Besluit van 6 februari 2001, houdende regels ter uitvoering van artikel 320, zesde lid, van de Faillissementswet in verband met de vaststelling van het salaris van de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 14 november 2000, nr. 5063009/00/06;

Gelet op artikel 320, zesde lid, van de Faillissementswet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 december 2000, nr. W03.00.0525/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 1 februari 2001, nr. 5074887/01/06;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. schuldsaneringsregeling: de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet;

b. salaris: het door de rechtbank vast te stellen salaris van de bewindvoerder.

c. zaak: een door de bewindvoerder af te wikkelen schuldsaneringsboedel.

Artikel 2

  • 1. Het salaris wordt berekend over iedere maand, een gedeelte van een maand daaronder begrepen, gedurende welke de schuldsaneringsregeling in een zaak van toepassing is.

  • 2. Voor iedere maand vanaf de maand waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken bedraagt het salaris in een zaak vijftig gulden.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt het salaris in een zaak zestig gulden, indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken bij twee personen ten aanzien van wie een algehele gemeenschap van goederen geldt.

  • 4. De hoogte van het salaris, bedoeld in dit artikel, wordt jaarlijks door Onze Minister aangepast overeenkomstig het voor dat jaar vastgestelde percentage voor de bijdrage in de kosten van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling aan niet VWS-gebonden gepremieerde en gesubsidieerde sectoren. Het salaris wordt afgerond op het naastliggende veelvoud van f 1,–.

  • 5. De aanpassing, bedoeld in het vorige lid, vindt plaats met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop deze is vastgesteld, tenzij Onze Minister een andere datum van inwerkingtreding vaststelt.

Artikel 3

  • 1. De rechtbank kan op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel ambtshalve, een ander salaris vaststellen dan het overeenkomstig artikel 2 te berekenen salaris, indien daartoe gronden zijn.

  • 2. De rechtbank stelt op verzoek van de bewindvoerder vast welke door de bewindvoerder in een zaak gemaakte reiskosten noodzakelijk zijn en uit de boedel kunnen worden voldaan.

Artikel 4

De overeenkomstig dit besluit vastgestelde bedragen worden verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting.

Artikel 5

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Het besluit van 15 juli 1998 (besluit salaris bewindvoerder) wordt ingetrokken met ingang van de dag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 februari 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de twintigste februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Het salaris van een bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen wordt door de rechter vastgesteld. Artikel 320, zesde lid, van de Faillissementswet bepaalt dat die vaststelling dient te geschieden volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Dit besluit strekt daartoe. Het besluit (besluit salaris bewindvoerder schuldsanering) dient ter vervanging van een eerder besluit salaris bewindvoerder (Stb. 1998, 477).

2. Het door de rechter vastgestelde salaris van de bewindvoerder geldt als boedelschuld. Aan het desbetreffende salaris is in artikel 320, zevende lid, van de Faillissementswet een hoge voorrang toegekend; het salaris moet worden voldaan voordat andere betalingen uit de boedel kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld op vorderingen van schuldeisers die onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen. Mede gelet op de belangen van de schuldeisers van die vorderingen zou het onacceptabel zijn indien de tot de boedel behorende activa geheel of nagenoeg geheel zouden moeten worden besteed aan het salaris van de bewindvoerder. In verband met de aard van de schuldsaneringsregeling moet tevens rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat enerzijds de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepasselijkverklaring van de schuldsaneringsregeling nauwelijks of geen activa bezit, terwijl anderzijds tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling evenmin activa in de boedel vallen die te gelde gemaakt kunnen worden. Het is dan ook bepaald niet denkbeeldig dat alleen het daarvoor vatbare gedeelte van de inkomsten of de periodieke uitkeringen die de schuldenaar tijdens de looptijd van de regeling verkrijgt als boedelactief kan worden aangemerkt. Van die inkomsten of periodieke uitkeringen wordt als regel een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet genoemd in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering buiten de boedel gelaten (vergelijk artikel 295, tweede lid, van de Faillissementswet). Hierbij moet worden bedacht dat de inkomsten van de schuldenaar bijvoorbeeld uitsluitend kunnen bestaan in een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet. Dit betekent dat, ook bij een maximale looptijd van artikel 343, tweede lid van de Faillissementswet rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat in totaal slechts een betrekkelijk gering bedrag in de boedel valt. Dit besluit beoogt in dergelijke gevallen de toch al geringe omvang van de boedel niet meer dan noodzakelijk te laten afnemen met hoog bevoorrechte kosten van bewindvoering. Die beperking is mogelijk omdat de bewindvoerder daarnaast ook een vergoeding krijgt uit hoofde van het besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering.

3. De door de bewindvoerder te verrichten werkzaamheden zullen doorgaans niet bijzonder ingewikkeld of zeer omvangrijk zijn. Er kunnen zich echter uitzonderingsgevallen voordoen waarin dat anders ligt. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de schuldenaar schulden heeft uit hoofde van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Vaak zal dat voor de rechter aanleiding zijn een bewindvoerder uit advocatuurlijke kring te benoemen. Ook is denkbaar dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling binnen zeer korte tijd wordt beëindigd, omdat door een bijzondere inspanning van de bewindvoerder alsnog een minnelijk akkoord tot stand is gebracht. Denkbaar is verder dat een echtscheiding tussen twee echtgenoten, die beiden de schuldsaneringsregeling doorlopen, voor de bewindvoerder meer werk oplevert, ook al verandert dat niets aan de (oude) schulden waaruit de af te wikkelen boedel bestaat. Ook door de rechter-commissaris toegestaan budgetbeheer kan extra werk opleveren. In al deze genoemde gevallen kan het zo zijn dat de werkzaamheden van de bewindvoerder tijdens de looptijd van de regeling omvangrijker dan gebruikelijk zijn geweest.

Andersom zal de rechter, indien de schuldsaneringsregeling van toepassing is op twee in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten of geregistreerde partners, in de regel toepassing geven aan artikel 2, derde lid, en aldus per saldo per echtgenoot een lager maandelijks bedrag dan vijftig gulden vaststellen. Omdat de bewindvoerder dan slechts een boedel heeft af te wikkelen, met veelal dezelfde gezamenlijke schulden, is met het oog op de belangen van de schuldeisers deze beperking van het salaris gewenst. Ook het belang van de schuldenaar is daarmee gediend: indien voor een regeling zou zijn gekozen waarin in alle gevallen waarin beide partners een schuldsanering doorlopen, een dubbel salaris zou worden vastgesteld, zou de kans aanzienlijk toenemen dat de boedel niet eens het bewindvoerderssalaris kan opbrengen, en dat daarmee het aanvragen of voortbestaan van de schuldsanering zelf wordt bemoeilijkt. Indien de schuldsaneringsregeling van toepassing is op twee niet in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten zal de rechter op grond van artikel 3 per geval moeten uitmaken of, gezien de omvang of de moeilijkheidsgraad van de zaak, een hoger salaris gerechtvaardigd is dan uit artikel 2 zou voortvloeien. Artikel 2, derde lid, biedt aldus een hoofdregel die enerzijds beoogt te voorkomen dat in het ene arrondissement wel een verhoogd of zelfs dubbel salaris wordt vastgesteld ten aanzien van partners in een algehele huwelijksgoederengemeenschap die beide een beroep hebben gedaan op de schuldsaneringsregeling, en dat in het andere arrondissement standaard vijftig gulden bij dergelijke partners wordt uitgekeerd. Anderzijds biedt artikel 3 een afwijkingsmogelijkheid voor de rechter die in een bijzonder geval een ander salaris wenst vast te stellen dan zou voortvloeien uit de hoofdregels van vijftig respectievelijk zestig gulden per maand.

4. Het uit de boedel te betalen salaris staat op zichzelf los van de subsidie die aan een bewindvoerder kan worden verleend op grond van een algemene maatregel van bestuur (het besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering). Dit besluit is gebaseerd op het uit de novelle afkomstige artikel 48c van de Wet op de Justitie-subsidies (25 672, nr. 1–2). Deze subsidie valt uiteen in enerzijds de bewindvoerderssubsidie van artikel 48c, eerste lid, onderdeel a, en anderzijds de ondersteuningssubsidie van artikel 48c, eerste lid, onderdeel b. Beide subsidies beogen mogelijk te maken dat ten behoeve van de bewindvoering op grond van de schuldsaneringsregeling voldoende faciliteiten aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld opleiding en automatisering en andere ondersteuning.

Artikel 2

Uitgangspunt is dat het salaris wordt berekend over iedere maand gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing is. Dit betekent uiteraard niet dat de rechter ook iedere maand afzonderlijk het salaris van de bewindvoerder dient vast te stellen (vergelijk daarvoor mede artikel 320 van de Faillissementswet). Ook een gedeelte van een maand geldt voor de berekening van het salaris als een hele maand. Het is dus in beginsel niet van belang op welke dag van een maand de (voorlopige of definitieve) toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken of die toepassing wordt beëindigd.

Uit artikel 2 volgt dat, indien de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, het salaris van de bewindvoerder in beginsel (behoudens het geval van het derde lid, of dat de rechter aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 3) vijftig gulden per maand bedraagt, te rekenen vanaf de maand waarin de dag valt van het vonnis houdende de toepasselijkverklaring van de schuldsaneringsregeling. Dit geldt dus ook indien tussen de voorlopige en definitieve toepasselijkverklaring de maximale termijn verstrijkt van achtentwintig dagen (zie artikel 287 lid 4 Faillissementswet), en indien de schuldsaneringsregeling aanvankelijk voorlopig van toepassing is verklaard, maar de definitieve toepassing pas in hoger beroep wordt uitgesproken.

Het in het tweede lid gefixeerde maandloon dient te worden bezien in samenhang met de ondersteunings- en bewindvoerderssubsidie die aan de bewindvoerder kan worden verstrekt op basis van het (voorheen tijdelijke) besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering. Deze aanvullende subsidiering maakt het mogelijk dat de salariering wordt gelimiteerd op vijftig gulden per maand, en dat zodoende de belangen van de schuldeisers niet meer onder druk komen te staan dan in de schuldsaneringsregeling nodig is. Ter onderbouwing van de bedragen in dit gecombineerde vergoedingensysteem heeft in januari 2000 een hernieuwde raming van de werklast en kosten van de bewindvoerder plaatsgevonden door een commissie (de «commissie monitoring bewindvoerderssubsidie» onder voorzitterschap van Mr A.L. Smit, rechter-commissaris in de rechtbank te Zwolle) waarin de raad voor rechtsbijstand Den Bosch, de gemeentelijke kredietbanken, de rechterlijke macht, de vereniging rechtsbijstandsinstellingen, de branchevereniging integrale schuldhulpverlening en bewindvoering, de Nederlandse vereniging voor volkskrediet, de Nederlandse orde van advocaten en het Ministerie van Justitie waren vertegenwoordigd, en waarvoor ook de VNG was uitgenodigd. Het advies van deze commissie aan de Minister van Justitie heeft ertoe geleid dat de subsidie ten behoeve van de bewindvoering wordt verhoogd.

Het subsidiebesluit en het salarisbesluit bieden de bewindvoerder, in onderling verband beschouwd, een kostendekkende vergoeding, mede gezien de moeilijkheidsgraad van de gemiddelde schuldsanering. Indien bijvoorbeeld een wettelijke schuldsanering gedurende een periode van twee jaar op een behoorlijke wijze wordt afgewikkeld zal de bewindvoerder op basis van dit salarisbesluit aanspraak kunnen maken op in totaal vierentwintig maanden maal vijftig gulden. Daarnaast zal hij bij behoorlijke afwikkeling van een particuliere zaak op basis van artikel 4 van het subsidiebesluit een bedrag van f 2095,– aan bewindvoerderssubsidie en portivergoeding kunnen ontvangen. Inclusief de verschuldigde BTW over het salaris komt de bewindvoerdersvergoeding dan op f 3505,–. Dit rekenvoorbeeld is exclusief een eventuele toeslag bij een gemeenschappelijke boedel, exclusief een eventuele reiskostenvergoeding en exclusief de jaarlijkse indexering van zowel salaris als subsidie. De verwachting dat een vergoeding in deze omvang toereikend zal zijn in verhouding tot de te verrichten werkzaamheden wordt mede gerechtvaardigd door getoonde belangstelling voor het bewindvoerderschap vanuit de sociale advocatuur, de particuliere schuldhulpverlening en andere maatschappelijke instellingen.

In het vierde lid is de indexering van het salaris geregeld, zulks naar analogie van de indexeringsbepaling in artikel 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Een dergelijke jaarlijkse aanpassing komt eveneens voor in het subsidiebesluit. Het vierde lid beoogt enerzijds te voorkomen dat de hoogte van het salaris in verhouding tot de arbeidsvoorwaardenontwikkeling geleidelijk afneemt, en beoogt anderzijds te waarborgen dat een jaarlijkse aanpassing gemakkelijk kan worden verwezenlijkt.

In het vijfde lid is bepaald dat – evenals dat met de bewindvoerderssubsidie het geval is – het salaris zal worden geïndexeerd. Deze indexering zal bij afzonderlijke regeling plaatsvinden met terugwerkende kracht tot 1 juli 2000.

Artikel 3

Gezien de grote diversiteit aan schuldsaneringszaken is enige rechterlijke vrijheid gewenst bij de vaststelling van het bewindvoerderssalaris. Het eerste lid biedt daarom de mogelijkheid om, indien de rechter daartoe gronden aanwezig acht, af te wijken van de hoofdregels uit artikel 2 voortvloeien. Men kan bij die uitzonderingsgevallen denken aan situaties waarin de omvang of de moeilijkheidsgraad van de werkzaamheden van de bewindvoerder een hoger salaris rechtvaardigt, zoals wanneer vennoten in een vennootschap onder firma toegelaten zijn tot de schuldsaneringsregeling, of wanneer echtgenoten of geregistreerde partners huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld die de afwikkeling van de (separate) boedels bemoeilijken. Maar ook denkbaar is dat de rechtbank een lager salaris vaststelt, bijvoorbeeld indien de bewindvoerder ernstig tekortschiet in de uitoefening van zijn wettelijke taken, of indien – mede met het oog op artikel 288, derde lid Faillissementswet – het aanwezige boedelactief ontoereikend is om het overeenkomstig artikel 2 van dit besluit te berekenen salaris te dragen. De rechtbank zal dan het salaris bijvoorbeeld kunnen vaststellen op het wel aanwezige boedelactief. Indien dat niet mogelijk zou zijn, zou zich de onwenselijke situatie voordoen dat de bewindvoerder een vordering zou hebben na afloop van de schuldsaneringsregeling voor het restant van zijn salaris dat niet uit de boedel kon worden voldaan, en zou de zojuist van zijn schulden gesaneerde schuldenaar terstond worden geconfronteerd met een (rechtstreeks uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende) nieuwe schuld. Tenslotte zij opgemerkt dat, indien de schuldsaneringsregeling van toepassing is op twee van echt gescheiden partners, zij dan in de regel ieder een eigen bewindvoerder toegewezen zullen hebben gekregen, in welk geval de hoofdregel van artikel 2, tweede lid, herleeft, en het maandelijkse salaris van f 50,– ook per boedel zal moeten worden voldaan.

In het tweede lid is aangegeven dat het de bewindvoerder is die, indien de boedel toereikend is, een verzoek kan doen aan de rechtbank om gehele of gedeeltelijke vergoeding uit de boedel van de door hem gemaakte reiskosten. Het is de rechtbank die vaststelt in hoeverre die kosten noodzakelijk waren ter uitvoering van de wettelijke taken en in hoeverre die inderdaad uit de boedel kunnen worden voldaan. Denkbaar is dat de bewindvoerder – ook al zal het in de regel de schuldenaar zijn die gedurende het verloop van de schuldsanering de bewindvoerder bezoekt en niet andersom – de schuldenaar op wie hij toezicht houdt reeds kort na de benoeming door de rechter wenst te bezoeken teneinde zich ter plekke te informeren en de voor handen zijnde boedel op te nemen.

In de regel zal de bewindvoerder pas aan het einde van de schuldsanering zicht hebben op de vraag of de reiskosten uit de boedel zullen kunnen worden voldaan, en in de regel zullen de te vergoeden reiskosten ook niet zodanig hoog zijn dat dat moment door de bewindvoerder niet kan worden afgewacht. Mocht dat in uitzonderingsgevallen anders liggen dan verzet artikel 3 zich er niet tegen dat de bewindvoerder een tussentijds verzoek doet aan de rechtbank terzake van zijn reiskosten tot datum verzoek. Indien en voorzover de rechtbank moet vaststellen dat de boedel niet toereikend is om de gemaakte noodzakelijke reiskosten te dekken, dan kan de bewindvoerder op grond van artikel 4, zevende lid, van het besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering een daartoe strekkend aanvullend verzoek richten tot de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.

Artikel 4

De terminologie «verschuldigde omzetbelasting» in artikel 4 brengt tot uitdrukking dat het overeenkomstig dit besluit vast te stellen salaris alleen dan met een bedrag voor de omzetbelasting wordt verhoogd, indien de bewindvoerder als ondernemer btw-plichtig is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 maart 2001, nr. 51.

Naar boven