Besluit van 6 februari 2001, houdende regels omtrent het verstrekken van subsidies aan bewindvoerders in verband met de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 14 november 2000, nr. 5063010/00/6;

Gelet op de artikelen 48 c en d van de Wet Justitie-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 8 december 2000, nr. W03.00.0524/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 31 januari 2001, nr 5074887/01/06;

Hebben goedgevonden en verstaan;

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

b. de Raad: de door Onze Minister aangewezen Raad of Raden voor Rechtsbijstand;

c. bewindvoerder: de door de rechtbank op grond van artikel 287, derde lid, Faillissementswet benoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon;

d. bewindvoerderssubsidie: de subsidie ten behoeve van het optreden, bedoeld in artikel 48c, eerste lid, onderdeel a van de Wet Justitie-subsidies;

e. ondersteuningssubsidie: de subsidie ten behoeve van de activiteiten, bedoeld in artikel 48c, eerste lid, onderdeel b van de Wet Justitie-subsidies;

f. een zaak: een door de bewindvoerder af te wikkelen schuldsaneringsboedel.

Artikel 2

  • 1. De Raad verstrekt namens Onze Minister subsidie.

  • 2. Onze Minister kan jaarlijks een subsidieplafond vaststellen. De Raad kan beleidsregels vaststellen omtrent de verdeling en de uitvoering daarvan.

  • 3. De door Onze Minister verstrekte jaarlijkse subsidie aan de Raad bestaat uit het jaarlijkse totaal van de door de Raad te verstrekken bewindvoerders- en ondersteuningssubsidies en de vergoeding aan de Raad voor de uitvoering van de wet.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de onderwerpen genoemd in artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand.

  • 5. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de door Onze Minister verstrekte jaarlijkse subsidie aan de Raad.

Artikel 3

  • 1. De Raad verleent subsidie aan bewindvoerders die voldoen aan door de Raad vast te stellen beleidsregels met betrekking tot deskundigheid, onafhankelijkheid, continuiteit, en inrichting en omvang van de organisatie.

  • 2. De Raad stelt aan de rechtbanken ten minste eenmaal per jaar een actuele opgave ter beschikking van personen die naar zijn oordeel geschikt zijn om voor de bewindvoering in aanmerking te komen.

  • 3. De Raad verstrekt de subsidie aan de bewindvoerder of aan de werkgever bij wie de bewindvoerder zijn werkzaamheden in dienstbetrekking vervult.

HOOFDSTUK II. BEWINDVOERDERSSUBSIDIE EN BEVOORSCHOTTING

Artikel 4

  • 1. De bewindvoerderssubsidie wordt verstrekt naar de stand van de zaak ten tijde van de benoeming tot bewindvoerder en bedraagt per afgewikkelde zaak, inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde BTW, en onverminderd de aanspraak op een salaris uit hoofde van het Besluit salaris bewindvoerder:

    a. Indien de schulden niet in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden: f 1690,–.

    b. Indien de schulden in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden: f 3740,–.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde subsidie onevenredig hoog zou zijn in verhouding tot de verrichte werkzaamheden, en indien de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen wordt uitgesproken, kan de Raad een lager bedrag vaststellen dan de bedragen, bedoeld in het eerste lid, maar niet lager dan f 750,– per afgewikkelde zaak inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde BTW.

  • 3. Indien sprake is van een gemeenschap van goederen ten aanzien waarvan voor meer dan een persoon de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, wordt de in het eerste lid bedoelde subsidie verhoogd met de volgende toeslag, inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde BTW:

    a. Indien de schulden niet in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden: f 335,–.

    b. Indien de schulden in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden: f 750,–.

  • 4. De subsidie, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, wordt jaarlijks door Onze Minister aangepast overeenkomstig het voor dat jaar vastgestelde percentage voor de bijdrage in de kosten van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling aan niet VWS-gebonden gepremieerde en gesubsidieerde sectoren. Het basisbedrag wordt afgerond op het naastliggende veelvoud van f 1,–.

  • 5. De aanpassing, bedoeld in het vierde lid, vindt plaats met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop deze is vastgesteld, tenzij Onze Minister een andere datum van inwerkingtreding vaststelt.

  • 6. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met een toeslag van f 405,–, inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde BTW, voor porto- en overige kosten die voortvloeien uit de taak van de bewindvoerder om belanghebbenden op de hoogte te houden van het verloop van een schuldsaneringsprocedure. Deze toeslag bedraagt f 470,– indien de toeslag, bedoeld in het derde lid, wordt toegekend.

  • 7. De door de bewindvoerder in het kader van een zaak gemaakte noodzakelijke reiskosten, die niet uit de boedel kunnen worden voldaan, worden op aanvraag, en binnen door de raad te stellen nadere regels, door de raad vergoed.

Artikel 5

  • 1. De Raad verleent een voorschot voor de krachtens dit besluit te verstrekken subsidie.

  • 2. Het voorschot bedraagt ten hoogste 60% van het bedrag bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a.

HOOFDSTUK III. ONDERSTEUNINGSSUBSIDIE

Artikel 6

  • 1. De ondersteuningssubsidie kan bestaan uit de centrale financiering van activiteiten waarvan de bewindvoerder gebruik kan maken.

  • 2. De Raad kan aan de bewindvoerder of zijn werkgever of werkgeversorganisatie een ondersteuningssubsidie verstrekken.

HOOFDSTUK IV. VERPLICHTINGEN BEWINDVOERDER

Artikel 7

  • 1. De bewindvoerder is verplicht zich voldoende in te spannen een akkoord na te streven, een zaak zorgvuldig te behandelen, een goed beleid en beheer te voeren en, onverminderd zijn wettelijke verplichtingen uit hoofde van zijn taakvervulling als bewindvoerder, alle verplichtingen die de Raad op grond van dit besluit aan de subsidie verbindt, na te leven.

  • 2. De bewindvoerder dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in gevaar zouden kunnen komen.

  • 3. De bewindvoerder die tekortschiet in zijn wettelijke verplichtingen, waaronder die op grond van het eerste of het tweede lid, kan door de Raad een aanspraak op subsidie geheel of gedeeltelijk worden ontzegd. De Raad hoort bij toepassing van de artikelen 4:46, 4:48 of 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht de betrokken rechter-commissaris.

Artikel 8

  • 1. Overdracht van een zaak heeft geen invloed op de hoogte van de subsidie.

  • 2. De subsidie wordt betaald aan de bewindvoerder die de zaak afwikkelt, met inachtneming van een verrekening met het voorschot van artikel 5.

HOOFDSTUK V. SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 december 2000.

  • 2. De Raad kan een compensatieregeling treffen voor bewindvoerders die zijn benoemd onder het tijdelijk subsidiebesluit bewindvoerder schuldsanering in tenminste vijfentwintig zaken.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 februari 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de twintigste februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering regelt de subsidie-verstrekkingen die via de raad of raden voor rechtsbijstand worden gedaan aan de bewindvoerders in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Artikel 48d van de Wet Justitie-subsidies vormt de grondslag voor dit besluit. Het besluit bevat grotendeels bepalingen omtrent de relaties tussen raad en bewindvoerders, maar ook een bepaling – artikel 2 – omtrent de relatie tussen Minister van Justitie en Raad. Volgens artikel 48c lid 1 van de Wet Justitie-subsidies verstrekt de minister de met de uitvoering van de schuldsaneringsregeling verband houdende subsidies. De raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch is bevoegd om namens de minister de bewindvoerders- en ondersteuningssubsidies te verstrekken. De raad is tevens bevoegd om beleidsregels vast te stellen omtrent de subsidieverstrekking.

De bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling heeft op de in dit besluit omschreven voorwaarden aanspraak op bewindvoerderssubsidie. Het op artikel 320, zesde lid van de Faillissementswet gebaseerde Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering biedt hem daarnaast een door de boedel op te brengen salaris voor iedere maand vanaf de maand waarin door de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken. De rechter kan dit salaris, indien hij daartoe termen aanwezig acht, hoger of lager vaststellen. Beide besluiten bieden in hun onderlinge verband bezien een kostendekkende vergoeding voor bewindvoeringswerkzaamheden.

De raad voor rechtsbijstand legt verantwoording af aan de minister over de uitvoering van de wet, op grond van het zesde lid van artikel 48c van de Wet Justitie-subsidies. Een soortgelijke verantwoordingscyclus heeft zich al bewezen in het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand waarin de raden een vergelijkbare rol spelen als bij de wettelijke schuldsanering.

Het besluit treedt in de plaats van het Tijdelijk subsidiebesluit bewindvoerder schuldsaneringsregeling (Stb. 1998, 590), dat een korte geldingsduur kende van twee volledige boekjaren. Met het eerste jaar van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling is het nodige feitenmateriaal verzameld ten aanzien van de uitvoering van de wet. Dat neemt niet weg dat op basis van deze eerste praktijkervaringen met de schuldsaneringsregeling nog geen definitief oordeel kan worden gegeven over de werking van de wet, en meer in het bijzonder het structurele vergoedingenniveau dat moet worden geboden om een kostendekkende praktijkuitoefening mogelijk te maken. Het tijdelijke subsidiebesluit is herzien mede naar aanleiding van het rapport van de «commissie monitoring bewindvoerderssubsidie Wsnp». Deze breed samengestelde commissie onder voorzitterschap van Mr A. Smit, rechter in de rechtbank te Zwolle, heeft in januari 2000 op mijn verzoek advies uitgebracht omtrent een aantal uitvoeringsaspecten van de wet. Onder andere is gebleken dat het wenselijk is om een differentiatie in de hoogte van de subsidie aan te brengen al naar gelang de schuldenlast wel of niet voortvloeit uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden. Ook bepleit de commissie een hogere bewindvoerderssubsidie ten aanzien van zowel ondernemers als particulieren. Beide aanbevelingen zijn opgevolgd.

Aanpassing van het voorliggende besluit zal worden overwogen aan de hand van de voort te zetten werkzaamheden van de commissie monitoring bewindvoerderssubsidie Wsnp. Bedacht zij dat de gemiddelde looptijd van een schuldsaneringszaak drie, en de maximale looptijd vijf jaren bedraagt, en dat na verloop van die tijdsduur weer meer representatieve en betrouwbare informatie voorhanden zal zijn over het aantal en type zaken, de gemiddelde looptijd, de tijdsbesteding, het benoemingsbeleid, de aan de bewindvoering verbonden kosten en (de samenstelling van) het aanbod van bewindvoerders. In het jaar 2002 zullen ook de effecten kunnen worden bezien van de praktische kennis en ervaring die bewindvoerders hebben opgedaan (bijvoorbeeld de zogenaamde«leercurve» waarvan in het rapport van de commissie monitoring bewindvoerderssubsidie sprake is). Deze effecten, voorzover die zich daadwerkelijk voordoen, zullen meegewogen worden bij het bepalen van het structurele niveau van de vergoedingsnormen.

Ten tijde van het totstandkomen van het tijdelijk subsidiebesluit is op de mogelijkheid gewezen dat bij de herijking van het subsidiestelsel ook de wettelijke grondslag van het besluit in de Wet Justitie-subsidies zou kunnen worden herzien. Op dit moment bestaat geen noodzaak of behoefte aan een dergelijke herziening. Het subsidiestelsel van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat in het zesde lid van artikel 48c van de Wet Justitie-subsidies van toepassing is verklaard, is in de verhouding tussen minister en raden een passend stelsel gebleken, terwijl het subsidiestelsel zoals dat thans twee jaren functioneert in de verhouding tussen raden en bewindvoerders ook geschikt is gebleken om de afwikkeling van schuldsaneringszaken te normeren.

Artikelen

Artikel 1

In de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de schuldsaneringsregeling en in de eerste periode na inwerkingtreding was een duidelijke centrale sturing en een bundeling van kennis omtrent de in- en uitvoering noodzakelijk. Deze noodzaak doet zich nog steeds voor. Met de inrichting van een vooralsnog landelijk bureau bij de raad voor rechtsbijstand in Den Bosch is in die behoefte voorzien (Aanwijzingsbesluit Raad voor Rechtsbijstand Den Bosch 22 september 1999, Stc. 1999, 188). Denkbaar is dat op een later tijdstip ook elders, bijvoorbeeld bij een of meer van de overige raden voor rechtsbijstand, een bureau zal worden ingericht, en dat dus de organisatie en de subsidieverstrekking zullen worden gedecentraliseerd per ressort, zoals dat bij de gesubsidieerde rechtsbijstand het geval is.

Een schuldsaneringszaak is gedefinieerd als een boedel die door de bewindvoerder moet worden afgewikkeld. Het tijdelijke subsidiebesluit kon op dit punt op meerderlei wijze uitgelegd worden, en daarom wordt thans meer duidelijkheid geboden. Voor de subsidieverstrekking is op zichzelf niet beslissend de (administratieve) vraag of door de griffie van de rechtbank twee afzonderlijke rolnummers (vonnissen) zijn toegekend, maar de meer inhoudelijke vraag of sprake is van een gemeenschappelijke boedel. Voor de afwikkeling van een gemeenschappelijke boedel biedt artikel 4 in verband met de door de bewindvoerder te verrichten aanvullende werkzaamheden een toeslag op de bewindvoerderssubsidie. De omstandigheid dat bijvoorbeeld door een rechtbank twee afzonderlijke vonnissen worden gewezen voor twee in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden betekent derhalve niet dat automatisch twee keer de subsidie zal worden uitgekeerd.

Artikel 2

Deze bepaling regelt de verhouding tussen minister en de raad als uitvoerend orgaan in het subsidieproces, voorzover nodig in aanvulling op artikel 48c leden 3 en 5 van de Wet Justitie-subsidies. Het eerste lid van artikel 2 bepaalt dat de raad geen zelfstandige subsidiebevoegdheid heeft, maar dat de raad de bewindvoerders- en ondersteuningssubsidies verstrekt uit hoofde van een op grond van de Wet Justitie-subsidies door de Minister van Justitie verleend mandaat. In het tweede lid is overeenkomstig het tweede lid van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht een uitdrukkelijke wettelijke grondslag geschapen voor het vaststellen van beleidsregels door de gemandateerde. In het vierde lid is een grondslag neergelegd voor nadere regelgeving door de minister, naar analogie van de subsidieregeling die reeds met de raden bestaat op het gebied van de gefinancierde rechtsbijstand.

Artikel 3

De artikelen 3 tot en met 8 regelen de verhouding tussen de raad en de bewindvoerders. In artikel 3 is de kring omschreven van diegenen die, op voorwaarde dat zij door de rechter tot bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling worden benoemd, een aanspraak kunnen doen gelden op subsidie. Voor de ondersteuningssubsidie wordt deze kring in artikel 6 nader omschreven. Het gaat in artikel 3 om een niet bij voorbaat vastliggende kring van subsidieontvangers. Het kunnen advocaten, medewerkers van gemeentelijke kredietbanken, medewerkers van een bureau voor rechtshulp of andere (particuliere) schuldhulpverleners zijn, zolang zij voldoen aan eisen van deskundigheid (zoals het voldoen aan de permanente opleiding, opbouw van ervaring, het toepassen van de integrale schuldhulpverlening), het bewaren van onafhankelijkheid (het voorkomen van belangenverstrengeling), organisatorische eisen (gebruikmaking van het geautomatiseerde berichtenverkeer, bevorderen van regionale spreiding en kennisbundeling) en het voeren van een adequate administratie die de raad of diens accountant in staat stelt toezicht uit te oefenen. De raad heeft deze beleidsregels in de vorm van inschrijvingsvoorwaarden gestalte gegeven. Organisaties die in aanmerking willen komen voor de bewindvoering worden door de raad – los van een concrete benoeming – onderworpen aan een selectieprocedure waarbij onder andere aan de hand van financiële verslagen en begrotingen, statuten en reglementen wordt geoordeeld over deskundigheid, continuïteit, kwaliteit, de inrichting van de organisatie en de financiële situatie. Ook na selectie wordt de bewindvoering door de raad op kwaliteit getoetst. Uiteraard doet de rechtbank dat in het kader van haar toezichthoudende taak in een concrete schuldsaneringsprocedure evenzeer.

De kwaliteitseisen zijn door de raad in samenspraak met de rechterlijke macht, bewindvoerdersorganisaties en andere betrokkenen ontwikkeld. Ook al kan de rechter op grond van artikel 1 onderdeel c ook een rechtspersoon als bewindvoerder benoemen, toch worden de kwaliteitseisen in de eerste plaats aan de bewindvoerder in persoon gesteld. Het belang van het stellen van kwaliteitseisen is echter mede daarin gelegen, dat een controle door de raad van de gehele organisatie waar de bewindvoerder deel van uitmaakt wordt vergemakkelijkt. De raad heeft de bevoegdheid om nadere beleidsregels ook op dit punt vast te stellen. Het ligt voor de hand dat de raad zulks in nauw overleg doet met alle betrokken organisaties, waaronder de rechterlijke macht.

Het tweede lid maakt duidelijk dat het om een lijst van geschikte bewindvoerders gaat die per arrondissement kenbaar moet zijn aan de rechtbank die de bewindvoerders benoemt. De lijst heeft het karakter van een register van potentiële bewindvoerders, al dan niet advocaten, die bereid zijn om als bewindvoerder op te gaan treden en op grond van kwaliteitscriteria kunnen worden aanbevolen. De lijst laat derhalve onverlet de vrijheid in het benoemingsbeleid van de rechtbank en de daarmee verband houdende belangenafweging door de raad op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. De lijst van bewindvoerders dient regelmatig te worden geactualiseerd, zowel met het oog op het verloop van bewindvoerders als met het oog op een permanent toezicht op het voldoen en blijven voldoen aan de kwaliteitseisen. Indien het belang van een tekortkoming de individuele zaak ontstijgt, bijvoorbeeld indien een bewindvoerder in ernstige mate zijn onafhankelijkheid schendt of bij een herhaling van tekortkomingen, kan de raad besluiten om de betrokken bewindvoerder van de lijst van artikel 3 te schrappen. Het ligt voor de hand dat op dit punt overleg met de betrokken rechter-commissaris plaatsvindt. Indien de tekortkoming slechts betrekking heeft op de individuele zaak, is artikel 7 lid 3 van toepassing. Een en ander laat de klachtmogelijkheid van artikel 317 Faillissementswet uiteraard onverlet.

Alhoewel de bewindvoerder meestal in persoon (en soms ook diens organisatie) door de rechtbank zal worden benoemd, zullen de met de bewindvoering gemoeide betalingen in veel gevallen niet rechtstreeks aan de bewindvoerder moeten worden uitgekeerd. Het derde lid voorziet in een verduidelijking ten opzichte van artikel 1 onderdeel c op dit punt, en geeft aan dat het de raad is die het betalingsadres kiest. In het geval de bewindvoerder niet zelfstandig is gevestigd doch in dienst is van een werkgever ligt het voor de hand dat de vergoeding aan diens werkgever (bijvoorbeeld de gemeentelijke kredietbank) wordt betaald, omdat die gemachtigd is om betalingen in ontvangst te nemen.

Artikel 4

De bewindvoerderssubsidie wordt in de praktijk vastgesteld naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank dat de raad via het geautomatiseerde berichtenverkeer bereikt. Dat vonnis, waarin ook een bewindvoerder wordt benoemd, is een ijkmoment: het bepaalt het vergoedingenniveau en behelst de feiten en omstandigheden aan de hand waarvan het karakter van de zaak kan worden vastgesteld. Het aanknopingspunt van de benoemingsdatum door de rechter – naar analogie van de regeling in het besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 – schept financieringszekerheid voor de bewindvoerder ten aanzien van het vergoedingenniveau als zich dat in de toekomst in verband met de eerder genoemde leercurve mocht wijzigen. Wat het karakter van de zaak betreft heeft bijvoorbeeld een echtscheiding na dato toepassingsvonnis in zoverre geen gevolgen voor de afwikkeling van de boedel, dat de bestaande schulden nog steeds uit de gemeenschappelijke boedel zullen moeten worden voldaan. Eventueel kan een echtscheiding aanleiding zijn voor de bewindvoerder om aan de rechtbank een hoger salaris te verzoeken. De bewindvoerderssubsidie uit artikel 4 strekt tot vergoeding van de werkzaamheden die voortvloeien uit de taakuitoefening van de bewindvoerder op grond van artikel 316 van de Faillissementswet. Artikel 4 behelst de daarbij gekozen financieringswijze op basis van verrichtingen. Deze vorm van financiering, ook wel outputfinanciering genoemd, betekent dat een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bewindvoering per zaak en de vergoeding. De eindafrekening na definitieve beëindiging van de regeling betekent een prikkel voor de bewindvoerder om zaken zo snel als vanuit kwalitatief oogpunt aanvaardbaar is af te handelen. De hoogte van de bewindvoerdersubsidie is afhankelijk gemaakt van het type zaak. Indien de bewindvoerder zich geconfronteerd ziet met een te saneren schuldenlast die voor een belangrijk gedeelte voortvloeit uit bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden, dan zal gezien de moeilijkheidsgraad van de af te wikkelen boedel een hogere subsidie gerechtvaardigd zijn dan in een zaak met een particulier karakter. Bij de beoordeling van de vraag of een schuldenpakket in belangrijke mate een beroeps- of bedrijfsmatig karakter heeft, is van belang dat tenminste circa 20% van het schuldbedrag waarvoor schuldsanering wordt verzocht te herleiden is tot bedrijfs- of beroepsmatig handelen. Het ondernemerschap kan worden afgeleid uit de vraag of de (ex) ondernemer (destijds) BTW-afdrachtplichtig is (was), dan wel of de (ex) ondernemer ingeschreven is (was) bij de Kamer van Koophandel in de periode waarin de schulden hun oorsprong vonden. De rechtbank zal in de regel de handelsnaam in het vonnis vermelden indien er minder dan vijf jaar verstreken zijn sinds het staken van de ondernemingsactiviteiten («voorheen handelend onder de naam x»), maar kan dat ook doen indien sprake is van een langer tijdsverloop. Denkbaar is ook dat expliciete vermelding van de handelsnaam in het vonnis ontbreekt, omdat het om schulden uit onderneming gaat die ten laste komen van een erfgenaam van een (ex-)ondernemer. De raad bepaalt uiteindelijk aan de hand van de inhoud van het vonnis c.q. dossier, waaronder de veelal vermelde (voormalige) handelsnaam en/of aan de hand van de BTW-plicht, of de zaak voor wat de subsidieverstrekking betreft inderdaad in belangrijke mate als een ondernemerszaak aan te merken is. In een uitzonderingsgeval kan de bewindvoerder ook pas gaandeweg tot de ontdekking komen dat de zaak hoofdzakelijk een ondernemingskarakter heeft, of juist dat hetgeen aanvankelijk een ondernemingszaak leek, dat bij nader inzien niet blijkt te zijn. In beide gevallen zal hij met het oog op artikel 7, en mogelijk ook op grond van nadere door de raad te stellen regels, terstond de raad van die bevinding in kennis moeten stellen. De subsidiebedragen vermeld in het eerste lid gelden inclusief BTW en voor een inhoudelijk en formeel beëindigde zaak, een en ander behoudens toepassing van het tweede lid van artikel 4 of het derde lid van artikel 7.

In het tweede lid is een matigingsbevoegdheid voor de raad opgenomen voor die gevallen waarin de werkzaamheden van de bewindvoerder zodanig beperkt zijn gebleven dat vaststelling van de volledige bewindvoerderssubsidie een onevenredige beloning zou zijn in verhouding tot de geleverde prestatie. Het enkele feit dat de vereenvoudigde procedure is gevolgd of dat korte tijd na de definitieve toepasselijkverklaring van de regeling een akkoord wordt bereikt, zal onvoldoende grond zijn voor het hanteren van de matigingsbevoegdheid. Indien de bewindvoerder of diens organisatie ook bij de zaak betrokken is geweest in het buitengerechtelijke traject kan dat anders zijn. Ook een vereenvoudigde procedure duurt minimaal een jaar, maar in de praktijk – conform de geldende rechterlijke aanbevelingen en praktische wenken voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling – veelal aanzienlijk langer, en gedurende die tijd zal een goed bewindvoerder de nodige tijd en aandacht aan de zaak moeten besteden, onder andere vanuit toezichthoudend oogpunt. Een volledige vergoeding kan ook op zijn plaats zijn bij het relatief snel bereiken door de bewindvoerder van een gerechtelijk akkoord. Aan deze beëindigingswijze – die, indien het mogelijk is, het belang van alle betrokkenen dient – is veel werk verbonden, en een volledige subsidie kan een prikkel zijn voor de bewindvoerder om snel een dergelijk akkoord tot stand te brengen. Indien een voorlopige toepassing door de rechter niet wordt omgezet in een definitieve toepassing bestaat daarentegen wel grond voor een matiging als in het tweede lid omschreven. Een vergoeding van f 750,– is dan op zijn plaats gezien de maximale looptijd van de voorlopige toepassing van 28 dagen (artikel 287, vierde lid Faillissementswet). Indien de voorlopige toepassing door de rechter wordt omgezet in een definitieve toepassing zal de bewindvoerder uiteraard – mits sprake is van een behoorlijke afwikkeling van de zaak – aanspraak kunnen maken op de volledige subsidie. De raad heeft bij de toepassing van het tweede lid van de matigingsbevoegdheid in gevallen van een geringe werkbelasting terecht een terughoudend gebruik gemaakt. Met het oog daarop is de ondergrens van f 750,– gehandhaafd.

In het derde lid is de toeslag op de bewindvoerderssubsidie geregeld indien sprake is van enige gemeenschap van goederen, hetzij tussen echtelieden, hetzij anderszins, en op beide partners de schuldsaneringsregeling van toepassing is. Een gemeenschap van goederen brengt mee dat de bewindvoerder zich met een gemeenschappelijke boedel geconfronteerd ziet, en dat geldt voor het verstrekken van bewindvoerderssubsidie als een «schuldsaneringszaak» in de zin van artikel 1 van dit besluit. Dat wellicht voor partners die beiden de schuldsaneringsregeling aanvroegen twee afzonderlijke vonnissen met twee afzonderlijke rolnummers worden gewezen, betekent derhalve niet dat twee keer de gehele subsidie wordt uitgekeerd: voor die gevallen geldt immers de toeslag. In verband met de moeilijkheidsgraad van een dergelijke schuldsaneringszaak wordt voor de hoogte van de bewindvoerderssubsidie onderscheid gemaakt tussen een gemeenschap van goederen waar in de boedel wel of niet in belangrijke mate beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten zijn verweven.

In het vierde en vijfde lid is de indexering van de subsidie geregeld, zulks naar analogie van de indexeringsbepaling in artikel 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Een dergelijke jaarlijkse aanpassing kwam in het tijdelijk subsidiebesluit bewindvoerder schuldsanering niet voor, doch is nu gezien de in beginsel onbepaalde looptijd van dit besluit wel wenselijk. Een indexering voorkomt dat de hoogte van de subsidie in verhouding tot de arbeidsvoorwaardenontwikkeling geleidelijk afneemt, en waarborgt tevens dat een aanpassing relatief snel kan worden verwezenlijkt. Eventuele wijzigingen in het BTW-tarief zullen afzonderlijk in de tariefstelling worden betrokken.

In het zesde lid is de toeslag op de bewindvoerderssubsidie geregeld voor de portokosten en de overige door de bewindvoerder te maken kosten die verband houden met zijn verplichting om bijvoorbeeld schuldeisers op de hoogte te houden van de voortgang van de zaak. Een en ander is gebaseerd op een postblokkade die de door Recofa aanbevolen looptijd kent van vijftien maanden. Mocht de rechter-commissaris in een bepaald geval een langere duur van de postblokkade noodzakelijk achten, dan dienen de kosten daarvan ten laste van de boedel te worden gebracht, indien en voorzover aanwezig. Te denken valt bij de hier bedoelde kosten aan telefoonkosten en andere administratieve kosten die niet in de basisvergoeding zijn inbegrepen, maar wel toe te schrijven zijn aan de communicatieve afwikkeling van schuldsaneringszaken. Het advies van de commissie monitoring bewindvoerderssubsidie is met deze toeslag derhalve gevolgd. Een differentiatie in type zaak, anders dan in een zaak met een enkelvoudig dan wel dubbel karakter, zou hierbij onnodig in detail treden.

In het zevende lid is een grondslag voor een reiskostenvergoedingsregeling opgenomen. De bewindvoerder zal pas dan een verzoek bij de raad indienen indien op grond van artikel 3, tweede lid, van het besluit salaris bewindvoerder schuldsanering vast komt te staan dat de reiskosten niet geheel of gedeeltelijk uit de boedel kunnen worden voldaan, en dus geen onderdeel kunnen uitmaken van het door de rechter vast te stellen salaris. Alleen die reiskosten kunnen worden vergoed die op basis van de salarisvaststelling door de rechtbank noodzakelijk en proportioneel zijn voor een goede uitoefening van de bewindvoerderstaken. In het algemeen zal het de saniet zijn die de bewindvoerder bezoekt in plaats van andersom, al zal dat bij een intake-gesprek weer anders kunnen liggen. De raad bepaalt uiteindelijk aan de hand van het beëindigingsvonnis welke reiskosten kunnen worden vergoed.

Artikel 5.

Indien de rechtbank een bewindvoerder benoemt, waarbij zij uit het register kan putten dat de raden voor rechtsbijstand op grond van artikel 3 voeren, krijgt de raad via het geautomatiseerde berichtenverkeer terstond van deze benoeming bericht en kan zij direct overgaan tot de verlening van een voorschotbetaling. Deze voorschotbetaling heeft een eenmalig karakter en wordt verrekend met de bewindvoerderssubsidie na beëindiging van de zaak. Onafhankelijk van het voorschot ontvangt de bewindvoerder uit de boedel een maandelijks salaris uit hoofde van het salarisbesluit.

Het voorschot is bedoeld om in een tijdige vergoeding te voorzien voor het relatief grote aantal werkzaamheden bij de aanvang van een gerechtelijke schuldsanering, en aldus de bewindvoerder enige liquiditeitszekerheid te bieden en te voorkomen dat de bewindvoerder zelf teveel zou moeten voorfinancieren. Het normbedrag dat geldt als voorschot op de bewindvoerderssubsidie is in het Besluit van 30 november 1998 (nr. 732789/898, Stcrt. 1998, 234) door de Minister van Justitie vastgesteld op een bedrag van ten hoogste f 875,–. Dit besluit wordt ingetrokken, en vervangen door een percentageregeling in dit besluit. Ter gelegenheid van de vaststelling van het Tijdelijk subsidiebesluit bewindvoerder schuldsaneringsregeling (Stb. 1998, 590) werd reeds aangekondigd dat het voorschot in de eerste periode na inwerkingtreding van de wet hoger zou kunnen zijn dan uiteindelijk het geval zal zijn, en dat het voorschot afhankelijk van het voortschrijdend inzicht in fasen zelfs zou kunnen worden gereduceerd. Door de bewindvoerderssubsidie in dit besluit te verhogen ten opzichte van het tijdelijke besluit en een (maximaal)percentage van 60% van de subsidie in een particuliere zaak te introduceren wordt genoemd effect voldoende bereikt: in verhouding daalt het voorschot ten opzichte van het totaal aan subsidie. Enerzijds wordt hiermee bereikt dat noch de bewindvoerder, noch de raad onnodig voorfinanciert, anderzijds blijft hiermee ook in een ondernemerszaak een substantieel voorschotbedrag bestaan bij de aanvang van de zaak. De raad heeft bij het bepalen van de exacte hoogte van het voorschot bovendien enige vrijheid. Het ligt voor de hand dat de raad de hoogte van het door haar binnen de 60%-grens vast te stellen voorschot met het werkveld bespreekt en in een besluit vastlegt en zulks publiceert. Met een voorschotbedrag dat ten opzichte van de totale subsidie verhoudingsgewijs lager is wordt tevens het praktische effect bereikt dat, in het geval zich tijdens de behandeling van een schuldsaneringszaak mutaties voordoen in het bewindvoerderschap, onderlinge verrekeningen en overboekingen tussen opeenvolgende bewindvoerders zo beperkt mogelijk blijven. Dit laatste zal zich met name dan voordoen indien de opeenvolgende bewindvoerder niet binnen dezelfde organisatie werkzaam is als de oorspronkelijke bewindvoerder.

Artikel 6

De ondersteuningssubsidie strekt deels tot vergoeding van (permanente) bijscholingskosten, en deels tot vergoeding van de kosten die gemoeid zijn met het actueel houden van de automatisering. Het gaat hierbij om landelijke activiteiten die centraal door de raad worden georganiseerd en/of ondersteund. Ook andere taken waarvan de uitvoering bij voorkeur centraal geregeld dient te worden kunnen in aanmerking komen voor een ondersteuningssubsidie zoals voorlichting aan schuldenaren, schuldeisers en schuldhulpverleners. De ondersteuningssubsidie kan ook worden ingezet voor nieuwe activiteiten in het kader van de uitvoering van de wet, mits die – en daar ziet de laatste cumulatieve voorwaarde van het tweede lid op – het gehele stelsel ten goede komen. Hierbij valt te denken aan een permanente «helpdesk», waar bijvoorbeeld medewerkers van een gemeentelijke kredietbank en particuliere schuldhulpverleners terecht kunnen met eventuele technische vragen over de bewindvoering.

De raad kan naast de centrale ondersteuningsfacilteiten van het eerste lid ook beleidsregels opstellen met betrekking tot de toekenning van individuele of categorale ondersteuningssubsidies. De verstrekking van een zodanige subsidie zal aan de orde kunnen komen zodra bij de raad redelijkerwijs de overtuiging bestaat dat bij de bewindvoerder, die de op grond van artikel 3 vereiste kwaliteiten bezit, ook overigens de bereidheid bestaat om op min of meer structurele basis schuldsaneringszaken af te wikkelen. Hiermee wordt bevorderd dat men zich werkelijk als bewindvoerder specialiseert, en dat er zorg is dat de opgedane kennis en ervaring binnen de organisatie behouden blijft. Met opzet is afgezien van het noemen van een concreet aantal in behandeling zijnde zaken, omdat een dergelijk aantal een sterk regionaal bepaalde context zal hebben. Bij incidentele bewindvoering is er geen reden om naast het verstrekken van een bewindvoerderssubsidie ook de organisatie of de opleiding van de bewindvoerder financieel te ondersteunen. De raad kan de ondersteuningssubsidie ook toekennen aan een organisatie van bewindvoerders. De raad beslist over de vorm waarin de ondersteuningssubsidie wordt toegekend, en kan op grond van artikel 2, tweede lid, ook een maximaal uit te keren bedrag voor de ondersteuningssubsidie vaststellen.

Artikel 7

De bewindvoerder is gehouden zijn taken in vrijheid en onafhankelijkheid uit te voeren. Een bewindvoerder dient te allen tijde bedacht te zijn op de situatie dat hij ten opzichte van zijn werkgever en ten opzichte van de schuldenaar niet meer de vrijheid en de onafhankelijkheid bezit om de bij een schuldsaneringszaak betrokken belangen zuiver te behartigen. Een belangenverstrengeling, door financiële of persoonlijke relaties, kan de vereiste onafhankelijkheid in gevaar brengen. Gedacht kan worden aan een bewindvoerder die een bestuursfunctie bekleedt bij een van de schuldeisers, aan een bewindvoerder die persoonlijke belangen heeft bij de afwikkeling van een zaak of aan een bewindvoerder die nauwe persoonlijke of familiebanden heeft met een van de schuldeisers of met de schuldenaar. De omstandigheden van het geval, waaronder bijvoorbeeld de aard en de omvang van de vordering, en ook de vraag of de vordering van de schuldeiser wel of niet voor betwisting vatbaar is, zullen hier doorslaggevend zijn. Dat geldt ook voor het antwoord op de vraag of het een collega-bewindvoerder binnen hetzelfde kantoor wel vrij staat om in die zaak als bewindvoerder op te treden. Een bewindvoerder zal er goed aan doen zijn onafhankelijke positie kenbaar te maken aan de rechter-commissaris, aan de raad, aan de schuldeisers en aan de schuldenaar via een statuut waaruit blijkt dat de werkgever van de bewindvoerder bereid is de onafhankelijke positie, die nodig is om de bewindvoering naar behoren te kunnen verrichten, te waarborgen.

De bewindvoerder die bijvoorbeeld zijn onafhankelijkheid niet weet te bewaren of die zich onvoldoende kwijt van de taken die in artikel 316 Faillissementswet worden omschreven of die de voortgang in de procedure onvoldoende bewaakt, kan door de raad op basis van de geldende regels van de Algemene wet bestuursrecht genoemd in het derde lid worden gekort op de subsidie in de betrokken schuldsaneringszaak, zulks na overleg met de betrokken rechter-commissaris. Datzelfde geldt volgens de aanhef van het eerste lid voor de bewindvoerder die onvoldoende voor ogen houdt dat een gerechtelijk akkoord de voorkeur verdient boven het uitprocederen van de zaak. Dat betekent dat van een goed bewindvoerder mag worden verwacht dat hij niet weigerachtig is om behulpzaam te zijn bij het opstellen van een concept-akkoord, indien de schuldenaar in staat is dat op redelijke gronden aan te bieden. Vanuit de gedachte dat een gerechtelijk akkoord in het belang van alle betrokken partijen is, verdraagt hulp en advies bij het opstellen van een dergelijk akkoord zich zeer wel met de vereiste onafhankelijkheid die de bewindvoerder op grond van zijn benoeming door de rechter in acht heeft te nemen, zowel ten opzichte van de schuldenaar en de schuldeisers als ten opzichte van zijn eigen werkgever. De in artikel 3 genoemde beleidsregels zullen bij de beoordeling van de vraag, of korting op de subsidie dient plaats te vinden, ook van belang kunnen zijn, namelijk indien het belang van de tekortkoming de individuele zaak ontstijgt. Bij een ernstige tekortkoming of bij een herhaling van tekortkomingen kan de raad besluiten om de betrokken bewindvoerder van de lijst van artikel 3 te schrappen. Ook hier ligt het voor de hand dat overleg met de betrokken rechter-commissaris plaatsvindt.

Uitgangspunt bij de taakopvatting van de bewindvoerder is een juridische begeleiding gedurende het schuldsaneringsregime, aangevuld met een doorverwijzingsfunctie voor wat de integrale schuldhulpverlening betreft. De bewindvoerder dient de juiste ingang in het schuldhulpverleningsveld te vinden en de schuldenaar eventueel daarheen te verwijzen, doch is ter uitvoering van zijn wettelijke taken niet gehouden om ook die sociale begeleidingswerkzaamheden te verrichten. Het algemeen maatschappelijk werk en de sociale dienst vervullen hierbij van oudsher een nuttige en deskundige hulpverlenersrol, zodat de bewindvoerder van die oneigenlijke taak kan worden ontlast.

Artikel 8

Een eventuele overdracht van een zaak – bijvoorbeeld bij tussentijds vertrek van de bewindvoerder naar een andere werkkring – heeft geen gevolgen voor de hoogte van de subsidie. Indien de mutatie zich korte tijd na de benoeming voordoet, en het voorschot reeds door de raad is uitgekeerd, zal afhankelijk van de hoeveelheid verrichte werkzaamheden onderlinge verrekening tussen vertrekkende en opvolgende bewindvoerder geboden zijn, indien deze laatste aan een ander kantoor verbonden is dan de aanvankelijk door de rechtbank benoemde bewindvoerder. In dat geval zal de raad het verstrekte voorschot overschrijven op de rekening-courant van de nieuw benoemde bewindvoerder. Beide bewindvoerders worden hierover door de raad geïnformeerd. De financiele verevening moet dus buiten de raad om tussen de oude en de nieuwe bewindvoerder plaatsvinden. Het persoonlijke karakter van een benoeming tot bewindvoerder betekent overigens wel dat de rechtbank bereid moet zijn om de opvolgende bewindvoerder – die ook aan de eisen van artikel 3 zal moeten voldoen – formeel als zodanig te benoemen. Het ligt voor de hand dat door de vertrekkende bewindvoerder aan de schuldenaar mededeling wordt gedaan zowel van het verzoek om overdracht als van de benoeming van de nieuwe bewindvoerder.

Artikel 9

Dit besluit is de opvolger van het tijdelijk subsidiebesluit bewindvoerder schuldsanering (Stb. 1998, 590), dat per 1 januari 2001 vervallen is. De verhoging van de subsidie heeft in beginsel geen gevolgen voor lopende zaken: bewindvoerders die door de rechter onder dat oude regime zijn benoemd, zullen op grond van het tijdelijke subsidiebesluit van 30 september 1998 worden gesubsidieerd. Niettemin is bepaald dat ook zij die in de maand december van het jaar 2000 tot bewindvoerder in de schuldsanering zijn benoemd, reeds aanspraak kunnen maken op het nieuwe regime.

Op verzoek van, en na overeenstemming met, de bewindvoerdersorganisaties zal voor een speciale categorie van lopende zaken door de raad een compensatieregeling worden getroffen, namelijk voor die bewindvoerders waarvan vaststaat dat zij onder het oude vergoedingenregime een zodanig aantal schuldsaneringszaken hebben aangenomen dat substantieel geïnvesteerd is in personeel en organisatie en dat aannemelijk is dat er substantiele risico's zijn genomen en substantiele verliezen zijn geleden. Bewindvoerders(organisaties) die regelmatig zaken hebben aangenomen zijn – in tegenstelling tot bewindvoerders(organisaties) die slechts incidenteel zaken hebben aangenomen – voor hun inkomsten in zekere mate afhankelijk geworden van de toestroom en de subsidie van schuldsaneringszaken. Gezien de looptijd van de gemiddelde schuldsaneringszaak (drie jaar) is op die gronden een compensatie noodzakelijk. Het minimum aantal schuldsaneringszaken waarin de betreffende bewindvoerder(sorganisatie) door de rechter moet zijn benoemd onder regime van het oude besluit is daarbij vastgesteld op vijfentwintig per bewindvoerder(sorganisatie), wil men voor de compensatieregeling in aanmerking kunnen komen. Dit minimum aantal, gemeten over twee jaar tijd, is gekozen om enerzijds een niet al te hoge drempel voor compensatie in te bouwen, en om anderzijds, mede gelet op de budgettaire mogelijkheden, de compensatie te beperken tot die bewindvoerders die bereid zijn geweest een substantieel aantal zaken af te wikkelen. Dit uitgangspunt is bij brief van 26 juli 2000 overgebracht aan de bewindvoerdersorganisaties en sluit aan bij de brief die ik op 21 augustus 2000 aan de Tweede Kamer heb gericht.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 maart 2001, nr. 51.

Naar boven