A. TITEL

Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;

Washington, 8 maart 2004

B. TEKST

Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika, geleid door de wens de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, ondertekend te Washington op 18 december 1992, zoals gewijzigd bij een protocol ondertekend te Washington op 13 oktober 1993 (hierna te noemen „de Overeenkomst") te wijzigen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Artikel 1 (Algemene reikwijdte) van de Overeenkomst wordt gewijzigd door toevoeging van het volgende lid:

„3. a. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, onderdeel b:

    • i. wordt elke kwestie aangaande de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst en in het bijzonder de vraag of een belastingmaatregel valt onder de reikwijdte van deze Overeenkomst uitsluitend beslist in overeenstemming met de bepalingen van artikel 29 (Regeling voor onderling overleg) van deze Overeenkomst; en

    • ii) zijn de bepalingen van artikel XVII van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten niet van toepassing op een belastingmaatregel tenzij de bevoegde autoriteiten overeenkomen dat de maatregel niet valt onder de reikwijdte van artikel 28 (Non-discriminatie) van deze Overeenkomst.

  • b) Voor de toepassing van dit lid wordt onder „maatregel" verstaan een wet, voorschrift, regel, procedure, beslissing, bestuursrechtelijke maatregel of een daarmee vergelijkbare bepaling of maatregel."

Artikel 2

Artikel 4 (Inwoner) wordt gewijzigd door de laatste zin van het eerste lid te schrappen en te vervangen door de volgende zin:

„De uitdrukking „inwoner van een van de Staten" omvat echter geen personen die in die Staat slechts aan belasting zijn onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat."

Artikel 3

  • a. Artikel 10 (Dividenden) van de Overeenkomst wordt geschrapt en vervangen door het volgende artikel:

„Artikel 10 Dividenden

1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

  • a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 10 percent van het totale aantal stemmen in het lichaam dat de dividenden betaalt bezit; en

  • b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

3. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, worden dividenden niet belast in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is indien de persoon die de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is een lichaam is dat inwoner is van de andere Staat dat gedurende het tijdvak van 12 maanden eindigend op de datum waarop het dividend wordt aangegeven onmiddellijk aandelen heeft bezeten die 80 procent of meer vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen in het lichaam dat de dividenden betaalt en:

  • a. vóór 1 oktober 1998 middellijk of onmiddellijk aandelen heeft bezeten die ten minste 80 percent van het totale aantal stemmen vertegenwoordigen in het lichaam dat de dividenden betaalt;

  • b. een gekwalificeerde persoon is uit hoofde van artikel 26, tweede lid, onderdeel c (Beperkingen van voordelen);

  • c. uit hoofde van artikel 26, derde lid, gerechtigd is tot de voordelen met betrekking tot de dividenden; of

  • d. uit hoofde van artikel 26, zevende lid, een beschikking heeft ontvangen ter zake van dit lid.

4. a. Onderdeel a van het tweede lid en het derde lid vinden geen toepassing in het geval waarin dividenden zijn betaald door een persoon van de Verenigde Staten die een Regulated Investment Company (RIC) of een Real Estate Investment Trust (REIT) is, of in het geval waarin de dividenden zijn betaald door een Nederlands lichaam dat een „beleggingsinstelling" is in de zin van artikel 28 van de Nederlandse Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna te noemen „beleggingsinstelling").

  • b. In het geval waarin dividenden zijn betaald door een RIC of een beleggingsinstelling, vindt het tweede lid, onderdeel b, toepassing.

  • c. In het geval waarin dividenden zijn betaald door een REIT, of, onverminderd onderdeel b van dit vierde lid, door een beleggingsinstelling die in dezelfde mate in onroerend goed investeert als vereist voor een REIT, vindt het tweede lid, onderdeel b, alleen toepassing indien:

    • i. de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een natuurlijke persoon is die een belang van ten hoogste 25 percent in de REIT of beleggingsinstelling bezit;

    • ii. de dividenden worden betaald met betrekking tot een categorie aandelen die op de beurs verhandeld wordt en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een belang heeft van ten hoogste 5 percent van enige soort van de aandelen van een REIT of beleggingsinstelling;

    • iii. de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een belang van ten hoogste 10 percent heeft in de REIT of beleggingsinstelling en de brutowaarde van geen enkel belang in onroerende zaken van de REIT of beleggingsinstelling meer bedraagt dan 10 percent van de brutowaarde van het totale belang van de REIT of beleggingsinstelling in onroerende zaken; of

    • iv. de uiteindelijk gerechtigde een beleggingsinstelling is, in het geval dividenden worden betaald door een REIT, of een RIC of een REIT, in het geval dividenden worden betaald door een beleggingsinstelling.

5. De bepalingen van de voorgaande leden laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

6. De uitdrukking „dividenden", zoals gebezigd in deze Overeenkomst, betekent inkomsten uit aandelen of andere rechten die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen. Voor de toepassing van dit lid omvat „dividenden" wat Nederland betreft tevens inkomsten uit schuldvorderingen die op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen en, wat de Verenigde Staten betreft, inkomsten uit schuldbewijzen die een recht geven op een aandeel in de winst.

7. De bepalingen van het eerste, tweede, derde en vierde lid van dit artikel zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 (Winst uit onderneming) of artikel 15 (Zelfstandige arbeid) van toepassing.

8. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch met uitzondering van het bepaalde in artikel 11 (Belastingheffing van vaste inrichtingen), de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn."

  • b. Artikel 25 (Vermijding van dubbele belasting) wordt gewijzigd door:

    • i. in de eerste zin van het tweede lid „het vijfde lid van artikel 10" te schrappen en te vervangen door „het zevende lid van artikel 10"; en

    • ii. in het derde lid, onderdeel c, „het tweede lid onder i van artikel 10" te schrappen en te vervangen door „het vierde lid van artikel 10".

Artikel 4

Artikel 11 (Belastingheffing van vaste inrichtingen) wordt gewijzigd door aan het eind van het derde lid de volgende nieuwe zin toe te voegen:

„Het eerste lid vindt geen toepassing in het geval van een lichaam dat:

  • a. vóór 1 oktober 1998 betrokken was bij activiteiten die leidden tot winst toe te rekenen aan die vaste inrichting of aan inkomsten of voordelen waarop de bepalingen van artikel 6, of naar gelang van het geval, artikel 14, eerste lid, van toepassing is;

  • b. een gekwalificeerde persoon is uit hoofde van artikel 26, tweede lid, onderdeel c (Beperkingen van voordelen) van deze Overeenkomst; of

  • c. uit hoofde van artikel 26, derde lid, gerechtigd is tot de voordelen met betrekking tot de dividenden; of

  • d. uit hoofde van artikel 26, zevende lid, een beschikking heeft ontvangen met betrekking tot dit lid."

Artikel 5

  • a. Artikel 19 (Pensioenen, lijfrenten, alimentatieuitkeringen) wordt gewijzigd door toevoeging van de volgende nieuwe leden:

„7. Indien een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de Staten lid is van, begunstigde tot of deelnemer in een vrijgesteld pensioenfonds dat inwoner is van de andere Staat, mag het inkomen behaald door het vrijgestelde pensioenfonds uitsluitend worden belast als inkomen van die persoon indien, en, met inachtneming van de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel, voor zover dat inkomen door het vrijgestelde pensioenfonds wordt betaald of ten goede komt aan die natuurlijke persoon (en niet wordt overgedragen aan een ander vrijgesteld pensioenfonds in die andere Staat).

8. Indien een natuurlijke persoon die lid is van, begunstigde tot of deelnemer in een vrijgesteld pensioenfonds dat gevestigd is in een van de Staten, in dienstverband of als zelfstandige werkzaam is in de andere Staat:

  • a. zijn de premies betaald door of namens die natuurlijke persoon aan het vrijgestelde pensioenfonds gedurende het tijdvak waarin hij in dienstverband of als zelfstandige werkzaam is in de andere Staat aftrekbaar (of worden niet bij de belastingheffing inbegrepen) voor de berekening van zijn belastbaar inkomen in die andere Staat; en

  • b. worden voordelen behaald door het vrijgestelde pensioenfonds of premies betaald aan het vrijgestelde pensioenfonds door of namens de werkgever van die natuurlijke persoon, gedurende dat tijdvak niet behandeld als onderdeel van het belastbare inkomen van die persoon en mogen dergelijke premies worden afgetrokken bij de berekening van de bedrijfswinst van zijn werkgever in die andere Staat.

De uit hoofde van dit lid beschikbare fiscale faciliëring mag niet hoger zijn dan de fiscale faciliëring die door de andere Staat zou zijn toegestaan aan inwoners van die Staat voor premies aan of uitkeringen voortvloeiend uit een in die Staat gevestigd vrijgesteld pensioenfonds.

9. De bepalingen van het achtste lid van dit artikel vinden alleen toepassing indien:

  • a. premies betaald door of namens de natuurlijke persoon of door of namens de werkgever van die natuurlijke persoon aan het vrijgestelde pensioenfonds (of aan een ander soortgelijk vrijgesteld pensioenfonds dat in de plaats gekomen is van het eerstbedoelde pensioenfonds) zijn betaald voordat de natuurlijke persoon in dienstverband of als zelfstandige ging werken in de andere Staat; en

  • b. de bevoegde autoriteit van de andere Staat ermee heeft ingestemd dat het vrijgestelde pensioenfonds over het algemeen overeenkomt met een in die andere Staat gevestigd vrijgesteld pensioenfonds.

10. a. Indien een staatsburger van de Verenigde Staten die in Nederland woont in Nederland in dienstbetrekking werkzaam is waarvan de inkomsten belastbaar zijn in Nederland en ten laste komen van een werkgever die inwoner is van Nederland of van een in Nederland gevestigde vaste inrichting, en de natuurlijke persoon lid is van, begunstigde tot of deelnemer in een in Nederland gevestigd vrijgesteld pensioenfonds,

    • i. dienen de premies betaald door of namens die natuurlijke persoon aan het vrijgestelde pensioenfonds gedurende het tijdvak waarin hij in dienstverband werkzaam is in Nederland en die toe te rekenen zijn aan het dienstverband aftrekbaar te zijn (of niet bij de belastingheffing te worden inbegrepen) bij de berekening van zijn belastbaar inkomen in de Verenigde Staten; en

    • ii. worden uitkeringen voortvloeiend uit het vrijgestelde pensioenfonds of door of namens de werkgever van die natuurlijke persoon gedurende dat tijdvak betaalde premies aan het vrijgestelde pensioenfonds en die toe te rekenen zijn aan dat dienstverband bij de berekening van het belastbare inkomen van de werknemer in de Verenigde Staten niet behandeld als onderdeel van het belastbare inkomen. Dit lid vindt uitsluitend toepassing voor zover de premies of uitkeringen in aanmerking komen voor fiscale faciliëring in Nederland.

  • b. De uit hoofde van dit lid beschikbare fiscale faciliëring mag niet hoger zijn dan die welke door de Verenigde Staten zou zijn toegestaan aan hun inwoners voor premies aan of voordelen behaald door een overeenkomstig vrijgesteld pensioenfonds dat in de Verenigde Staten is gevestigd.

  • c. Teneinde te bepalen of een natuurlijke persoon in aanmerking komt voor deelname in en belastingvoordeel in verband met een in de Verenigde Staten gevestigd vrijgesteld pensioenfonds, worden premies betaald aan of voordelen behaald door een in Nederland gevestigd vrijgesteld pensioenfonds behandeld als premies of uitkeringen uit hoofde van een overeenkomstig vrijgesteld pensioenfonds dat in de Verenigde Staten is gevestigd voorzover fiscale faciliëring uit hoofde van dit lid beschikbaar is voor de natuurlijke persoon.

  • d) Dit lid vindt alleen toepassing indien de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten ermee heeft ingestemd dat het vrijgestelde pensioenfonds over het algemeen overeenkomt met een in de Verenigde Staten gevestigd vrijgesteld pensioenfonds.

11. De voordelen bedoeld in het zevende, achtste, negende en tiende lid zijn met betrekking tot een in de Verenigde Staten gevestigd vrijgesteld pensioenfonds uitsluitend van toepassing indien het pensioenfonds zich in overeenstemming met het Nederlandse recht ten aanzien van aangewezen buitenlandse pensioenfondsen verplicht inlichtingen en zekerheid te verschaffen aan de belastingautoriteiten van Nederland."

  • b. Artikel 28 (Non-discriminatie) wordt gewijzigd door het vijfde lid te schrappen en het zesde en zevende lid om te nummeren tot het vijfde en zesde lid.

Artikel 6

Artikel 24 (Grondslag van de belastingheffing) van de Overeenkomst wordt gewijzigd door:

  • a. in de laatste zin van het eerste lid achter „voormalige staatsburger" „of langdurig inwoner" in te voegen;

  • b. in de laatste zin van het eerste lid „Amerikaans staatsburgerschap" te schrappen en te vervangen door „een dergelijke Amerikaanse status";

  • c. in het tweede lid, onderdeel a „vierde lid van artikel 19" te schrappen en te vervangen door „het vierde, zevende, achtste en tiende lid van artikel 19";

  • d. in de eerste zin van het derde lid „het vijfde lid van artikel 10" te schrappen en te vervangen door „het zevende lid van artikel 10"; en

  • e. het volgende nieuwe lid toe te voegen:

  • „4. In het geval van een bestanddeel van het inkomen, de winst of een voordeel verkregen door een persoon dat fiscaal transparant is krachtens het recht van een van beide Staten, wordt dit bestanddeel aangemerkt als zijnde verkregen door een inwoner van een Staat voorzover dat bestanddeel voor de toepassing van het belastingrecht van die Staat wordt behandeld als het inkomen, de winst of het voordeel van een inwoner."

Artikel 7

Artikel 26 (Beperkingen van voordelen) wordt geschrapt en vervangen door het volgende artikel:

„Artikel 26 Beperkingen van voordelen

1. Tenzij in dit artikel anders is bepaald, is een inwoner van een van de Staten die voordelen verkrijgt uit de andere Staat alleen gerechtigd tot alle voordelen uit deze Overeenkomst die anderszins worden toegekend aan inwoners van een Staat indien een dergelijke inwoner een gekwalificeerde persoon is als omschreven in het tweede lid van dit artikel en voldoet aan alle andere omschreven voorwaarden voor het verkrijgen van dergelijke voordelen.

2. Een inwoner van een van de Staten is uitsluitend een gekwalificeerde persoon voor een belastingjaar indien hij:

  • a. een natuurlijke persoon is; of

  • b. een Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan is; of

  • c. een lichaam is, indien

    • i. de voornaamste soort van zijn aandelen (en elke „disproportionate class of shares") genoteerd is aan een erkende effectenbeurs zoals beschreven in het achtste lid, letter a, onder i) of ii) van dit artikel en in deze aandelen regelmatig wordt gehandeld op een of meer erkende effectenbeurzen, tenzij het lichaam geen reële aanwezigheid heeft in de Staat waarvan het een inwoner is; of

    • ii. ten minste 50 percent van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen (en ten minste 50 percent van elke „disproportionate class of shares") van het lichaam onmiddellijk of middellijk het eigendom is van ten hoogste vijf lichamen die gerechtigd zijn tot de voordelen van letter c onder i), met dien verstande dat ingeval van middellijke eigendom elke tussenliggende eigenaar inwoner is van een van beide Staten;

  • d. een persoon is als beschreven in artikel 35 (Vrijgestelde Pensioenfondsen) van deze Overeenkomst, op voorwaarde dat:

    • i. meer dan 50 percent van de gerechtigden, leden of deelnemers natuurlijke personen van een van beide Staten zijn; of

    • ii. de organisatie die geldschieter is van een dergelijke persoon recht heeft op de voordelen van de Overeenkomst op grond van dit artikel; of

  • e. een niet in letter d beschreven organisatie zonder winstoogmerk is die krachtens een dergelijke hoedanigheid in het algemeen in haar woonstaat is vrijgesteld van een belastingheffing naar het inkomen; of

  • f. een persoon is, niet zijnde een natuurlijke persoon of een lichaam dat gerechtigd zou zijn tot de voordelen op grond van letter c onder i) maar daarvoor niet in aanmerking komt als gevolg van het niet hebben van reële aanwezigheid in haar woonstaat, indien:

    • i. op ten minste de helft van de dagen van een belastingjaar gekwalificeerde personen als bedoeld in letter a, b, c onder i), of letter d of e van dit lid, onmiddellijk of middellijk, aandelen of een ander belang als uiteindelijk gerechtigde van ten minste 50 percent van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam in eigendom hebben (en ten minste 50 percent van elke „disproportionate class of shares") en

    • ii. minder dan 50 percent van het bruto inkomen in dat belastingjaar van die persoon onmiddellijk of middellijk wordt betaald aan of toekomt aan personen die geen inwoner zijn van een van beide Staten in de vorm van betalingen die aftrekbaar zijn voor de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is in de Staat waarvan de persoon inwoner is (met uitzondering van betalingen als willekeurige derde verricht bij de normale bedrijfsuitoefening ter zake van diensten of lichamelijke zaken en betalingen in het kader van financiële verplichtingen aan een bank op voorwaarde dat indien de bank geen inwoner is van een van de Staten een dergelijke betaling toerekenbaar is aan een vaste inrichting van die bank gelegen in een van de Staten).

3. Niettegenstaande het feit dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten niet als gekwalificeerde persoon kan worden aangemerkt, is dit lichaam toch gerechtigd tot alle voordelen uit deze Overeenkomst die anderszins worden toegekend aan inwoners van een Staat ter zake van een inkomensbestanddeel indien het lichaam voldoet aan alle andere omschreven voorwaarden voor het verkrijgen van dergelijke voordelen en:

  • a. ten minste 95 percent van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen (en ten minste 50 percent van elke „disproportionate class of shares") van het lichaam onmiddellijk of middellijk in eigendom zijn van ten hoogste zeven personen die gelijkwaardige gerechtigden („equivalent beneficiaries") zijn; en

  • b. minder dan 50 percent van het bruto inkomen van het lichaam voor het belastingjaar waarin het inkomensbestanddeel afkomstig is onmiddellijk of middellijk wordt betaald aan of toekomt aan personen die geen gelijkwaardige gerechtigden (equivalent beneficiaries) zijn in de vorm van betalingen die aftrekbaar zijn voor de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is in de Staat waarvan het lichaam inwoner is (met uitzondering van betalingen als willekeurige derde verricht bij de normale bedrijfsuitoefening ter zake van diensten of lichamelijke zaken en betalingen in het kader van financiële verplichtingen aan een bank op voorwaarde dat indien de bank geen inwoner is van een van de Staten een dergelijke betaling toerekenbaar is aan een vaste inrichting van die bank gelegen in een van de Staten).

4. a. Niettegenstaande het feit dat een inwoner van een van de Staten niet als gekwalificeerde persoon kan worden aangemerkt, is deze inwoner toch gerechtigd tot alle voordelen uit deze Overeenkomst die anderszins worden toegekend aan inwoners van een Staat ter zake van een inkomensbestanddeel dat afkomstig is uit de andere Staat, indien de inwoner betrokken is bij het actief uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de eerstbedoelde Staat (anders dan activiteiten die bestaan uit het beleggen of het beheren van beleggingen voor eigen rekening van die inwoner, tenzij deze activiteiten bank- en verzekeringsactiviteiten of effectenhandel betreffen, welke door een bank of verzekeringsmaatschappij of een geregistreerd effectenbedrijf worden uitgeoefend), de voordelen verkregen uit de andere Staat zijn behaald in samenhang met, of bijkomstig zijn tot, die bedrijfsmatige activiteiten en die inwoner voldoet aan alle andere omschreven voorwaarden voor het verkrijgen van dergelijke voordelen.

  • b. Indien een inwoner van een van de Staten of een van de met hem verbonden ondernemingen een bedrijfsmatige activiteit in de andere Staat uitoefent waaruit een inkomensbestanddeel voortvloeit, geldt letter a van dit lid ten aanzien van dat inkomensbestanddeel uitsluitend indien de bedrijfsmatige activiteiten in de eerstbedoelde Staat wezenlijk zijn in relatie tot de bedrijfsmatige activiteiten in de andere Staat.

  • c. Bij het bepalen of een persoon betrokken is bij het actief uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in een van de Staten als bedoeld in letter a van dit lid, worden activiteiten die worden verricht door een vennootschap in welke de persoon een vennoot is en activiteiten die worden verricht door met de persoon verbonden personen geacht te worden verricht door die persoon. Een persoon wordt geacht met een andere persoon verbonden te zijn indien de ene persoon ten minste 50 percent van het belang als uiteindelijke gerechtigde bezit in de andere persoon (of, ingeval van een lichaam, ten minste 50 percent van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) of een andere persoon bezit, onmiddellijk of middellijk, ten minste 50 percent van het belang als uiteindelijk gerechtigde (of, ingeval van een lichaam, ten minste 50 percent van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) in elk van de personen. In ieder geval wordt een persoon geacht te zijn verbonden met een andere persoon indien, op basis van alle feiten en omstandigheden, de ene persoon zeggenschap heeft in de andere persoon of beide personen onder zeggenschap staan van dezelfde persoon of personen.

5. Een persoon die inwoner is van een van de Staten is eveneens gerechtigd tot alle voordelen van deze Overeenkomst die anderszins worden toegekend aan inwoners van een Staat indien die persoon werkzaam is als hoofdkantoor van een multinationale groep van vennootschappen en die inwoner voldoet aan elke andere omschreven voorwaarde voor het verkrijgen van dergelijke voordelen. Een persoon wordt voor dit doel alleen als hoofdkantoor beschouwd indien:

  • a. hij voorziet in een wezenlijk aandeel van het algemene toezicht op en bestuur van de groep, dat mede mag omvatten, maar niet hoofdzakelijk mag bestaan uit concernfinanciering;

  • b. de groep uit rechtspersonen bestaat, die inwoner zijn van en zich actief bezig houden met bedrijfsmatige activiteiten in ten minste vijf landen en waarvan de in elk van de vijf landen (of vijf groepen landen) verrichte bedrijfsmatige activiteiten ten minste 10 percent van het bruto-inkomen van de groep genereren;

  • c. de in ieder ander land dan de staat van vestiging van het hoofdkantoor verrichte bedrijfsmatige activiteiten minder dan 50 percent van het bruto-inkomen van de groep genereren;

  • d. niet meer dan 25 percent van zijn bruto-inkomen verkregen is uit de andere Staat;

  • e. hij onafhankelijke discretionaire bevoegdheid heeft en uitoefent om de functies bedoeld in letter a te verrichten;

  • f. hij in zijn land van vestiging onderworpen is aan dezelfde regels voor de belastingheffing over inkomen als personen zoals beschreven in het vierde lid;

  • g. het inkomen, dat is verkregen in de andere Staat, is verkregen in samenhang met of als bijkomstige voordeel van de actieve bedrijfsmatige activiteiten bedoeld in letter b;

Indien aan de vereisten met betrekking tot het bruto-inkomen van de letters b, c of d van dit lid niet is voldaan, wordt geacht hieraan te zijn voldaan wanneer aan die vereisten wel wordt voldaan door het gemiddelde te nemen van het bruto-inkomen van de voorafgaande vier jaar.

6. Een persoon die inwoner is van een van de Staten, die uit de andere Staat voordelen verkrijgt als genoemd in artikel 8 (Scheepvaart en Luchtvaart) en die op grond van de voorgaande leden geen recht heeft op de voordelen van deze Overeenkomst, heeft desalniettemin recht op de voordelen van deze Overeenkomst ten aanzien van die voordelen indien:

  • a. meer dan 50 percent van het belang als uiteindelijke gerechtigde in die persoon (of ingeval van een lichaam, meer dan 50 percent van de waarde van de aandelen van dat lichaam) middellijk of onmiddellijk eigendom is van gekwalificeerde personen of natuurlijke personen die inwoner zijn van een derde staat; of

  • b. in geval van een lichaam, de aandelen van dat lichaam voornamelijk en regelmatig verhandeld worden op een gevestigde markt voor waardepapieren in een derde staat, mits die derde staat een vrijstelling verleent onder soortgelijke voorwaarden voor voordelen als genoemd in artikel 8 van deze Overeenkomst aan staatsburgers en rechtspersonen van de andere Staat hetzij op grond van zijn nationale wetgeving of in onderlinge overeenstemming met die andere Staat of op grond van een overeenkomst tussen die derde staat en de andere Staat.

7. Een persoon die inwoner is van een van de Staten en die op grond van de voorgaande leden geen recht heeft op enkele of alle voordelen van deze Overeenkomst kunnen voordelen van deze Overeenkomst desalniettemin worden toegekend indien de bevoegde autoriteit van de Staat waaruit het desbetreffende inkomen afkomstig is, dit bepaalt. Bij deze bepaling houdt de bevoegde autoriteit als haar richtlijn rekening met de vraag of hetzij de oprichting, verwerving of instandhouding van die persoon, hetzij de uitoefening van zijn activiteiten, als een van de voornaamste doelstellingen het verkrijgen van de voordelen van deze Overeenkomst heeft of had. De bevoegde autoriteit van de Staat waaruit het inkomen afkomstig is, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere Staat alvorens zij op grond van dit lid de voordelen van de Overeenkomst onthoudt.

8. Bij de toepassing van dit artikel gelden de volgende bepalingen en definities:

  • a. De uitdrukking „erkende effectenbeurs" betekent:

    • i. het NASDAQ-systeem en elke effectenbeurs die voor de toepassing van de Securities Exchange Act van 1934 bij de Security and Exchange Commission in de Verenigde Staten is geregistreerd als een nationale beurs op het gebied van waardepapieren;

    • ii. de Amsterdamse effectenbeurs en elke andere effectenbeurs die onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten (of zijn opvolger) in Nederland;

    • iii. De Ierse effectenbeurs, de Zwitserse effectenbeurs en de effectenbeurzen van Brussel, Frankfurt, Hamburg, Johannesburg, Londen, Madrid, Milaan, Parijs, Stockholm, Sydney, Tokio, Toronto en Wenen; en

    • iv. elke andere effectenbeurs die de bevoegde autoriteiten voor de toepassing van dit artikel erkennen;

b. i. De uitdrukking „voornaamste soort aandelen" betekent de gewone of normale aandelen van het lichaam, mits die soort aandelen de meerderheid van het totale aantal stemmen in en van de waarde van het lichaam vertegenwoordigt. Indien geen enkele soort gewone of normale aandelen de meerderheid van het totale aantal stemmen in en van de waarde van het lichaam vertegenwoordigt, dan betekent de uitdrukking „voornaamste soort aandelen" die soort of die soorten aandelen die in totaal een meerderheid van het totale aantal stemmen in en van de waarde van de lichaam vertegenwoordigen.

ii. De uitdrukking „aandelen" omvat certificaten en trustcertificaten daarvan;

  • c. De uitdrukking „disproportionate class of shares" betekent elke soort aandelen in een lichaam dat inwoner is van een van de Staten die de aandeelhouder recht geeft op een onevenredig hoger aandeel, door middel van dividend, afkoopsommen of op andere wijze, in het inkomen dat in het andere Staat wordt gegenereerd door bepaalde activa of activiteiten van het lichaam;

  • d. Een lichaam heeft geen reële aanwezigheid in de Staat waarvan het inwoner is indien:

    • i. A. het totale volume van de handel in aandelen van een dergelijk lichaam op erkende effectenbeurzen die in de andere Staat zijn gevestigd groter is dan het totale volume van de handel in die aandelen op erkende effectenbeurzen in de primaire economische zone van dat lichaam, of

    • B. de aandelen van het lichaam worden niet verhandeld op enige erkende effectenbeurs die gevestigd is in de primaire economische zone van de Staat waarvan het lichaam inwoner is, of de handel op een dergelijke effectenbeurs of op dergelijke effectenbeurzen minder bedraagt dan 10 percent van de totale wereldwijde handel in aandelen van een dergelijk lichaam; en

    • ii. de voornaamste plaats van waaruit het lichaam wordt geleid en bestuurd niet ligt in de Staat waarvan het lichaam inwoner is;

  • e. Bij de vaststellingen bedoeld in letter (d),

    • i. mag, voor de toepassing van onderdeel i) daarvan, het lichaam gebruik maken van de gemiddelde handelsvolumes van de drie voorafgaande jaren;

    • ii. omvat de primaire economische zone van Nederland de lidstaten van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte. De primaire economische zone van de Verenigde Staten omvat de staten die partij zijn bij de Noord Amerikaanse Vrijhandels Associatie; en

    • iii. ligt de voornaamste plaats van waaruit het lichaam wordt geleid en bestuurd uitsluitend in de Staat waarvan het lichaam inwoner is indien de „executive officers and senior management employees" hun dagelijkse verantwoordelijkheden voor strategische, financiële en operationele beleidsbeslissingen voor het lichaam (inclusief haar directe en indirecte deelnemingen) meer in die Staat uitoefenen dan in enige andere Staat en de staven meer van de dagelijkse activiteiten die nodig zijn om die beslissingen voor te bereiden en te maken verrichten in die Staat dan in enige andere Staat.

  • f. een gelijkwaardige gerechtigde („equivalent beneficiary") is een inwoner van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte, of van een Staat die partij is bij de Noord Amerikaanse Vrijhandels Associatie, evenwel uitsluitend indien die inwoner:

    • i. A. gerechtigd zou zijn tot alle voordelen van een algemene overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting tussen enige lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte, of van een Staat die deel uitmaakt van de Noord Amerikaanse Vrijhandels Associatie en de Staat ter zake waarvan aanspraak wordt gemaakt op de voordelen van deze Overeenkomst op grond van bepalingen die overeenkomen met letter a, b, c onder i, d of e van het tweede lid van dit artikel, met dien verstande dat indien een dergelijke overeenkomst geen algemeen artikel inzake beperkingen van voordelen bevat, die persoon wordt aangemerkt als een gekwalificeerde persoon op grond van letter a, b, c onder i, d of e van het tweede lid van dit artikel indien die persoon op grond van artikel 4 (Inwoner) van deze Overeenkomst inwoner zou zijn van een van de Staten; en

    • B. ten aanzien van de inkomsten als bedoeld in de artikelen 10 (Dividenden), 11 (Belastingheffing van vaste inrichtingen), 12 (Interest) of 13 (Royalty's) van deze Overeenkomst, op grond van een dergelijke overeenkomst gerechtigd zou zijn tot een belastingtarief ten aanzien van een afzonderlijke soort inkomsten waarvoor op grond van deze Overeenkomst aanspraak wordt gemaakt op voordelen, dat ten minste zo laag is als het tarief dat van toepassing is op grond van deze Overeenkomst; of

    • ii. inwoner is van een Staat die een gekwalificeerde persoon is op grond van letter a, b, c onder i, d of e van het tweede lid van dit artikel.

Met het oog op de toepassing van het derde lid van artikel 10 (Dividenden) wordt, teneinde vast te stellen of een persoon die, onmiddellijk of middellijk, aandelen bezit in een lichaam dat aanspraak maakt op de voordelen van deze overeenkomst een gelijkwaardige gerechtigde („equivalent beneficiary") is, een dergelijk persoon geacht hetzelfde stemrecht te hebben in het lichaam dat de dividenden uitkeert als het lichaam dat aanspraak maakt op de voordelen in een dergelijk lichaam;

  • g. ten aanzien van dividenden, interest en royalty's afkomstig uit Nederland waartoe een lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten uiteindelijk gerechtigd is, wordt een lichaam dat inwoner is van een lidstaat van de Europese Unie behandeld alsof voldaan wordt aan de vereisten van letter f, onder i)B) teneinde vast te stellen of een dergelijke inwoner van de Verenigde Staten op grond van dit lid aanspraak kan maken op voordelen indien een betaling van dividenden, interest of royalty's afkomstig uit Nederland direct aan een dergelijke inwoner van een lidstaat van de Europese Unie wordt betaald vrijgesteld zou zijn van enige belastingheffing op grond van een richtlijn van de Europese Unie, niettegenstaande het feit dat een overeenkomst met betrekking tot belastingen naar het inkomen tussen Nederland en die andere lidstaat van de Europese Unie zou voorzien in een hoger belastingtarief ten aanzien van dergelijke betalingen dan het belastingtarief dat van toepassing is op een dergelijk lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten, op grond van artikel 10 (Dividenden), 12 (Interest), of 13 (Royalty's) van deze Overeenkomst;

  • h. voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel worden de aandelen van een bepaalde aandelensoort in een belastingjaar aangemerkt als regelmatig te worden verhandeld op een of meer van de erkende effectenbeurzen indien gedurende het tijdvak van twaalf maanden dat eindigt op de dag voordat het belastingjaar begint het totale aantal aandelen van die soort die verhandeld wordt op die effectenbeurs of beurzen ten minste 6 percent beloopt van het gemiddelde aantal van die soort geplaatste aandelen gedurende dat tijdvak van twaalf maanden."

Artikel 8

Artikel 32 (Beperking van artikelen 30 en 31) wordt geschrapt en vervangen door het volgende artikel:

„Artikel 32 Beperking van de artikelen 30 en 31

1. In geen geval worden de bepalingen van artikel 30 (Uitwisseling van inlichtingen en administratieve bijstand) en artikel 31 (Hulp en bijstand bij invordering) zo uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:

  • a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;

  • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn krachtens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;

  • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, of inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

2. Onverminderd het eerste lid, zijn de bevoegde autoriteiten van beide Staten bevoegd inlichtingen te verzamelen en te verstrekken die in het bezit zijn van financiële instellingen, gevolmachtigden of personen die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreden of inlichtingen te verzamelen en verstrekken over personen die belangen in een andere persoon houden, met inbegrip van aandelen aan toonder, ongeacht de wetten of praktijken in de Staat die het verkrijgen van dergelijke informatie anders zouden beletten.

3. De bepalingen van deze Overeenkomst verplichten een Staat niet inlichtingen te verzamelen of te verstrekken waardoor vertrouwelijke communicatie tussen een cliënt en een advocaat, notaris of een andere erkende juridische vertegenwoordiger zou worden onthuld indien dergelijke communicatie:

  • a. plaatsvindt ten behoeve van het verzoeken om of verstrekken van juridisch advies; of

  • b. plaatsvindt ten behoeve van bestaande of mogelijk in te stellen gerechtelijke procedures."

Artikel 9

  • a. Artikel 2 (Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is) wordt gewijzigd door in het eerste lid „de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965, hierna te noemen: „winstaandeel" te schrappen en te vervangen door „de Mijnbouwwet, hierna te noemen: „winstaandeel".

  • b. Artikel 18 (Artiesten en sportbeoefenaars) wordt aangepast door „Nederlandse guldens" in het eerste lid te schrappen en te vervangen door „euro".

  • c. Artikel 22 (Studenten en personen in opleiding) wordt aangepast door „Nederlandse guldens" in het eerste lid, onderdeel b, onder ii, en in het tweede lid, onderdeel b, te schrappen en te vervangen door „euro".

Artikel 10

1. Dit Protocol treedt in werking na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de in hun onderscheiden Staten constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan, en de bepalingen ervan vinden toepassing:

  • a. ter zake van bronbelastingen over bedragen betaald of uitgekeerd op of na de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het Protocol in werking treedt, en

  • b. ter zake van andere belastingen over belastingtijdvakken die beginnen op of na 1 januari van het jaar volgend op de datum waarop het Protocol in werking treedt.

2. Niettegenstaande het eerste lid, kan eenieder die recht heeft op voordelen uit hoofde van de Overeenkomst voorafgaande aan de wijziging bij dit Protocol, en die op grond daarvan recht zou hebben op meer voordelen dan uit hoofde van de Overeenkomst zoals gewijzigd bij dit Protocol, de ongewijzigde Overeenkomst naar keuze van een dergelijke persoon met betrekking tot deze persoon volledig van kracht blijven gedurende een tijdvak van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de bepalingen van dit Protocol van kracht zouden zijn geworden uit hoofde van het eerste lid van dit artikel.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Washington DC, op de achtste maart 2004, in tweevoud, in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

JOOP G. WIJN

Voor de Regering van de Verenigde Staten van Amerika

JOHN W. SNOW


Protocol amending the Convention between the Kingdom of the Netherlands and the United states of America for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income

The Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the United States of America, desiring to amend the Convention between the Kingdom of the Netherlands and United States of America for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income, signed at Washington on December 18, 1992, as amended by a protocol signed at Washington on October 13, 1993 (hereinafter referred to as ``the Convention"),

Have agreed as follows:

Article 1

Article 1 (General Scope) of the Convention is amended by adding the following paragraph:

``3. a) Notwithstanding the provisions of subparagraph 2 b):

    • (i) any question arising as to the interpretation or application of this Convention and, in particular, whether a taxation measure is within the scope of this Convention shall be determined exclusively in accordance with the provisions of Article 29 (Mutual Agreement Procedure) of this Convention; and

    • (ii) the provisions of Article XVII of the General Agreement on Trade in Services shall not apply to a taxation measure unless the competent authorities agree that the measure is not within the scope of Article 28 (Non-Discrimination) of this Convention.

  • b) For the purpose of this paragraph, a ``measure" is a law, regulation, rule, procedure, decision, administrative action, or any similar provision or action."

Article 2

Article 4 (Resident) is amended by omitting the last sentence of paragraph 1 and substituting the following sentence:

``However, the term ``resident of one of the States" does not include any person who is liable to tax in that State in respect only of income from sources in that State."

Article 3

  • a) Article 10 (Dividends) of the Convention is omitted and the following Article is substituted:

``Article 10 Dividends

1. Dividends paid by a company which is a resident of one of the States to a resident of the other State may be taxed in that other State.

2. However, such dividends may also be taxed in the State of which the company paying the dividends is a resident and according to the laws of that State, but if the beneficial owner of the dividends is a resident of the other State, the tax so charged shall not exceed:

  • a) 5 percent of the gross amount of the dividends if the beneficial owner is a company which holds directly at least 10 percent of the voting power in the company paying the dividends; and

  • b) 15 percent of the gross amount of the dividends in all other cases.

3. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, dividends shall not be taxed in the State of which the company paying the dividends is a resident if the person who is the beneficial owner of the dividends is a company that is a resident of the other State that has owned directly shares representing 80 percent or more of the voting power in the company paying the dividends for a 12-month period ending on the date the dividend is declared and:

  • a) owned, directly or indirectly, shares representing at least 80 percent of the voting power in the company paying the dividends prior to October 1st, 1998;

  • b) is a qualified person by reason of subparagraph c) of paragraph 2 of Article 26 (Limitation on Benefits);

  • c) is entitled to benefits with respect to the dividends under paragraph 3 of Article 26; or

  • d) has received a determination pursuant to paragraph 7 of Article 26 with respect to this paragraph.

4. a) Subparagraph a) of paragraph 2 and paragraph 3 shall not apply in the case of dividends paid by a United States person that is a Regulated Investment Company (RIC) or a Real Estate Investment Trust (REIT) or in the case of dividends paid by a Dutch company that is a ``beleggingsinstelling" in the sense of Article 28 of the Netherlands Corporation Tax Act (Wet op de vennootschapsbelasting 1969) (hereinafter referred to as ``beleggingsinstelling").

  • b) In the case of dividends paid by a RIC or a beleggingsinstelling, subparagraph b) of paragraph 2 shall apply.

  • c) In the case of dividends paid by a REIT or, notwithstanding subparagraph b) of this paragraph 4, by a beleggingsinstelling that invests in real estate to the same extent as is required of a REIT, subparagraph b) of paragraph 2 shall apply only if:

    • (i) the beneficial owner of the dividends is an individual holding an interest of not more than 25 percent in the REIT or beleggingsinstelling;

    • (ii) the dividends are paid with respect to a class of stock that is publicly traded and the beneficial owner of the dividends holds an interest of not more than 5 percent of any class of the stock of the REIT or beleggingsinstelling;

    • (iii) the beneficial owner of the dividends holds an interest of not more than 10 percent in the REIT or beleggingsinstelling and the gross value of no single interest in real property held by the REIT or beleggingsinstelling exceeds 10 percent of the gross value of the total interest in real property held by the REIT or beleggingsinstelling; or

    • (iv) the beneficial owner is a beleggingsinstelling, in the case of dividends paid by a REIT, or a RIC or a REIT, in the case of dividends paid by a beleggingsinstelling.

5. The provisions of the preceding paragraphs shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.

6. The term ``dividends" as used in this Convention means income from shares or other rights participating in profits, as well as income from other corporate rights which is subjected to the same taxation treatment as income from shares by the laws of the State of which the company making the distribution is a resident. For the purposes of this paragraph, the term ``dividends" also includes, in the case of the Netherlands, income from debt claims that is subjected to the same taxation treatment as income from shares and, in the case of the United States, income from debt obligations carrying the right to participate in profits.

7. The provisions of paragraphs 1, 2, 3, and 4 of this Article shall not apply if the beneficial owner of the dividends, being a resident of one of the States, carries on business in the other State of which the company paying the dividends is a resident, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the holding in respect of which the dividends are paid forms part of the business property of such permanent establishment or pertains to such fixed base. In that case the provisions of Article 7 (Business Profits) or Article 15 (Independent Personal Services), as the case may be, shall apply.

8. Where a company which is a resident of one of the States derives profits or income from the other State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company, except insofar as such dividends are paid to a resident of that other State or insofar as the holding in respect of which the dividends are paid forms part of the business property of a permanent establishment or pertains to a fixed base situated in that other State, nor, except as provided in Article 11 (Branch Tax), subject the company's undistributed profits to a tax on the company's undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State."

  • b) Article 25 (Methods of Elimination of Double Taxation) is modified by

    • (i) omitting in the first sentence of paragraph 2 ``paragraph 5 of Article10" and substituting ``paragraph 7 of Article 10"; and

    • (ii) omitting in subparagraph 3(c) ``paragraph 2(i) of Article 10" and substituting ``paragraph 4 of Article 10".

Article 4

Article 11 (Branch Tax) is modified by adding at the end of paragraph 3 the following new sentence:

``Paragraph 1 shall not apply in the case of a company that:

  • a) prior to October 1st, 1998 was engaged in activities giving rise to profits attributable to that permanent establishment or to income or gains to which the provisions of Article 6 or, as the case may be, paragraph 1 of Article 14 apply;

  • b) is a qualified person by reason of subparagraph c) of paragraph 2 of Article 26 (Limitation on Benefits) of this Convention; or

  • c) is entitled to benefits with respect to the dividends under paragraph 3 of Article 26; or

  • d) has received a determination pursuant to paragraph 7 of Article 26 with respect to this paragraph."

Article 5

  • a) Article 19 (Pensions, Annuities, Alimony) is amended by adding the following new paragraphs:

``7. Where an individual who is a resident of one of the States is a member or beneficiary of, or participant in, an exempt pension trust that is a resident of the other State, income earned by the exempt pension trust may be taxed as income of that individual only when, and, subject to the provisions of paragraphs 1, 2 and 3 of this Article, to the extent that, it is paid to, or for the benefit of, that individual from the exempt pension trust (and not transferred to another exempt pension trust in that other State).

8. Where an individual who is a member or beneficiary of, or participant in, an exempt pension trust established in one of the States exercises an employment or self-employment in the other State:

  • a) contributions paid by or on behalf of that individual to the exempt pension trust during the period that he exercises an employment or self-employment in the other State shall be deductible (or excludible) in computing his taxable income in that other State; and

  • b) any benefits accrued under the exempt pension trust, or contributions made to the exempt pension trust by or on behalf of the individual's employer, during that period shall not be treated as part of the employee's taxable income and any such contributions shall be allowed as a deduction in computing the business profits of his employer in that other State. The relief available under this paragraph shall not exceed the relief that would be allowed by the other State to residents of that State for contributions to, or benefits accrued under, an exempt pension trust established in that State.

9. The provisions of paragraph 8 of this Article shall not apply unless:

  • a) contributions by or on behalf of the individual, or by or on behalf of the individual's employer, to the exempt pension trust (or to another similar exempt pension trust for which the first-mentioned exempt pension trust was substituted) were made before the individual began to exercise an employment or self-employment in the other State; and

  • b) the competent authority of the other State has agreed that the exempt pension trust generally corresponds to an exempt pension trust established in that other State.

10. a) Where a citizen of the United States who is a resident of the Netherlands exercises an employment in the Netherlands the income from which is taxable in the Netherlands and is borne by an employer who is a resident of the Netherlands or by a permanent establishment situated in the Netherlands, and the individual is a member or beneficiary of, or participant in, an exempt pension trust established in the Netherlands,

    • (i) contributions paid by or on behalf of that individual to the exempt pension trust during the period that he exercises the employment in the Netherlands, and that are attributable to the employment, shall be deductible (or excludible) in computing his taxable income in the United States; and

    • (ii) any benefits accrued under the exempt pension trust, or contributions made to the exempt pension trust by or on behalf of the individual's employer, during that period, and that are attributable to the employment, shall not be treated as part of the employee's taxable income in computing his taxable income in the United States. This paragraph shall apply only to the extent that the contributions or benefits qualify for tax relief in the Netherlands.

  • b) The relief available under this paragraph shall not exceed the relief that would be allowed by the United States to its residents for contributions to, or benefits accrued under, a generally corresponding exempt pension trust established in the United States.

  • c) For purposes of determining an individual's eligibility to participate in and receive tax benefits with respect to an exempt pension trust established in the United States, contributions made to, or benefits accrued under, an exempt pension trust established in the Netherlands shall be treated as contributions or benefits under a generally corresponding exempt pension trust established in the United States to the extent relief is available to the individual under this paragraph.

  • d) This paragraph shall not apply unless the competent authority of the United States has agreed that the exempt pension trust generally corresponds to an exempt pension trust established in the United States.

11. The benefits of paragraphs 7, 8, 9 and 10 will apply with respect to an exempt pension trust that is established in the United States only if the pension trust undertakes to provide information and to provide surety to the tax authorities of the Netherlands in accordance with the Netherlands law regarding designated foreign pension trusts."

  • b) Article 28 (Non-Discrimination) is modified by omitting paragraph 5 and re-numbering paragraphs 6 and 7 as 5 and 6.

Article 6

Article 24 (Basis of Taxation) of the Convention is amended by:

  • a) inserting in the last sentence of paragraph 1 ``or long-term resident" after ``include a former citizen";

  • b) omitting in the last sentence of paragraph 1 ``United States citizenship" and substituting ``such United States status";

  • c) omitting in subparagraph 2 a) ``paragraph 4 of Article 19" and substituting ``paragraphs 4, 7, 8 and 10 of Article 19";

  • d) omitting in the first sentence of paragraph 3 ``paragraph 5 of Article 10" and substituting ``paragraph 7 of Article 10"; and

  • e) adding a new paragraph as follows:

  • ``4. In the case of an item of income, profit or gain derived through a person that is fiscally transparent under the laws of either State, such item shall be considered to be derived by a resident of a State to the extent that the item is treated for the purposes of the taxation law of such State as the income, profit or gain of a resident."

Article 7

Article 26 (Limitation on Benefits) of the Convention is omitted and the following Article is substituted:

``Article 26 Limitation on benefits

1. Except as otherwise provided in this Article, a resident of one of the States that derives income from the other State shall be entitled to all the benefits of this Convention otherwise accorded to residents of a State only if such resident is a ``qualified person" as defined in paragraph 2 of this Article and satisfies any other specified conditions for the obtaining of such benefits.

2. A resident of one of the States is a qualified person for a taxable year only if such resident is either:

  • a) an individual;

  • b) a State, or a political subdivision or local authority thereof;

  • c) a company, if

    • (i) the principal class of its shares (and any disproportionate class of shares) is listed on a recognized stock exchange specified in clauses i) or ii) of subparagraph a) of paragraph 8 of this Article and is regularly traded on one or more recognized stock exchanges, unless the company has no substantial presence in the State of which it is a resident; or

    • (ii) shares representing at least 50 percent of the aggregate voting power and value (and at least 50 percent of any disproportionate class of shares) of the company are owned directly or indirectly by five or fewer companies entitled to benefits under clause i) of this subparagraph, provided that, in the case of indirect ownership, each intermediate owner is a resident of either State;

  • d) a person described in Article 35 (Exempt Pension Trusts) of this Convention, provided that:

    • (i) more than 50 percent of the person's beneficiaries, members or participants are individuals who are residents of either State; or

    • (ii) the organization sponsoring such person is entitled to the benefits of the Convention pursuant to this Article;

  • e) a not-for-profit organization not described in subparagraph d) that, by virtue of such status, is generally exempt from income taxation in its State of residence; or

  • f) a person, other than an individual or a company that would qualify for benefits under clause i) of subparagraph c) but for the fact that it has no substantial presence in the State of which it is a resident, if:

    • (i) on at least half the days of the taxable year persons that are qualified persons by reason of subparagraphs a), b), clause i) of subparagraph c), or subparagraphs d) or e) of this paragraph own, directly or indirectly, shares or other beneficial interests representing at least 50 percent of the aggregate voting power and value (and at least 50 percent of any disproportionate class of shares) of the person, and

    • (ii) less than 50 percent of the person's gross income for that taxable year is paid or accrued, directly or indirectly, to persons who are not residents of either State in the form of payments that are deductible for the purposes of the taxes covered by this Convention in the State of which the person is a resident (but not including arm's length payments in the ordinary course of business for services or tangible property and payments in respect of financial obligations to a bank, provided that where such a bank is not a resident of a State such payment is attributable to a permanent establishment of that bank located in one of the States).

3. Notwithstanding that a company that is a resident of a State may not be a qualified person, it shall be entitled to all the benefits of this Convention otherwise accorded to residents of a State with respect to an item of income if it satisfies any other specified conditions for the obtaining of such benefits and:

  • a) shares representing at least 95 percent of the aggregate voting power and value (and at least 50 percent of any disproportionate class of shares) of the company are owned, directly or indirectly, by seven or fewer persons who are equivalent beneficiaries; and

  • b) less than 50 percent of the company's gross income for the taxable year in which the item of income arises is paid or accrued, directly or indirectly, to persons who are not equivalent beneficiaries, in the form of payments that are deductible for the purposes of the taxes covered by this Convention in the State of which the company is a resident (but not including arm's length payments in the ordinary course of business for services or tangible property and payments in respect of financial obligations to a bank, provided that where such a bank is not a resident of a State such payment is attributable to a permanent establishment of that bank located in one of the States).

4. a) Notwithstanding that a resident of a State may not be a qualified person, it shall be entitled to all the benefits of this Convention otherwise accorded to residents of a State with respect to an item of income derived from the other State, if the resident is engaged in the active conduct of a trade or business in the first-mentioned State (other than the activities of making or managing investments for the resident's own account, unless these activities are banking, insurance or securities dealing carried on by a bank, insurance company or registered securities dealer), the income derived from the other State is derived in connection with, or is incidental to, that trade or business and that resident satisfies any other specified conditions for the obtaining of such benefits.

  • b) If a resident of one of the States or any of its associated enterprises carries on a trade or business activity in the other State which gives rise to an item of income, subparagraph a) of this paragraph shall apply to such item only if the trade or business activity in the first-mentioned State is substantial in relation to the trade or business activity in the other State.

  • c) In determining whether a person is engaged in the active conduct of a trade or business in a State under subparagraph a) of this paragraph, activities conducted by a partnership in which that person is a partner and activities conducted by persons connected to such person shall be deemed to be conducted by such person. A person shall be connected to another if one possesses at least 50 percent of the beneficial interest in the other (or, in the case of a company, shares representing at least 50 percent of the aggregate voting power and value of the company or of the beneficial equity interest in the company) or another person possesses, directly or indirectly, at least 50 percent of the beneficial interest (or, in the case of a company, shares representing at least 50 percent of the aggregate voting power and value of the company or of the beneficial equity interest in the company) in each person. In any case, a person shall be considered to be connected to another if, on the basis of all the facts and circumstances, one has control of the other or both are under the control of the same person or persons.

5. A person that is a resident of a State shall also be entitled to all the benefits of this Convention otherwise accorded to residents of a State if that person functions as a headquarters company for a multinational corporate group and that resident satisfies any other specified conditions for the obtaining of such benefits. A person shall be considered a headquarters company for this purpose only if:

  • a) it provides a substantial portion of the overall supervision and administration of the group, which may include, but cannot be principally, group financing;

  • b) the corporate group consists of corporations resident in, and engaged in an active business in, at least five countries, and the business activities carried on in each of the five countries (or five groupings of countries) generate at least 10 percent of the gross income of the group;

  • c) the business activities carried on in any one country other than the State of residence of the headquarters company generate less than 50 percent of the gross income of the group;

  • d) no more than 25 percent of its gross income is derived from the other State;

  • e) it has, and exercises, independent discretionary authority to carry out the functions referred to in subparagraph a);

  • f) it is subject to the same income taxation rules in its country of residence as persons described in paragraph 4; and

  • g) the income derived in the other State either is derived in connection with, or is incidental to, the active business referred to in subparagraph b).

If the gross income requirements of subparagraphs b), c), or d) of this paragraph are not fulfilled, they will be deemed to be fulfilled if the required ratios are met when averaging the gross income of the preceding four years.

6. A person, resident of one of the States, which derives from the other State income mentioned in Article 8 (Shipping and Air Transport) and which is not entitled to the benefits of this Convention because of the foregoing paragraphs, shall nevertheless be entitled to the benefits of this Convention with respect to such income if:

  • a) more than 50 percent of the beneficial interest in such person (or in the case of a company, more than 50 percent of the value of the stock of such company) is owned, directly or indirectly, by qualified persons or individuals who are residents of a third state; or

  • b) in the case of a company, the stock of such company is primarily and regularly traded on an established securities market in a third state, provided that such third state grants an exemption under similar terms for profits as mentioned in Article 8 of this Convention to citizens and corporations of the other State either under its national law or in common agreement with that other State or under a Convention between that third state and the other State.

7. A person resident of one of the States, who is not entitled to some or all of the benefits of this Convention because of the foregoing paragraphs, may, nevertheless, be granted benefits of this Convention if the competent authority of the State in which the income in question arises so determines. In making such determination, the competent authority shall take into account as its guidelines whether the establishment, acquisition or maintenance of such person or the conduct of its operations has or had as one of its principal purposes the obtaining of benefits under this Convention. The competent authority of the State in which the income arises will consult with the competent authority of the other State before denying benefits of the Convention under this paragraph.

8. For the purposes of this Article the following rules and definitions shall apply:

  • a) the term ``recognized stock exchange" means:

    • (i) the NASDAQ System and any stock exchange registered with the U.S. Securities and Exchange Commission as a national securities exchange under the U.S. Securities Exchange Act of 1934;

    • (ii) the Amsterdam Stock Exchange and any other stock exchange subject to regulation by the Authority for the Financial Markets (or its successor) in the Netherlands;

    • (iii) the Irish Stock Exchange, the Swiss Stock Exchange and the stock exchanges of Brussels, Frankfurt, Hamburg, Johannesburg, London, Madrid, Milan, Paris, Stockholm, Sydney, Tokyo, Toronto and Vienna; and

    • (iv) any other stock exchange which the competent authorities agree to recognize for the purposes of this Article;

  • b) (i) the term ``principal class of shares" means the ordinary or common shares of the company, provided that such class of shares represents the majority of the voting power and value of the company. If no single class of ordinary or common shares represents the majority of the aggregate voting power and value of the company, the ``principal class of shares" is that class or those classes that in the aggregate represent a majority of the aggregate voting power and value of the company;

  • (ii) the term ``shares" shall include depository receipts thereof or trust certificates thereof;

  • c) the term ``disproportionate class of shares" means any class of shares of a company resident in one of the States that entitles the shareholder to disproportionately higher participation, through dividends, redemption payments or otherwise, in the earnings generated in the other State by particular assets or activities of the company;

  • d) a company has no substantial presence in the State of which it is a resident if:

  • (i) A) the aggregate volume of trading in such company's stock on recognized stock exchanges located in the other State is greater than the aggregate volume of trading in its stock on recognized stock exchanges in its primary economic zone, or

    • B) the company is not traded on any recognized stock exchange located in the primary economic zone of the State of which the company is a resident, or trading on such exchange or exchanges constitutes less than 10 percent of total worldwide trading in such company's stock; and

    • (ii) the company's primary place of management and control is not in the State of which it is a resident;

  • e) in making the determinations in subparagraph d),

    • (i) for purposes of clause i) thereof, the company may make the determination using average trading volumes for the three preceding taxable years;

    • (ii) the primary economic zone of the Netherlands includes the member states of the European Union or the European Economic Area. The primary economic zone of the United States includes the states party to the North American Free Trade Agreement; and

    • (iii) the company's primary place of management and control will be in the State of which it is a resident only if executive officers and senior management employees exercise day-to-day responsibility for more of the strategic, financial and operational policy decision making for the company (including its direct and indirect subsidiaries) in that State than in any other state and the staffs conduct more of the day-to-day activities necessary for preparing and making those decisions in that State than in any other state.

  • f) an equivalent beneficiary is a resident of a member state of the European Union or of a European Economic Area state or of a party to the North American Free Trade Agreement but only if that resident:

    • (i) A) would be entitled to all the benefits of a comprehensive convention for the avoidance of double taxation between any member state of the European Union or a European Economic Area state or any party to the North American Free Trade Agreement and the State from which the benefits of this Convention are claimed under provisions analogous to subparagraph a), b), clause i) of subparagraph c) or subparagraph d) or e) of paragraph 2 of this Article, provided that if such convention does not contain a comprehensive limitation on benefits article, the person would be a qualified person under subparagraph a), b), clause i) of subparagraph c) or subparagraph d) or e) of paragraph 2 of this Article if such person were a resident of one of the States under Article 4 (Resident) of this Convention; and

    • B) with respect to income referred to in Article 10 (Dividends), 11 (Branch Tax), 12 (Interest) or 13 (Royalties) of this Convention, would be entitled under such convention to a rate of tax with respect to the particular class of income for which benefits are being claimed under this Convention that is at least as low as the rate applicable under this Convention; or

    • (ii) is a resident of a State that is a qualified person by reason of subparagraph a), b), clause i) of subparagraph c) or subparagraph d) or e) of paragraph 2 of this Article.

      For the purposes of applying paragraph 3 of Article 10 (Dividends) in order to determine whether a person, owning shares, directly or indirectly, in the company claiming the benefits of this Convention, is an equivalent beneficiary, such person shall be deemed to hold the same voting power in the company paying the dividend as the company claiming the benefits holds in such company;

  • g) with respect to dividends, interest or royalties arising in the Netherlands and beneficially owned by a company that is a resident of the United States, a company that is a resident of a member state of the European Union will be treated as satisfying the requirements of subparagraph f) i) B) for purposes of determining whether such United States resident is entitled to benefits under this paragraph if a payment of dividends, interest or royalties arising in the Netherlands and paid directly to such resident of a member state of the European Union would have been exempt from tax pursuant to any directive of the European Union, notwithstanding that the income tax convention between the Netherlands and that other member state of the European Union would provide for a higher rate of tax with respect to such payment than the rate of tax applicable to such United States company under Article 10 (Dividends), 12 (Interest), or 13 (Royalties) of this Convention;

  • h) for the purposes of paragraph 2 of this Article, the shares in a class of shares are considered to be regularly traded on one or more recognized stock exchanges in a taxable year if the aggregate number of shares of that class traded on such stock exchange or exchanges during the twelve months ending on the day before the beginning of that taxable year is at least six percent of the average number of shares outstanding in that class during that twelve-month period."

Article 8

Article 32 (Limitation of Articles 30 and 31) is omitted and the following Article is substituted:

``Article 32 Limitation of articles 30 and 31

1. In no case shall the provisions of Articles 30 (Exchange of Information and Administrative Assistance) and 31 (Assistance and Support in Collection) be construed so as to impose on one of the States the obligation:

  • a) to carry out administrative measures at variance with the laws and administrative practice of that or of the other State;

  • b) to supply information which is not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other State;

  • c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial, or professional secret or trade process, or information, the disclosure of which would be contrary to public policy.

2. Notwithstanding paragraph 1, the competent authority of each State shall have the authority to obtain and provide information held by financial institutions, nominees or persons acting in an agency or fiduciary capacity or information about persons holding interests, including bearer shares, in another person, regardless of any laws or practices of the State that might otherwise preclude the obtaining of such information.

3. The provisions of this Convention shall not impose on a State the obligation to obtain or provide information which would reveal confidential communications between a client and an attorney, solicitor or other admitted legal representative where such communications are:

  • a) produced for the purposes of seeking or providing legal advice; or

  • b) produced for the purposes of use in existing or contemplated legal proceedings."

Article 9

  • a) Article 2 (Taxes Covered) is modified by omitting ``the Mining Act of 1810 (Mijnwet 1810) with respect to concessions issued from 1967, or pursuant to the Netherlands Continental Shelf Mining Act of 1965 (Mijnwet Continentaal Plat 1965) hereinafter referred to as 'profit share"' in the first paragraph and substituting ``the Mining Act (Mijnbouwwet) hereinafter referred to as 'profit share"'.

  • b) Article 18 (Artistes and Athletes) is modified by omitting ``Netherlands guilders" in the first paragraph and substituting ``euro".

  • c) Article 22 (Students and Trainees) is modified by omitting ``Netherlands guilders" and substituting ``euro" in subparagraph 1 b) ii) and subparagraph 2 b).

Article 10

1. This Protocol shall enter into force on the later of the dates on which the respective Governments have notified each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective States have been complied with, and its provisions shall have effect:

  • a) in respect of taxes withheld at source, for amounts paid or credited on or after the first day of the second month next following the date on which the Protocol enters into force, and

  • b) in respect of other taxes, for taxable periods beginning on or after the first day of January in the year following the date of entry into force of the Protocol.

2. Notwithstanding paragraph 1, where any person entitled to benefits under the Convention as unmodified by this Protocol would have been entitled to greater benefits thereunder than under the Convention as modified by this Protocol, the Convention as unmodified shall, at the election of such person, continue to have effect in its entirety with respect to such person for a twelve-month period from the date on which the provisions of this Protocol would have effect under paragraph 1 of this Article.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorized thereto, have signed this Protocol.

DONE in duplicate at Washington, this 8th day of March, 2004, in the Netherlands and English languages, the two texts being equally authentic.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands:

JOOP G. WIJN

For the Government of the United States of America:

JOHN W. SNOW


D. PARLEMENT

Het Protocol behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Protocol kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Protocol treden ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Protocol in werking na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de in hun onderscheiden Staten constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan.

J. GEGEVENS

Tevens heeft op 8 maart 2004 een briefwisseling plaatsgevonden. De tekst van deze brieven luidt als volgt:

Nr. I

DEPARTMENT OF STATE WASHINGTON

Washington D.C., March 8, 2004

Excellency,

I have the honor to refer to the Protocol signed today between the United States of America and the Kingdom of the Netherlands Amending the Convention for the Avoidance of Double Taxation and the Prevention of Fiscal Evasion with Respect to Taxes on Income and to propose on behalf of the Government of the United States the following:

In the course of the negotiations leading to the conclusion of the Protocol signed today, the negotiators developed and agreed upon the Understanding that is attached to this note. The Understanding is a statement of intent setting forth a common understanding and interpretation of certain provisions of the Protocol reached by the delegations of the United States and the Kingdom of the Netherlands on behalf of their respective governments. These understandings and interpretations are intended to give guidance both to the taxpayers and the tax authorities of our two countries in interpreting these provisions. It was further decided that this Understanding will supersede the Understanding accompanying the 1992 Convention and the related exchange of notes accompanying the 1993 Protocol.

If the understandings and interpretations in the Understanding are acceptable, this note and your note reflecting such acceptance will memorialize the understandings and interpretations that the parties have reached.

Accept, Excellency, renewed assurances of my highest consideration.

For the Secretary of State:

ELIZABETH JONES

His ExcellencyBoudewijn van EenennaamAmbassador of the Kingdom of the Netherlands


Attachment

Understanding regarding the Convention between the Kingdom of the Netherlands and the United States of America for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income, signed on December 18, 1992 and amended by protocols signed on October 13, 1993 and March 8, 2004

I. In reference to paragraph 1 of Article 4 (Resident)

  • a) It is understood that for purposes of the Convention, the Government of one of the States, its political subdivisions or local authorities are to be considered as residents of that State.

  • b) It is understood that a company that is or would be a resident of a State pursuant to that State's domestic law will not be treated as a resident of that State for purposes of the Convention if it is treated as a resident of a third state pursuant to an income tax convention between that State and the third state.

II. In reference to paragraph 4 of Article 4 (Resident)

It is understood that, if a company is a resident of the Netherlands under paragraph 1 of Article 4 (Resident) and, because of the application of Section 269B of the Internal Revenue Code, such company is also a resident of the United States under paragraph 1 of Article 4, the question of its residency for the purposes of the application of this Convention shall be subject to a mutual agreement procedure as laid down in paragraph 4 of Article 4.

III. In reference to Article 7 (Business Profits)

It is understood that with respect to paragraphs 1 and 2 of Article 7 (Business Profits), where an enterprise of one of the States carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein, the profits of that permanent establishment shall not be determined on the basis of the total income of the enterprise, but shall be determined only on the basis of that portion of the income of the enterprise that is attributable to the actual activity of the permanent establishment in respect of such business. Specifically, in the case of contracts for the survey, supply, installation or construction of industrial, commercial or scientific equipment or premises, or of public works, when the enterprise has a permanent establishment, the profits attributable to such permanent establishment shall not be determined on the basis of the total amount of the contract, but shall be determined on the basis only of that part of the contract that is effectively carried out by the permanent establishment. The profits related to that part of the contract that is carried out by the head office of the enterprise shall not be taxable in the State in which the permanent establishment is situated.

IV. In reference to Article 9 (Associated Enterprises), Article 12 (Interest) and Article 29 (Mutual Agreement Procedure)

Nothing in paragraph 1 of Article 9 (Associated Enterprises) or paragraph 5 of Article 12 (Interest) shall prevent either State from determining the appropriate amount of interest deduction of an enterprise not only by reference to the amount of interest with respect to any particular debt-claim but also by reference to the overall amount of debt capital of the enterprise. In the context of a mutual agreement procedure under Article 29 (Mutual Agreement Procedure), the amount of the interest deduction shall be determined in a manner consistent with the principles of paragraph 1 of Article 9, by reference to conditions in commercial or financial relations which prevail between independent enterprises dealing at arm's length. Those principles are more fully examined and explained in OECD publications regarding ``thin capitalization".

V. In reference to Article 9 (Associated Enterprises) and Article 29 (Mutual Agreement Procedure)

In accordance with paragraph 3 of Article 29 (Mutual Agreement Procedure) the competent authorities shall endeavor to resolve by mutual agreement any case of double taxation arising by reason of an allocation of income, deductions, credits or allowances caused by the application of internal law regarding thin capitalization, earnings stripping, or transfer pricing, or other provisions potentially giving rise to double taxation. In this mutual agreement procedure, the proper allocation of income, deductions, credits or allowances under the Convention will be determined in a manner consistent with the principles of paragraph 1 of Article 9 (Associated Enterprises) by reference to conditions in commercial or financial relations that prevail between independent enterprises dealing at arm's length. Consistent with the mutual agreement procedures of other income tax conventions, including those entered by both States, a procedure under Article 29 concerning an adjustment in the allocation of income, deductions, credits or allowances by one of the States might result either in a correlative adjustment by the other State or in a full or partial readjustment by the first-mentioned State of its original adjustment.

VI. In reference to subparagraph 2 a) and paragraph 6 of Article 10 (Dividends)

It is understood that a beneficial owner of the dividends, who holds depository receipts or trust certificates evidencing beneficial ownership of the shares in lieu of the shares themselves in the company in question, may also claim the treaty benefits of subparagraph 2 a) of Article 10 (Dividends). In addition, it is understood that where a person loans shares (or other rights the income from which is subject to the same taxation treatment as income from shares) and receives from the borrower an obligation to pay an amount equivalent to any dividend distribution made with respect to the shares or other rights loaned during the term of such loan, such person shall be treated as the beneficial owner of the dividend paid with respect to such shares or other rights for purposes of the application of Article 10 to any such equivalent amount.

VII. In reference to Article 10 (Dividends) and subparagraph 8 b) ii) of Article 26 (Limitation on Benefits)

For the purpose of Article 10 and subparagraph 8 b) ii) of Article 26 (Limitation on Benefits), it is understood that depository receipts or trust certificates of shares will be considered to possess the rights attached to the shares which they replace, including the voting rights thereof.

VIII. In reference to paragraph 3 of Article 10 (Dividends), paragraph 3 of Article 11 (Branch Tax) and paragraph 7 of Article 26 (Limitation on Benefits)

It is understood that a resident that would qualify for benefits under subparagraph 3 a) of Article 10 (Dividends) or Article 11 (Branch Tax), but does not do so because it acquired the relevant shareholding on or after October 1st, 1998, is not prevented from requesting a determination from the competent authority pursuant to subparagraph 3 d) of that Article, so long as it also does not meet the requirements of 3 b) and 3 c).

IX. In reference to paragraph 1 of Article 14 (Capital Gains)

In determining for purposes of paragraph 1 of Article 14 (Capital Gains) whether the assets of a corporation resident in the United States consist, directly or indirectly, for the greater part of real property situated in the United States and whether the stock of such corporation is a ``United States real property interest", the United States confirms that it will take into account the fair market value of all of the assets of the corporation, including intangible business assets such as goodwill, whether or not appearing as an asset on the balance sheet for tax purposes, going concern value and intellectual property.

X. In reference to paragraph 8 of Article 14 (Capital Gains)

It is understood that paragraph 8 of Article 14 (Capital Gains) shall not apply to an alienation of property by a resident of one of the States if the tax that would otherwise be imposed on such alienation by the other State cannot reasonably be imposed or collected at a later time. For example, under the domestic law of the United States, a foreign corporation that qualifies as a ``United States real property holding corporation" is taxed in some circumstances if it transfers its assets to a United States corporation in a reorganization. In such a case, only if the shareholders of such foreign corporation agree to reduce basis (if and only to the extent available) by ``closing agreement" can the tax that otherwise would be imposed on such alienation be reasonably imposed or collected at a later time.

XI. In reference to paragraph 4 of Article 19 (Pensions, Annuities, Alimony)

It is understood that the term ``other public pensions" as used in paragraph 4 of Article 19 (Pensions, Annuities, Alimony) is intended to refer to United States tier 1 Railroad Retirement benefits.

XII. In reference to paragraphs 7, 8, 9 and 10 of Article 19 (Pensions, Annuities, Alimony)

It is understood that the term “exempt pension trust” includes those arrangements that are treated as exempt pension trusts for purposes of Article 35 (Exempt Pension Trusts).

XIII. In reference to paragraph 11 of Article 19 (Pensions, Annuities, Alimony)

It is understood that the competent authorities of both States will consult with a view to agreeing rules that will reduce the burden of the undertakings required of exempt pension trusts. Such rules will also seek to reduce the burden on the members or beneficiaries which may arise under Netherlands law.

XIV. In reference to paragraph 4 of Article 24 (Basis of Taxation)

  • a) It is understood that, where, by virtue of paragraph 4 of Article 24 (Basis of Taxation) an item of income is considered by a State to be derived by a person who is a resident of that State, and the same item is considered by the other State to be derived by a person who is a resident of that other State, the paragraph shall not prevent either State from taxing the item as the income of the person considered by that State to have derived the item of income.

The following example demonstrates the application of the preceding paragraph: Individual Z, a resident of the Netherlands, is the sole member of Y, a U.S. limited liability company (LLC). Y owns X, a U.S. corporation. Y has elected under the U.S. entity classification rules to be taxed as a U.S. corporation. Under Netherlands law, however, Y is treated, in this situation, as a fiscally transparent entity. On date A, X distributes a $100 dividend to Y. On date B, Y distributes a $100 dividend to Z. Under Netherlands law, the dividend from X to Y is considered to be derived by Z. The two States agree that, in these circumstances, the United States is not prevented from exercising full taxing jurisdiction over Y (which is treated as a U.S. corporation) and, accordingly, the United States may tax the dividends from X to Y and from Y to Z in accordance with its domestic law. However, with respect to the dividend from Y to Z, the rate of tax applicable to the dividend shall be determined in accordance with Article 10.

  • b) The competent authority of a State may grant the benefits of the Convention to a resident of the other State with respect to an item of income, even though it is not treated as income of the resident under the laws of that other State, in cases where the income would have been exempt from tax if it had been treated as the income of that resident.

The following example demonstrates the application of the preceding paragraph:

Z is an exempt pension trust within the meaning of Article 35 (Exempt Pension Trusts) that is a resident of the Netherlands for purposes of the Convention. Z is a member of Y, a U.S. limited liability company that has elected to be treated as fiscally transparent for U.S. tax purposes. Because of certain characteristics, Y is non-transparent under Netherlands law. Y owns shares in a number of U.S. companies that pay dividends currently. Under the general rule of paragraph 4 of Article 24 (Basis of Taxation), Z would not be entitled to the benefits of Article 10 (Dividends) because the income derived by Y is not treated by the Netherlands as the income of Z. However, the U.S. competent authority may determine that Z is entitled to benefits because Z would be exempt from tax on the income even if it were treated as having derived the income.

XV. In reference to Article 26 (Limitation on Benefits)

It is understood that the term “gross income” means the total revenues derived by a resident of a State from its principal operations, less the direct costs of obtaining such revenues.

XVI. In reference to subparagraph 2 f) and paragraph 3 of Article 26 (Limitation on Benefits)

It is understood that the proof a Dutch resident investment organization (a ``beleggingsinstelling" in the sense of Article 28 of the ``Wet op de vennootschapsbelasting 1969") has of the number of its Dutch resident individual and corporate shareholders as a result of the procedure used by such Dutch resident investment organization when claiming a reimbursement of tax withheld on its foreign dividend and interest income under paragraph 1 b) of Article 28 of the ``Wet op de vennootschapsbelasting 1969", can be used by such Dutch investment organization to show that it fulfills the requirements of paragraph 2 f) and paragraph 3 respectively of Article 26 (Limitation on Benefits).

XVII. With reference to paragraphs 2 and 5 of Article 26 (Limitation on Benefits)

The competent authorities may, by mutual agreement, notwithstanding the provisions of these paragraphs, determine transition rules for newly-established business operations, newly-established corporate groups or newly-established headquarters companies.

XVIII. In reference to paragraph 3 of Article 26 (Limitation on Benefits)

The following example demonstrates an application of paragraph 3 of Article 26.

A Netherlands resident company, Y, owns all of the shares in a U.S. resident company, Z.

Y is wholly owned by X, a U.K. resident company that would not qualify for all of the benefits of the U.S.-U.K. income tax treaty but may qualify for benefits with respect to certain items of income under the “active trade or business” test of the U.S.-U.K. treaty.

X, in turn, is wholly owned by W, a French resident-company that is substantially and regularly traded on the Paris Stock Exchange. Z pays a dividend to Y. For purposes of this example, assume that Y does not qualify for benefits under paragraph 2 of Article 26 (Limitation on Benefits). Y does qualify for benefits under paragraph 3 of Article 26, however, assuming that the requirements of subparagraph 3 b) of Article 26 are met. Y is directly owned by X, which is not an equivalent beneficiary within the meaning of subparagraph 8 f) of Article 26 (X does not qualify for all of the benefits of the U.S.-U.K. tax treaty). However, Y is also indirectly owned by W, which is an equivalent beneficiary for purposes of the benefits provided by paragraph 2 a) of Article 10 within the meaning of subparagraph 8 f) of Article 26 (because W is a French resident company whose shares are substantially and regularly traded on a recognized stock exchange, within the meaning of the Limitation on Benefits Article of the U.S.-France income tax treaty). Accordingly, U.S. withholding tax on the dividend from Z to Y will be imposed at a rate of 5% in accordance with subparagraph 2 a) of Article 10.

XIX. In reference to paragraph 4 of Article 26 (Limitation on Benefits)

It is understood that an item of income is to be considered as derived “in connection” with an active trade or business in a State if the activity generating the item in the other state is a line of business which forms a part of, or is complementary to, the trade or business conducted in the first mentioned State. The line of business in the firstmentioned State may be “upstream” to that going on in the other State (e.g., providing inputs to a manufacturing process that occurs in that other State), “downstream” (e.g., selling the output of a manufacturer which is a resident of the other State) or “parallel” (e.g., selling in one State the same sorts of products that are being sold by the trade or business carried on in the other State).

It is understood that an item of income derived from a State would be considered “incidental” to the trade or business carried on in the other State if the item is not produced by a line of business which forms a part of, or is complementary to, the trade or business conducted in that other State by the recipient of the item, but the production of such item facilitates the conduct of the trade or business in that other State. An example of such “incidental” item of income is interest income earned from the short-term investment of working capital or a resident of a State in securities issued by person in the other State.

XX. In reference to subparagraph 4 a) of Article 26 (Limitation on Benefits)

It is understood that for purposes of subparagraph 4 a) of Article 26 (Limitation on Benefits), a bank only will be considered to be engaged in the active conduct of a banking business if it regularly accepts deposits from the public and makes loans to the public, and an insurance company only will be considered to be engaged in the active conduct of an insurance business if its gross income consists primarily of insurance or reinsurance premiums, and investment income attributable to such premiums.

XXI. In reference to paragraph 8 of Article 12 (Interest) and subparagraph 4(a) of

Article 26 (Limitation on Benefits) For the purpose of subparagraph 4 a) of Article 26 (Limitation on Benefits) and paragraph 8 of Article 12(Interest) it is understood that interest derived from group financing or portfolio investments shall be considered to be part of the business of making or managing investments.

XXII. In reference to subparagraph 4 b) of Article 26 (Limitation on Benefits)

It is understood that the substantiality requirement of subparagraph b) is intended to prevent a narrow case of treaty-shopping abuses in which a company attempts to qualify for treaty benefits by engaging in de minimis connected business activities that have little economic cost or effect with respect to the company's business as a whole. Whether a trade or business is substantial for purposes of this paragraph will be determined based on all the facts and circumstances. Such determination will take into account the comparative sizes of the trades or businesses in each Contracting State (measured by reference to asset values, income and payroll expenses), the nature of the activities performed in each Contracting State, and, in cases where a trade or business is conducted in both Contracting States, the relative contributions made to that trade or business in each Contracting State. In making each determination or comparison, due regard will be given to the relative sizes of the U.S. and Netherlands economies.

In any case, however, a trade or business will be deemed substantial if, for the preceding taxable year, or for the average of the three preceding taxable years, the asset value, the gross income, and the payroll expense that are related to the trade or business in the firstmentioned State equal at least 7.5 percent of the resident's (and any related parties') proportionate share of the asset value, gross income and payroll expense, respectively, that generated the income in the other State, and the average of the three ratios exceeds 10 percent. If the resident owns, directly or indirectly, less than 100 percent of an activity conducted in either State, only the resident's proportionate interest in such activity will be taken into account for purposes of the test described in this paragraph. The following examples demonstrate the application of the substantiality requirement.

Example 1 (i) V, a resident of a country that does not have a tax treaty with the Netherlands, wants to acquire a Netherlands financial institution. However, since its country of residence does not have a tax treaty with the Netherlands, any dividends generated by the investment would be subject to a Netherlands withholding tax of 25%. V establishes a U.S. corporation with one office in a small town to provide investment advice to local residents. That U.S. corporation acquires the Netherlands financial institution with capital provided by V.

    • (ii) The Netherlands source income is generated from business activities in the Netherlands that are related to the investment advisory business conducted by the U.S. parent. However, the substantiality test would not be met in this example, so the dividends would remain subject to withholding in the Netherlands at a rate of 25% rather than the rate provided in Article 10 (Dividends).

Example 2 (i) S is a banking organization that is organized and managed and controlled in the Netherlands. S has a large number of local branches and customers in the Netherlands and sufficient employees to provide banking services to those customers. However, because the banking market in the Netherlands is crowded with competitors, S determined that it needed to establish branches outside the Netherlands in order to expand its business. In accordance with that plan, S established branches in several major cities in the United States to engage in the same type of banking business as in the Netherlands. Over time, the U.S. branches have grown significantly, and now are equal in size to the entire Netherlands business of S.

    • (ii) The business activities of the U.S. branches of S are related to the business conducted by S in the Netherlands. Because S has a large number of local branches and employees in the Netherlands, the activities of S in the Netherlands are substantial for purposes of subparagraph 4 b) of Article 26 (Limitation on Benefits).

Example 3 NLCo, a Netherlands corporation, owns 100 percent of the stock of USCo, a U.S. corporation, and 50 percent of the stock of NLSub, a Netherlands corporation. NLCo does not directly conduct an active trade or business. USCo and NLSub are actively engaged in the music business. USCo has a number of employees who are responsible for discovering new recording artists. USCo also produces recordings and is responsible for production and distrib ution within the United States. Employees of NLSub are responsible for promoting the recordings in the Netherlands and developing a distribution strategy for the rest of Europe. European sales of U.S. recording artists contribute substantiality to the profitability of USCo.

NLCo receives payments of interest and dividends from USCo. In order for these payments to be entitled to treaty benefits under paragraph 4 of Article 26, NLCo must be considered to be engaged in the active conduct of a trade or business in the Netherlands. Under subparagraph 4 b), because NLCo and USCo are related persons, the activities conducted in the Netherlands and attributed to NLCo must be substantial in relation to the activities conducted by USCo. NLCo will be deemed to satisfy this requirement if the ratio of the assets, income and payroll attributable to NLCo to the assets, income and payroll attributable to USCo are at least 10 percent and each ratio is at least 7.5 percent.

For each of the four most recently concluded taxable years, the asset values, gross income and payroll expenses of these corporations that are attributable to the trade or business were as follows:

 USCo NLSub
Assets$300 $50
Income50 10
Payroll6010

NLCo has no assets, income or payroll that are attributable to the trade or business. The assets, income and payroll of NLSub that are related to the trade or business may be attributed to NLCo, however, under subparagraph c), since NLCo is connected to NLSub by reason of its 50% beneficial ownership in NLSub. Accordingly, 50 percent of NLSub's assets, income and payroll are attributed to NLCo. The amounts attributed to NLCo and the percentage of USCo's corresponding amounts are as follows:

 NLCoNLCo as a Percentage of USCo
Assets8.3$25
Income10.05
Payroll8.35

Since none of these percentages is greater than 10 percent, NLCo does not meet the requirements for the safe harbor described above. Moreover, application of the threeyear average rule does not change the result, since the relevant amounts for the three preceding years (and the resulting ratios) are equal to those for the first preceding taxable year.

Nevertheless, NLCo will still qualify for benefits with respect to dividends received from USCo. The activities performed by NLSub are substantial in relation to those of USCo, taking into account the contributions of each company to the overall business of the group.

XXIII. In reference to subparagraph 5 a) of Article 26 (Limitation on Benefits)

  • a) For the purpose of subparagraph 5 a) of Article 26 (Limitation on Benefits) it is understood that the activities referred to in that subparagraph must be performed in the State of residence of the person performing such activities.

  • b) It is understood that for purposes of paragraph 5 a) of Article 26 (Limitation on Benefits) a person will be considered to be engaged in ``supervision and administration" activities, only if it engages in a number of the kinds of activities listed below. For example, a person will be considered a headquarters company if it performs a significant number of the following functions for the group: group financing (which cannot be its principal function), pricing, marketing, internal auditing, internal communications and management. A simple comparison of the amount of gross income that the headquarters company derives from its different activities cannot be used alone to determine whether group financing is, or is not, the company's principal function. The above-mentioned functions are intended to be suggestive of the types of activities in which a headquarters company will be expected to engage; it is not intended to be exhaustive. Furthermore, it is understood that in determining if a substantial portion of the overall supervision and administration of the group is provided by the headquarters company, the activities it performs as a headquarters company for the group it supervises must be substantial in comparison to the same activities for the same group performed within the multinational.

For example, a Japanese corporation establishes a subsidiary in the Netherlands to function as a headquarters company for its European and North American operations. The Japanese corporation also has two other subsidiaries functioning as headquarter companies; one for the African operations and one for the Asian operations. The Dutch headquarters company is the parent company for the subsidiaries through which the European and North American operations are carried on. The Dutch headquarters company supervises the bulk of the pricing, marketing, internal auditing, internal communications and management for its group. Although the Japanese overall parent sets the guidelines for all of its subsidiaries in defining the world-wide group policies with respect to each of these activities, and assures that these guidelines are carried out within each of the regional groups, it is the Dutch headquarters company that monitors and controls the way in which these policies are carried out within the group of companies that it supervises. The capital and payroll devoted by the Japanese parent to these activities relating to the group of companies the Dutch headquarter company supervises is small, relative to the capital and payroll devoted to these activities by the Dutch headquarters company. Moreover, neither the other two headquarter companies, nor any other related company besides the Japanese parent company, perform any of the abovementioned headquarter activities with respect to the group of companies that the Dutch headquarter company supervises. In the above case the Dutch headquarters company will be considered to provide a substantial portion of the overall supervision and administration of the group it supervises.

XXIV. In reference to paragraph 7 of Article 26 (Limitation on Benefits)

  • a) It is understood that a company resident in one of the States will be granted under paragraph 7 of Article 26 (Limitation on Benefits) all the benefits of the Convention otherwise accorded to residents of a State with respect to the income it derives from the other State if it satisfies any other specified conditions for the obtaining of such benefits and if:

1. shares representing more than 30 percent of the aggregate vote and value of all of its shares are owned, directly or indirectly, by persons who are qualified persons by reason of subparagraphs a), b), clause i) of subparagraph c), or subparagraphs d) or e) of paragraph 2 of Article 26;

2. shares representing more than 70 percent of the aggregate vote and value of all its shares (and at least 50 percent of any disproportionate class of shares) are owned, directly or indirectly, by seven or fewer persons who are equivalent beneficiaries within the meaning of subparagraph 8 f); and

less than 50 percent of the company's gross income for the taxable year in which the item of income arises is paid or accrued, directly or indirectly, to persons who are not equivalent beneficiaries, in the form of payments that are deductible for the purposes of the taxes covered by the Convention in the State of which the company is a resident (but not including arm's length payments in the ordinary course of business for services or tangible property and payments in respect of financial obligations to a bank, provided that where such bank is not a resident of a Contracting State such payment is attributable to a permanent establishment of that bank located in one of the Contracting States).

  • b) The competent authorities agree to use reasonable efforts to make a determination pursuant to paragraph 7 within six months of receiving from the taxpayer all necessary information. Further, the competent authorities of both States will meet semi-annually to discuss the status of all cases in which a determination has been requested.

XXV. In reference to subparagraph 2 c) and subparagraph 8 a) ii) of Article 26 (Limitation on Benefits)

A company that is listed on the Paris or Brussels stock exchanges that, together with the Amsterdam Stock Exchange, constitute Euronext, will be treated as satisfying the listing requirement of paragraph 2(c) so long as securities regulators in the Netherlands continue to supervise the functioning of the portion of the exchange that is located in the Netherlands. If the functioning or supervision of Euronext change substantially, the competent authority of the Netherlands will notify the competent authority of the United States and the two competent authorities will consider whether such treatment remains appropriate and whether adjustments should be made to achieve the purpose of this paragraph.

XXVI. In reference to subparagraphs 8 d) ii) and 8 e) iii) of Article 26 (Limitation on Benefits)

  • a) In making the determination in subparagraph 8 d) ii), it is understood that the determination is based on an assessment of the decision making activities of all of the executive officers and senior management employees who are me mbers of the Executive Board or the Board of Directors of the company, as the case may be, unless such persons merely provide formal approval of decisions that are in fact made by others. If the executive officers of direct or indirect subsidiaries of the company perform the policymaking functions that are normally the responsibility of the Executive Board or Board of Directors of a corporate group, such as those described in subparagraph 8 e) iii), they will be deemed to be members of the Executive Board or the Board of Directors of the company for these purposes. If there are special voting or other arrangements that indicate that the board members (including persons described in the preceding sentence) do not in fact share equally in decision making, those persons will be considered only to the extent that they are responsible for making the decisions described in subparagraph 8 e) iii).

  • b) If a company that is a resident of the Netherlands and is regularly traded on one or more recognized stock exchanges is a parent company for an integrated group of companies that includes another parent company that is also regularly traded on one or more recognized stock exchanges and that other parent company is a resident of a state in the primary economic zone of the Netherlands that has an income tax treaty with the United States that provides for the same or lower rates of withholding with respect to dividends, branch tax, interest and royalties as are provided in Articles 10 (Dividends), 11 (Branch Tax), 12 (Interest) and 13 (Royalties) of the Convention in comparable circumstances, then the first-referenced company will be treated as satisfying the requirements of subparagraph 8) e) iii) with respect to the location of staffs if the staffs conduct more of the activities described therein in the Netherlands and that other state than in any state other than the Netherlands and that other state. For this purpose, an “integrated group of companies” is a group of companies that includes the two parent companies described in the preceding sentence and chains of subsidiaries in which the parent companies have joint economic ownership.

XXVII. In reference to subparagraph 8 h) of Article 26 (Limitation on Benefits)

It is understood that, if a class of shares was not listed on a recognized stock exchange in the twelve months referred to in the subparagraph, that class of shares will be treated as regularly traded only if that class meets the aggregate trading requirements of the subparagraph for the taxable year in which the income arises.

XXVIII. In reference to paragraph 7 of Article 26 (Limitation on Benefits)

  • a) For purposes of paragraph 7 of Article 26 (Limitation on Benefits), in determining whether the establishment, acquisition, or maintenance of a corporation resident of one of the States has or had as one of its principal purposes the obtaining of benefits under this Convention, the competent authority of the State in which the income in question arises may consider the following factors (among others):

    1. The date of incorporation of the corporation in relation to the date that this Convention entered into force;

2. The continuity of the historical business and ownership of the corporation;

3. The business reasons for the corporation residing in its State of residence;

4. The extent to which the corporation is claiming special tax benefits in its country of residence;

5. The extent to which the corporation's business activity in the other State is dependent on the capital, assets, or personnel of the corporation in its State of residence; and

6. The extent to which the corporation would be entitled to treaty benefits comparable to those afforded by this Convention if it had been incorporated in the country of residence of the majority of its shareholders.

  • b) It is understood that a company resident of one of the States will be granted the treaty benefits under paragraph 7 of Article 26 (Limitation on Benefits) with respect to the income it derives from the other State, if such company:

1. Holds stocks and securities the income from which is not predominantly from sources in the other State;

2. Has widely dispersed ownership; and

3. Employs in its state of residence a substantial staff actively engaged in trades of stocks and securities owned by the company. It is further understood that paragraph 7 of Article 26 will not apply if any of the abovementioned factors is absent.

  • c. It is understood that in applying paragraph 7 of Article 26 (Limitation on Benefits), the legal requirements for the facilitation of the free flow of capital and persons within the European Communities, together with the differing internal income tax systems, tax incentive regimes, and existing tax treaty policies among member states of the European Communities, will be considered. Under such paragraph, the competent authority is instructed to consider as its guideline whether the establishment, acquisition or maintenance of a company or the conduct of its operations has or had as one of its principal purposes the obtaining of benefits under this Convention. The competent authority may, therefore, determine under a given set of facts, that a change in circumstances that would cause a company to cease to qualify for treaty benefits under paragraphs 2 and 3 of Article 26 need not necessarily result in a denial of benefits. Such changed circumstances may include a change in the state of residence of a major shareholder of a company, the sale of part of the stock of a Netherlands company to a person resident in another member state of the European Communities, or an expansion of a company's activities in other member states of the European Communities, all under ordinary business conditions. The competent authority will consider these changed circumstances (in addition to other relevant factors normally considered under paragraph 7 of Article 26) in determining whether such a company will remain qualified for treaty benefits with respect to income received from United States sources. If these changed circumstances are not attributable to tax avoidance motives, this also will be considered by the competent authority to be a factor weighing in favor of continued qualification under paragraph 7 of Article 26.

  • d. When a corporation resident in one of the States that is entitled to benefits under Article 26 (Limitation on Benefits) acquires a controlling interest in a corporation resident in a third state that in turn owns a controlling interest in a second corporation resident in the first- mentioned State, that second corporation may not be entitled to the benefits of the Convention due to the provisions of subparagraph 2 c) ii) of Article 26 with respect to income derived from sources within the other State. It is understood that in these circumstances the competent authority of the other State, in considering a request for benefits under the Convention under paragraph 7 of Article 26, will consider favorably a plan of reorganization submitted by the second corporation resident in the first- mentioned State, if such plan would result in the second corporation being entitled to the benefits of the Convention within a reasonable transition period (determined without regard to paragraph 7 of Article 26).

XXIX. In reference to paragraph 8 h) of Article 26 (Limitation on Benefits)

In order to meet the ``regularly traded" test under subparagraph 8 h) of Article 26 (Limitation on Benefits), a person claiming benefits under the Convention need not prove that it has not engaged in, but may need to rebut evidence that it has engaged in, a pattern of trades on a recognized stock exchange in order to meet these tests.

XXX. In reference to Article 27 (Offshore Activities)

It is understood that transport of supplies or personnel between one of the States and a location where activities are carried on off-shore in that State or between such locations is to be considered as transport between places in that State.

XXXI. In reference to paragraph 5 of Article 29 (Mutual Agreement Procedure)

  • a. It is understood that the States will in any case exchange diplomatic notes as provided in paragraph 5 of Article 29 (Mutual Agreement Procedure), when the experience within the European Communities with regard to the application of the Convention on the elimination of double taxation in connection with the adjustment of profits of associated enterprises, signed on 23 July 1990, or the application of paragraph 5 of Article 25 of the tax convention between the United States of America and the Federal Republic of Germany for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income and capital and to certain other taxes, signed on 29 August 1989, has proven to be satisfactory to the competent authorities of both States. After a period of three years after the entry into force of the Convention, the competent authorities shall consult in order to determine whether the conditions for the exchange of diplomatic notes have been fulfilled.

  • b. If the competent authorities of both States agree to submit a disagreement regarding the interpretation or application of this Convention in a specific case to arbitration according to paragraph 5 of Article 29, the following procedures will apply:

1. If, in applying paragraphs 1 to 4 of Article 29, the competent authorities fail to reach an agreement within two years of the date on which the case was submitted to one of the competent authorities, they may agree to invoke arbitration in a specific case, but only after fully exhausting the procedures available under paragraphs 1 to 4 of Article 29. The competent authorities will not generally accede to arbitration with respect to matters concerning the tax policy or domestic law of either State.

2. The competent authorities shall establish an arbitration board for each specific case in the following manner:

  • A) An arbitration board shall consist of not fewer than three members. Each competent authority shall appoint the same number of members, and these members shall agree on the appointment of the other member(s).

  • B) The other member(s) of the arbitration board shall be from either State or from another OECD member country. The competent authorities may issue further instructions regarding the criteria for selecting the other member(s) of the arbitration board.

  • C) Arbitration board member(s) (and their staffs) upon their appointment must agree in writing to abide by and be subject to the applicable confidentiality and disclosure provisions of both States and the Convention. In case those provisions conflict, the most restrictive condition will apply.

3. The competent authorities may agree on and instruct the arbitration board regarding specific rules of procedure, such as appointment of a chairman, procedures for reaching a decision, establishment of time limits, etc. Otherwise, the arbitration board shall establish its own rules of procedure consistent with generally accepted principles of equity.

4. Taxpayers and/or their representatives shall be afforded the opportunity to present their views to the arbitration board.

5. The arbitration board shall decide each specific case on the basis of the Convention, giving due consideration to the domestic laws of the States and the principles of international law. The arbitration board will provide to the competent authorities an explanation of its decision. The decision of the arbitration board shall be binding on both States and the taxpayer(s) with respect to that case. While the decision of the arbitration board shall not have presidential effect, it is expected that such decisions ordinarily will be taken into account in subsequent competent authority cases involving the same taxpayer(s), the same issue(s), and substantially similar facts, and may also be taken into account in other cases where appropriate.

6. Costs for the arbitration procedure will be borne in the following manner:

  • A) Each State shall bear the cost of remuneration for the member(s) appointed by it, as well as for its representation in the proceedings before the arbitration board;

  • B) The cost of remuneration for the other member(s) and all other costs of the arbitration board shall be shared equally between the States; and

  • C) The arbitration board may decide on a different allocation of costs. However, if it deems appropriate in a specific case, in view of the nature of the case and the roles of the parties, the competent authority of one of the States may require the taxpayer(s) to agree to bear that State's share of the costs as a prerequisite for arbitration.

7. The competent authorities may agree to modify or supplement these procedures; however, they shall continue to be bound by the general principles established herein.

XXXII. In reference to Article 30 (Exchange of Information and Administrative Assistance)

If a United States ``reporting corporation" (as defined for purposes of section 6038A of the United States Internal Revenue Code) that is a United States resident, or a United States permanent establishment of a United States ``reporting corporation" that is not a United States resident, has neither possession of nor access to records that may be relevant to the United States income tax treatment of any transaction between it and a foreign ``related party" (as defined in section 6038A of the United States Internal Revenue Code), and such records are under the control of a Netherlands resident and are maintained outside the United States, then the United States shall request such records from the Netherlands through an exchange of information under Article 30 (Exchange of Information and Administrative Assistance) before issuing a summons for such records to the United States ``reporting corporation", provided that under all the circumstances presented, the records will be obtainable through the request on a timely and efficient basis. For purposes of this paragraph, records will be considered to be available on a timely and efficient basis if they can be obtained within 180 days of the request or such other period agreed upon in mutual agreement between the competent authorities, except where the statute of limitations may expire in a shorter period. Similar principles shall apply with respect to the application of section 6038C.

XXXIII. In reference to Article 30 (Exchange of Information and Administrative Assistance)

Pursuant to paragraph 2 thereof, which provides that the competent authorities shall endeavor to provide information in the form of depositions of witnesses and authenticated copies of unedited original documents, it is understood that the competent authorities of the States will work together to develop mutual procedures that reconcile differences in internal domestic laws and procedures with the aim of ensuring that information is provided in a form that facilitates its use in judicial proceedings in the requesting State.

XXXIV. In reference to paragraph 1 of Article 30 (Exchange of Information and Administrative Assistance)

It is understood that persons concerned with the ``administration" of taxes, as that term is used in paragraph 1 of Article 30 (Exchange of Information and Administrative Assistance) include, in the United States, the ``tax-writing committees of Congress" and the ``General Accounting Office". Information exchanged under the Convention that is otherwise confidential under the Convention may be received under the same requirement of confidentiality by these bodies and may be used only in the performance of their role of overseeing the administration of United States tax laws. Congress's and the ``General Accounting Office's" role in overseeing the administrative of United States tax law is understood to be limited to ensuring that the administration of the tax law by the executive branch is honest, efficient, and consistent with legislative intent.

XXXV. In reference to Article 31 (Assistance and Support in Collection) It is understood that in applying Article 31 (Assistance and Support in Collection) the following shall be taken into account:

1. The requested State shall not be obliged to accede to the request of the applicant State:

  • A) If the applicant State has not pursued all appropriate collection action in its own jurisdiction;

  • B) In those cases where the administrative burden for the requested State is disproportionate to the benefit to be derived by the applicant State.

2. The request for administrative assistance in the recovery of a tax claim shall be accompanied by:

  • A) An official copy of the instrument permitting enforcement in the applicant State;

  • B) Where appropriate, certified copies of any other document required for recovery;

  • C) A certificatio n by the competent authority of the applicant State that, under the laws of that State, the revenue claim has been finally determined. For the purposes of this Article, a revenue claim is finally determined when the applicant State has the right under its internal law to collect the revenue claim and all administrative and judicial rights of the taxpayer to restrain collection in the applicant State have lapsed or been exhausted.

3. A revenue claim of the applicant State that has been finally determined may be accepted for collection by the competent authority of the requested State and, subject to the provisions of paragraph 7 below, if accepted shall be collected by the requested State as though such revenue claim were the requested State's own revenue claim finally determined in accordance with the laws applicable to the collection of the requested State's own taxes.

4. Where an application for collection of a revenue claim in respect of a taxpayer is accepted:

  • A) By the United States, the revenue claim shall be treated by the United States as an assessment under United States laws against the taxpayer as of the time the application is received; and

  • B) By the Netherlands, the revenue claim shall be treated by the Netherlands as an amount payable under appropriate Netherlands law, the collection of which is not subject to any restriction.

5. Nothing in this Article shall be construed as creating or providing any rights of administrative or judicial review of applicant State's finally determined revenue claim by the requested State, based on any such rights that may be available under the laws of either State. If, at any time pending execution of a request for assistance under this Article, the applicant State loses the right under its internal law to collect the revenue claim, the competent authority of the applicant State shall promptly withdraw the request for assistance in collection.

6. Subject to this paragraph, amounts collected by the requested State pursuant to this Article shall be forwarded to the competent authority of the applicant State. Unless the competent authorities of the States otherwise agree, the ordinary costs incurred in providing collection assistance shall be borne by the requested State and any extraordinary costs so incurred shall be borne by the applicant State.

7. The requested State may allow deferral of payment or payment by installments, if its laws or administrative practice permit it to do so in similar circumstances, but it shall first inform the applicant State. Any interest received by the requested State as a result of the allowance of a deferral of payment or payment by installments will be transferred to the competent authority of the applicant State.

8. A revenue claim of an applicant State accepted for collection shall not have in the requested State any priority accorded to the revenue claims of the requested State.

9. The competent authorities may under this Article grant assistance in collecting any tax deferred by operation of paragraph 8 of Article 14 (Capital Gains).

10. The competent authorities of the States shall agree upon the mode of application of this Article. The competent authorities of the States may further agree to modify or supplement these procedures, however, they shall continue to be bound by the general principles established herein.

XXXVI. In reference to paragraph 2 of Article 32 (Limitations of Articles 30 and 31)

It is understood that the competent authorities of each State shall use all reasonable efforts to obtain and provide information respecting interests in a person in response to a request from the other State. Paragraph 2 of Article 32 (Limitations of Articles 30 and 31) does not, however, create an obligation on the competent authorities of either State to obtain and provide information respecting interests in a person unless such information can be obtained without giving rise to disproportionate difficulties.

XXXVII. In reference to paragraph 2 of Article 35 (Exempt Pension Trusts)

For the purpose of paragraph 2 of Article 35 (Exempt Pension Trusts), a person is considered to be a related person if more than 80% of the vote or value of any class of the shares is owned by the person deriving the income.

XXXVIII. In General

It is understood that the two Governments shall consult together at regular intervals regarding the terms, operation and application of the Convention to ensure that it continues to serve the purposes of avoiding double taxation and preventing fiscal evasion and shall, where they consider it appropriate, conclude further Protocols to amend the Convention. The first such consultation shall take place no later than December 31st in the fifth year following the date on which the Protocol enters into force in accordance with the provisions of Article 10 of the Protocol. Further consultations shall take place thereafter at intervals of no more than five years.

Notwithstanding the preceding paragraph, either Government may at any time request consultations with the other Government on matters relating to the terms, operation and applicatiøn of the Convention which it considers require urgent resolution.

Nr. II

Washington D.C., March 8, 2004

Mr. Secretary,

I have the honor to confirm receipt of your Note of today's date which reads as follows:

(zoals in Nr. I)

I Have the honor to inform you, that my Government agrees to the above.

Accept, Your Excellency, the expression of my highest consideration.

B. J. VAN EENENNAAM

Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden

State Departmentof the United States of America


De Nederlandse vertaling van deze brieven luidt als volgt:

Nr. I

DEPARTEMENT OF STATE WASHINGTON

Washington D.C., 8 maart 2004

Excellentie,

Ik heb de eer te verwijzen naar het heden ondertekende Protocol tussen de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk der Nederlanden tot wijziging van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en namens de Regering van de Verenigde Staten het volgende voor te stellen:

In de loop van de onderhandelingen die hebben geleid tot het sluiten van het heden ondertekende Protocol, hebben de onderhandelaars de bij deze nota gevoegde overeenstemming opgesteld en daarover overeenstemming bereikt. De overeenstemming is een intentieverklaring inzake de gemeenschappelijke overeenstemming over en interpretatie van enige bepalingen van het Protocol zoals bereikt door de delegaties van de Verenigde Staten en het Koninkrijk der Nederlanden namens hun onderscheiden regeringen. Deze overeenstemmingen en interpretaties zijn bedoeld als richtlijn voor zowel de belastingplichtigen als de belastingautoriteiten van onze twee landen bij de interpretatie van deze bepalingen. Voorts is besloten dat deze overeenstemming de overeenstemming ten geleide van de Overeenkomst van 1992 en de desbetreffende notawisseling bij het Protocol van 1993 zal vervangen. Indien de overeenstemmingen en interpretaties in de overeenstemming aanvaardbaar zijn, vormen deze nota en uw nota inzake de aanvaarding ervan de vaststelling van de overeenstemmingen en interpretaties die de partijen hebben bereikt.

Gelief, Excellentie, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

Voor de Minister van Buitenlandse Zaken

ELIZABETH JONES

Zijne ExcellentieBoudewijn van EenennaamAmbassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden


Bijlage

Overeenstemming betreffende de toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, ondertekend op 18 december 1992 en gewijzigd bij de protocollen ondertekend op 13 oktober 1993 en 8 maart 2004

I. Met betrekking tot het eerste lid van artikel 4 (Inwoner)

  • a. Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van de Overeenkomst de Regering van een van de Staten, de staatkundige onderdelen of de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, dienen te worden beschouwd als inwoners van die Staat.

  • b. Het is wel te verstaan dat een lichaam dat ingevolge het nationale recht van een Staat inwoner is of zou zijn van die Staat voor de uitvoering van de Overeenkomst niet wordt behandeld als inwoner van die Staat indien het ingevolge een verdrag inzake belastingen naar het inkomen tussen die Staat en een derde staat wordt behandeld als inwoner van de derde staat.

II. Met betrekking tot het vierde lid van artikel 4 (Inwoner)

Het is wel te verstaan dat, wanneer een lichaam inwoner is van Nederland ingevolge het eerste lid van artikel 4 (Inwoner) en dat lichaam, in verband met de toepassing van artikel 269B van de Internal Revenue Code, ingevolge het eerste lid van artikel 4 ook inwoner van de Verenigde Staten is, voor de toepassing van deze Overeenkomst onderwerp zal zijn van een onderlinge overlegprocedure geldt zoals nedergelegd in het vierde lid van artikel 4.

III. Met betrekking tot artikel 7 (Winst uit onderneming)

Het is wel te verstaan dat, indien een onderneming van een van de Staten een bedrijf uitoefent in de andere Staat door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting voor de toepassing van het eerste en tweede lid van artikel 7 (Winst uit onderneming), de voordelen van die vaste inrichtring niet worden bepaald op basis van het totaal van de voordelen van de onderneming, doch slechts op basis van dat deel van de voordelen van de onderneming dat aan de werkelijke activiteiten van de vaste inrichting met betrekking tot die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. In het bijzonder bij contracten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting en wetenschappelijke uitrusting of gebouwen, alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van het contract, maar alleen dat deel van het contract dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting. De voordelen die betrekking hebben op dat deel van het contract dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, worden niet belast in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

IV. Met betrekking tot artikel 9 (Gelieerde ondernemingen), artikel 12 (Interest) en artikel 29 (Regeling voor onderling overleg)

Niets in het eerste lid van artikel 9 (Gelieerde ondernemingen) of in het vijfde lid van artikel 12 (Interest) belet een van beide Staten het passende bedrag aan in aftrek toegelaten interest van een onderneming vast te stellen, niet alleen aan de hand van het bedrag van de interest met betrekking tot een bepaalde schuldvordering maar tevens aan de hand van het totale bedrag van de schuldenlast van de onderneming. In het kader van de regeling voor onderling overleg van artikel 29 (Regeling voor onderling overleg), wordt het bedrag aan in aftrek toegelaten interest vastgesteld op een wijze die in overeenstemming is met de beginselen van het eerste lid van artikel 9, in aanmerking nemend de voorwaarden in de handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen die bestaan tussen onafhankelijke ondernemingen die als willekeurige derden transacties aangaan. Die beginselen zijn uitgebreider onderzocht en toegelicht in OESO-publicaties betreffende „thin capitalization".

V. Met betrekking tot artikel 9 (Gelieerde ondernemingen) en artikel 29 (Regeling voor onderling overleg)

In overeenstemming met het derde lid van artikel 29 (Regeling voor onderling overleg) trachten de bevoegde autoriteiten in onderling overleg elk geval van dubbele belasting te regelen dat zich voordoet door de toerekening van voordelen, aftrekposten, verrekeningen of tegemoetkomingen veroorzaakt door de toepassing van de nationale wetgeving betreffende „thin capitalization, „earnings stripping" of verrekenprijzen of van andere bepalingen die mogelijk aanleiding kunnen zijn tot dubbele belastingheffing. In deze procedure voor onderling overleg wordt de juiste toerekening van voordelen, aftrekposten, verrekeningen of tegemoetkomingen op basis van deze Overeenkomst bepaald op een wijze die in overeenstemming is met de beginselen van het eerste lid van artikel 9 (Gelieerde ondernemingen), in aanmerking nemend de voorwaarden in de handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen die bestaan tussen onafhankelijke ondernemingen die als willekeurige derden transacties aangaan. In overeenstemming met de regelingen voor onderling overleg van andere overeenkomsten betreffende inkomstenbelasting, met inbegrip van die welke door beide Staten gesloten zijn, kan een procedure op basis van artikel 29 betreffende een aanpassing van de toerekening van inkomen, aftrekposten, verrekeningen en tegemoetkomingen door een van de Staten hetzij een overeenkomstige aanpassing door de andere Staat, hetzij een gehele of gedeeltelijke herziening door de eerstbedoelde Staat van diens oorspronkelijke aanpassing tot gevolg hebben.

VI. Met betrekking tot het tweede lid, onderdeel a, en het zesde lid van artikel 10 (Dividenden)

Het is wel te verstaan dat een uiteindelijk gerechtigde van de dividenden, die depotbewijzen of trustcertificaten houdt, welke het bezit als uiteindelijk gerechtigde van de aandelen in plaats van aandelen zelf in het desbetreffende lichaam aantonen, ook een beroep kan doen op de voordelen van het tweede lid, onderdeel a, van artikel 10 (Dividenden). Bovendien is het wel te verstaan, dat ingeval een persoon aandelen (of andere rechten waarvan de voordelen voor de belastingheffing op dezelfde wijze worden behandeld als inkomsten uit aandelen) uitleent, waarbij de lener zich verplicht tot het betalen van een bedrag gelijk aan enig uitgekeerd dividend ten aanzien van de aandelen of andere uitgeleende rechten gedurende de looptijd van die lening, zulk een persoon met het oog op de toepassing van artikel 10 voor elk zodanig bedrag wordt behandeld als de uiteindelijk gerechtigde van de betaalde dividenden ten aanzien van zulke aandelen of andere rechten.

VII. Met betrekking tot artikel 10 (Dividenden) en het achtste lid, onderdeel b, onder ii, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Voor de toepassing van artikel 10 en van het achtste lid, onderdeel b, onder ii, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) is het wel te verstaan dat depotbewijzen of trustcertificaten van aandelen worden aangemerkt als omvattende de rechten die verbonden zijn aan de aandelen die zij vervangen, met inbegrip van het daaruit voortvloeiende stemrecht.

VIII. Met betrekking tot het derde lid van artikel 10 (Dividenden), het derde lid van artikel 11 (Belastingheffing van vaste inrichtingen) en het zevende lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is wel te verstaan dat een inwoner die in aanmerking zou komen voor voordelen uit hoofde van het derde lid, onderdeel a, van artikel 10 (Dividenden) of artikel 11 (Belastingheffing van vaste inrichtingen), maar daar niet voor in aanmerking komt vanwege het feit dat hij de desbetreffende aandelen heeft verworven op of na 1 oktober 1998, niet wordt belet de bevoegde autoriteit uit hoofde van het derde lid, onderdeel d, van dat artikel te verzoeken om een vaststelling, mits hij tevens niet voldoet aan de vereisten van het derde lid, onderdelen b en c.

IX. Met betrekking tot het eerste lid van artikel 14 (Vermogenswinsten)

De Verenigde Staten bevestigen dat bij het vaststellen of voor de toepassing van het eerste lid van artikel 14 (Vermogenswinsten) de activa van een rechtspersoon die inwoner is van de Verenigde Staten al dan niet, middellijk of onmiddellijk, voor het grootste deel bestaan uit in de Verenigde Staten gelegen onroerende zaken, en of de aandelen van zulk een rechtspersoon, al dan niet een „United States real property interest" vormen, rekening zal worden gehouden met de redelijke waarde in het economisch verkeer van alle activa van de rechtspersoon, met inbegrip van de onlichamelijke bedrijfsactiva, zoals goodwill, ongeacht of deze voor belastingdoeleinden als activum op de balans is opgenomen, de going-concernwaarde en de intellectuele eigendom.

X. Met betrekking tot het achtste lid van artikel 14 (Vermogenswinsten)

Het is wel te verstaan dat het achtste lid van artikel 14 (Vermogenswinsten) niet van toepassing is op vervreemding van eigendommen van een inwoner van een van de Staten, indien de belasting die anders bij zulk een vervreemding door de andere Staat zou zijn geheven niet redelijkerwijs op een later tijdstip geheven of ingevorderd kan worden. Zo zou een buitenlandse rechtspersoon die ingevolge de nationale wetgeving van de Verenigde Staten aangemerkt wordt als een „United States real property holding corporation" onder sommige omstandigheden worden belast indien deze in het kader van een reorganisatie activa overbrengt naar een rechtspersoon van de Verenigde Staten. In zulk een geval kan, uitsluitend indien de aandeelhouders van zulk een buitenlandse rechtspersoon in het kader van een „closing agreement" instemmen met het verminderen van de waardegrondslag (indien en voorzover daar ruimte voor is) de belasting die anders zou zijn geheven over zulk een vervreemding redelijkerwijs worden geheven of ingevorderd op een later tijdstip.

XI. Met betrekking tot het vierde lid van artikel 19 (Pensioenen, alimentatieuitkeringen)

Het is wel te verstaan dat met de uitdrukking „andere publiekrechtelijke pensioenen", zoals gebezigd in het vierde lid van artikel 19 (Pensioenen, lijfrenten, alimentatieuitkeringen), is bedoeld te verwijzen naar de „United States tier 1 Railroad Retirement"-uitkeringen.

XII Met betrekking tot het zevende, achtste, negende en tiende lid van artikel 19 (Pensioenen, lijfrenten, alimentatieuitkeringen)

Het is wel te verstaan dat onder de uitdrukking „vrijgesteld pensioenfonds" tevens worden verstaan de regelingen die voor de toepassing van artikel 35 (Vrijgestelde pensioenfondsen) worden aangemerkt als vrijgestelde pensioenfondsen.

XIII. Met betrekking tot het elfde lid van artikel 19 (Pensioenen, lijfrenten, alimentatieuitkeringen)

Het is wel te verstaan dat de bevoegde autoriteiten van beide Staten zullen overleggen teneinde regels overeen te komen ter verlichting van de administratieve lasten die voortvloeien uit de waarborgen die van de vrijgestelde pensioenfondsen verplicht zijn worden gevraagd. Met deze regels wordt tevens beoogd de administratieve lasten die kunnen voortvloeien uit het Nederlandse recht voorvan de leden of uiteindelijk gerechtigden die kunnen voortvloeien uit het Nederlandse recht te verlichten.

XIV. Met betrekking tot het vierde lid van artikel 24 (Grondslag van de belastingheffing)

  • a. Het is wel te verstaan dat, indien uit hoofde van het vierde lid van artikel 24 (Grondslag van de belastingheffing) een inkomensbestanddeel door een Staat wordt aangemerkt als zijnde verkregen door een persoon die inwoner is van die Staat en dat inkomensbestanddeel door de andere Staat wordt aangemerkt als zijnde verkregen door een persoon die inwoner is van die andere Staat, dat lid geen van beide Staten belet het inkomensbestanddeel te belasten als inkomen van de persoon die door die Staat wordt aangemerkt als zijnde degene die het inkomensbestanddeel heeft verworven. Het onderstaande voorbeeld demonstreert de toepassing van de vorige alinea:

Z, natuurlijke persoon en inwoner van Nederland, is enig aandeelhouder van Y, een Amerikaanse vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (LLC). Y is eigenaar van X, een Amerikaanse rechtspersoon.

Y heeft er krachtens de Amerikaanse entity classification rules voor gekozen belast te worden als zijnde een Amerikaanse rechtspersoon.

Krachtens het Nederlandse recht wordt Y in deze situatie evenwel behandeld als een fiscaal transparante entiteit. Op datum A keert X $100 aan dividend uit aan Y. Op datum B keert Y $100 dividend uit aan Z. Krachtens het Nederlandse recht wordt het door X aan Y uitgekeerde dividend aangemerkt als zijnde ontvangen door Z. De twee Staten zijn overeengekomen dat in deze situatie de Verenigde Staten niet belet worden hun volledige fiscale bevoegdheid ten aanzien van Y uit te oefenen (die wordt aangemerkt als een Amerikaanse rechtspersoon) en dat de Verenigde Staten de dividenduitkeringen van X aan Y en van Y aan Z dienovereenkomstig in overeenstemming met hun nationale recht mogen belasten. Ten aanzien van de dividenduitkering van Y aan Z, wordt het belastingtarief dat op het dividend van toepassing is bepaald in overeenstemming met artikel 10.

  • b. De bevoegde autoriteit van een Staat kan de voordelen van de Overeenkomst ten aanzien van een inkomensbestanddeel toekennen aan een inwoner van de andere Staat, hoewel het uit hoofde van de wetten van die andere Staat niet wordt aangemerkt als inkomen van die inwoner in gevallen waarin het inkomen zou zijn vrijgesteld van belasting indien het zou zijn aangemerkt als het inkomen van die inwoner.

Het onderstaande voorbeeld illustreert de toepassing van de vorige alinea:

Z is een vrijgesteld pensioenfonds in de zin van artikel 35 (Vrijgestelde pensioenfondsen) en voor de toepassing van de Overeenkomst inwoner van Nederland. Z maakt deel uit van Y, een Amerikaanse vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die er vanwege Amerikaanse fiscale doeleinden voor heeft gekozen als fiscaal transparant te worden behandeld.

Vanwege bepaalde kenmerken is Y niet-transparant volgens Nederlands recht. Y bezit aandelen in een aantal Amerikaanse lichamen die binnenkort dividend uitkeren.

Volgens de algemene regel van het vierde lid van artikel 24 (Grondslag van de belastingheffing), zou Z geen recht hebben op de voordelen overeenkomstig artikel 10 (Dividenden), aangezien de inkomsten verworven door Y door Nederland niet worden aangemerkt als de inkomsten van Z. De bevoegde Amerikaanse autoriteit kan evenwel bepalen dat Z wel recht heeft op de voordelen, aangezien Z ook vrijgesteld zou zijn van belastingen naar het inkomen, indien zou worden aangenomen dat Z de inkomsten wel heeft verworven.

XV. Met betrekking tot artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is wel te verstaan dat met de uitdrukking „bruto-inkomen" wordt bedoeld de totale inkomsten uit de hoofdwerkzaamheden verworven door een inwoner van een Staat minus de directe kosten gemoeid met het verwerven van die inkomsten.

XVI. Met betrekking tot het tweede lid, onderdeel f, en het derde lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is wel te verstaan dat het bewijs dat een in Nederland gevestigde beleggingsinstelling (beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969) heeft van het aantal van haar in Nederland gevestigde aandeelhouders – natuurlijke personen en rechtspersonen – als gevolg van de procedure die zulk een in Nederlandse gevestigde beleggingsinstelling toepast bij het verzoeken om een teruggaaf van op haar buitenlands dividend en interest ingehouden belasting op grond van het eerste lid, onderdeel b, van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, door zulk een Nederlandse beleggingsinstelling kan worden gebruikt om aan te tonen dat zij voldoet aan de vereisten van het tweede lid, onderdeel f, onderscheidenlijk het derde lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen).

XVII. Met betrekking tot het tweede en vijfde lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

De bevoegde autoriteiten kunnen, in wederzijds overleg en niettegenstaande de bepalingen van deze leden overgangsregels vaststellen voor nieuw opgerichte bedrijfsmatige activiteiten, bedrijfsonderdelen of hoofdkantoren.

XVIII. Met betrekking tot het derde lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het volgende voorbeeld illustreert de toepassing van het derde lid van artikel 26. Een in Nederland gevestigd lichaam Y bezit alle aandelen van Z, een in de Verenigde Staten gevestigd lichaam.

Y is 100% eigendom van X, een lichaam gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, dat niet in aanmerking komt voor alle voordelen van het Brits-Amerikaanse verdrag inzake inkomstenbelasting, maar mogelijk wel voor de voordelen met betrekking tot bepaalde inkomensbestanddelen op grond van het „active trade or business"-criterium uit het Brits-Amerikaanse belastingverdrag.

X op zijn beurt behoort volledig toe aan W, in een Frankrijk gevestigd lichaam, waarvan de aandelen in wezenlijke mate en regelmatig worden verhandeld op de Parijse effectenbeurs.

Z keert een dividend uit aan Y.

Ten behoeve van dit voorbeeld wordt aangenomen dat Y niet in aanmerking komt voor de voordelen van het tweede lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen).

Aangenomen dat voldaan wordt aan de vereisten van het derde lid, onderdeel b, van artikel 26, komt Y echter wel in aanmerking voor de voordelen uit het derde lid van artikel 26.

Y behoort rechtstreeks toe aan X, die geen gelijkwaardig gerechtigde is in de zin van het achtste lid, onderdeel f, van artikel 26 (X komt niet in aanmerking voor alle voordelen uit het Brits-Amerikaanse belastingverdrag).

Y behoort echter ook indirect toe aan W, die een gelijkwaardig gerechtigde is wat betreft de voordelen uit het tweede lid, onderdeel a, van artikel 10, in de zin van het achtste lid, onderdeel f, van artikel 26 (omdat W een in Frankrijk gevestigd lichaam is waarvan de aandelen in wezenlijke mate en regelmatig verhandeld worden op een erkende effectenbeurs in de zin van het artikel inzake de beperking van voordelen uit het Frans-Amerikaanse verdrag inzake inkomstenbelasting).

Dienovereenkomstig wordt in overeenstemming met het tweede lid, onderdeel a, van artikel 10 op het dividend van Z aan Y bronbelasting ingehouden tegen een percentage van 5 percent.

XIX. Met betrekking tot het vierde lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is wel te verstaan dat een inkomensbestanddeel dient te worden aangemerkt als zijnde verworven „in verband met" de actieve uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een Staat, indien de activiteit waarmee het inkomensbestanddeel in de andere Staat wordt verworven behoort tot een bedrijfsactiviteit die deel uitmaakt van of aanvullend is op de in de eerstbedoelde Staat verrichte bedrijfsmatige activiteiten.

De bedrijfsactiviteiten in de eerstbedoelde Staat kunnen „stroomopwaarts" liggen ten opzichte van die welke plaatsvinden in de andere Staat (bijvoorbeeld de toelevering van onderdelen ten behoeve van het productieproces dat plaatsvindt in die andere Staat), „stroomafwaarts" (bijvoorbeeld de verkoop van de producten van een fabrikant die gevestigd is in de andere Staat) of „parallel" (bijvoorbeeld de verkoop in de ene Staat van dezelfde soort producten als die welke worden verkocht in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten die worden verricht in de andere Staat). Het is wel te verstaan dat een inkomensbestanddeel afkomstig uit een Staat wordt aangemerkt als „bijkomstig voordeel" van de bedrijfsmatige activiteiten verricht in de andere Staat indien het inkomensbestanddeel niet wordt gegenereerd door een bedrijfsactiviteit die deel uitmaakt van of aanvullend is op de door de ontvanger van het inkomensbestanddeel in die andere Staat verrichte bedrijfsmatige activiteiten, maar de productie van dat bestanddeel de uitvoering van de bedrijfsmatige activiteiten in die Staat bevordert. Een voorbeeld van een dergelijk bijkomstig inkomensbestanddeel is interest uit een kortetermijninvestering van bedrijfskapitaal of een inwoner van een Staat in de vorm van effecten uitgegeven door een persoon in de andere Staat.

XX. Met betrekking tot het vierde lid, onderdeel a, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel a, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) een bank alleen dan wordt geacht actief het bankbedrijf uit te oefenen als deze regelmatig stortingen ontvangt van en leningen verstrekt aan het publiek en een verzekeringsmaatschappij alleen dan wordt geacht actief het verzekeringsbedrijf uit te oefenen indien haar bruto-inkomen voornamelijk bestaat uit verzekerings- of herverzekeringspremies alsmede beleggingsinkomen dat toegerekend kan worden aan zulke premies.

XXI. Met betrekking tot het achtste lid van artikel 12 (Interest) en het vierde lid, onderdeel a, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel a, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) en het achtste lid van artikel 12 (Interest) wel te verstaan dat interest afkomstig uit concernfinancieringen of portfolio-beleggingen wordt aangemerkt als onderdeel van het beleggen of beheer van beleggingen.

XXII. Met betrekking tot het vierde lid, onderdeel b, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is wel te verstaan dat met het wezenlijkheidsvereiste van onderdeel b beoogd wordt gevallen van „verdragshoppen" te voorkomen waarbij lichamen trachten in aanmerking te komen voor de voordelen van de Overeenkomst door middel van minimale gelieerde bedrijfsmatige activiteiten met geringe economische kosten of weinig invloed op het algehele bedrijfsresultaat.

Of een bedrijfsmatige activiteit wezenlijk is voor de toepassing van dit lid wordt vastgesteld op grond van alle feiten en omstandigheden. Bij deze vaststelling wordt rekening gehouden met de relatieve omvang van de bedrijfsmatige activiteiten in elke Overeenkomstsluitende Staat (gemeten naar de waarden van de activa, inkomsten en loonkosten), de aard van de activiteiten verricht in elke Overeenkomstsluitende Staat, en, in de gevallen waarin een bedrijfsmatige activiteit wordt verricht in beide Overeenkomstsluitende Staten, de relatieve bijdragen daaraan in elke Overeenkomstsluitende Staat. Bij elke vaststelling of vergelijking wordt naar behoren rekening gehouden met de relatieve omvang van de Amerikaanse en de Nederlandse economie.

Een bedrijfsmatige activiteit wordt in ieder geval evenwel aangemerkt als wezenlijk indien in het voorgaande belastingjaar of over het gemiddelde van de afgelopen drie belastingjaren de waarde van de activa, de bruto-inkomsten en de loonkosten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteiten in de eerstbedoelde Staat ten minste 7,5 percent bedraagt van het evenredige aandeel van de inwoner (en eventuele gelieerde partijen) in respectievelijk de activa, de bruto-inkomsten en de loonkosten waarmee de inkomsten in de andere Staat zijn gegenereerd en het gemiddelde van de drie verhoudingsgetallen meer bedraagt dan 10 percent.

Indien de inwoner middellijk of onmiddellijk minder dan 100 percent van een in een van beide Staten verrichte activiteit bezit, wordt alleen het evenredige belang van de inwoner in die activiteit in aanmerking genomen ten behoeve van het criterium bedoeld in deze alinea.

De onderstaande voorbeelden illustreren de toepassing van het wezenlijkheidsvereiste.

Voorbeeld 1 i. V, inwoner van een land dat geen belastingverdrag met Nederland heeft, wenst een Nederlandse financiële instelling te verwerven. Aangezien het land waar V gevestigd is geen belastingverdrag met Nederland heeft, zou over alle dividenden die gegenereerd worden via de investering 25% aan Nederlandse bronbelasting geheven worden.

V richt een Amerikaanse rechtspersoon op met een kantoor in een kleine stad die investeringsadviezen geeft aan de lokale inwoners. Die Amerikaanse rechtspersoon verwerft de Nederlandse financiële instelling met behulp van kapitaal verschaft door V.

    • ii. De Nederlandse bron van inkomsten wordt gegenereerd met bedrijfsmatige activiteiten in Nederland die in verband staan met de adviespraktijk van de Amerikaanse moedermaatschappij. Dit voorbeeld zou echter niet beantwoorden aan het wezenlijkheidscriterium, dus op de dividenden zou 25% worden ingehouden in plaats van het percentage vervat in artikel 10 (Dividenden).

Voorbeeld 2 i.: S is een in Nederland opgezette, beheerde bankorganisatie waarover vanuit Nederland zeggenschap wordt uitgeoefend. S telt een groot aantal plaatselijke filialen en cliënten in Nederland en voldoende medewerkers voor de bancaire dienstverlening aan die cliënten. Aangezien de bancaire markt in Nederland veel concurrenten telt, heeft S echter besloten buiten Nederland filialen op te zetten teneinde zijn zakelijke activiteiten uit te breiden. S heeft daarom in diverse grote steden in de Verenigde Staten filialen opgezet teneinde daar dezelfde soort bancaire activiteiten te ontplooien als in Nederland.

Na verloop van tijd zijn de Amerikaanse filialen aanzienlijk gegroeid en inmiddels qua omvang vergelijkbaar met het totaal van S' bedrijfsmatige activiteiten in Nederland.

    • ii. De activiteiten van S' Amerikaanse filialen zijn gerelateerd aan de bedrijfsmatige activiteiten die S verricht in Nederland. Aangezien S een groot aantal filialen en medewerkers heeft in Nederland, zijn zijn activiteiten in Nederland wezenlijk in de zin van het vierde lid, onderdeel b, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen).

Voorbeeld 3 NlCo, een Nederlandse rechtspersoon, bezit 100 percent van het aandelenkapitaal van USCo, een Amerikaanse rechtspersoon, en 50 percent van het aandelenkapitaal van NLSub, een Nederlandse rechtspersoon. NLCo verricht geen rechtstreekse bedrijfsmatige activiteiten. USCo en NLSub zijn actief in de muziekbranche. USCo heeft een aantal medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het scouten van nieuwe artiesten om opnames te maken. USCo produceert tevens opnames en is verantwoordelijk voor de productie en distributie binnen de Verenigde Staten. De medewerkers van NLSub zijn verantwoordelijk voor de promotie van deze opnames in Nederland en het opzetten van een distributiestrategie voor de rest van Europa. De verkopen van Amerikaanse artiesten in Europa vormen een wezenlijke bijdrage aan het rendement van USCo.

NLCo ontvangt interest en dividenden van USCo. Om deze betalingen in aanmerking te laten komen voor de voordelen uit de Overeenkomst op grond van het vierde lid van artikel 26, dient NLCo te worden aangemerkt als zijnde betrokken bij de actieve uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in Nederland.

Omdat NLCo en USCo gelieerd zijn, moeten de in Nederland verrichte en aan NLCo toegeschreven activiteiten uit hoofde van het vierde lid, onderdeel b, wezenlijk zijn ten opzichte van de activiteiten verricht door USCo. NLCo zal geacht worden aan dit vereiste te voldoen indien de activa, inkomsten en loonkosten die aan NLCo toegerekend kunnen worden ten minste 10% bedragen van de activa, inkomsten en loonkosten die aan USCo kunnen worden toegerekend en per post ten minste 7,5%.

Voor elk van de laatste vier afgesloten belastingjaren bedroegen de waarde van de activa, bruto inkomsten en loonkosten van deze rechtspersonen die aan de bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden toegerekend:

 USCo NLSub
Activa$300 $50
Inkomsten 5010
Loonkosten6010

NLCo heeft geen activa, inkomsten of loonkosten die toegerekend kunnen worden aan de bedrijfsmatige activiteiten. De activa, inkomsten en loonkosten van NLSub die verband houden met de bedrijfsmatige activiteiten kunnen uit hoofde van onderdeel c echter wel worden toegerekend aan NLCo, aangezien NLCo vanwege zijn belang van 50% in NLSub als uiteindelijk gerechtigde gelieerd is aan NLSub. Daarom wordt 50% van de activa, inkomsten en loonkosten van NLSub toegerekend aan NLCo. De aan NLCo toegerekende bedragen en de percentages van de daarmee overeenstemmende bedragen van USCo zijn:

 NLCo NLCo als percentage van USCo
Activa $25 $8,3
Inkomsten510,0
Loonkosten 58,3

Aangezien geen van de percentages meer dan 10 percent bedraagt, voldoet NLCo niet aan de voorwaarden van het wezenlijkheidsvereiste zoals hierboven omschreven. Ook wanneer gekeken zou worden naar het gemiddelde over drie jaar zou de uitkomst niet veranderen, aangezien de desbetreffende bedragen over de drie voorafgaande jaren (en de daaruit voortvloeiende percentages) gelijk zijn aan die van het eerste eraan voorafgaande belastingjaar.

NLCo zal niettemin in aanmerking komen voor de voordelen in verband met de dividenden ontvangen van USCo. Gelet op de bijdragen van elk lichaam aan de totale bedrijfsmatige activiteiten van de groep, zijn de activiteiten verricht door NLSub wezenlijk ten opzichte van die van USCo.

XXIII. Met betrekking tot het vijfde lid, onderdeel a, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

  • a. Voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel a, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) is het wel te verstaan dat de aldaar bedoelde activiteiten dienen te worden verricht in de woonstaat van de persoon die die activiteiten verricht.

  • b. Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel a, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) een persoon alleen dan beschouwd zal worden zich bezig te houden met toezichthoudende en bestuurlijke werkzaamheden, indien hij zich bezighoudt met een aantal van de hieronder genoemde werkzaamheden.

Zo wordt een persoon als hoofdkantoor beschouwd indien hij eenbelangrijk aantal van de volgende functies verricht ten behoeve van het concern: concernfinanciering (hetgeen niet de primaire taak mag zijn), prijsbepaling, marketing, interne auditscontrole, interne communicatie en intern management. Een eenvoudige vergelijking van het bedrag van het bruto-inkomen dat het hoofdkantoor ontvangt uit hoofde van zijn verschillende werkzaamheden is niet het enige criterium aan de hand waarvan mag worden vastgesteld of concernfinanciering, al dan niet, de primaire taak van het lichaam is. De bovengenoemde functies zijn bedoeld als aanduiding van de soorten werkzaamheden die een hoofdkantoor geacht wordt te verrichten. Deze opsomming beoogt niet uitputtend te zijn.

Voorts is het wel te verstaan dat bij het bepalen of een wezenlijk deel van het toezicht en het bestuur van de concernonderdelen door het hoofdkantoor wordt verricht, de werkzaamheden die door het kantoor in zijn functie als hoofdkantoor voor die concernonderdelen worden verricht wezenlijk dienen te zijn in vergelijking met dezelfde werkzaamheden die binnen de multinational voor diezelfde concernonderdelen worden verricht.

Het volgende voorbeeld moge dit verduidelijken. Een Japanse rechtspersoon richt in Nederland een dochtermaatschappij op, die als hoofkantoor moet gaan fungeren voor de Europese en Noord-Amerikaanse werkzaamheden.

De Japanse rechtspersoon heeft twee andere dochtermaatschappijendie als hoofdkantoor fungeren: een voor Afrikaanse en een voor de Aziatische werkzaamheden. Het Nederlandse hoofdkantoor is de moedermaatschappij voor de dochtermaatschappijen die de Europese en Noord-Amerikaanse werkzaamheden verrichten. Het Nederlandse hoofdkantoor houdt toezicht op het grootste deel van de prijsbepaling, marketing, interne controle, interne informatieverschaffing en het management van de onder zijn bestuur vallende concernonderdelen. Alhoewel de Japanse topholding aan alle dochtermaatschappijen richtlijnen geeft met betrekking tot het mondiale beleid ten aanzien van elk van de vorengenoemde activiteiten en er op toeziet dat deze richtlijnen binnen elk van de regionale concernonderdelen worden uitgevoerd, is het Nederlandse hoofdkantoor het kantoor dat het bestuur uitoefent en het toezicht houdt op de wijze waarop deze beleidsregels worden uitgevoerd de onder zijn bestuur vallende concernonderdelen. Het vermogen dat en de loonkosten die door de Japanse topholding worden besteed aan deze werkzaamheden voor de concernonderdelen die onder het bestuur van het Nederlandse hoofdkantoor vallen, zijn verhoudingsgewijs gering in vergelijking met het vermogen en de loonkosten die door het Nederlandse hoofdkantoor aan deze werkzaamheden worden besteed. Bovendien verrichten noch de andere twee hoofdkantoren noch enig ander gelieerd lichaam naast de Japanse topholding de bovengenoemde werkzaamheden ten behoeve van die concernonderdelen die onder het bestuur van het Nederlandse hoofdkantoor vallen. In dit voorbeeld wordt het Nederlandse hoofdkantoor geacht te voorzien in een wezenlijk deel van het totale toezicht en bestuur van de concernonderdelen, die onder zijn bestuur vallen.

XXIV. Met betrekking tot het zevende lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

  • a. Het is wel te verstaan dat aan een lichaam gevestigd in een van de Staten krachtens het zevende lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) ter zake van inkomen dat ontvangen is uit de andere Staat alle voordelen van de Overeenkomst worden toegekend die ook worden toegekend aan inwoners van een Staat, mits het lichaam voldoet aan een eventuele andere gespecificeerde voorwaarde voor het verkrijgen van deze voordelen en mits

1. aandelen die meer dan 30 percent van het totale aantal stemmen en de waarde van alle aandelen vertegenwoordigen direct of indirect het eigendom zijn van personen die op grond van de onderdelen a, b, c, onder i, of onderdeel d of e van het tweede lid van artikel 26 gekwalificeerde personen zijn;

2. aandelen die meer dan 70 percent van het totale aantal stemmen en de waarde van alle aandelen (en ten minste 50 percent van een „disproportionate class of shares") direct of indirect het eigendom zijn van ten hoogste zeven personen die gelijkwaardig gerechtigden zijn in de zin van het achtste lid, onderdeel f; en

minder dan 50 percent van het bruto-inkomen van het lichaam uit het belastingjaar waarin het inkomensbestanddeel ontstaan is, direct of indirect wordt betaald of toekomt aan personen die geen gelijkwaardig gerechtigden zijn, in de vorm van betalingen die aftrekbaar zijn van de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is in de Staat waarvan het lichaam inwoner is (met uitzondering van betalingen als willekeurige derde verricht bij de normale bedrijfsuitoefening ter zake van diensten of lichamelijke zaken en betalingen in het kader van financiële verplichtingen aan een bank, op voorwaarde dat indien de bank geen inwoner is van een van de Overeenkomstsluitende Staten een dergelijke betaling toerekenbaar is aan een vaste inrichting van die bank gevestigd in een van de Overeenkomstsluitende Staten).

  • b. De bevoegde autoriteiten komen overeen zich redelijke inspanningen te getroosten teneinde binnen zes maanden na de ontvangst van alle benodigde informatie van de belastingplichtige te komen tot de vaststelling uit hoofde van het zevende lid. Voorts zullen de bevoegde autoriteiten van beide Staten halfjaarlijks bijeenkomen teneinde de status van alle gevallen waarin om een vaststelling is verzocht te bespreken.

XXV. Met betrekking tot het tweede lid, onderdeel c, en het achtste lid, onderdeel a, onder ii, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Een lichaam dat genoteerd is op de effectenbeurzen van Parijs of Brussel die tezamen met de Amsterdamse effectenbeurs Euronext vormen, wordt behandeld alsof het voldoet aan het vereiste van genoteerd zijn uit het tweede lid, onderdeel c, mits de Nederlandse toezichthoudende autoriteiten voor de handel in waardepapieren toezicht blijven houden op het deel van de beurs dat in Nederland gevestigd is. Indien het functioneren van of het toezicht op Euronext ingrijpend wordt gewijzigd, stelt de bevoegde autoriteit van Nederland de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten daarvan in kennis en beide bevoegde autoriteiten beoordelen tezamen of de behandeling nog passend is en of wijzigingen nodig zijn voor de toepassing van dit lid.

XXVI. Met betrekking tot het achtste lid, onderdeel d, onder ii, en het achtste lid, onderdeel e, onder iii, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

  • a. Bij de vaststelling bedoeld in het achtste lid, onderdeel d, onder ii, is het wel te verstaan dat deze gebaseerd is op een beoordeling van de besluitvorming van alle directieleden en hogere leidinggevenden die deel uitmaken van de directie of de raad van bestuur van het lichaam, naar gelang van het geval, tenzij deze personen slechts formeel hun goedkeuring hechten aan beslissingen die in feite door anderen worden genomen. Indien de hogere leidinggevenden van directe of indirecte dochtermaatschappijen van het lichaam de beleidsfuncties vervullen die normaliter tot de verantwoordelijkheid van de directie of de raad van bestuur van een vennootschappelijke groep behoren, zoals omschreven in het achtste lid, onderdeel e, onder iii, worden zij in dit opzicht aangemerkt als leden van de directie of van de raad van bestuur van het lichaam. Indien er speciale stem- of andere regelingen zijn waaruit blijkt dat de leden van de directie (met inbegrip van de personen omschreven in de vorige zin) niet feitelijk op gelijke voet betrokken zijn bij de besluitvorming, worden deze personen slechts in de mate waarin zij verantwoordelijk zijn voor het nemen van de besluiten beschreven in het achtste lid, onderdeel e, onder iii, in aanmerking genomen.

  • b. Indien een lichaam dat inwoner is van Nederland en waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een of meer erkende effectenbeurzen de moedermaatschappij is van een geïntegreerd concern dat tevens een andere moedermaatschappij omvat waarvan de aandelen eveneens regelmatig worden verhandeld op een of meer erkende effectenbeurzen en die andere moedermaatschappij inwoner is van een staat in de primaire economische zone van Nederland die een inkomstenbelastingverdrag heeft met de Verenigde Staten dat in vergelijkbare situaties voorziet in dezelfde of lagere inhoudingspercentages ten aanzien van dividenden, belastingheffing van vaste inrichtingen, interest en royalty's zoals voorzien in de artikelen 10 (Dividenden), 11 (Belastingheffing van vaste inrichtingen), 12 (Interest) en 13 (Royalty's) van de Overeenkomst, wordt het eerstbedoelde lichaam behandeld alsof het voldoet aan de vereisten van het achtste lid, onderdeel e, onder iii, wat betreft de locatie van de staf, indien deze van de aldaar omschreven activiteiten meer verricht in Nederland en in die andere staat dan in enige andere staat. Daartoe wordt verstaan onder een „geïntegreerd concern" een groep lichamen die de twee moedermaatschappijen omvat zoals beschreven in de vorige zin alsmede ketens van dochterondernemingen waarvan de moedermaatschappijen gezamenlijk de economische eigendom hebben.

XXVII. Met betrekking tot het achtste lid, onderdeel h, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Het is wel te verstaan dat indien een soort aandelen tijdens de twaalf maanden bedoeld in onderdeel h, niet genoteerd was aan een erkende effectenbeurs, deze soort aandelen uitsluitend zal worden behandeld als zijnde regelmatig verhandeld indien in het belastingjaar waarin het inkomen ontstaat die soort voldoet aan het vereiste van dat onderdeel inzake het totale aantal aandelen van die soort dat verhandeld wordt.

XXVIII. Met betrekking tot het zevende lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

  • a. Voor de toepassing van het zevende lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) kan de bevoegde autoriteit van de Staat waaruit het desbetreffende inkomen afkomstig is bij het vaststellen of de oprichting, verwerving of instandhouding van een rechtspersoon, die inwoner van een van de Staten is, als een van de voornaamste doelstellingen heeft of had de verkrijging van de voordelen van deze Overeenkomst, onder andere de volgende factoren meewegen:

1. de datum van oprichting van de rechtspersoon in relatie tot de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst;

2. het verloop van het bedrijf sinds zijn ontstaan en de eigendomsverhoudingen in de rechtspersoon sinds zijn oprichting;

3. de zakelijke redenen voor de rechtspersoon om inwoner te zijn van de staat van vestiging;

4. de mate waarin door de rechtspersoon in zijn staat van vestiging aanspraak wordt gemaakt op bijzondere belastingvoordelen ;

5. de mate waarin de ondernemingsactiviteiten van de rechtspersoon in de andere Staat afhankelijk is van het vermogen, de activa of het personeel van de rechtspersoon in zijn staat van vestiging; en

6. de mate waarin de rechtspersoon gerechtigd zou zijn tot verdragsvoordelen die vergelijkbaar zijn met die welke zouden worden toegekend op grond van deze Overeenkomst indien de rechtspersoon zou zijn opgericht in de staat van vestiging van de de meerderheid van haar aandeelhouders.

  • b. Het is wel te verstaan dat een lichaam dat inwoner van een van de Staten is, de voordelen van de Overeenkomst zullen worden toegekend om op grond van het zevende lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) ten aanzien van inkomen dat verkregen is uit de andere Staat worden verleend, indien zulk een lichaam:

    1. aandelen en waardepapieren houdt waarvan het inkomen niet hoofdzakelijk uit bronnen in de andere Staat afkomstig is;

2. een groot aantal deelnemers heeft; en

3. in zijn staat van vestiging een aanzienlijk aantal personeelsleden heeft die zich actief bezig houden met het handelen in aandelen en waardepapieren die eigendom van het lichaam zijn. Het is voorts wel te verstaan dat het zevende lid van artikel 26 niet van toepassing is indien aan een van de bovengenoemde vereisten niet is voldaan.

  • c. Het is wel te verstaan dat bij de toepassing van het zevende lid van artikel 26 (Beperkingen van voordelen) de regelgeving van de Europese Gemeenschappen voor het bevorderen van het vrije verkeer van kapitaal en personen binnen de Europese Gemeenschappen, tezamen met de onderlinge verschillen in binnenlandse inkomstenbelastingsystemen, fiscale stimuleringsmaatregelen en het van toepassing zijnde beleid voor belastingverdragen tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen in beschouwing zullen worden genomen. Op grond van deze bepaling neemt de bevoegde autoriteit als richtlijn voor haar overwegingen of de oprichting, de verwerving of instandhouding van een lichaam of de uitoefening van zijn activiteiten als een van de voornaamste doelstellingen het verkrijgen van de voordelen van deze Overeenkomst heeft of had. De bevoegde autoriteit kan daarom bepalen dat, gegeven een aantal feiten, een wijziging in de omstandigheden die ertoe zou kunnen leiden dat een lichaam ophoudt in aanmerking te komen voor de voordelen van de Overeenkomst op grond van het tweede en derde lid van artikel 26 niet noodzakelijkerwijs behoeft te leiden tot het onthouden van de voordelen. Zulke gewijzigde omstandigheden kunnen omvatten een wijziging van de staat van vestiging van een belangrijke aandeelhouder, de verkoop van een deel van het aandelenkapitaal van een Nederlands lichaam aan een persoon die inwoner is van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of een uitbreiding van de activiteiten van een lichaam in andere lidstaten van de Europese Gemeenschappen, dit alles onder normale zakelijke voorwaarden. De bevoegde autoriteit zal deze gewijzigde omstandigheden (naast andere relevante factoren die normaal in beschouwing genomen worden op grond van het zevende lid van artikel 26) in overweging nemen bij het bepalen of zulk een lichaam in aanmerking blijft komen voor voordelen van de Overeenkomst ten aanzien van inkomen ontvangen uit bronnen in de Verenigde Staten. Wanneer deze gewijzigde omstandigheden niet zijn toe te schrijven aan beweegredenen van vermijding van belasting, zal zulks door de bevoegde autoriteit eveneens als relevante factor in het voordeel van bestendiging van het recht op de voordelen van de Overeenkomst op grond van het zevende lid van artikel 26 worden beschouwd.

  • d. Wanneer een rechtspersoon die inwoner is van een van de Staten en gerechtigd is tot de voordelen op grond van artikel 26 (Beperkingen van voordelen),zeggenschap verwerft in een rechtspersoon die inwoner is van een derde Staat, die dat op haar beurt zeggenschap heeft in een tweede rechtspersoon die inwoner is van de eerstbedoelde Staat, zou die tweede rechtspersoon als gevolg van de bepaling van het tweede lid, onderdeel c, onder ii, van artikel 26 niet gerechtigd kunnen zijn tot de voordelen van de Overeenkomst ten aanzien van de voordelen uit bronnen uit die andere Staat. Het is wel te verstaan dat de bevoegde autoriteit van de andere Staat in deze omstandigheden bij het beoordelen van een verzoek om toekenning van de voordelen van de Overeenkomst op grond van het zevende lid van artikel 26 een reorganisatieplan dat wordt voorgelegd door de tweede rechtspersoon die inwoner is van de eerstbedoelde Staat in welwillende overweging zal nemen indien zulk een plan ertoe zou leiden dat de tweede rechtspersoon binnen een redelijke overgangsperiode recht krijgt op de voordelen van de Overeenkomst (vast te stellen zonder rekening te houden met het zevende lid van artikel 26).

XXIX. Met betrekking tot het achtste lid, onderdeel h, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen)

Teneinde te voldoen aan het vereiste van regelmatig verhandeld worden op grond van het achtste lid, onderdeel h, van artikel 26 (Beperkingen van voordelen), behoeft een persoon die op grond van de Overeenkomst aanspraak maakt op de voordelen, niet te bewijzen dat hij zich niet heeft beziggehouden met het creëren van een bepaald handelspatroon op een erkende effectenbeurs teneinde aan dit criterium te voldoen, maar dient hij zonodig bewijzen dat hij zich daarmee heeft beziggehouden te weerleggen.

XXX. Met betrekking tot artikel 27 (Werkzaamheden buitengaats)

Het is wel te verstaan dat het vervoer van voorraden of personeel tussen een van de Staten en een plaats waar de werkzaamheden buitengaats in die Staat worden verricht, of tussen zulke plaatsen, wordt beschouwd als vervoer tussen plaatsen in die Staat.

XXXI. Met betrekking tot het vijfde lid van artikel 29 (Regeling voor onderling overleg)

  • A. Het is wel te verstaan dat de Staten in ieder geval diplomatieke nota's uitwisselen zoals bepaald in het vijfde lid van artikel 29 (Regeling voor onderling overleg), wanneer de ervaringen opgedaan binnen de Europese Gemeenschappen bij de toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen, ondertekend op 23 juli 1990, of bij de toepassing van het vijfde lid van artikel 25 van het belastingverdrag tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen en bepaalde andere belastingen, ondertekend op 29 augustus 1989, bevredigend zijn voor de bevoegde autoriteiten van beide Staten. Na afloop van een periode van drie jaar na het in werking treden van de Overeenkomst zullen de bevoegde autoriteiten met elkaar overleggen teneinde vast te stellen of aan de voorwaarden voor de uitwisseling van diplomatieke nota's is voldaan.

  • B. Indien de bevoegde autoriteiten van beide Staten overeenkomen in een bepaald geval een geschil betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst op grond van het vijfde lid van artikel 29 te onderwerpen aan arbitrage, is de volgende procedure van toepassing:

1. Indien de bevoegde autoriteiten er bij het toepassen van het eerste tot en met het vierde lid van artikel 29 niet in slagen om tot overeenstemming te komen binnen twee jaar na de datum waarop de aangelegenheid aan een van de bevoegde autoriteiten was voorgelegd, kunnen zij besluiten in een bepaald geval een beroep op arbitrage te doen, echter slechts nadat de procedures die beschikbaar zijn op grond van het eerste tot en met het vierde lid van artikel 29 volledig zijn uitgeput. De bevoegde autoriteiten zullen in het algemeen niet overgaan tot arbitrage ten aanzien van aangelegenheden betreffende het belastingbeleid of de binnenlandse wetgeving van een van de Staten.

2. De bevoegde autoriteiten stellen voor elk afzonderlijk geval een arbitragecommissie in op de volgende wijze:

  • a. Een arbitragecommissie bestaat uit ten minste drie leden. Elke bevoegde autoriteit benoemt een gelijk aantal leden en deze leden komen de benoeming van het andere lid of andere leden overeen.

  • b. Het andere lid of de andere leden van de arbitragecommissie is of zijn afkomstig uit een van beide Staten of uit een andere OESO-lidstaat. De bevoegde autoriteiten kunnen verdere instructies geven betreffende de criteria voor het selecteren van de overige leden van de arbitragecommissie.

  • c. Leden van de arbitragecommissie (en hun medewerkers) moeten bij hun benoeming schriftelijk verklaren zich te houden aan en te onderworpen te zijn aan de toepasselijke bepalingen inzake vertrouwelijkheid en openbaarmaking van beide Staten en de Overeenkomst. Ingeval die bepalingen met elkaar in strijd zijn, is de meest vergaande geheimhoudingsverplichting van toepassing.

3. De bevoegde autoriteiten kunnen overeenstemming bereiken omtrent en de arbitragecommissie instrueren betreffende bepaalde procedureregels, zoals het benoemen van een voorzitter, de procedures om tot een beslissing te komen, het bepalen van termijnen, enzovoorts. Voor het overige stelt de arbitragecommissie haar eigen procedureregels vast overeenkomstig de algemeen aanvaarde beginselen van redelijkheid en billijkheid.

4. Belastingplichtigen en/of hun vertegenwoordigers wordt de gelegenheid geboden hun standpunten aan de arbitragecommissie voor te leggen.

5. De arbitragecommissie beslist over ieder afzonderlijk geval op basis van de Overeenkomst met inachtneming van de nationale wetgeving van de beide Staten en de beginselen van het internationale recht. De arbitragecommissie verstrekt aan de bevoegde autoriteiten een toelichting op haar beslissing. De beslissing van de arbitragecommissie is met betrekking tot dat bepaalde geval bindend voor beide Staten en de belastingplichtige(n). Hoewel de beslissing van de arbitragecommissie geen precedentwerking heeft, wordt verwacht dat met zulke beslissingen gewoonlijk rekening zal worden gehouden in latere aan de bevoegde autoriteiten voorgelegde zaken betreffende dezelfde belastingplichtige(n), dezelfde kwestie(s) en grotendeels soortgelijke feiten alsmede waar passend in andere gevallen.

6. De kosten van een arbitrageprocedure worden op de volgende wijze gedragen:

  • a. Elke Staat draagt de kosten van de beloning van de door haar benoemde leden alsmede van zijn vertegenwoordiging tijdens de procedure voor de arbitragecommissie;

  • b. de kosten van de beloning van de andere leden en alle overige kosten van de arbitragecommissie worden gelijkelijk gedeeld tussen de Staten; en

  • c. de arbitragecommissie kan besluiten tot een afwijkende verdeling van de kosten. Indien het de bevoegde autoriteit van een van de Staten echter in een bepaald geval in het licht van de aard van de zaak en de rol van de partijen passend voorkomt, kan zij van de belastingplichtige(n) verlangen dat deze, als voorwaarde voor arbitrage ermede instemt (instemmen) het deel van die Staat in de kosten te dragen.

7. De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomen deze procedures aan te passen of aan te vullen; zij blijven echter gebonden aan de in het bovenstaande vastgelegde algemene uitgangspunten.

XXXII. Met betrekking tot artikel 30 (Uitwisseling van inlichtingen en administratieve bijstand)

Indien een „reporting corporation" van de Verenigde Staten (als omschreven voor de toepassing van artikel 6038A van de United States Internal Revenue Code) die inwoner van de Verenigde Staten is, of een in de Verenigde Staten gevestigde vaste inrichting van een „reporting corporation" van de Verenigde Staten, die geen inwoner van de Verenigde Staten is, noch in het bezit is van, noch toegang heeft tot documenten die van belang kunnen zijn voor de behandeling voor de belastingheffing van de Verenigde Staten van transacties tussen die rechtspersoon en een buitenlandse „related party" (als omschreven in artikel 6038A van de United States Internal Revenue Code), en zulke documenten worden beheerd door een inwoner van Nederland en buiten de Verenigde Staten worden bewaard, verzoeken de Verenigde Staten Nederland om die documenten door middel van een uitwisseling van inlichtingen op grond van artikel 30 (Uitwisseling van inlichtingen en administratieve bijstand) voordat zij een vordering tot overlegging van die documenten doet uitgaan aan de „reporting corporation" van de Verenigde Staten, mits onder alle gegeven omstandigheden, de documenten via het verzoek snel en op efficiënte wijze verkrijgbaar zijn. Voor de toepassing van deze paragraaf zullen documenten worden geacht snel en op efficiënte wijze beschikbaar te zijn, indien zij kunnen worden verkregen binnen 180 dagen na het verzoek of binnen een ander tijdvak als in onderling overleg overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, tenzij de nationale wettelijke termijnen binnen een korter tijdvak verstrijken. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de toepassing van artikel 6038C.

XXXIII. Met betrekking tot artikel 30 (Uitwisseling van inlichtingen en administratieve bijstand)

Uit hoofde van het tweede lid van dat artikel, dat bepaalt dat de bevoegde autoriteiten dienen te trachten informatie te verstrekken in de vorm van getuigenverklaringen en gewaarmerkte afschriften van onbewerkte oorspronkelijke documenten, is het wel te verstaan dat de bevoegde autoriteiten zullen samenwerken om gezamenlijke procedures te ontwikkelen teneinde de verschillen tussen de nationale wettelijke regelgeving en procedures te overbruggen teneinde te waarborgen dat inlichtingen worden verstrekt in een vorm die de toepassing ervan bij gerechtelijke procedures in de verzoekende Staat vereenvoudigt.

XXXIV. Met betrekking tot het eerste lid van artikel 30 (Uitwisseling van inlichtingen en administratieve bijstand)

Het is wel te verstaan dat personen die zich bezighouden met de administratie van belastingen zoals die uitdrukking is gebruikt in het eerste lid van artikel 30 (Uitwisseling van inlichtingen en administratieve bijstand) in de Verenigde Staten mede omvat de „tax-writing committees of Congress" en het „General Accounting Office". Inlichtingen die op grond van de Overeenkomst zijn uitgewisseld en die op grond van de Overeenkomst als vertrouwelijk zijn aangemerkt, kunnen door deze instanties onder dezelfde voorwaarden van vertrouwelijkheid worden ontvangen en mogen slechts worden gebruikt bij de uitvoering van hun taak toezicht te houden op de administratie van de belastingwetgeving van de Verenigde Staten. Het is wel te verstaan dat de taak van het Congress en het „General Accounting Office" bij het toezicht houden op de administratie van de belastingwetgeving van de Verenigde Staten is beperkt tot het verzekeren dat de administratie van de belastingwetgeving door de uitvoerende diensten eerlijk, efficiënt en in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever geschiedt.

XXXV. Met betrekking tot artikel 31 (Hulp en bijstand bij invordering)

Het is wel te verstaan dat bij de toepassing van artikel 31 (Hulp en bijstand bij invordering) met het volgende rekening zal worden gehouden:

1. De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek van de verzoekende Staat in te willigen:

  • a. indien de verzoekende Staat niet alle passende invorderingsmaatregelen binnen zijn eigen rechtsmacht heeft genomen;

  • b. in de gevallen waarin de administratieve last voor de aangezochte Staat niet in evenredigheid staat tot het door de verzoekende Staat te behalen voordeel.

2. Het verzoek om administratieve bijstand bij invordering van een belastingvordering gaat vergezeld van:

  • a. een officieel afschrift van de executoriale titel in de verzoekende Staat;

  • b. indien passend, gewaarmerkte afschriften van enig ander document dat voor de invordering vereist is;

  • c. een verklaring van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat dat op grond van de wetgeving van die Staat de belastingvordering onherroepelijk vaststaat. Voor de toepassing van dit artikel staat de belastingvordering onherroepelijk vast wanneer de verzoekende Staat op grond van zijn nationale wetgeving het recht heeft de belasting in te vorderen en de administratieve en gerechtelijke rechtsmiddelen van de belastingplichtige om in de verzoekende Staat de invordering tegen te houden vervallen dan wel uitgeput zijn.

3. Een belastingvordering van de verzoekende Staat die onherroepelijk vaststaat kan door de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat voor invordering in behandeling worden genomen en wordt, behoudens de bepalingen van het zevende lid, indien in behandeling genomen, door de aangezochte Staat op dezelfde wijze ingevorderd als ware zulk een belastingvordering een belastingvordering van die Staat zelf die is komen vast te staan in overeenstemming met de op de invordering van de eigen belastingen van die Staat van toepassing zijnde wetgeving.

4. Wanneer een verzoek om invordering van een belastingvordering van een belastingplichtige in behandeling wordt genomen:

  • a. door de Verenigde Staten, wordt de belastingvordering door de Verenigde Staten behandeld als een aanslag op grond van de wetgeving van de Verenigde Staten aan de belastingplichtige op het tijdstip waarop het verzoek is ontvangen; en

  • b. door Nederland, wordt de belastingvordering door Nederland behandeld als een te betalen bedrag op grond van de van toepassing zijnde Nederlandse wetgeving waarvan de invordering niet aan enige beperking is onderworpen.

5. Niets in dit artikel mag zo worden uitgelegd dat daardoor voor de aangezochte Staat rechten van administratieve of gerechtelijke herziening van de onherroepelijk vaststaande belastingvordering van de verzoekende Staat worden geschapen of hierin wordt voorzien op grond van rechten voortvloeiend uit de wetgeving van een van beide Staten. Indien op enig tijdstip hangende de uitvoering van het verzoek om bijstand op grond van dit artikel de verzoekende Staat het recht om op grond van zijn nationale wetgeving de belasting in te vorderen verliest, trekken de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Staat het verzoek om bijstand bij invordering onmiddellijk in.

6. Met inachtneming van deze paragraaf worden de bedragen die zijn ingevorderd door de aangezochte Staat ingevolge dit artikel overgemaakt aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat. Tenzij de bevoegde autoriteiten van de Staten anders overeenkomen, worden de gewone kosten gemaakt bij het verlenen van bijstand bij invordering gedragen door de aangezochte Staat en worden alle terzake gemaakte buitengewone kosten gedragen door de verzoekende Staat.

7. De aangezochte Staat mag uitstel van betaling of betaling in termijnen toestaan, indien zijn eigen nationale wetgeving of administratieve praktijk dit toestaat, maar hij dient eerst de verzoekende Staat hierover in te lichten. Alle interest die door de aangezochte Staat wordt ontvangen als gevolg van het toestaan van uitstel van betaling of van betaling in termijnen wordt overgemaakt aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat.

8. Een belastingvordering van een verzoekende Staat die in behandeling is genomen heeft in de aangezochte Staat geen voorrang boven de belastingvorderingen van de aangezochte Staat.

9. De bevoegde autoriteiten kunnen op grond van dit artikel bijstand verlenen bij invordering van de belasting waarvoor op grond van het achtste lid van artikel 14 (Vermogenswinsten) uitstel is verleend.

10. De bevoegde autoriteiten van de Staten komen de wijze van toepassing van dit artikel overeen. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen voorts overeenkomen deze procedures aan te passen of aan te vullen; zij zijn echter gebonden aan de in het voorgaande vastgelegde algemene uitgangspunten.

XXXVI. Met betrekking tot het tweede lid van artikel 32 (Beperking van artikelen 30 en 31)

Het is wel te verstaan dat de bevoegde autoriteiten van beide Staten al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is doen om inlichtingen te verkrijgen en te verschaffen betreffende belangen in een persoon naar aanleiding van een verzoek van de andere Staat. Het tweede lid van artikel 32 (Beperking van artikelen 30 en 31) leidt niet tot een verplichting van de bevoegde autoriteiten van de Staten om inlichtingen te verkrijgen en te verschaffen betreffende belangen in een persoon tenzij deze inlichtingen kunnen worden verkregen zonder te leiden tot onevenredige moeilijkheden.

XXXVII. Met betrekking tot het tweede lid van artikel 35 (Vrijgestelde pensioenfondsen)

Voor de toepassing van het tweede lid van artikel 35 (Vrijgestelde pensioenfondsen) wordt een persoon aangemerkt als een gelieerde persoon indien meer dan 80% van het aantal stemmen of van de waarde van een soort aandelen toebehoort aan de persoon die de inkomsten verwerft.

XXXVIII. Tot slot

Het is over het algemeen wel te verstaan dat de twee Regeringen op gezette tijden met elkaar overleggen betreffende de voorwaarden, uitvoering en toepassing van de Overeenkomst teneinde te waarborgen dat deze blijft beantwoorden aan de doelstelling van het vermijden van dubbele belasting en van het voorkomen van het ontgaan van belasting en, wanneer zij zulks wenselijk achten, verdere Protocollen zullen sluiten tot wijziging van de Overeenkomst. Het eerste overleg in dat kader zal plaatsvinden uiterlijk 31 december van het vijfde jaar na de datum waarop het Protocol in werking treedt in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10 van het Protocol. Verder overleg vindt vervolgens plaats met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar. Onverminderd de voorgaande alinea, kan elk van beide Regeringen te allen tijde verzoeken om overleg met de andere Regering met betrekking tot kwesties inzake de voorwaarden, uitvoering en toepassing van de Overeenkomst indien zij een spoedige oplossing daarvoor nodig acht.


Nr. II

Washington D.C., 8 maart 2004

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van uw Nota van heden die als volgt luidt:

(Zoals in Nr. I)

Ik heb de eer u mede te delen dat mijn Regering met het vorenstaande akkoord gaat. Gelief, Excellentie, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

B. J. VAN EENENNAAM

Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden

Ministerie van Buitenlandse Zaken vanDe Verenigde Staten van Amerika

Verwijzingen

Het Protocol dient tot wijziging van onderstaande overeenkomst en bijbehorend protocol.

Titel:Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen; Washington, 18 december 1992
Tekst:Trb. 1993, 77 (Nederlands en Engels)
Laatste Trb. :Trb. 1993, 202
   
Titel:Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen; Washington, 13 oktober 1993
Tekst:Trb. 1993, 184 (Nederlands en Engels)
Laatste Trb. :Trb. 1994, 6

De in de briefwisseling vervatte overeenstemming dient tot vervanging van de overeenstemming en desbetreffende briefwisseling van, eveneens, 13 oktober 1993, die gepubliceerd is in:

Tekst:Trb. 1993, 184 (Engels en Nederlands, blz. 12 e.v.)
Overige verwijzingen
Titel:Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS); Marrakesh, 15 april 1994
Tekst:Trb. 1994, 235 (Engels, blz. 304 e.v.) Trb. 1995, 130 (Nederlands, blz. 331 e.v.)
Laatste Trb. :Trb. 1996, 325
Titel:Verdrag betreffende de Europese Unie; Maastricht, 7 februari 1992
Tekst:Trb. 1992, 74 (Nederlands)
Laatste Trb. :Trb. 2004, 122
Titel:Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; Oporto, 2 mei 1992
Tekst:Trb. 1992, 132 (Nederlands)
Laatste Trb. :Trb. 1995, 150
Titel:Noord-Atlantisch Verdrag; Washington, 4 april 1949
Tekst:Trb. 1949, 355 (Engels, Frans, Nederlandse vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 2004, 154
Titel:Verdrag nopens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling; Parijs, 14 december 1960
Tekst:Trb. 1961, 42 (Frans, Engels) Trb. 1961, 60 (Nederlandse vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1994, 193
Titel:Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstconcurrentie tussen verbonden ondernemingen; Brussel, 23 juli 1990
Tekst:Trb. 1990, 173 (Nederlands, Engels, Frans)
Laatste Trb. :Trb. 1997, 260

Uitgegeven de dertigste juni 2004

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT

Naar boven