Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2014, 514 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2014, 514 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2014, nr. 2014001943, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 6, derde en vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 13, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet, 6, derde en vierde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 5, vierde en vijfde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 3, vierde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 3, vierde lid, van de Werkloosheidswet, 3, vierde en vijfde lid, van de Ziektewet, 8, tweede lid, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 1:2, tweede lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 november 2014, No. W12.14.0360/III));
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 10 december 2014, nr. 2014-0000180298;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «, bedoeld in artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet,» vervangen door: , bedoeld in artikel 4 van de Algemene Kinderbijslagwet,.
2. In onderdeel e wordt na «de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen» ingevoegd: de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
B
In de artikelen 2, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a, en 3, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, wordt «artikel 8.14,» telkens vervangen door: artikel 8.14a,.
C
Er wordt een opschrift bij artikel 3a ingevoegd, luidende:
D
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «en jonger is dan 30 jaar».
2. In het tweede lid wordt «artikel 1, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen.
E
In artikel 9a wordt de zinsnede beginnend met «ongeacht» en eindigend met «beschikt.» vervangen door: ongeacht of hij als ingezetene kan worden beschouwd, niet eerder verzekerd op grond van de volksverzekeringen dan met ingang van de dag waarop positief op de verblijfsvergunningsaanvraag wordt beschikt.
F
In artikel 11, tweede lid, wordt «of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,» vervangen door: , de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeid en zorg of de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen,.
G
Na artikel 11 wordt in paragraaf 2 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd de artikelen 2 en 3 is verzekerd op grond van de volksverzekeringen de persoon die:
a. de nationaliteit heeft van een van de lidstaten van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland,
b. woont buiten Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland,
c. een dienstbetrekking heeft met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, en
d. arbeid verricht voor de werkgever, bedoeld in onderdeel c, en werkzaam is buiten:
1° Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie;
2° een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of
3° Zwitserland.
2. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die:
a. niet beschikt over de nationaliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. die buiten Nederland rechtmatig op het grondgebied verblijft van een andere lidstaat van de Europese Unie, uitgezonderd Denemarken,
c. een dienstbetrekking heeft met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, en
d. arbeid verricht voor de werkgever, bedoeld in onderdeel c, en werkzaam is buiten:
1° Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie;
2° een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of
3° Zwitserland.
H
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Niet verzekerd op grond van de volkverzekeringen is de particuliere bediende van de persoon, bedoeld in het eerste lid, die werkzaam is voor een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie, indien hij korter dan tien jaar in Nederland werkzaam is en op hem het stelsel van sociale verzekering van een andere mogendheid van toepassing is, tenzij hij:
a. Nederlander is;
b. ten tijde van de aanwerving in Nederland woonde;
c. in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van vorenbedoelde dienstbetrekking, of
d. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangt.
I
Artikel 20 komt te luiden:
1. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in Nederland verblijf houdt:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder een beperking verband houdende met studie, of
b. uitsluitend wegens studieredenen en vóór de aanvang van de studie woonachtig was in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
2. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die:
a. een Bachelor of Master-graad heeft verkregen aan een geaccrediteerde opleiding, opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, en
b. beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die verleend is onder een beperking verband houdend met het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst.
J
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met het zesde lid tot het vierde tot en met het zevende lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Indien het totale bedrag van de vergoedingen bedoeld in het tweede lid, ingevolge de regeling van de betreffende volkenrechtelijke organisatie is gemaximeerd, dient de omvang daarvan ten minste een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen minimum bedrag per persoon per jaar bedragen.
2. In het nieuwe vierde lid wordt «inwonende overige gezinsleden» vervangen door «overige inwonende gezinsleden» en wordt «zorg of op vergoeding voor de kosten daarvan. De aanspraak, bedoeld in de vorige volzin, omvat in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging» vervangen door: zorg of op vergoeding voor de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede en derde lid.
3. In het nieuwe vijfde lid wordt «inwonende overige gezinsleden» vervangen door: overige inwonende gezinsleden en wordt «zorg, of op vergoeding van de kosten daarvan» vervangen door: zorg of op vergoeding van de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede en derde lid.
4. In het nieuwe zesde lid wordt «derde en vierde lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.
5. In het nieuwe zevende lid wordt «derde of vierde lid» vervangen door: vierde of vijfde lid.
K
Artikel 21a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt: «zorg, waaronder in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of op vergoeding van de kosten daarvan» vervangen door: zorg of vergoeding van de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid.
2. In het tweede lid wordt «Artikel 21, vijfde lid» vervangen door: Artikel 21, zesde lid.
3. In het derde lid vervalt «en aan de in artikel 21, derde en vierde lid,».
L
In artikel 21b, eerste lid, wordt «zorg, waaronder in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of op vergoeding voor de kosten daarvan» vervangen door: zorg of op vergoeding van de kosten daarvan mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid.
M
Na artikel 21b wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Aan de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van de persoon op wie artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van toepassing is ongeacht of deze persoon een dienstbetrekking heeft met een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, of aan de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van de persoon, bedoeld in artikel 12, wordt, op aanvraag, door de Sociale Verzekeringsbank een ontheffing verleend van de verzekering op grond van zowel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, als de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet, indien de echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden op grond van een regeling van een op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, aangewezen volkenrechtelijke organisatie, aanspraak hebben op zorg of de vergoeding van de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden die in Nederland arbeid verrichten of een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangen.
3. De echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden die op grond van het eerste lid zijn ontheven, blijven ontheven van de verzekering op grond van zowel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet, gedurende de periode van een jaar te rekenen vanaf de datum van overlijden van de persoon die werkzaam was bij een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, tenzij zij in Nederland arbeid verrichten.
4. Artikel 21b, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
N
Artikel 25, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «de zorgverzekeraar. waarbij» wordt vervangen door: de zorgverzekeraar, waarbij.
2. «meldt hij zich binnen een termijn van vier maanden om zijn aanspraak tot gelding te brengen» wordt vervangen door: meldt hij zich om zijn aanspraak tot gelding te brengen binnen een termijn van vier maanden aan bij.
O
Na artikel 25 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 9a zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (Stb. 514) blijft van toepassing ten aanzien van de vreemdeling die op die dag op grond van dit artikel verzekerd was voor de volksverzekeringen.
Artikel 14, vijfde lid, is niet van toepassing ten aanzien van de particulier bediende, bedoeld in dat lid, indien deze persoon op de dag van inwerkingtreding van het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (Stb. 514) verzekerd was op grond van de volksverzekeringen.
Artikel 20, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (Stb. 514) blijft van toepassing ten aanzien van de persoon die op die dag uitsluitend wegens studieredenen in Nederland woont en 30 jaar of ouder is.
De artikelen 21, tweede en derde lid, 21a, eerste lid, en 21b, eerste lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (Stb. 514) blijven van toepassing ten aanzien van de persoon of de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van deze persoon, bedoeld in deze artikelen, die op die dag op grond van artikel 21 niet waren verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of op grond van de artikelen 21a of 21b waren ontheven van de verzekeringsplicht op grond van de in die artikelen genoemde volksverzekeringen.
P
Artikel 28a wordt als volgt gewijzigd:
1. Er wordt een opschrift ingevoegd dat komt te luiden:
2. In het artikel wordt «dit besluit» vervangen door: het Besluit van 26 februari 2011, houdende wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 in verband met het overdragen van de bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing van de verzekeringsplicht AWBZ aan de Sociale verzekeringsbank (Stb. 112).
Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel c, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. Nederlandse socialeverzekeringsuitkering: een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet.
B
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd de artikelen 4a en 4b wordt als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen beschouwd degene die:
a. de nationaliteit heeft van een van de lidstaten van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
b. woont buiten Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland;
c. een dienstbetrekking heeft met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, en
d. arbeid verricht voor de werkgever, bedoeld onderdeel c, en werkzaam is buiten:
1° Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie;
2° een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of
3° Zwitserland.
2. Als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen wordt beschouwd degene die:
a. niet beschikt over de nationaliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
b. die buiten Nederland rechtmatig op het grondgebied verblijft van een andere lidstaat van de Europese Unie, uitgezonderd Denemarken;
c. een dienstbetrekking heeft met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, en
d. arbeid verricht voor de werkgever, bedoeld in onderdeel c, en werkzaam is buiten:
1° Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie;
2° een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of
3° Zwitserland.
C
Aan artikel 7 wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
3. Als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen wordt niet beschouwd de particuliere bediende van de persoon, bedoeld in het eerste lid, die werkzaam is voor een volkenrechtelijke organisatie, indien hij korter dan tien jaar in Nederland is en op hem het stelsel van sociale verzekering van een andere mogendheid van toepassing is, tenzij hij:
a. Nederlander is;
b. ten tijde van de aanwerving in Nederland woonde;
c. in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van vorenbedoelde dienstbetrekking; of
d. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangt.
D
In artikel 12 wordt «tijdelijk» vervangen door: niet langer dan zes maanden.
E
Na artikel 16a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7, derde lid, is niet van toepassing ten aanzien van de particulier bediende, bedoeld in dat lid, indien deze persoon op de dag van inwerkingtreding van het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (Stb. 514) werknemer was in de zin van de werknemersverzekeringen.
In artikel 4 van het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong wordt «artikel 13, 14, 15, 16, 18 of 20» vervangen door:
de artikelen 9a, 13, 14, 15, 16, 18 of 20.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 11 december 2014
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers
Uitgegeven de achttiende december 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Het onderhavige besluit (hierna: wijzigingsbesluit) strekt tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB volksverzekeringen), het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 (hierna: BUB werknemersverzekeringen) en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (hierna: BUB Wajong) en behelst een aantal wijzigingen in de kring van verzekerden voor de sociale verzekeringen. De aanleiding voor de wijzigingen is divers.
De belangrijkste wijzigingen voor het BUB volksverzekeringen zijn de volgende:
Onderdanen van de EU, EER of Zwitserland die buiten Nederland, maar binnen een EU-land, EER-land of Zwitserland wonen of niet EU-onderdanen die buiten Nederland maar legaal binnen de EU (met uitzondering van Denemarken) verblijven, werkzaam zijn voor een Nederlandse werkgever en werken buiten de EU, de EER of Zwitserland, zijn volgens dit artikel verzekerd. Feitelijk is het codificatie van het bestaande zogenaamde «Verruimde Aldewereldbeleid» zoals onder meer is neergelegd in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 2 juli 2007 (Stcrt. 2007, 130).
Als gevolg van gewijzigde inzichten is de leeftijdsgrens van 30 jaar bij tijdelijk in het buitenland studerende studenten uit Nederland en tijdelijk in Nederland studerende buitenlandse studenten komen te vervallen.
Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 21 januari 20111 is artikel 9a van het BUB volksverzekeringen aangepast. De wijziging houdt in dat ongeacht of iemand al eerder als ingezetene kan worden beschouwd de verzekeringsplicht nooit eerder aan kan vangen dan op de dag waarop positief op de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is beslist.
Enkele wijzigingen van het BUB volksverzekeringen liggen op het terrein van de volkenrechtelijke organisaties.
Internationale ambtenaren, werkzaam bij een in ons land gevestigde volkenrechtelijke organisatie, die de privileges en immuniteiten genieten die overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (hierna: Verdrag van Wenen)2 worden toegekend aan diplomatieke ambtenaren met vergelijkbare rang van de diplomatieke missies die in Nederland gevestigd zijn, hebben op grond van de met de organisatie gesloten zetelovereenkomst veelal het recht om een particuliere bediende in dienst te nemen. Het nieuwe vijfde lid van artikel 14 van het BUB volksverzekeringen heeft betrekking op de verzekeringpositie van die bediende. Gedurende de werkzaamheden die de particuliere bediende in Nederland voor de desbetreffende ambtenaar verricht is hij in beginsel uitgesloten van de Nederlandse verzekeringsplicht.
Voorts wordt de bestaande mogelijkheid voor gezinsleden van personeel dat werkzaam is bij een volkenrechtelijke organisatie in Nederland om ontheffing te vragen van de verzekeringsplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen uitgebreid. Ook in Nederland woonachtige gezinsleden van personeel van een volkenrechtelijke organisatie in het buitenland kunnen voortaan ontheffing vragen (artikel 21c). De regeling inzake sociale zekerheid van de volkenrechtelijke organisatie dient dan aan bepaalde voorwaarden te voldoen.
De belangrijkste wijzigingen van het BUB werknemersverzekeringen betreffen het opnemen van een verzekeringsplicht voor een niet in Nederland wonende persoon die in dienst van een Nederlandse werkgever en werkzaam is buiten de EU, de EER en Zwitserland (artikel II, onderdeel B (artikel 3a) van het wijzigingsbesluit) en enkele aanpassingen van de verzekeringspositie op terrein van volkenrechtelijke organisaties (artikel II, onderdeel C (artikel 7, derde lid)). Hierbij is aangesloten op de formulering van de vergelijkbare bepaling in het BUB volksverzekeringen (artikel I, onderdeel H (artikel 14, vijfde lid)).
Door de wijziging van artikel 9a van het BUB volksverzekeringen (artikel I, onderdeel E, van het wijzigingsbesluit) is het tevens noodzakelijk artikel 4 van het BUB Wajong aan te passen (artikel III).
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal redactionele wijzigingen door te voeren om de leesbaarheid van het BUB volksverzekeringen en het BUB werknemersverzekeringen te verbeteren.
Een apart punt dat aandacht behoeft is de doorwerking van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels, zoals deze laatstelijk gewijzigd is bij Verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004. Verordening (EG) nr. 883/2004 strekt er toe de sociale zekerheidsstelsels van de landen van de EU te coördineren. Meer concreet is bepaald dat degenen op wie de verordening van toepassing is slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen kan zijn. Welke wetgeving dat is wordt overeenkomstig de criteria van die verordening en de uitvoeringsregels van Verordening (EG) nr. 987/2009 bepaald. De coördinatieverordening en de bijbehorende uitvoeringsverordening zijn per 1 mei 2010 in werking getreden.
In het BUB volksverzekeringen en het BUB werknemersverzekeringen is op verschillende manieren omgegaan met de invloed van de voorlopers van de Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 te weten Verordening (EEG) nr. 1408/713 en de bijbehorende Verordening (EEG) nr. 574/72.4 Soms is in de artikelsgewijze toelichting bij een bepaling opgemerkt dat deze niet geldt indien Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is. In andere gevallen is een artikel zodanig geformuleerd dat daarmee automatisch aan Verordening (EEG) nr. 1408/71 is voldaan. Bij een groot aantal artikelen is er op geen enkele wijze verwezen naar het Europese recht. Laatstgenoemde benadering, waarbij de Europeesrechtelijke bepalingen niet worden verwerkt in de nationale wetgeving, past bij het uitgangspunt dat de verordening rechtstreeks werkt en dat het niet nodig is om daar de besluiten op aan te passen. Waar nodig passen de organen die belast zijn met de uitvoering van het BUB volksverzekeringen en het BUB werknemersverzekeringen de Europese coördinatieverordening in concrete gevallen toe.
Genoemde wijzigingen hebben slechts betrekking op een zeer beperkt aantal personen en betreffen voor een deel ook het vastleggen van reeds bestaand beleid. De financiële gevolgen zijn dan ook zeer beperkt en hebben geen gevolgen voor de begroting.
Het voorliggende besluit is voor advies over de uitvoeringsaspecten voorgelegd aan de SVB en UWV.
De SVB acht het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar. De SVB heeft wel een paar opmerkingen. In algemene zin merkt de SVB op dat de uitvoering complexer wordt. Verder signaleert de SVB dat de ontheffingsmogelijkheid voor echtgenoten en kinderen van personen die voor een volkenrechtelijke organisaties in het buitenland gelden, voor alle medewerkers van volkenrechtelijke organisaties en de EU zou moeten gelden indien zij adequaat verzekerd zijn. De regering merkt op dat dit ook de bedoeling is en heeft de formulering van het desbetreffende artikel verduidelijkt. Daarnaast heeft de SVB een aantal opmerkingen van wetstechnische aard. Het besluit is conform deze opmerkingen aangepast.
Het besluit is voor UWV uitvoerbaar en handhaafbaar. UWV voorziet geen problemen voor de uitvoering.
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk op bedrijven. Ook voor de burgers is het regeldrukeffect nihil.
In de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW) is het begrip «kind» gedefinieerd in artikel 4. In de begripsomschrijving van het begrip «kind» in artikel 1, onderdeel b, van het BUB volksverzekeringen wordt echter ten onrechte nog verwezen naar artikel 7 van de AKW, waarin destijds de definitie was gegeven van het begrip «kind»; deze omissie is hiermee gecorrigeerd. In artikel 1, onderdeel e, is een opsomming gegeven van Nederlandse sociale verzekeringsuitkeringen. In deze opsomming ontbrak de uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; deze zijn aan de opsomming toegevoegd.
In de artikelen 2, tweede en derde lid, en 3, derde en vierde lid, van het BUB volksverzekeringen werd nog verwezen naar artikel 8.14, eerste lid, onder a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Artikel 8.14 is met ingang van 1 januari 2009 echter al vervallen en vervangen door artikel 8.14a. Het onderhavige wijzigingsartikel strekt er toe in de artikelen 2 en 3 naar dit actuele artikel van de Wet inkomstenbelasting 2001 te verwijzen.
Het opschrift bij artikel 3a van het BUB volksverzekeringen ontbrak. Door de onderhavige wijziging wordt alsnog in een opschrift voor artikel 3a voorzien.
Artikel 8, eerste lid, van het BUB volksverzekeringen regelt de voortzetting van de verzekeringsplicht op grond van de volksverzekeringen van personen die uitsluitend wegens studieredenen niet meer in Nederland wonen. De bepaling vormt het spiegelbeeld van artikel 20, eerste lid, van het BUB volksverzekeringen. Omdat er onvoldoende redenen zijn om de leeftijdsgrens van dertig jaar in artikel 20 van het BUB volksverzekeringen te handhaven dient deze te vervallen. Om diezelfde reden is het eerste lid van artikel 8 van het BUB volksverzekeringen aangepast. De achtergrond van deze wijziging wordt hieronder in onderdeel I (artikel 20) uitgebreid toegelicht.
Verder wordt op het volgende gewezen. Studenten die in het buitenland gaan studeren kunnen – als het gaat om het vaststellen van de verzekeringspositie van deze personen – worden onderscheiden in twee groepen. Enerzijds zijn dat degenen op wie:
– Verordening EG nr. 883/2004 en Verordening EG nr. 987/2009 of
– een verdrag inzake sociale zekerheid dat Nederland met een of meer andere landen van heeft gesloten,
van toepassing is.
Anderzijds zijn dat de personen die juist niet onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 of een sociaalzekerheidsverdrag vallen.
Sedert de inwerkingtreding van Verordening EG nr. 883/2004 en Verordening 987/2009 per 1 mei 2010 geldt een speciale aanwijsregel voor niet-actieven. Studenten vallen onder deze aanwijsregel zolang zij geen arbeid verrichten. Deze aanwijsregel is neergelegd in artikel 11, derde lid, onderdeel e, van Verordening (EG) nr. 883/2004 en bepaalt dat niet-actieven onder het sociaalzekerheidsstelsel vallen van het land waar zij woonachtig zijn. Het gevolg van deze aanwijsregel is dat studenten die binnen de EU, de EER of Zwitserland gaan studeren, in afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van het BUB volksverzekeringen, onder de sociale zekerheidswetgeving vallen van het land waar zij wonen. Waar zij wonen dient te worden bepaald aan de hand van de criteria, zoals genoemd in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 987/2009.
In situaties waar Verordening (EG) nr. 883/2004 niet van toepassing is en evenmin sprake is van een sociaal zekerheidsverdrag dat bepalingen bevat over de verzekeringsplicht van studenten, zullen studenten die in het buitenland gaan studeren zolang zij daar geen arbeid verrichten in beginsel verzekerd blijven voor de Nederlandse sociale verzekeringen.
Artikel 9a van het BUB volksverzekeringen is destijds opgenomen in verband met de invoering van de Vreemdelingenwet 2000. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 21 januari 20115, is besloten het onderhavige artikel aan te passen. Voor het verzekerd zijn voor de volksverzekeringen geldt dat betrokkene een ingezetene moet zijn. Degene die in Nederland woont wordt voor de toepassing van de volksverzekeringen als ingezetene aangemerkt. De Hoge Raad heeft bij genoemd arrest uitleg gegeven over het woonplaatsbegrip. Hierbij wordt aangesloten bij het fiscale woonplaatsbegrip. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er volgens vaste rechtspraak op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Deze uitleg van de Hoge Raad kan onder omstandigheden met zich meebrengen dat betrokkene woonplaats heeft in Nederland en als ingezetene voor de toepassing van de volksverzekeringen wordt aangemerkt terwijl betrokkene (nog) niet noodzakelijk beschikt over een verblijfsvergunning.
Hieruit volgt dat op grond van het oorspronkelijk geformuleerde artikel de verzekeringsplicht ook kan ontstaan voordat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel aan een vreemdeling is afgegeven. Dit zou betekenen dat voor de toepassing van de volksverzekeringen niet langer kan worden aangesloten bij de afgiftedatum van de verblijfsvergunning maar dat in ieder individueel geval moet worden bepaald wanneer het ingezetenschap een aanvang heeft genomen. Dat is uitvoeringstechnisch zeer bewerkelijk en daarom ongewenst. Daarnaast doet het afbreuk aan het uitgangspunt, zoals verwoord in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 3 april 2001 tot aanpassing van enkele SZW-a.m.v.b.’s aan de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 183), dat de verzekeringspositie van vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, gelijk moet zijn. Ten slotte is het ontstaan van de verzekeringsplicht vóór afgifte van de verblijfsvergunning ook problematisch omdat dit terugwerkende kracht impliceert. Dit kan tot ingewikkelde situaties leiden, met name als het gaat om verzekering voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet. Dat moet dus worden voorkomen.
Daarom is artikel 9a van het BUB volksverzekeringen zodanig aangepast dat ongeacht of iemand al eerder als ingezetene kan worden beschouwd de verzekeringsplicht nooit eerder kan aanvangen dan op de dag waarop positief op de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is beslist. Tot de datum van afgifte van de verblijfsvergunning zijn de sociale zekerheidsrechten van asielzoekers geregeld in de krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang Asielzoekers vastgestelde regelingen.
De verwijzing naar de relevante wetgeving in artikel 11, tweede lid, van het BUB volksverzekeringen was niet meer helemaal actueel. De onderhavige bepaling voorziet in aanpassing hiervan.
Met dit artikel wordt beoogd het verruimde Aldewereldbeleid zoals dat sedert 2006 in Nederland door de SVB, UWV en Belastingdienst wordt toegepast een wettelijke basis te geven. Dit beleid is onder meer neergelegd in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 2 juli 2007 (Stcrt. 2007, 130). Het beleid creëerde een verzekerings- en premieplicht in het geval een persoon in een EU-lidstaat woonde en buiten het grondgebied van de EU, de EER en Zwitserland werkte voor een in Nederland gevestigde werkgever. De afgelopen jaren zijn er diverse uitspraken gedaan die aanknopingspunten bieden voor de rechtvaardiging van dit beleid. Zie bijvoorbeeld de Hofzaken Salemink (C-347/10) en Bakker (C-106/11 en C-110/11), maar er is tot nu toe geen uitspraak geweest van het Hof waarin een oordeel wordt gegeven over een situatie die geheel vergelijkbaar is met situatie waarop het verruimde Aldewereldbeleid ziet. Het is daarom wenselijk dit beleid een wettelijke grondslag te geven.
Het eerste lid van dit artikel ziet op werknemers die onderdaan zijn van een EU-lidstaat, Zwitserland of een van de EER-landen. Het tweede lid ziet op werknemers die onderdaan van derde landen zijn, de zogenaamde derdelanders. Reden voor dit onderscheid is dat derdelanders niet in alle gevallen onder de werkingssfeer van Verordening 883/2004 (of zijn voorganger Verordening 1408/71) vallen.
De gestelde voorwaarden aan het verzekerd zijn op grond van het eerste of het tweede lid zijn cumulatief gesteld.
Met ingang van 1 januari 2011 is Verordening 1231/2010 in werking getreden waardoor op derdelanders die in een EU-lidstaat wonen, de regels van Verordening 883/2004 van toepassing worden verklaard. Denemarken, alsmede Zwitserland en de EER-landen passen Verordening 1231/2010 niet toe. Het Verenigd Koninkrijk past deze Verordening evenmin toe maar wel de voorganger van deze Verordening, Verordening 859/2003.
Er wordt niet als eis gesteld dat de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan het werken buiten het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland, verzekerd moet zijn geweest in Nederland. Hierdoor zal er in sommige situaties sprake kunnen zijn van ongewenste effecten. Bijvoorbeeld in het geval van een werknemer die in België woont en werkt voor een in Nederland gevestigde werkgever en die voor een periode van drie maanden naar Thailand wordt uitgezonden. Deze werknemer zou dan voor drie maanden in Nederland verzekerd raken, zelfs als de Belgische verzekering doorloopt. Dergelijke situaties kunnen worden voorkomen met een zogenaamde «artikel 16 overeenkomst» als bedoeld in Verordening (EG) nr. 883/2004.
In de artikelen 2 en 3 is een bijzondere regeling gegeven voor de verzekering van uitgezonden ambtenaren in het buitenland en hun gezinsleden. Deze regeling blijft van toepassing naast artikel 11a. Dit betekent dat ook wanneer de desbetreffende ambtenaren werkzaam zijn in een andere lidstaat dan Nederland van de Europese Unie, een andere staat dan Nederland die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte of Zwitserland, zij verzekerd zijn.
Er is een nieuw vijfde lid aan artikel 14 van het BUB volksverzekeringen toegevoegd.
Internationale ambtenaren, werkzaam bij een in ons land gevestigde volkenrechtelijke organisatie, die de privileges en immuniteiten genieten die overeenkomstig het Verdrag van Wenen worden toegekend aan diplomatieke ambtenaren met vergelijkbare rang van de diplomatieke missies die in Nederland gevestigd zijn, hebben op grond van de met de organisatie gesloten zetelovereenkomst veelal het recht om een particuliere bediende in dienst te nemen. Het nieuwe vijfde lid van artikel 14 van het BUB volksverzekeringen heeft betrekking op de bedienden van deze internationale ambtenaren. De bepaling is naar analogie van artikel 13, vierde lid, van het BUB volksverzekeringen ten aanzien van de verzekeringsplicht van particuliere bedienden voor diplomatieke ambtenaren opgesteld. De bepaling richt zich specifiek op degenen die in het buitenland door een internationale ambtenaar worden geworven waarbij aan de betreffende ambtenaar op grond van de zetelovereenkomst het recht is toegekend om een particuliere bediende in het buitenland te werven en in zijn huishouden te werk te stellen. De gegevens van de particuliere bediende worden opgenomen in de protocollaire basisadministratie (probas) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De particuliere bediende dient Nederland te verlaten in geval van ontslag of wanneer de werkgever niet langer als geprivilegieerde in Nederland werkzaam is.
Gedurende de tijd dat die de particuliere bediende in Nederland voor de desbetreffende ambtenaar werkzaamheden verricht, is hij uitgesloten van de Nederlandse verzekeringsplicht zo lang het sociale verzekeringsstelsel van een andere mogendheid op hem van toepassing is. Wanneer er echter geen buitenlands stelsel meer in het geding is, zal hij als Nederlands verzekeringsplichtige worden aangemerkt. Het gaat hier dus niet om het eigen stelsel van de internationale organisatie maar om het sociale verzekeringsstelsel van een ander land. Wanneer er geen buitenlands stelsel in het geding is, zal hij dan ook als Nederlands verzekeringsplichtige worden aangemerkt.
Heeft die bediende de Nederlandse nationaliteit of woont hij ten tijde van de aanwerving in Nederland, dan is er gewoon sprake van een Nederlandse verzekeringsplicht. Die verzekeringsplicht blijft ook bestaan indien hij in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van dienstbetrekking met de desbetreffende internationale ambtenaar of indien hij een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangt.
Het oude artikel 20 van het BUB volksverzekeringen strekte ertoe degene, die uitsluitend wegens studieredenen in ons land woonde en jonger was dan dertig jaar, buiten de Nederlandse verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen te houden. Naar de mening van de regering kan onvoldoende worden gerechtvaardigd om degenen die dertig jaar en ouder waren op het gebied van kinderbijslag, ouderdoms- en nabestaandenpensioen andere rechten te verschaffen dan aan degenen die jonger waren. De leeftijdsgrens van dertig jaar is in het verleden in artikel 20 van het BUB volksverzekeringen opgenomen, omdat op grond van de Wet studiefinanciering 2000 vanaf die leeftijd geen recht meer bestond op studiefinanciering. De regering acht dat gegeven echter een onvoldoende argument om deze leeftijd ook als grens te gebruiken voor het wijzigen van de verzekeringspositie van een buitenlandse student. Bovendien wordt door het laten vervallen van de leeftijdsgrens van dertig jaar beter aangesloten bij de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000. De desbetreffende studenten hebben namelijk een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die niet aan leeftijd gerelateerd is. Studenten die uit het buitenland afkomstig zijn en in Nederland gaan studeren, kunnen – als het gaat om het vaststellen van de verzekeringspositie van deze personen – worden onderscheiden in twee groepen. Enerzijds zijn dat degenen op wie Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 dan wel een verdrag inzake sociale zekerheid dat Nederland met een ander land heeft gesloten, van toepassing zijn. Anderzijds zijn dat personen die niet onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 of een sociaal zekerheidsverdrag dat Nederland met een andere land heeft gesloten, vallen.
Sedert de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 per 1 mei 2010 geldt een speciale aanwijsregel voor niet-actieven. Studenten vallen onder deze aanwijsregel zolang zij geen arbeid verrichten. Deze aanwijsregel is neergelegd in artikel 11, derde lid onderdeel e, van Verordening (EG) nr. 883/2004 en bepaalt dat niet-actieven onder het sociaalzekerheidsstelsel vallen van het land waar zij woonachtig zijn.
Het gevolg van deze aanwijsregel is dat studenten die uit de EU, EER of Zwitserland afkomstig zijn, in afwijking van het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van het BUB volksverzekeringen, onder de sociale zekerheidswetgeving vallen van het land waar zij wonen. Waar zij wonen dient te worden bepaald aan de hand van de criteria, zoals genoemd in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 987/2009.
In situaties waar Verordening (EG) nr. 883/2004 niet van toepassing is en evenmin sprake is van een sociaal zekerheidsverdrag dat bepalingen bevat over de verzekeringsplicht van studenten, zullen studenten als bedoeld in artikel 20 van het BUB volksverzekeringen in beginsel niet verzekerd zijn voor de Nederlandse sociale verzekeringen. Aangezien voor studenten die vóór de aanvang van de studie in Nederland woonachtig waren in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba geen verblijfsvergunning is vereist, is in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, expliciet bepaald dat deze studenten niet zijn verzekerd voor de volksverzekeringen. Naar analogie van de verzekeringssituatie van de ambtenaar uit deze gebieden die in Nederland wordt gedetacheerd, blijven deze studenten verzekerd op grond van de regelingen die in deze verschillende gebieden gelden.
Het tweede lid betreft een technische wijziging. Het oude artikel 20, onderdeel b, van het BUB volksverzekeringen, dat eind 2007 in werking is getreden, strekte ertoe de niet-verzekerde studieperiode te verlengen met een zoekperiode naar werk. Het artikelonderdeel was echter zodanig geformuleerd, dat ten onrechte de indruk zou kunnen worden gewekt, dat de studieperiode en de zoekperiode geheel los van elkaar stonden. Ter verduidelijking is de formulering van dit artikelonderdeel daarom aangepast. De onderdelen a en b zijn cumulatief gesteld.
In de artikelen 21, tweede en derde lid, 21a, eerste lid, en 21b, eerste lid, is bepaald dat de persoon die werkzaam is bij een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie of de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen of overige inwonende gezinsleden van deze persoon niet verzekerd zijn voor de AWBZ of worden ontheven van de verzekeringsplicht op grond van de volksverzekeringen wanneer zij op grond van een regeling van deze volkenrechtelijke organisatie aanspraak kunnen maken op zorg, waaronder in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of op vergoeding voor de kosten daarvan. Deze artikelen worden zodanig gewijzigd dat, indien op grond van de desbetreffende ziektekostenregeling de totale vergoeding per jaar per persoon is gemaximeerd, ten aanzien van de vergoeding van deze kosten de minister van VWS een minimumbedrag vaststelt. Dit is gedaan om te voorkomen dat de verzekeringsdekking van betrokkene te gering is om de kosten van bijvoorbeeld langdurige verpleging en verzorging te kunnen betalen. In de artikelen 21a tot en met 21c wordt voor de voorwaarden voor zorg of de vergoeding van kosten daarvan naar artikel 21, tweede en derde lid, verwezen. Voor de personen die op de dag van inwerkingtreding op grond van voornoemde artikelen al niet verzekerd waren voor de AWBZ of waren ontheven van de verzekeringsplicht op grond van de volksverzekeringen is in artikel 27b overgangsrecht geformuleerd.
In het oude artikel 21, derde en vierde lid, van het BUB volksverzekeringen werd de terminologie «inwonende overige gezinsleden» in plaats van «overige inwonende gezinsleden» gebruikt. De oude terminologie kon onbedoeld de suggestie wekken dat voor de echtgenoot en kinderen die in artikel 21, derde en vierde lid, van het BUB volksverzekeringen genoemd staan, de eis van inwoning niet gold. Daarom is de tekst van het derde en vierde lid duidelijkheidshalve aangepast.
Artikel 21b van het BUB volksverzekeringen bevat al een ontheffingsmogelijkheid voor gezinsleden van werknemers van volkenrechtelijke organisaties die in Nederland gevestigd zijn. De ontheffingsmogelijkheid geldt echter niet voor de in Nederland woonachtige echtgenoot en kinderen van werknemers van volkenrechtelijke organisaties in het buitenland. Omdat ook deze gezinsleden vaak al meeverzekerd zijn via het ziektekostenstelsel van de volkenrechtelijke organisatie, worden ook zij geconfronteerd met een dubbele verzekering. Er zijn geen doorslaggevende redenen om de laatstgenoemde categorie gezinsleden anders te behandelen dan de echtgenoot en kinderen van werknemers van de volkenrechtelijke organisaties die wel in Nederland gevestigd zijn mits het belang van Nederland dat er een afdoende bescherming is tegen het intreden van bepaalde sociale risico’s, voldoende is gewaarborgd. Om die reden is dit nieuwe artikel 21c opgenomen.
Bij personen die buiten Nederland werken voor een volkenrechtelijke organisatie kunnen drie categorieën worden onderscheiden:
a. Personen die in Nederland wonen. Zij worden uitgesloten van de volksverzekeringen op grond van artikel 12;
b. Personen die buiten Nederland wonen maar in dienstbetrekking staan tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon. Zij worden uitgesloten op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d;
c. Personen die buiten Nederland wonen zonder dienstbetrekking met een Nederlandse publiekrechtelijke dienstbetrekking. Deze categorie is niet verzekerd omdat zich geen verzekeringsgrondslag voordoet.
De gezinsleden van voornoemde personen uit alle drie categorieën worden op aanvraag ontheven van de verzekering ingevolge de volksverzekeringen indien de betreffende in het buitenland gevestigde volkenrechtelijke organisatie in het Besluit Aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in het buitenland (Stcrt. 1989, 121) is vermeld. De in dit besluit vermelde organisaties beschikken over een stelsel van sociale zekerheid dat aan de Nederlandse maatstaven voldoet.
Qua systematiek ligt het op het eerste gezicht voor de hand om voor deze groep personen een vrijstelling te regelen van de Nederlandse verzekeringsplicht via artikel 14, eerste en tweede lid, van het BUB volksverzekeringen. De lijst met volkenrechtelijke organisaties als bedoeld in het tweede lid zou dan moeten worden uitgebreid met de internationale organisaties in het buitenland waarbij Nederland partij is. Het nadeel van deze oplossing is echter dat hiermee de in Nederland wonende gezinsleden voor geen enkele van de volksverzekeringen verzekerd zijn. Dit is onwenselijk: voor de gezinsleden is in de regelingen van volkenrechtelijke organisaties meestal slechts een beperkte dekking van de sociale risico’s voorzien. Daarom is ervoor gekozen aan te sluiten bij de ontheffingsmogelijkheid van artikel 21b. Het voordeel hiervan is dat de gezinsleden niet direct worden uitgesloten van de Nederlandse verzekeringen maar ervoor kunnen kiezen ontheffing te krijgen.
Men moet zich ervan bewust zijn dat de ontheffing geldt voor het gehele scala aan volksverzekeringen en de Zorgverzekeringswet. Het verzekerd zijn voor de Zorgverzekeringswet is direct gekoppeld aan AWBZ-verzekering. Iemand die niet ABWZ-verzekerd is, is ook niet verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet.
De reden hiervan is, dat de volksverzekeringen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Elke ingezetene van Nederland is verzekerd voor alle volksverzekeringen ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden. Dit standpunt is door de regering door de jaren heen als staand beleid uitgedragen en vindt onder meer zijn oorsprong in de solidariteitsgedachte. Een mogelijkheid voor individuen om zelf te bepalen voor welke volksverzekering men verzekerd wil zijn ondergraaft deze solidariteitsgedachte. Om het Nederlandse belang, dat er een voldoende bescherming moet zijn tegen het intreden van bepaalde sociale risico’s te waarborgen, is er alleen sprake van een ontheffingsmogelijkheid indien de volkenrechtelijke organisatie vermeld staat op de lijst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, en het stelsel voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 21, tweede en derde lid.
Met de wijzigingen van dit artikel zijn redactionele verbeteringen aangebracht.
In dit artikel is geregeld dat een vreemdeling die op grond van het oude artikel 9a verzekerd was voor de volksverzekeringen ook na de wijziging van dit artikel verzekerd blijft. Hiermee wordt voorkomen dat als gevolg van de wijziging van dit artikel de vluchteling tijdelijk niet verzekerd is. Dit zou het geval zijn wanneer een vluchteling op grond van het oude recht is verzekerd voordat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel aan een vreemdeling is afgegeven, terwijl het nieuwe recht regelt dat hij niet eerder is verzekerd dan met ingang van de dag waarop positief op de verblijfsvergunningsaanvraag wordt beschikt.
In dit artikel is geregeld dat wanneer een particuliere bediende in dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie en overigens voldoet aan de voorwaarden van artikel 14, vijfde lid, die reeds verzekerd was op grond van de volksverzekeringen op het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit, verzekerd blijft.
Dit artikel regelt de eerbiedigende werking ten aanzien van personen die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland wonen en 30 jaar of ouder zijn op het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Deze personen blijven verzekerd voor de volksverzekeringen.
In dit artikel is geregeld dat een persoon of zijn in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden in dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie die niet verzekerd waren voor de AWBZ of waren ontheven van de verzekeringsplicht van de volksverzekeringen en overigens voldoen aan de voorwaarden van de in dit artikel genoemde artikelen, blijven niet verzekerd of ontheven ook wanneer de vastgestelde minimale vergoeding voor de kosten van zorg door de minister van VWS hoger is dan de feitelijke vergoedingen die deze personen ontvangen. Het oude recht blijft derhalve gelden voor deze personen.
Bij het oorspronkelijke artikel 28a van het BUB volksverzekeringen ontbrak een opschrift bij het artikel. De onderhavige wijziging voorziet hierin. Voorts is ten behoeve van de duidelijkheid aangegeven wat onder «dit besluit» in dit artikel moet worden verstaan.
Er is een begripsomschrijving aan artikel 1 van het BUB werknemersverzekeringen toegevoegd, te weten «Nederlandse socialeverzekeringsuitkering». Dit begrip werd al wel in de tekst van het BUB werknemersverzekeringen gehanteerd, maar was niet eerder omschreven. Ter verduidelijking is de onderhavige begripsomschrijving nu alsnog in het BUB werknemersverzekeringen opgenomen.
Sinds 1 januari 2006 hanteert Nederland het beleid dat een werknemer die niet in Nederland maar een lidstaat woont, verzekerd is voor de werknemersverzekeringen als hij buiten de EU werkzaam is voor een in Nederland gevestigde werkgever. Dit wordt ook wel aangeduid als het verruimde Aldewereld beleid. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel G (artikel 11a) van dit wijzigingsbesluit. De gestelde voorwaarden in het eerste en tweede lid zijn cumulatief gesteld.
Aan artikel 7 van het BUB werknemersverzekeringen is een nieuw derde toegevoegd. Voor de toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar artikel I, onderdeel H (artikel 14) van dit wijzigingsbesluit.
Het artikel is onder meer relevant voor personeel van een buiten Nederland wonende of gevestigde werkgever die voor een periode van een aantal maanden tewerk wordt gesteld op een binnenvaartschip in Nederland.
Door de wijziging van dit artikel worden personen die in de zee- en de binnenvaart werken en die niet langer dan zes maanden in Nederland werkzaam zijn, uitgesloten van de werknemersverzekeringen in Nederland. In het oorspronkelijke artikel werd niet de termijn van zes maanden gehanteerd, maar werd gesproken over het «tijdelijk» in Nederland werkzaam zijn. In de uitvoeringspraktijk bleek behoefte te bestaan aan een nadere invulling van het begrip «tijdelijk», omdat niet voldoende duidelijk was wat hiermee werd bedoeld. De termijn van zes maanden is naar analogie van de termijn die wordt gehanteerd in artikel 14, eerste lid, van het BUB werknemersverzekeringen.
Artikel 14 is bedoeld om personen die buiten Nederland wonen, in dienst zijn van een werkgever die buiten Nederland gevestigd is en van wie bij aanvang van het werk al vaststaat dat zij niet langer dan een half jaar in Nederland zullen werken, van verzekering uit te sluiten. In deze gevallen wordt onvoldoende binding met Nederland aanwezig geacht om een verzekeringsplicht te rechtvaardigen. Er is geen reden om scheepvaartpersoneel anders te behandelen dan personeel dat buiten die sector werkzaam is.
In dit artikel is geregeld dat wanneer een particuliere bediende in dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie en overigens voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, derde lid, die reeds werknemer was in deze zin van de werknemersverzekeringen op het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit, verzekerd blijft voor de werknemersverzekeringen.
In het wijzigingsbesluit is artikel 9a van het BUB volksverzekeringen (zie artikel I, onderdeel E) aangepast. De wijziging is ingegeven door een arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011 en bedoeld om te voorkomen dat de verzekeringsplicht kan aanvangen voor de dag waarop positief op de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is beslist. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9a van deze nota van toelichting.
Als in artikel 4 van het BUB Wajong geen verwijzing naar artikel 9a zou worden opgenomen, zou de situatie zich kunnen voordoen dat iemand wel onder de verzekeringsplicht van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten valt, maar niet verzekerd is voor de volksverzekeringen. Dat is een ongewenste situatie. De onderhavige wijziging strekt er dan ook toe dergelijke situaties te voorkomen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149).
Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 74).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-514.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.