei 2010 (Trb. 2010, 221 en 314).

X Noot
4

Regulations Relating to Information Reporting by Foreign Financial Institutions and Withholding on Certain Payments to Foreign Financial Institutions and Other Foreign Entities, TD 9657, published: March 6, 2014.

X Noot
6

Het bij koninklijke boodschap van 3 juli 2014 ingediende voorstel van wet tot goedkeuring van het op 18 december 2013 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22) (Kamerstukken 33 985).

X Noot
7

Kamerstukken II 2013/14, 33 985, nr. 3, blz. 17.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven