Besluit van 19 juni 2014 tot wijziging van de bepalingen inzake volledige schadevergoeding voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers en voor slachtoffers van bedrijfsongevallen onder militairen en onder burgerambtenaren van Defensie alsmede tot invoering van een «ereschuldregeling» voor veteranen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 17 april 2014;

Gelet op artikel 2, vijfde en zesde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen;

Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929, alsmede artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 mei 2014, No. W07.14.0111/II);

Gezien het nader rapport van de Minister van Defensie, van 5 juni 2014, nr. BS/2014012124:

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT AANVULLENDE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDS- EN INVALIDITEITSVOORZIENINGEN MILITAIREN

Het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, zesde lid, wordt onder verlettering van b tot onderdeel c een nieuw onderdeel ingevoegd dat luidt:

  • b. gevaarzettende situaties die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van zijn taak waaraan de militair zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;.

B

Het eerste lid van artikel 8 komt te luiden:

  • 1. De beroepsmilitair met een recht op invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

    • a. 40 procent van de in artikel 7 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan.

    • b. dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

    • c. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 100 procent bedraagt,

    • d. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 80 procent bedraagt,

    • e. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 60 procent bedraagt,

    • f. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 40 procent bedraagt,

    en daling van die percentages voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.

    De beroepsmilitair met een recht op een invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden op of na 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

    • a. 40 procent van de in artikel 7 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

    • b. 35 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 90 maar minder dan 100 procent bedraagt,

    • c. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 90 procent bedraagt,

    • d. 25 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 70 maar minder dan 80 procent bedraagt,

    • e. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 70 procent bedraagt,

    • f. 15 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 50 maar minder dan 60 procent bedraagt,

    • g. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 50 procent bedraagt,

    • h. 7,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 30 maar minder dan 40 procent bedraagt,

    • i. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 30 procent bedraagt,

    • j. 2,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 10 maar minder dan 20 procent bedraagt,

    en daling van die percentages voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.

C

Na artikel 8 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 8a Volledige schadevergoeding

  • 1. De beroepsmilitair die op of na 1 juli 2007 is ontslagen en bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld na het bereiken van een medische eindtoestand, heeft recht op een volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge daarvan lijdt. In afwijking van artikel 2, derde lid, is hiervoor niet een mate van invaliditeit van ten minste 10% vereist.

  • 2. De beroepsmilitair die voor 1 juli 2007 is ontslagen en bij wie als gevolg van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie op een daartoe op of na 1 juni 2012 gedane eerste aanvraag, invaliditeit met dienstverband is vastgesteld na het bereiken van een medische eindtoestand, heeft recht op een volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge daarvan lijdt. In afwijking van artikel 2, derde lid, is hiervoor niet een mate van invaliditeit van ten minste 10% vereist.

  • 3. Bij de vaststelling van de omvang van de volledige schadevergoeding wordt rekening gehouden met de aanspraken op grond van de militaire rechtspositie en andere uitkeringen welke in verband staan met de invaliditeit met dienstverband, uitgezonderd de bijzondere invaliditeitsverhoging.

  • 4. De aanspraak op een schadevergoeding ingevolge het eerste of tweede lid, wordt eenmalig vastgesteld en, in afwijking van artikel 15 vierde en vijfde lid, niet meer aangepast.

  • 5. Onze Minister kan nadere voorschriften geven ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.

D

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 11a Volledige schadevergoeding

  • 1. De reservist die op of na 1 juli 2007 is ontslagen of de dienstplichtige wiens dienstplicht op of na 1 juli 2007 is geëindigd en bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld na het bereiken van een medische eindtoestand, heeft recht op een volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge daarvan lijdt. In afwijking van artikel 2, derde lid, is hiervoor niet een mate van invaliditeit van ten minste 10% vereist.

  • 2. De reservist die voor 1 juli 2007 is ontslagen of de dienstplichtige wiens dienstplicht op of na 1 juli 2007 is geëindigd en bij wie als gevolg van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie op een daartoe op of na 1 juni 2012 gedane eerste aanvraag, invaliditeit met dienstverband is vastgesteld na het bereiken van een medische eindtoestand, heeft recht op een volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge daarvan lijdt. In afwijking van artikel 2, derde lid, is hiervoor niet een mate van invaliditeit van ten minste 10% vereist.

  • 3. Bij de vaststelling van de omvang van de volledige schadevergoeding wordt rekening gehouden met de aanspraken op grond van de militaire rechtspositie en andere uitkeringen welke in verband staan met de invaliditeit met dienstverband, uitgezonderd de bijzondere invaliditeitsverhoging.

  • 4. De aanspraak op een schadevergoeding ingevolge het eerste en tweede lid, wordt eenmalig vastgesteld en, in afwijking artikel 15 vierde en vijfde lid, niet meer aangepast.

  • 5. Onze Minister kan nadere voorschriften geven ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.

E

Na artikel 21 wordt een nieuw artikel in gevoegd luidend:

Artikel 21a Bijzondere uitkering

  • 1. De gewezen militair die voor 1 juli 2007 is ontslagen en bij wie als gevolg van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie op een daartoe voor 1 juni 2012 gedane eerste aanvraag, invaliditeit met dienstverband is vastgesteld, heeft aanspraak op een eenmalige bijzondere uitkering.

  • 2. Het bedrag van de bijzondere uitkering is gelijk aan een percentage van de grondslag overeenkomend met de mate van invaliditeit.

  • 3. Een mate van invaliditeit van minder dan 10% wordt voor de toekenning van de bijzondere uitkering afgerond op 5%.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid is het bedrag van de bijzondere uitkering gelijk aan een percentage van de grondslag overeenkomend met de mate van arbeidsongeschiktheid met dienstverband indien deze hoger is dan de mate van invaliditeit met dienstverband.

  • 5. Voor de vaststelling van de bijzondere uitkering wordt de definitieve mate van invaliditeit of de mate van arbeidsongeschiktheid met dienstverband gehanteerd op de peildatum, 1 juni 2012. Indien er op het moment van de peildatum nog geen definitieve mate van invaliditeit is vastgesteld, dan wordt de bijzondere uitkering vastgesteld nadat, vanwege het bereiken van een medische eindtoestand, de definitieve mate van invaliditeit is vastgesteld.

  • 6. De bijzondere uitkering wordt eenmalig vastgesteld. In afwijking van artikel 15 vierde en vijfde lid leidt een latere wijziging in de mate van invaliditeit of arbeidsongeschiktheid met dienstverband niet tot aanpassing van de bijzondere uitkering.

  • 7. In voorkomend geval wordt de mate van arbeidsongeschiktheid met dienstverband bepaald op het hoogste percentage van de toepasselijke arbeidsongeschiktheidsklasse als bedoeld in artikel 21 tweede lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 8. De grondslag van de bijzondere uitkering is € 125.000,–.

  • 9. In afwijking van artikel 17 wordt de bijzondere uitkering in een keer uitbetaald.

  • 10. In het geval dat de gewezen militair een schadevergoeding heeft ontvangen voor zijn invaliditeit met dienstverband als bedoeld in het eerste lid bedraagt de bijzondere uitkering slechts het meerdere boven het totaal van de reeds ontvangen materiële schadevergoeding.

  • 11. De over de bijzondere uitkering verschuldigde belasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964 en premie voor de volksverzekeringen ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen komen ten laste van het Rijk.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT BIJZONDERE MILITAIRE PENSIOENEN

Het Besluit bijzondere militaire pensioenen wordt als volgt gewijzigd:

A

Het eerste lid van artikel 3 komt te luiden:

  • 1. De militair met een recht op invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

    • a. 40 procent van de in artikel 2 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

    • b. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 100 procent bedraagt,

    • c. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 80 procent bedraagt,

    • d. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 60 procent bedraagt,

    • e. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 40 procent bedraagt;

    De militair met een recht op een invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden op of na 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

    • a. 40 procent van de in artikel 2 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

    • b. 35 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 90 maar minder dan 100 procent bedraagt,

    • c. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 90 procent bedraagt,

    • d. 25 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 70 maar minder dan 80 procent bedraagt,

    • e. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 70 procent bedraagt,

    • f. 15 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 50 maar minder dan 60 procent bedraagt,

    • g. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 50 procent bedraagt,

    • h. 7,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 30 maar minder dan 40 procent bedraagt,

    • i. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 30 procent bedraagt,

    • j. 2,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 10 maar minder dan 20 procent bedraagt.

B

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 11a Volledige schadevergoeding

  • 1. De nabestaanden van de militair, die op of na 1 juli 2007 overleden is, die als gevolg van dat overlijden aanspraak hebben op een voortdurend partner- of wezenpensioen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, hebben recht op een volledige vergoeding van hun schade indien er verband bestaat tussen het overlijden van de militair en de verwonding, ziekten of gebreken die tot het recht op invaliditeitspensioen zouden hebben geleid.

  • 2. De aanspraak van de nabestaanden van de militair op een volledige schadevergoeding vervalt als aan de militair zelf reeds een volledige schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 8a en 11 a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen is toegekend.

  • 3. Bij de vaststelling van de omvang van de in het eerste lid bedoelde schadevergoeding wordt rekening gehouden met het totaal van de aanspraken van en uitkeringen aan de nabestaanden ingevolge het overlijden van de militair.

  • 4. Onze Minister kan nadere voorschriften geven ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.

C

Na artikel 21 wordt een nieuw artikel in gevoegd luidend:

Artikel 21a Bijzondere uitkering

  • 1. De gewezen militair die voor 1 juli 2007 is ontslagen en bij wie als gevolg van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie op een daartoe voor 1 juni 2012 gedane eerste aanvraag, invaliditeit met dienstverband is vastgesteld heeft aanspraak op een eenmalige bijzondere uitkering.

  • 2. Het bedrag van de bijzondere uitkering is gelijk aan een percentage van de grondslag overeenkomend met de mate van invaliditeit met dienstverband.

  • 3. Een mate van invaliditeit van minder dan 10% wordt voor de toekenning van de bijzondere uitkering afgerond op 5%.

  • 4. Op aanvraag van de rechthebbende wordt in afwijking van het tweede en derde lid het bedrag van de bijzondere uitkering vastgesteld op een percentage van de grondslag overeenkomend met de mate van arbeidsongeschiktheid met dienstverband zoals dat voor de rechthebbende voordat hij 65 jaar werd laatstelijk heeft gegolden, indien deze mate van arbeidsongeschiktheid hoger is dan de mate van invaliditeit met dienstverband.

  • 5. Voor de vaststelling van de bijzondere uitkering wordt de definitieve mate van invaliditeit of arbeidsongeschiktheid met dienstverband gehanteerd die op de peildatum, 1 juni 2012, na het bereiken van een medische eindtoestand is vastgesteld.

  • 6. De bijzondere uitkering wordt eenmalig vastgesteld. In afwijking van artikel 19 leidt een latere wijziging in de mate van invaliditeit niet tot aanpassing van een toegekende bijzondere uitkering.

  • 7. In voorkomend geval wordt de mate van arbeidsongeschiktheid met dienstverband bepaald op het hoogste percentage van de toepasselijke arbeidsongeschiktheidsklasse als bedoeld in artikel 21 tweede lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 8. De grondslag van de bijzondere uitkering is € 125.000,–.

  • 9. In afwijking van artikel 15 wordt de bijzondere uitkering in een keer uitbetaald.

  • 10. In het geval dat de gewezen militair een schadevergoeding heeft ontvangen voor zijn invaliditeit met dienstverband als bedoeld in het eerste lid bedraagt de bijzondere uitkering slechts het meerdere boven het totaal van de reeds ontvangen materiële schadevergoeding.

  • 11. De over de bijzondere uitkering verschuldigde belasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964 en premie voor de volksverzekeringen ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen komen ten laste van het Rijk.

ARTIKEL III. WIJZIGING BURGERLIJK AMBTENARENREGLEMENT DEFENSIE

Het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 54a wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen f tot en met r worden geletterd g tot en met s.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

f. beroepsincident:

een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;.

B

Na artikel 65 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 65a Volledige schadevergoeding

  • 1. De ambtenaar of de gewezen ambtenaar die een beroepsincident als bedoeld in artikel 54a, onderdeel f, is overkomen, heeft recht op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van dat beroepsincident lijdt.

  • 2. De nabestaanden van de ambtenaar die is overleden ten gevolge van een beroepsincident hebben aanspraak op een volledige vergoeding van de schade die zij tengevolge daarvan lijden.

  • 3. De nabestaanden van de gewezen ambtenaar, die is overleden aan de gevolgen van een beroepsincident, hebben aanspraak op een volledige vergoeding van de schade die zij tengevolge daarvan lijden, voor zover er op grond van het eerste lid geen schadevergoeding aan de gewezen ambtenaar is toegekend.

  • 4. Bij de vaststelling van de omvang van de in het vorige leden bedoelde schadevergoeding wordt rekening gehouden met de materiële aanspraken op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen welke in verband staan met het beroepsincident.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op beroepsincidenten die zich hebben voorgedaan voor 1 juni 2012.

  • 6. Onze Minister kan nadere voorschriften geven ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

  • 1. Artikel I onder B, onder C en onder D en artikel II onder A en onder B treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 juli 2007.

  • 2. Artikel I onder A en E, artikel II onder C en artikel III treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 juni 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 19 juni 2014

Willem-Alexander

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Uitgegeven de vierde juli 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit worden vier onderwerpen geregeld. In de eerste plaats bevat het besluit een regeling voor de zogeheten «volledige schadevergoeding». Deze regeling beoogt om in de gevallen, waarin er na het toekennen van rechtspositionele schadecompensaties, in vergelijking met een civielrechtelijke schadevergoeding nog «restschade» overblijft, deze te compenseren. Hiertoe wordt het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Stb. 2001, 1401) gewijzigd. Deze regeling geldt, vanwege afspraken daarover gemaakt in het georganiseerd overleg, vanaf 1 juli 2007. Voor gevallen van vóór die datum, waar derhalve geen aanspraak bestaat, is bij wijze van «ereschuldregeling» als tweede onderwerp in dit besluit voorzien in een forfaitaire uitkering. Deze gevallen zijn vooruitlopend op het totstandkomen van dit besluit reeds tot uitbetaling gekomen. Hiertoe worden in het genoemde besluit en in het Besluit bijzondere militaire pensioenen (Stb. 2001, 1392) bepalingen opgenomen voor een bijzondere uitkering.

Ten derde wordt in dit besluit door een wijziging van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen en van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie (Stb. 1993, 3503) het begrip «beroepsincident» geïntroduceerd in de rechtspositie van het burger- en militair personeel van Defensie. Tot slot wordt in dit besluit en nieuwe staffeling geregeld van de percentages van de Bijzondere Invaliditeitsverhoging (BIV).

Historische ontwikkeling

Bij de invoering van de Algemene militaire pensioenwet (AMPW) in 1966 was het uitgangspunt dat het totaal van aanspraken neergelegd in het militaire invaliditeitspensioen, de daaraan verbonden bijzondere invaliditeitsverhoging en de aanspraken op grond van de Voorzieningenregeling4 voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers in beginsel een volledige schadevergoeding bood aan de in en door de uitoefening van de militaire dienst gewond geraakte militair. Hetzelfde gold voor de aanspraken van de nabestaanden van een militair die ten gevolge van het uitoefenen van de militaire dienst kwam te overlijden. Deze aanspraken werden beschouwd als het inlossen van een ereschuld van de samenleving aan de militairen en hun nabestaanden en als compensatie voor de door de militair (of zijn nabestaanden) geleden schade. Van de militair werd (en wordt) immers gevraagd dat hij in het uiterste geval zijn leven geeft. Op voorhand moet hij er op kunnen vertrouwen dat een door hem en zijn nabestaanden in het kader van de inzet geleden schade op passende wijze zal worden vergoed

Bij het vergoeden van de schade van de militair is de verzorgingsgedachte leidend. Dit betekent dat de invalide militair een maandelijks invaliditeitspensioen ontvangt en dat aan hem de noodzakelijke voorzieningen in natura worden verstrekt of vergoed. Hierbij worden de daadwerkelijk gemaakte kosten aan de militair vergoed. Er vindt geen afkoop plaats van mogelijke toekomstige kosten of aanspraken.

Tot 1998 is de AMPW ongewijzigd gebleven. In dat jaar is, naast de aanpassing aan de WAO, het toepassingsbereik van de bijzondere invaliditeitsverhoging (BIV) uitgebreid om de schadevergoeding op grond van de rechtspositie uit te breiden. Daarnaast is het onderscheid ingevoerd tussen een bedrijfsongeval, een arbeidsongeval onder gewone omstandigheden, en een dienstongeval, een arbeidsongeval onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden (militaire oefeningen en crisisbeheersingsoperaties). De vervanging van de AMPW door de Kaderwet militaire pensioenen (KMP), in 2001, heeft de uitgangspunten van het bestuursrechtelijke schadevergoedingsrecht voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers niet gewijzigd. Het toenemend aantal letselschadeclaims in de afgelopen tien jaar laat zien dat de oorspronkelijke bedoeling, dat het militaire pensioenstelsel in beginsel volledige schadevergoeding biedt, niet altijd wordt waargemaakt, althans niet als zodanig wordt ervaren. Na toekenning van het MIP, eventueel verhoogd met de BIV en voorzieningen en verstrekkingen, worden regelmatig separate letselschadeclaims ingediend.

Dit heeft aanleiding gegeven om de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de materiële zorgplicht voor militairen nader te bezien. Conclusie van deze herbezinning is dat de grondslagen van het militaire invaliditeitspensioenstelsel, de verzorgingsgedachte met daaraan gekoppeld een levenslange periodieke uitkering, niet zullen wijzigen. Deze geven immers invulling aan de zorgplicht van de Staat voor invalide militairen die als gevolg van hun inzet onder buitengewone omstandigheden invalide zijn geraakt en ook voor de nabestaanden van als gevolg van de die inzet overleden militairen. Wel is gelet op het aantal schadeclaims aanleiding gezien om het huidige stelsel te verbeteren door het aan te vullen met een eenmalige uitkering daar waar de KMP in vergelijking met thans geldende civiele normen geen volledige schadevergoeding geeft en er dus in civielrechtelijk opzicht sprake is van een restschade. Deze eenmalige uitkering betreft dan een eventuele schadevergoeding in aanvulling op de rechtspositionele aanspraken.

Met deze wijziging wordt voorts uitvoering gegeven aan de toezegging, zoals gedaan in de brief aan de Tweede Kamer van 14 februari 2007 (TK 2006–2007, 30 139 nr. 22), om te komen tot een volledige schadevergoeding voor militairen, en hun nabestaanden, die invalide raken of die overlijden tijdens de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden, zoals deelname aan crisisbeheersingsoperaties. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar soort inzet, voor de VN en EU of voor de NAVO, maar slechts naar de omstandigheden waaronder een ongeval heeft plaatsgehad. Gelet op het uitgangspunt «train as you fight», dat inhoudt dat ook tijdens oefeningen de omstandigheden – dus ook de risico’s – van de daadwerkelijke inzet zo getrouw mogelijk worden nagebootst- staan militairen ook tijdens militaire oefeningen bloot aan grotere risico’s dan andere werknemers; daarom geldt de aanspraak op een aanvullende schadevergoeding ook voor invaliditeit ontstaan door ongevallen tijdens oefeningen.

Voorafgaand aan het moment dat een eventuele aanvullende schadevergoeding wordt vastgesteld wordt er naar gestreefd de invalide militair zoveel mogelijk te re-integreren in het dagelijks leven en naar werk binnen, waar mogelijk en gewenst als militair, of buiten Defensie. Een zo goed mogelijk herstel en re-integratie staat dus voorop, gevolgd door schadevergoeding in geld waar dit nodig is. De man of vrouw die zijn of haar leven en gezondheid op het spel heeft gezet voor de belangen van de Nederlandse Staat heeft recht op de beste (na)zorg. Het blijft een ereschuld die de Nederlandse samenleving heeft ten opzichte van haar militairen en hun nabestaanden. De verplichting van de Staat laat onverlet dat een invalide militair verplicht is mee te werken aan zijn re-integratie.

Het huidige stelsel op hoofdlijnen

Bestuursrechtelijke schadevergoeding

De militair die schade lijdt in en door de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden kan op grond van de KMP aanspraak maken op een forfaitaire schadevergoeding. Deze forfaitaire schadevergoeding is opgebouwd uit een militair invaliditeitspensioen (MIP), een bijzondere invaliditeitsverhoging (BIV) en diverse voorzieningen en verstrekkingen.

Het MIP is een vergoeding voor de beperkingen die de militair ten gevolge van zijn invaliditeit in het dagelijks leven heeft. De hoogte van het levenslange pensioen wordt vastgesteld aan de hand van de mate van invaliditeit, deze moet ten minste 10% bedragen, en is gekoppeld aan de pensioengrondslag (de laatst genoten bezoldiging) van de betrokken militair. Het MIP komt pas na het ontslag van de militair tot uitbetaling.

Afhankelijk van de mate van de blijvende invaliditeit (de ernst van het letsel) wordt de hoogte van de BIV bepaald. Ook hier is de pensioengrondslag en de mate van invaliditeit bepalend voor de hoogte van de uitkering. Bij 20% invaliditeit bedraagt de BIV 5% oplopend tot 40% bij een mate van invaliditeit van 100%.

De diverse voorzieningen en verstrekkingen zoals neergelegd in de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers, zijn onder te verdelen in leef- en werkvoorzieningen. Gedacht moet dan worden aan het vergoeden van of verstrekken van tegemoetkomingen in kosten van woningaanpassing, medische verzorging, extra vervoerskosten, hobby kosten, geneeskundige hulpmiddelen etc. Verstrekking kan ook in natura plaatsvinden.

Met deze vergoedingscomponenten wordt sinds 1966 uiting gegeven aan de verzorgingsgedachte en wordt beoogd de schade die een militair lijdt volledig te vergoeden. Het enkele verband tussen de geleden schade en de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is voldoende om een aanspraak op grond van de KMP te krijgen. Het MIP en de BIV worden vanuit de verzorgingsgedachte levenslang maandelijks uitbetaald.

Civielrechtelijke schadevergoeding

Als een militair van mening is dat zijn schade, ondanks zijn hiervoor vermelde pensioenaanspraken op grond van de KMP, niet of onvoldoende is vergoed, kan hij een letselschadeclaim indienen. Een letselschadeclaim wordt pas gehonoreerd als blijkt dat door of namens Defensie onrechtmatig is gehandeld. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een schuldaansprakelijkheid van Defensie. De hoogte van de schadevergoeding wordt vastgesteld aan de hand van de regels van Afdelingen 10 en 11 van titel 1, boek 6 Burgerlijk Wetboek. Het doel van het vergoeden van schade is om het slachtoffer (financieel) in dezelfde situatie te brengen als wanneer het ongeval niet had plaatsgevonden. Het uitgangspunt in het civiel recht is het begroten van de concreet geleden schade. Dit betekent dat per individu gekeken wordt naar wat zijn carrière kansen zouden zijn geweest zonder het ongeval, welke kosten hij na het ongeval moet maken omdat hij zelf geen werkzaamheden meer in en om zijn huis kan verrichten en de omvang van zijn immateriële schade (smartengeld). De aldus vast te stellen bedragen worden doorgaans in een totaal bedrag ineens uitbetaald.

Als er gesproken wordt over een volledige schadevergoeding dan doelt men op deze civielrechtelijke (aanvullende)schadevergoeding.

Het nieuwe stelsel

Doelgroep

De doelgroep van deze regeling zijn de militaire oorlogs- en dienstslachtoffers die op of na 1 juli 2007 zijn ontslagen, de nabestaanden van militairen die op of na 1 juli 2007 zijn overleden als gevolg van de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden en de invalide veteranen die na 1 juni 2012 een eerste aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen hebben ingediend voor letsel als gevolg van oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie. Deze data zijn na lange onderhandelingen overeengekomen in het overleg met de centrales van overheidspersoneel als de ingangsdatum van het nieuwe stelsel. Daarom wordt aan dit besluit ook voor die onderdelen een terugwerkende kracht verleend.

Geen aansprakelijkheidseis

De aanvullende schadevergoeding wordt vastgesteld binnen bestuursrechtelijke kaders en op grond van de uitgangspunten van de KMP. Als er sprake is van een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband komt de militair in aanmerking voor een aanvullende schadevergoeding. Vanuit de wettelijke zorgplicht van de Staat, zoals vastgelegd in de artikelen 3 tot en met 6 van de Veteranenwet (Stb. 2012, 133), vanwege de bijzondere inzet van militairen is het daarbij niet relevant of de Staat aansprakelijk is. De schuldvraag wordt dan ook niet gesteld en er wordt geen beroep gedaan op de regeling betreffende verjaring.

Volledige schadevergoeding

Bij de toekenning van een MIP zal, als er een medisch eindsituatie is bereikt, ook bezien worden of er naast de rechtspositionele aanspraken nog restschade is. Om dit te beoordelen wordt aan de hand van civielrechtelijke normen de schade begroot. De aanvullende schadevergoeding wordt vastgesteld door toepassing van de afdelingen 6.1.10 en 6.1.11 van het Burgerlijk wetboek. Bij het vaststellen van de aanvullende schadevergoeding wordt alleen naar de materiële schadeposten gekeken. Een smartengeld wordt niet toegekend nu de bijzondere invaliditeitsverhoging als zodanig gezien moet worden. Dit is in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2007 (LJN BA9032).

Ook de militair waarbij een mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld die kleiner is dan 10% en daarmee geen aanspraak op een MIP heeft, komt in aanmerking voor een volledige schadevergoeding.

Om te komen tot een volledige schadevergoeding moet worden vastgesteld of er naast de aanspraken op grond van de KMP nog schade, zogenaamde restschade, bestaat. Om deze restschade te kunnen vaststellen wordt een vergelijking gemaakt tussen de schadeloosstelling die een militair op basis van de KMP ontvangt en de civielrechtelijke schadevergoeding die verschuldigd zou zijn als de schade met analoge toepassing van het burgerlijk wetboek wordt begroot. Deze vergelijking wordt gemaakt door de totale waarde van de rechtspositionele aanspraken te kapitaliseren. Het alsdan vast te stellen totaal aan bestuursrechtelijke aanspraken, MIP en voorzieningen, wordt afgezet tegen met het totaal bedrag van een schadevergoeding naar civielrechtelijke normen. Zijn de bestuursrechtelijke aanspraken hoger, dan zal er geen verrekening plaatsvinden. Als blijkt dat het totaal aan rechtspositionele aanspraken lager is dan het totaal aan de civielrechtelijk verschuldigde schadevergoeding, dan wordt dit verschil als restschadevergoeding uitgekeerd. Deze wijze van afdoen kan alleen als vaststaat dat de mate van invaliditeit naar verwachting niet meer wijzigt. Er moet sprake zijn van een medische eindsituatie.

Door de hierboven, op hoofdlijnen, beschreven wijze van begroten van de schadevergoeding wordt recht gedaan aan de aanspraak op volledige schadevergoeding waarbij rekening wordt gehouden met de rechtspositionele aanspraken. Met de voorliggende wijziging wordt deze wijze van het vaststellen van de schadevergoeding vastgelegd. Dit nieuwe stelsel betekent dat er naast de pensioentoekenning niet langer een afzonderlijke letselschadeclaim hoeft te worden ingediend wanneer er verband is met de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden.

De schadevergoeding wordt bij besluit vastgesteld. Hoewel wordt gestreefd naar besluitvorming in goed overleg met de betrokken partij(en), kan het voorkomen dat de militair het niet eens is met de vastgestelde schadevergoeding. Hij kan daartegen op basis van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar maken en vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter. De omvang of het niet toekennen van een schadevergoeding staan dan ook open voor volledige rechterlijke toetsing.

De schadecomponenten bestaan uit verlies aan verdienvermogen en verlies aan zelfwerkzaamheid. De rechtspositie voorziet immers in de andere aspecten als het vergoeden van smartengeld, medische kosten, verstrekken van hulpmiddelen, thuiszorg, protheses, autoaanpassingen, hobbyvoorzieningen etc. Voor deze zorg kan een militair oorlogs- en dienstslachtoffer altijd een beroep doen op Defensie.

Bij het vaststellen van het verlies aan verdienvermogen (gemiste carrièrekansen) van de militair wordt uitgegaan van de loopbaan die hij gebruikelijk binnen of buiten het ministerie van Defensie had doorlopen als het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat daarbij ook rekening wordt gehouden met de competenties en mogelijkheden die de militair in het nieuwe personeelssysteem bij Defensie normaal gesproken had gekregen. Bij het vaststellen van de omvang van deze schadepost van militairen die gewond zijn geraakt of voor de nabestaanden van overleden militairen worden alle pensioenen, uitkeringen en verstrekkingen als opgekomen voordeel betrokken.

Voor het verlies van zelfwerkzaamheid, het wegvallen van de mogelijkheid zelf het huis, de tuin etc. te onderhouden, wordt aansluiting gezocht bij hetgeen in de civielrechtelijke praktijk gangbaar is.

Als op deze wijze de gekapitaliseerde omvang van de totale civiel rechtelijke schade bekend is, wordt deze vergeleken met de gekapitaliseerde waarde van het totaal van de rechtspositionele aanspraken, uitgezonderd de BIV, en de overige inkomsten van de betrokkenen militair. Dan zal blijken of er een tekort of een overschot is in de schadevergoeding. Is er een overschot dan leidt dit niet tot een korting op de rechtspositionele aanspraken, is er een tekort dan volgt er een slotbetaling waarmee dit tekort wordt aangevuld. In feite wordt op de gangbare wijze het verlies aan verdienvermogen en zelfwerkzaamheid vastgesteld.

Als de medische eindsituatie is vastgesteld dan wordt ook het definitieve invaliditeitspercentage vastgesteld. Op dat moment wordt ook bezien of er sprake is van restschade. Is daar inderdaad sprake van dan wordt die restschade, naast het MIP, in een eenmalig bedrag uitgekeerd.

Het werkingsbereik van de BIV, het smartengeld, wordt voor ontslagsituaties van na 1 juni 2007 verruimd. Ingevolge de huidige regeling bestaat pas aanspraak op BIV indien het invaliditeitspercentage 20 % bedraagt. Een invaliditeitspensioen komt echter ook tot uitbetaling als de invaliditeit tenminste 10% bedraagt. Bij dit percentage invaliditeit wordt nu geen BIV toegekend. Ook bij een invaliditeit van 10% kan sprake zijn van immateriële schade. Om die reden wordt bij een invaliditeitspercentage van tenminste 10%, maar minder dan 20% een BIV toegekend naar een hoogte van 2,5%. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een logischer opbouw van de BIV percentages te introduceren. Binnen het huidige maximum van 40% komt nu een BIV tot uitbetaling bij een invaliditeit van 10% tot en met 100%. Niet langer wordt uitgegaan van stappen van 20% invaliditeit, maar van 10% invaliditeit.

Met deze financiële afwikkeling stopt de zorg voor het oorlogs- en dienstslachtoffer echter niet. Voor de noodzakelijke hulp en zorg (casemanagement, maatschappelijke hulpverlening, zorg vanuit het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen) kan de militair altijd terug vallen op Defensie. Ook kan altijd een beroep worden gedaan op de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. Ook als er sprake is van een verslechtering van zijn gezondheidstoestand kan de betrokken (gewezen) militair die jonger is dan 65 een verzoek tot herziening van zijn mate van invaliditeit met dienstverband in dienen. Zo’n verzoek zal niet leiden tot een verlaging van het MIP. In voorkomend geval dat de mate van invaliditeit is toegenomen wordt het MIP verhoogd. De verhoging van de mate van invaliditeit heeft echter geen gevolgen voor de hoogte van de vastgestelde aanvullende schadevergoeding.

Invoering van het begrip beroepsincident

Militairen verrichten hun werkzaamheden vaak onder omstandigheden, die bewust gevaarlijke situaties met zich brengen, zoals oefeningen en uitzendingen. Hierdoor loopt de militair een grotere kans op letsel dan een doorsnee werknemer. Dit risico is al lang geleden onderkend en daarvoor kent de militaire rechtspositie als vergoeding voor opgetreden invaliditeit met dienstverband een MIP en andere voorzieningen zoals hierboven beschreven.

Voor bepaalde groepen defensieambtenaren, ook burgerambtenaren, geldt dat zij door hun functioneren in gevaarlijke situaties komen waaraan zij zich vanwege de door hun uit te oefenen taken niet kunnen onttrekken. Er is in die situaties echter niet altijd sprake van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Dat brengt met zich mee dat een militair voor in die situaties ontstane invaliditeit geen aanspraak op een MIP kan maken. De rechtspositie van burgerambtenaren, die geen speciaal invaliditeitspensioen kennen, maakt voor de rechtspositionele aanspraken geen onderscheid tussen de omstandigheden waaronder een ongeval plaats vindt. Voor zowel militairen als burgerambtenaren geldt dat bij een ongeval, dat in overwegende mate wordt veroorzaakt wordt door de uitoefening van de dienst onder gewone omstandigheden (dit wordt aangeduid als: bedrijfsongeval) zij aanspraak kunnen maken op een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen.

Inmiddels is de behoefte ontstaan om in navolging van de civiele organisaties van politie, brandweer, bewaking en beveiliging waar reeds de civielrechtelijke normen gangbaar zijn voor de vergoeding van schade, ook voor militairen en burgerambtenaren van Defensie te komen tot een volledige schadevergoedingsregeling. Deze is bedoeld voor de gevallen waarin zij door hun werkzaamheden een verhoogd risico lopen, terwijl er evenwel geen sprake is van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Het gaat dan om incidenten tijdens de reguliere vredesbedrijfsvoering waarbij sprake is van een zeker risico dat onlosmakelijk is verbonden aan de uitoefening van de functie, maar waarbij geen direct verband is met de bijzondere) taken van de krijgsmacht of de voorbereiding (oefenen) op de uitoefening van deze taken.

Bij dit soort incidenten moet dan ook in de eerste plaats en in navolging van de civiele organisaties worden gedacht aan ongevallen die optreden tijdens de reguliere politie, brandweer-, bewakings- en beveiligingstaken van en binnen de krijgsmacht. Het gaat dan om werkzaamheden verbonden aan een functie, waarbij de ambtenaar handelend moet optreden in gevaarlijk situaties waarin anderen zich zouden mogen terugtrekken. Als voorbeeld noemen we het aanhouden door marechaussees (of burgerbewakers) van een verdachte die zich verzet, of de motorrijder van de marechaussee die tijdens het begeleiden van een konvooi het overige verkeer moet stil zetten en daarbij wordt aangereden door een voertuig of om incidenten bij het begeleiden van uit te zetten personen die geen verblijfstatus in Nederland hebben. Het gaat dus om die werkzaamheden waarbij het gevaar per definitie onderdeel van het werk is en waaraan de betrokken (militair) ambtenaar zich niet kan onttrekken. Als beroepsincident geldt niet een «normaal» verkeersongeval tijdens het deelnemen aan het verkeer als onderdeel van normale werkzaamheden of tijdens een dienstreis. In die gevallen kan er wel sprake zijn van een bedrijfsongeval, hetgeen aanspraak geeft op een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, maar het is geen beroepsincident, aanspraak gevend op volledige schadevergoeding.

Alleen beroepsincidenten die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding van dit besluit geven aanspraak op de in dit besluit geregelde volledige schadevergoeding.

Artikelgewijs

Volledige schadevergoedingsregeling

Artikel I onder C en D; artikel II onder B

De doelgroep van deze regeling bestaat uit de militaire oorlogs- en dienstslachtoffers die op of na 1 juli 2007 zijn ontslagen. Voorts, de nabestaanden van militairen die op of na 1 juli 2007 zijn overleden als gevolg van de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden en de invalide veteranen die na 1 juni 2012 een eerste aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen hebben ingediend voor letsel als gevolg van oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie. Voor de achtergrond van de genoemde data zij verwezen naar de toelichting bij Artikel IV.

Het nieuwe stelsel betekent dat als er een verband met de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is aangenomen er niet langer een afzonderlijke letselschadeclaim hoeft te worden ingediend. Zodra bij de toekenning van het MIP een medische eindsituatie is bereikt, wordt bezien of er restschade is. Dit geldt ook voor de militair bij wie de mate van invaliditeit te laag is voor een MIP. De restschade wordt begroot aan de hand van de civielrechtelijke normen van Afdelingen 10 en 11 van titel 1, boek 6 Burgerlijk Wetboek. De schadevergoeding wordt uitgekeerd als de totale, gekapitaliseerde waarde van de rechtspositionele aanspraken (MIP en voorzieningen, uitgezonderd de BIV) lager is dan de hoogte van een op civielrechtelijke berekende schadevergoeding. Dit kan alleen worden berekend als er geen verandering in de mate van invaliditeit meer wordt verwacht. Daarom is een medische eindsituatie vereist.

De uitvoering van de regeling wordt belegd binnen de reguliere uitvoeringsprocessen bij Defensie betreffende letselschade en postactieven.

Beroepsincident

Artikel I onder A; Artikel III onder A en B
Militairen
Artikel I onder A

Voor militairen geldt dat het beroepsincident wordt aangemerkt als een speciaal soort dienstongeval dat invaliditeit met dienstverband met zich brengt met de daarbij behorende aanspraken zoals een MIP, BIV en een eventuele aanvullende schadevergoeding. Daartoe wordt aan artikel 2 zesde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen een onderdeel toegevoegd aan het zesde lid. In dat lid zijn de gelijkstellingen met de buitengewone omstandigheden zijn geregeld, omdat in de daar genoemde situaties de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet altijd getroffen kunnen worden. In deze gevallen is het dan ook niet nodig dat de militair aansprakelijkheid van de zijde van Defensie aantoont; er mag evenwel geen sprake zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van de militair zelf.

Burgerambtenaren
Artikel III onder A en B

Voor burgerambtenaren geldt dat een nieuwe regeling wordt geïntroduceerd in het Burgerlijke ambtenarenreglement Defensie (BARD). Waarbij het beroepsincident wordt ingevoerd dat aanspraak op een volledige schadevergoeding geeft. Het gaat dan in de eerste plaats om de burgerbewakers en brandweerpersoneel, maar ook om andere ambtenaren die door hun functie in gevaarlijke situaties komen, waaraan zij zich vanwege de taken verbonden aan de door hen vervulde functie niet kunnen onttrekken.

Naast de reguliere aanspraken op grond van het BARD komen zij in aanmerking voor een volledige schadevergoeding. Voor deze vergoeding geldt dat als er sprake is van een beroepsincident het voor betrokkene niet nodig is om aansprakelijkheid van Defensie aan te tonen. Er mag evenwel geen sprake zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van de betrokken ambtenaar. De volledige schadevergoeding compenseert het hogere risico waar de betrokken ambtenaar aan bloot staat. De hoogte van de schadevergoeding wordt ook hier vastgesteld met toepassing van Afdelingen 10 en 11 van titel 1, boek 6 Burgerlijk Wetboek onder verrekening van de rechtspositionele aanspraken. Belangrijk is dat ook hier herstel en re-integratie boven schadevergoeding gaat.

Bijzondere Invaliditeitsverhoging (BIV)

Artikel I onder B en artikel II onder A

Naast de regeling betreffende restschade wordt het werkingsbereik van de Bijzondere Invaliditeitsverhoging (BIV), het smartengeld, verruimd voor ontslagsituaties van op of na 1 juni 2007. In de oude situatie was voor aanspraak op BIV een minimum invaliditeitspercentage van 20% vereist. In het vervolg komt de BIV ook tot uitbetaling als de invaliditeit ten minste 10% bedraagt. Voorts is een logischer opbouw van de BIV percentages geïntroduceerd. Niet langer wordt uitgegaan van stappen van 20% invaliditeit, maar van 10% invaliditeit. Hierdoor kan nauwkeuriger op situaties worden ingespeeld.

Ereschuldregeling

Artikel I onder E en artikel II onder C

De volledige schadevergoedingsregeling geldt, zoals hierboven is verwoord in de artikelen 8a en 11a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitspensioenen en artikel 3, eerste lid en 11a van het Besluit bijzondere militaire pensioenen, voor invalide veteranen die na 1 juni 2012 een eerste aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen hebben ingediend of na 1 juli 2007 uit de militaire dienst zijn ontslagen. Hieronder zal worden ingegaan op de reden voor deze data. Het is evenwel ook noodzakelijk om een (ereschuld)regeling te treffen voor degenen wier invaliditeit of wier aanvraag dateert van vóór deze genoemde data en die voor de volledige schadevergoedingsregeling niet in aanmerking komen.

Met de afkondiging van de Veteranenwet in het Staatsblad (2012, 133) is de grondslag voor de erkenning en waardering en de zorg aan veteranen door het parlement, en daarmee de maatschappij, vastgelegd. Veteranen zijn militairen of gewezen militairen die door de Nederlandse samenleving zijn ingezet om een bijdrage te leveren aan de vrede en veiligheid in de wereld. Veteranen hebben recht op deze erkenning en waardering voor hun inzet tijdens veelal gevaarlijke omstandigheden waarbij zij het risico hebben gelopen te sneuvelen of gewond te raken. Met deze ereschuldregeling wordt mede deze erkenning tot uitdrukking gebracht. De ereschuldregeling heeft het karakter van een eenmalige bijzondere uitkering.

De bijzondere uitkering wordt uitbetaald wanner een militair invaliditeitspensioen is toegekend, of wanneer een mate van invaliditeit met dienstverband kleiner dan 10% is vastgesteld, en sprake is van een medische eindsituatie. Een aanvraag is niet benodigd, er wordt uitgegaan van de bij de Minister van Defensie bekende gegevens. Het merendeel van de aanspraken is dan ook reeds in 2012 tot uitbetaling gekomen, zodat deze regeling daarvoor achteraf de vereiste legitimatie creëert. De hoogte van de bijzondere uitkering wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het definitieve invaliditeitspercentage op 1 juni 2012 met het normbedrag van € 125.000,–. Dit normbedrag is vastgesteld aan de hand van het voor de regeling beschikbare budget en een inschatting van de te verwachten aanspraken. De uitkering wordt niet aangepast aan eventuele wijzigingen in de mate van invaliditeit of arbeidsongeschiktheid omdat het een eenmalige erkenningsuitkering betreft. Het is niet nodig een aansprakelijkheid van de zijde van Defensie aan te tonen, noch wordt er een beroep gedaan op evt. verjaring.

Hoewel door de bijzondere uitkering niet in alle gevallen volledige schadeloosstelling wordt bereikt, wordt met het hanteren van de invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidspercentages een objectieve maatstaf gebruikt waarmee aan de invalide veteranen recht kan worden gedaan. Met het percentage wordt aangesloten bij hun beperkingen, en daarmee bij mogelijke schade ten gevolge van het letsel waarvoor dienstverband is aangenomen.

De peildatum van 1 juni 2012 voorkomt discussie over het te hanteren invaliditeitspercentage en borgt dat ook de groep die op basis van de gewijzigde richtlijn (Staatscourant nr. 3183) de vereiste medische eindtoestand heeft gekregen, in aanmerking komt voor de uitkering. Voor de invalide veteranen die op de peildatum ouder dan 65 jaar waren, wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage met dienstverband gehanteerd dat van toepassing was direct voorafgaand aan het moment dat hij 65 jaar werd. De leeftijd van 65 jaar is relevant omdat op dat moment volgens diverse wettelijke arbeidsongeschiktheidsregelingen (o.a. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, Algemene militaire pensioenwet en Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen) geen sprake meer kon zijn van arbeidsongeschiktheid. Dit is ook het laatste moment voor de aanvraag en toekenning van een militair invaliditeitspensioen onder de Algemene militaire pensioenwet en de Kaderwet militaire pensioenen.

Ten aanzien van de invalide veteraan die aanspraak heeft op een pensioen dat initieel is toegekend op grond van de pensioenwetten van 1922, is alleen een mate van invaliditeit vastgesteld. Er kon geen sprake zijn van arbeidsongeschiktheid, omdat dat begrip pas in 1966 zijn intrede deed met de introductie van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor deze veteraan wordt het invaliditeitspercentage gebruikt om de bijzondere uitkering vast te stellen. Dit is in lijn met de destijds geldende militaire keuringsvoorschriften en met rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep over de definitie van invaliditeit.

Aan de veteraan die voor letsel waarvoor invaliditeit met dienstverband is aangenomen reeds eerder (aanvullende) schadevergoeding van de Staat heeft ontvangen, die lager is dan de bijzondere uitkering, wordt het verschil tussen het totaal van de (aanvullende) materiële schadevergoeding en de bijzondere uitkering worden uitbetaald. De bijzondere uitkering wordt beschouwd als een «opgekomen voordeel» in de zin van artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek. In het geval dat er een procedure loopt tegen de Staat over aansprakelijkheid zal de bijzondere uitkering dan ook in voorkomend geval worden verrekend met een eventueel als gevolg van die procedure toe te kennen materiële schadevergoeding.

Het kan voorkomen bij veteranen die in financiële problemen zijn geraakt, dat Defensie schulden voor de veteraan betaalt bij wijze van schuldsanering, zodat het Ministerie een vordering heeft op de veteraan. In dat soort gevallen wordt de bijzondere uitkering verrekend met de vorderingen, zoals voorschotten op pensioenen etc. die Onze Minister (al dan niet door tussenkomst van zijn uitvoerders) op de veteraan heeft, met dien verstande dat ten minste 10% van de bijzondere uitkering altijd wordt uitbetaald ten einde invulling te geven aan de blijk van erkenning en waardering die met de uitkering wordt beoogd.

In het kader van de bemiddeling door de Nationale Ombudsman bij de totstandkoming van deze regeling is nadrukkelijk gesproken over een variant dat een invalide veteraan zou moeten afzien van de bijzondere uitkering als hij een aansprakelijkheidsprocedure wegens onrechtmatige daad tegen de Staat aanhangig zou maken of voortzetten. Reden voor die procedure zou dan zijn, dat hij van mening was dat hem een hoger bedrag als schadevergoeding zou toekomen. Hiervoor is niet gekozen. De bijzondere uitkering komt alle invalide veteranen toe, met dien verstande dat de uitkering in voorkomend geval als opkomend voordeel met een toe te kennen schadevergoeding zal worden verrekend. Indien een invalide veteraan evenwel een aansprakelijkheidsprocedure jegens de Staat aanhangig maakt (of voortzet) zal hij echter in het kader van die procedure de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat onverkort moeten aantonen. Ook zal de Staat in dit soort situaties onverkort een beroep doen op verjaring.

In verband met het speciale karakter van de toe te kennen bijzondere uitkering wordt deze netto uitgekeerd. De over de uitkering verschuldigde bedragen aan loon- en inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen komen voor rekening van het Rijk. Deze garantie ziet alleen op de belasting die geheven wordt in box 1, belastbaar inkomen uit woning en werk, en niet op de verschuldigde inkomstenbelasting ten gevolge van vermogensopbouw, box 2 en 3. Vanwege het aldus aan de uitkeringen gegeven netto karakter hoeft deze niet te worden betrokken in de aangifte inkomstenbelasting voor box 1. De eenmalig bijzondere uitkering wordt met terugwerkende kracht, vanaf 1 juni 2012, uitgezonderd van de middelentoets van de wet Werk- en bijstand (Wwb).

De regeling is voor het merendeel van de gevallen reeds uitgevoerd en wel in mandaat namens de Minister van Defensie door het ABP/Bijzondere regelingen Defensie.

Inwerkingtreding (Artikel IV)

In dit besluit wordt een aantal malen de datum van 1 juli 2007 ten tonele gevoerd, alsmede de datum van 1 juni 2012. Met deze data hangt samen de terugwerkende kracht die aan onderdelen van dit besluit wordt toegekend. Derhalve vergt de keuze van deze data nadere toelichting.

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is geschetst is het naar civielrechtelijke normen vaststellen van (rest)schade een ontwikkeling die een lange geschiedenis heeft. In zijn brief van 14 februari 2007 (TK 2006–2007, 30 139 nr. 22) heeft de toenmalige staatssecretaris van Defensie de verwachting uitgesproken, dat het nieuwe stelsel op 1 juli 2007 in werking zou kunnen treden. De datum heeft dan ook bij de doelgroep verwachtingen opgeroepen. De onderhandelingen met de centrales van overheidspersoneel over de regeling hebben echter veel langer gevergd tot een akkoord bereikt kon worden. De centrales wensten alleen te spreken over een regeling voor de «nieuwe» gevallen na 1 juli 2007) in combinatie met een regeling voor de «oude» gevallen (van vóór 1 juli 2007). Vanuit het parlement werd aangedrongen op het komen tot een regeling voor de «oude» gevallen. De onderhandelingen met de centrales raakten in een impasse en pas na bemiddeling door de Nationale Ombudsman (in 2009/2010) is het gelukt om in 2012 tot een akkoord te geraken. Bij dit laatste heeft de doorslag gegeven dat inmiddels op initiatief van het volledige parlement de Veteranenwet tot stand was gekomen en in het kader van die totstandkoming door de regering de nodige fondsen waren vrijgemaakt om te komen tot het uitbetalen van de «ereschuldregeling» aan de «oude» gevallen.

Omdat in de bovengenoemde brief de datum van 1 juli 2007 werd genoemd als te verwachten inwerkingtredingsdatum heeft deze datum in het verdere verloop van de onderhandelingen over de totstandkoming van de regeling een specifieke dynamiek gekregen en is het scharnierpunt geworden voor de invoering van de regeling. Daarom heeft dit besluit voor de «nieuwe» regeling betreffende volledige schadevergoeding een terugwerkende kracht tot 1 juli 2007 gekregen.

Op 1 juni 2012 werd met de centrales overeenstemming bereikt over het inwerkingtreden van de regeling. Dit is de reden waarom voor een gedeelte van het besluit die datum met terugwerkende kracht geldt als datum van inwerkingtreden.

De overige delen van het besluit, waarbij geen sprake is van met de centrales overeengekomen data of opgewekte verwachtingen, treden in werking met ingang van de dag na de datum van de publicatie in het staatsblad.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert


X Noot
1

Laatstelijk gewijzigd Stb 2012, 615

X Noot
2

Laatstelijk gewijzigd Stb. 2012, 69

X Noot
3

Laatstelijk gewijzigd Stb. 2012, 615

X Noot
4

Ministeriële regeling van 11 december 1996. Serie Ministeriële Publicaties MP 32-500 nr 17

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven