Besluit van 16 juli 2013, houdende regels tot vaststelling van de vergoeding voor bewindvoerders benoemd in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 april 2013, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 377343;

Gelet op artikel 320, zesde lid, van de Faillissementswet en artikel 48d, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 juni 2013, nr. W03.13.0116/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 juli 2013, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 396804;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. bewindvoerder:

de door de rechtbank op grond van artikel 287, derde lid, van de Faillissementswet benoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon;

b. raad:

de raad voor rechtsbijstand;

c. vergoeding:

het bedrag dat de bewindvoerder ontvangt in de vorm van salaris of bewindvoerderssubsidie voor het uitvoeren van de wettelijke taken, bedoeld in artikel 316, eerste lid, Faillissementswet;

d. salaris:

het door de rechtbank vast te stellen salaris van de bewindvoerder als bedoeld in artikel 320 van de Faillissementswet;

e. bewindvoerderssubsidie:

de subsidie ten behoeve van het optreden als bedoeld in artikel 48c, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Justitie-subsidies;

f. schuldsaneringsregeling:

de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet;

g. looptijd:

de termijn van de schuldsaneringsregeling, bedoeld in artikel 349a van de Faillissementswet;

h. zaak:

een door de bewindvoerder af te wikkelen schuldsaneringsboedel.

Artikel 2

  • 1. De vergoeding per zaak bestaat uit een looptijdonafhankelijk deel en een looptijdafhankelijk deel.

  • 2. Het looptijdonafhankelijke deel voor elke afgeronde zaak bedraagt:

    • a. € 1.033 indien de schulden niet in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden; of

    • b. € 2.290 indien de schulden in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden; of

    • c. € 1.240 indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken bij twee personen ten aanzien van wie een algehele gemeenschap van goederen geldt en de schulden niet in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden; of

    • d. € 2.746 indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken bij twee personen ten aanzien van wie een algehele gemeenschap van goederen geldt en de schulden in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden.

  • 3. Het looptijdafhankelijke deel wordt berekend over iedere maand, een gedeelte van een maand daaronder begrepen, gedurende welke de schuldsaneringsregeling in een zaak van toepassing is, en bedraagt voor iedere maand vanaf de maand waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken € 51.

  • 4. Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken bij twee personen ten aanzien van wie een algehele gemeenschap van goederen geldt, bedraagt het looptijdafhankelijke deel in een zaak, in afwijking van het derde lid, € 61,50.

  • 5. De in het tweede, derde en vierde lid genoemde bedragen worden jaarlijks met ingang van 1 januari bij regeling van Onze Minister gewijzigd met een percentage dat overeenkomt met 0,6 x (A – B) + (0,4 x C), waarbij:

    • a. A gelijk is aan het procentuele verschil tussen het indexcijfer van de CAO-lonen per uur, inclusief de bijzondere beloningen van het jaargemiddelde van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaargemiddelde, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bekendgemaakt;

    • b. B gelijk is aan het procentuele verschil tussen het indexcijfer van de arbeidsproductiviteit in alle sectoren van het jaargemiddelde van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaargemiddelde, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bekendgemaakt;

    • c. C gelijk is aan het procentuele verschil tussen de consumentenprijsindexcijfers voor alle huishoudens op de meest recente tijdsbasis van het jaargemiddelde van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaargemiddelde, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bekendgemaakt, en

    • d. onder t-2 wordt verstaan het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin de gewijzigde bedragen zullen gelden.

  • 6. De vergoeding bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en b, wordt verhoogd met een toeslag van € 187 voor porto- en andere kosten die voorvloeien uit de taak van de bewindvoerder om belanghebbenden op de hoogte te houden van het verloop van een schuldsaneringsprocedure. Deze toeslag bedraagt € 216 indien de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c en d, wordt toegekend.

  • 7. De vergoeding wordt verhoogd met een vergoeding voor de door de bewindvoerder in een zaak noodzakelijk gemaakte reiskosten.

Artikel 3

  • 1. De rechtbank berekent het bedrag van de vergoeding overeenkomstig artikel 2.

  • 2. Indien daartoe gronden zijn, kan de rechtbank in afwijking van het eerste lid de vergoeding op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel ambtshalve, aanpassen.

  • 3. De rechtbank stelt het salaris vast op het bedrag van de vergoeding zoals deze overeenkomstig het eerste onderscheidenlijk tweede lid wordt berekend. Wanneer het aanwezig boedelactief betaling van het salaris niet toelaat, stelt de rechtbank het salaris vast op het hoogste bedrag waarvoor de boedel nog toereikend is.

Artikel 4

Onze Minister verstrekt jaarlijks subsidie aan het bestuur van de raad ten behoeve van de uitvoering van dit besluit.

Artikel 5

  • 1. Onze Minister kan van zijn bevoegdheid tot het verstrekken van een bewindvoerderssubsidie mandaat verlenen aan de raad.

  • 2. De bewindvoerderssubsidie is gelijk aan het bedrag van de vergoeding dat overeenkomstig artikel 3, eerste onderscheidenlijk tweede lid, wordt berekend, verminderd met het overeenkomstig artikel 3, derde lid, vastgestelde salaris.

  • 3. Indien overeenkomstig het eerste lid mandaat is verleend, stelt het bestuur van de raad aan de rechtbanken ten minste eenmaal per jaar een actuele opgave ter beschikking van personen die naar zijn oordeel geschikt zijn om voor de bewindvoering in aanmerking te komen.

  • 4. De bewindvoerderssubsidie wordt verstrekt aan de bewindvoerder of aan de werkgever bij wie de bewindvoerder zijn werkzaamheden in dienstbetrekking vervult.

Artikel 6

In iedere zaak wordt aan de bewindvoerder een voorschot op de bewindvoerderssubsidie verstrekt van € 800.

Artikel 7

De bedragen, genoemd in dit besluit, zijn inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde omzetbelasting.

Artikel 8

1. Het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering wordt ingetrokken.

2. Het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering wordt ingetrokken.

Artikel 9

Schuldsaneringsregelingen, waarvan de toepassing is aangevangen voor de inwerkingtreding van dit besluit en de toepassing niet is beëindigd voor de inwerkingtreding van dit besluit, worden afgehandeld overeenkomstig het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering en het Besluit subsidie bewindvoerder, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2013.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 16 juli 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de vijfentwintigste juli 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit geeft vorm aan een nieuwe vergoedingenstructuur voor bewindvoerders benoemd in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. De nieuwe vergoedingenstructuur gaat uit van de berekening van een totale vergoeding voor de bewindvoerder, die dekkend is voor alle werkzaamheden die hij tijdens de schuldsaneringsregeling heeft verricht en die volledig uit de boedel wordt voldaan, voor zover de hoogte van de boedel dit toelaat. De vergoeding bestaat uit een vast, looptijdonafhankelijk bedrag en een maandelijks, looptijdafhankelijk bedrag. De vergoeding van de bewindvoerder wordt aangevuld met een subsidie, indien de boedel niet genoeg baten bevat om daaruit de gehele vergoeding van de bewindvoerder te betalen.

Onder de oude vergoedingenstructuur bestond de vergoeding die de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling ontving uit twee componenten: het door de rechtbank vastgestelde salaris dat uit de boedel werd bekostigd en de subsidie die op grond van de Wet Justitie-subsidies werd verstrekt. Dit was neergelegd in het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering (Stb. 2001, 81) en het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering (Stb. 2001, 80).

De Raad voor rechtsbijstand (regiokantoor ’s-Hertogenbosch, hierna ook: de raad) heeft in 2007 op verzoek van de (toenmalige) Minister van Justitie met de werkgroep rechters-commissarissen in faillissementen (hierna: Recofa) onderzocht hoe het salaris van de bewindvoerder zich verhoudt tot de omvang van de boedel. Hieruit is gebleken dat bij een representatief aantal rechtbanken het door de rechtbank vastgestelde salaris van een bewindvoerder in ongeveer twintig procent van de onderzochte zaken niet uit de boedel kon worden bekostigd. Dit waren overwegend zaken waarin gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet of nauwelijks kon worden gespaard door de saniet. Ook betrof het zaken waarin de werkzaamheden van de bewindvoerder omvangrijker waren dan doorgaans het geval is vanwege persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar. In het grootste aantal zaken in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp) was de boedel evenwel zodanig dat de gehele vergoeding van de bewindvoerder of in ieder geval een deel daarvan uit de boedel bekostigd kon worden. In de achtste meting (2011) van de jaarlijkse monitor Wsnp is onderzoek gedaan naar de hoogte van de uitdeling aan schuldeisers bij een schone lei, dat wil zeggen in de situatie dat de schuldsaneringsregeling is beëindigd, de geverifieerde schuldeisers voor zover mogelijk uit de boedel zijn voldaan en het restant van de vorderingen ten aanzien waarvan de regeling werkte niet langer afdwingbaar zijn. Uit de monitor blijkt dat de hoogte van de uitdelingen sterk varieert. In slechts 7% van de schone leien wordt niets of een laag bedrag uitgekeerd. In alle andere gevallen vindt een zekere uitdeling plaats en is voldoende actief aanwezig om een deel van dan wel de gehele vergoeding van de bewindvoerder te voldoen. Derhalve is besloten de vergoedingenstructuur te wijzigen.

De nieuwe vergoedingenstructuur gaat uit van een vergoeding voor de bewindvoerder die dekkend is voor de werkzaamheden die hij op grond van de Faillissementswet (hierna: Fw) tijdens een schuldsaneringsregeling heeft verricht. Dat geldt dus ook in die zaken waarin tot dusverre het salarisgedeelte niet volledig kon worden geïnd wegens de toestand van de boedel. Dit was een onwenselijke situatie. Met de gewijzigde vergoedingenstructuur wordt gewaarborgd dat de bewindvoerder voortaan in alle schuldsaneringszaken de berekende vergoeding voor de uitvoering van zijn wettelijke taken ontvangt. De vergoeding bestaat uit een vast, looptijdonafhankelijk, deel en een variabel, looptijdafhankelijk, deel, waarbij tevens onderscheid wordt gemaakt naar zaaksoort. Het belangrijkste uitgangspunt van de nieuwe vergoedingenstructuur is dat het uit de boedel te betalen salaris niet meer los zal staan van de bewindvoerderssubsidie. Hiertoe wordt een structuur van communicerende vaten voor de salaris- en subsidiecomponent gecreëerd. Subsidie zal alleen worden toegekend indien en voor zover de vergoeding niet als salaris uit de boedel kan worden voldaan.

Op grond van artikel 320, eerste lid, Fw wordt het salaris van de bewindvoerder vastgesteld door de rechtbank. Dit salaris wordt aangemerkt als boedelschuld en wordt bij voorrang voldaan boven alle andere schulden (vgl. art. 320, zevende lid, Fw). De rechtbank zal het salaris vaststellen op het bedrag dat als vergoeding wordt berekend. Het is echter mogelijk dat de vergoeding waar de bewindvoerder recht op heeft het actief van de boedel overtreft. In dat geval zal de rechtbank het salaris lager vaststellen, namelijk op een bedrag dat overeenkomt met het actief van de boedel. Indien zich deze situatie voordoet, wordt het verschil tussen de vergoeding en het salaris aangevuld in de vorm van een subsidie, dat namens de Minister wordt verstrekt door het bestuur van de raad. De basis hiervoor ligt in de artikelen 48c en 48d van de Wet Justitie-subsidies en artikel 5 van het besluit en een mandaatregeling van 23 juli 2009 (Stcrt. 2009, 11554). De bewindvoerder ontvangt op deze wijze bij een naar behoren afgewikkelde schuldsaneringsprocedure de gehele vergoeding voor zijn werkzaamheden.

Met de wijziging van de vergoedingenstructuur worden ten slotte de kosten in hoofdzaak neergelegd waar zij thuishoren, bij de schuldenaar. Voor de schuldeisers is deze regeling tevens een stok achter de deur om eerder in te stemmen met een minnelijke regeling. Onder de nieuwe structuur zal de vergoeding van de bewindvoerder immers in beginsel geheel ten laste van de boedel komen. Dit heeft tot gevolg dat er minder actief zal resteren voor de schuldeisers. Hierdoor bestaat het risico dat schuldeisers bij het doorlopen van het wettelijke traject een lagere uitkering op hun vorderingen ontvangen dan wanneer zij op een minnelijk akkoord zouden zijn ingegaan. De aanpassing sluit zo aan bij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever om zo veel mogelijk schuldsaneringen in het buitengerechtelijke (minnelijke) traject af te handelen.

Met de herijking van het vergoedingensysteem zal een besparing te realiseren zijn. Op grond van het uitdelingsonderzoek van de achtste Monitor Wsnp is te verwachten dat in gemiddeld de helft van de zaken de gehele vergoeding voor de bewindvoerder uit de boedel zal kunnen worden voldaan en dat in de andere helft van de zaken de boedel aanleiding geeft tot uitkering van de gehele of een deel van de vergoeding als subsidie aan de bewindvoerder ten laste van het ministerie. Hoeveel de subsidie exact zal bedragen, is moeilijk te meten en is tevens afhankelijk van de wijze waarop de boedels zich gedurende de looptijd van het Wsnp-traject ontwikkelen. Gelet op het vorengaande is berekend dat de besparing voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie circa € 4 miljoen per jaar zal bedragen. Het risico op een hoger percentage lege boedels is, gelet op de economische recessie, een reëel risico. Indien het percentage lege boedels aanzienlijk zal stijgen, zal de besparing derhalve lager uit kunnen vallen.

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijziging aan in de regeling van de vergoedingen van bewindvoerders.

Het besluit is ter consultatie aangeboden aan de Raad voor rechtsbijstand, de Raad voor de rechtspraak en de Brancheorganisatie Bewindvoerders WSNP (BBW).

Alle geconsulteerde partijen hebben aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgestelde vergoedingenstructuur. De Raad voor rechtsbijstand heeft aangegeven sinds enige jaren te ijveren voor de voorgestelde aanpassing. De raad heeft onder meer aangeraden het voorgestelde voorschotbedrag te verhogen van € 500 naar € 800. Dit voorstel is overgenomen. De Raad voor de rechtspraak vindt de voorgestelde vergoedingenstructuur in grote lijnen voldoende duidelijk en goed werkbaar. De Raad voor de rechtspraak heeft onder andere opgemerkt dat het overgangsrecht in artikel 9 voldoende duidelijk is, maar heeft voorgesteld om aan het naast elkaar bestaan van het oude en nieuwe vergoedingensysteem een beperking in tijd te verbinden. Deze suggestie is niet overgenomen vanwege de verwachtingen die de betrokkenen bij de aanvang van de schuldsanering hadden. Wijziging van het vergoedingensysteem tijdens de looptijd van de regeling doet af aan de rechtszekerheid. De BBW geeft aan in zijn algemeenheid het uitgangspunt van de nieuwe regeling te steunen. De BBW maakt verschillende opmerkingen waaronder de aanbeveling de bevoegdheid voor de rechtbank om de vergoeding te matigen nader te omschrijven. Het vastleggen van de matigingsbevoegdheid van de rechtbank wordt niet nodig geacht. Op dit moment is de matiging van het salaris uitgewerkt in de Recofa-richtlijnen. Ook onder de nieuwe systematiek kan een dergelijke uitwerking plaatsvinden. Daarnaast is het juist gewenst dat de rechtbank rekening kan houden met specifieke omstandigheden bij de beslissing of matiging van het salaris nodig is. De consultatiereacties hebben geleid tot enkele verduidelijkingen in de nota van toelichting.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De bewindvoerder ontvangt een vergoeding voor de werkzaamheden die hij op grond van titel III van de Fw in een schuldsaneringsregeling verricht. De bewindvoerder ontvangt de vergoeding voor elke zaak die hij onder zich heeft: een af te wikkelen schuldsaneringsboedel. Artikel 2 regelt de hoogte van de vergoeding. Uitgangspunt is dat de vergoeding per zaak uit twee componenten bestaat. De vaste component is onafhankelijk van de looptijd van de schuldsaneringsregeling en gekoppeld aan het karakter van de desbetreffende schuldsaneringsregeling (tweede lid). Dit betreft ten eerste schuldsaneringsregelingen waarin het schuldenpakket een beroeps- of bedrijfsmatig karakter heeft (tweede lid, onderdeel b en d). Voor de aanduiding van dit soort zaken is aansluiting gezocht bij artikel 4 van het voormalige Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering. Bij de beoordeling van de vraag of een schuldenpakket in belangrijke mate een beroeps- of bedrijfsmatig karakter heeft, wordt onder meer gekeken of minstens circa 20% van het schuldbedrag waarvoor de schuldsanering wordt verzocht, is te herleiden tot bedrijfs- of beroepsmatig handelen. Er is geen afwijking beoogd van de bestaande praktijk. Een zaak met een dergelijk karakter zal doorgaans ingewikkelder zijn dan een particuliere zaak en meer inspanningen van de bewindvoerder vergen, waardoor een hogere vergoeding gerechtvaardigd is. Voorts wordt onderscheid gemaakt tussen het geval dat de schuldsaneringsregeling van toepassing is op een enkele schuldenaar en zijn boedel en het geval dat er sprake is van een schuldenaar en een gemeenschappelijke boedel met een andere schuldenaar, ten aanzien van wie ook toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken (tweede lid, onderdeel a en c). In dat laatste geval zal het merendeel van de vorderingen bestaan op de gemeenschappelijke boedel van de schuldenaren. Omdat de werkzaamheden van de bewindvoerder voor elk van beide schuldenaren elkaar zullen overlappen, is gekozen voor een lager vast bedrag per schuldsaneringsregeling. De gemeenschap van goederen moet bestaan bij toelating tot de regeling. Wanneer deze personen hun gemeenschap van goederen beëindigen, ontstaan er in feite weer twee van elkaar losstaande toepassingen van de schuldsaneringsregeling. Vanaf dat moment zal de bewindvoerder feitelijk moeten handelen voor twee aparte huishoudens en zal hij meer werkzaamheden dan voorheen moeten verrichten. Vanaf het moment dat de gemeenschap van goederen wordt beëindigd, wordt de vergoeding berekend volgens de tarieven voor afzonderlijke schuldsaneringsregelingen.

De variabele, looptijdafhankelijke, component wordt berekend over iedere maand gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing is (derde en vierde lid). Hierbij wordt gerekend vanaf de dag van het vonnis van de rechtbank dat de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaart en waarin de bewindvoerder wordt benoemd (artikel 287 Fw). Ook een gedeelte van een maand geldt voor de berekening van de vergoeding als een hele maand. Hierdoor is het in beginsel niet van belang op welke dag van een maand de (voorlopige of definitieve) toepassing van de schuldsanering wordt uitgesproken of die toepassing wordt beëindigd. Dit betekent dat als de schuldsaneringsregeling aanvangt op 1 januari en eindigt op 15 oktober, over tien maanden een maandelijkse vergoeding wordt berekend. Evenals bij de vaste component is de hoogte van de looptijdafhankelijke component van de vergoeding gedifferentieerd in soort zaken, waarbij alleen een onderscheid wordt gemaakt tussen zaken waarin wel en geen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. Ook hier geldt dat wanneer de gemeenschap wordt beëindigd, de vergoeding wordt berekend volgens de looptijdafhankelijke tarieven voor afzonderlijke schuldsaneringsregelingen.

Voor de hoogte van de vergoeding is aangesloten bij de bedragen in het voormalige Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering en Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering.

In het vijfde lid is de indexering van de vergoeding geregeld. Dit betreft zowel het looptijdonafhankelijke als het looptijdafhankelijke deel van de vergoeding. De overige onderdelen van de vergoeding worden niet geïndexeerd. Dit sluit aan bij de bestaande praktijk. Voor deze wijze van indexeren is aansluiting gezocht bij de indexering in artikel 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en artikel 14 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Stb. 2011, 590).

De vergoeding wordt verhoogd met een toeslag voor portokosten en andere kosten, zoals telefoonkosten om schuldeisers op de hoogte te houden van de voortgang van de schuldsaneringszaak (zesde lid, zo ook artikel 4, zesde lid, van het voormalige Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering).

In het zevende lid is aangegeven dat de vergoeding wordt verhoogd indien de bewindvoerder reiskosten heeft gemaakt. Net zoals onder het oude vergoedingensysteem zal de bewindvoerder de rechtbank verzoeken om vergoeding van de reiskosten en zal de rechtbank vaststellen in hoeverre die kosten noodzakelijk waren ter uitvoering van de wettelijke taken (zie ook artikel 3, tweede lid, van het voormalige Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering). Deze reiskosten worden in eerste instantie als salaris uit de boedel voldaan. Volstaat de boedel niet, dan zullen de kosten in de vorm van subsidie worden vergoed (artikel 5).

Artikel 3

Het uitgangspunt is dat de gehele vergoeding van de bewindvoerder, dus de looptijdonafhankelijke en looptijdafhankelijke vergoeding alsmede de vergoeding voor porto- en andere kosten en de vergoeding voor reiskosten, als salaris ten laste van de boedel komt. Voordat de rechtbank het salaris vaststelt, berekent hij de hoogte van de vergoeding. Hierbij volgt hij de rekenwijze van artikel 2. Op grond van het tweede lid van artikel 3 kan de rechtbank, indien daartoe gronden aanwezig worden geacht, het bedrag van de vergoeding zoals dat overeenkomstig artikel 2 is berekend, verlagen of verhogen. Men kan voor dergelijke uitzonderingsgevallen denken aan situaties waarin de omvang van de werkzaamheden een hogere vergoeding rechtvaardigt, zoals wanneer echtgenoten of geregistreerde partners huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld die de afwikkeling van de (separate) boedels bemoeilijken. Maar ook is denkbaar dat een lagere vergoeding gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld indien de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn wettelijke taken of de werkzaamheden beperkt zijn. Vergelijk hiervoor ook hoofdstuk 6 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen.

De rechtbank stelt vervolgens het salaris van de bewindvoerder vast op het bedrag van de door hem berekende vergoeding. Het door de rechtbank vastgestelde salaris is boedelschuld en wordt bij voorrang voldaan boven alle andere schulden (artikel 320, zevende lid, Fw). Indien de rechtbank een salaris zou vaststellen dat hoger is dan de baten van de boedel, zou de bewindvoerder voor dat deel van het salaris dat niet uit de boedel kan worden voldaan, een vordering op de boedel behouden. Deze boedelvordering blijft afdwingbaar jegens de schuldenaar en valt niet onder de schone lei (artikel 358 Fw). Om te voorkomen dat de bewindvoerder een afdwingbare vordering op de schuldenaar behoudt, wordt het salaris door de rechtbank gelimiteerd tot het wel aanwezige actief van de boedel (derde lid). Het deel van de vergoeding dat niet uit de boedel kan worden voldaan, wordt in de vorm van een subsidie aangevuld (artikel 5).

De rechtbank kan tijdens de regeling de bewindvoerder vervangen (artikel 319 Fw). In dat geval hebben de oude bewindvoerder en de nieuwe bewindvoerder recht op dat deel van de vergoeding, dat aansluit bij het aantal maanden dat zij als bewindvoerder waren benoemd. Indien de rechtbank een ander salaris vaststelt op grond van het tweede lid, dienen de bewindvoerders deze uitspraak in acht te nemen bij de verrekening.

Artikel 4

Dit artikel regelt de verhouding tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de Raad voor rechtsbijstand. Het bepaalt dat de raad geen zelfstandige subsidiebevoegdheid heeft, maar dat de raad de bewindvoerderssubsidie verstrekt uit hoofde van een op grond van de Wet Justitie-subsidies door de Minister van Veiligheid en Justitie verleend mandaat.

Ten opzichte van artikel 2 uit het voormalige Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering is geschrapt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de onderwerpen genoemd in artikel 42a van de Wet op de rechtsbijstand. Er is tot dusverre geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een ministeriële regeling op te stellen. Nu hieraan kennelijk geen behoefte is, kan deze bepaling vervallen.

Ook is ten opzichte van artikel 2 uit het voormalige Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering geschrapt dat titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is. Dit is per 1 juli 2013 op wetsniveau geregeld door in de Wet Justitie-subsidies een nieuw lid op te nemen in artikel 48d, bepalende dat indien de subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, in afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Awb, titel 4.2 van die wet van toepassing is.

Artikel 5

Dit artikel regelt de verhouding tussen de Minister, de Raad voor rechtsbijstand en de bewindvoerders. Het eerste lid geeft de Minister de bevoegdheid om de subsidieverstrekking aan de bewindvoerders te mandateren aan de Raad voor rechtsbijstand. In het tweede lid is vastgelegd dat, wanneer het salaris van de bewindvoerder door de rechtbank op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag dat de rechtbank als vergoeding heeft berekend omdat de boedel ontoereikend is, dit verschil wordt aangevuld met subsidie. Op deze wijze krijgt de bewindvoerder de gehele vergoeding zoals deze door de rechtbank is berekend, ook als de boedel niet voldoende baten heeft om de bewindvoerder daaruit te betalen. De subsidie omvat mede de vergoeding van de door de rechtbank vastgestelde reiskosten die niet uit de boedel kunnen worden voldaan (artikel 2, zevende lid).

Ten opzichte van artikel 3 uit het voormalige Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering is de bepaling geschrapt dat subsidie wordt verleend aan bewindvoerders die voldoen aan door het bestuur van de raad vast te stellen beleidsregels met betrekking tot deskundigheid, onafhankelijkheid, continuïteit, en inrichting en omvang van de organisatie. Bij mandaatregeling van 23 juli 2009 (Stcrt. 2009, 11554) wordt aan de Raad voor rechtsbijstand reeds de bevoegdheid toegekend om namens de Minister van Veiligheid en Justitie, in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid subsidies te verstrekken, beleidsregels vast te stellen. De mandaatregeling maakt het mitsdien reeds mogelijk om beleidsregels vast te stellen aangaande de eisen die worden gesteld aan de bewindvoerders. De bepaling uit het artikel 3, eerste lid, van het voormalige Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering kan worden gemist.

Zoals reeds onder het oude vergoedingensysteem het geval was, houdt de raad een lijst bij van bewindvoerders die aan de kwaliteitscriteria voldoen (derde lid).

Verder is ongewijzigd dat de raad de subsidie ook kan uitbetalen aan de werkgever waarbij de bewindvoerder in dienst is (vierde lid).

Artikel 6

In artikel 6 is geregeld dat het bestuur van de raad in iedere zaak aan de bewindvoerder een voorschot op de subsidie verleent van € 800. Dit voorschot is bedoeld om de bewindvoerder een startbedrag te geven voor de uitvoering van zijn wettelijke taak en inkomenszekerheid te scheppen. De hoogte van dit bedrag komt overeen met het door de Raad voor rechtsbijstand geadviseerde bedrag. Om redenen van administratieve eenvoud ontvangt iedere bewindvoerder een voorschot op de vergoeding. De raad kan de subsidie toekennen dan wel intrekken naar gelang de boedel al dan niet toereikend is om de gehele vergoeding uit te voldoen. De raad kan op grond van artikel 4:57, derde lid, van de Awb het bedrag ook verrekenen met een in de zaak of in een andere zaak te verstrekken subsidie of voorschot.

Voor de volledigheid wordt gewezen op artikel 320, tweede lid van de Faillissementswet. Op grond van die bepaling kan de rechter-commissaris op verzoek van de bewindvoerder een voorschot op het salaris toekennen. Deze mogelijkheid tot voorschotverlening blijft bestaan naast het voorschot dat op basis van dit besluit wordt verleend.

Artikel 7

De vergoeding van de bewindvoerder in de vorm van salaris dan wel subsidie is inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde omzetbelasting. Dit betreft mitsdien ook alle vier de onderdelen van de vergoeding, genoemd in artikel 2.

Artikelen 8–11

Dit besluit vervangt de vergoedingenstructuur zoals neergelegd in het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering en het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering. De bepalingen van dit besluit gelden direct bij de inwerkingtreding ervan. In schuldsaneringsregelingen waarvan de toepassing aanvangt vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zullen bewindvoerders overeenkomstig de nieuwe structuur een vergoeding ontvangen. Voor schuldsaneringsregelingen waarvan de toepassing reeds is aangevangen vóór de inwerkingtreding van dit besluit en waarvan de toepassing op dat moment nog niet is beëindigd, blijven de bepalingen van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering en het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering gelden. Eerbiedigende werking van de voorheen geldende vergoedingenstructuur voor lopende schuldsaneringsregelingen doet recht aan de verwachtingen die betrokkenen hadden bij aanvang van de regeling. Er is daarom ook niet voor gekozen om lopende schuldsaneringsregelingen vanaf een bepaalde datum onder de nieuwe regeling te laten vallen.

Onder de nieuwe vergoedingenstructuur komt een groter deel van het salaris van de bewindvoerder ten laste van de boedel. Daarom kan de nieuwe vergoedingenstructuur gevolgen hebben voor de andere schuldeisers van de boedel. Onder de voorheen geldende structuur bleef mogelijk een groter deel van de boedel beschikbaar voor voldoening van de vorderingen van deze schuldeisers. Het wordt daarom redelijk geacht de nieuwe regels te laten gelden voor schuldsaneringsregelingen waarvan de toepassing aanvangt na de inwerkingtreding van dit besluit.

Het besluit treedt in werking per 1 oktober 2013. Omdat er een kostenbesparing voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt voorzien en betrokken partijen voorstander zijn van spoedige inwerkingtreding, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten van 1 januari en 1 juli.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven