Besluit van 25 juni 2013, houdende uitvoering van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 2 mei 2013, nr. 379877;

Gelet op artikel 2, tweede lid, onderdeel h, artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en artikel 17 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 juni 2013, nr. W03.13.0141/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013, nr. 398877;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Van overschrijding van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel h, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten bedoelde drempel is sprake in de volgende gevallen:

    • a) de beheerskosten in het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft, bedragen meer dan 15% van het bedrag dat in dat jaar is geïnd,

    • b) de beheerskosten in het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft bedragen meer dan 15% van het bedrag dat in dat jaar is verdeeld, of

    • c) de beheerskosten in het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft ten opzichte van de beheerskosten in het voorafgaande jaar zijn gestegen met meer dan de consumentenprijsindex van het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft.

  • 2. Een collectieve beheersorganisatie die de verdeling van rechtstreeks bij de gebruiker geïnde bedragen opdraagt aan een of meer andere collectieve beheersorganisaties baseert de berekening van het percentage als bedoeld in het eerste lid onder b op de gezamenlijke beheerskosten van de collectieve beheersorganisaties die betrokken zijn geweest bij de inning en de verdeling van de bedragen.

Artikel 2

  • 1. De in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten bedoelde indexering is het gemiddelde van de afgeleide consumentenprijsindex per 1 juni voorafgaand aan de vaststelling van de tariefstijging en de afgeleide consumentenprijsindex per 1 juni van het daaraan voorafgaande jaar.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde indexering kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

Artikel 3

Op voordracht van het College van Toezicht worden de volgende collectieve beheersorganisaties geschrapt uit de bijlage, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten:

  • AGICOA Netherlands,

  • Stichting International Rights Collecting and Distribution Agency (IRDA),

  • Stichting Verdeling Videoproducenten (SVVP).

Artikel 4

De in artikel 17, tweede lid, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten bedoelde drempel wordt vastgesteld op 1.000.000 euro.

Artikel 5

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2013, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 juli 2013.

  • 2. Artikel 1 vervalt met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 25 juni 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de achtentwintigste juni 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (Stb. 97, hierna: de Wet toezicht) zorgt voor versterking van de bevoegdheden van het College van Toezicht en voor een uitbreiding van het toezicht tot organisaties van vrijwillig collectief beheer.

Dit besluit voorziet in enige uitvoeringsbepalingen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de wet. Het gaat ten eerste om het bepalen van een drempelpercentage voor de normering van de beheerskosten van collectieve beheersorganisaties. Dit hangt samen met het streven naar beperking en transparantie van de beheerskosten, met inbegrip van de situatie waarin meerdere organisaties bij de inning en verdeling betrokken zijn. Ten tweede wordt een indexering voor tariefstijgingen vastgesteld waarbinnen geen voorafgaande toestemming van het College van Toezicht is vereist. Ten slotte wordt de lijst met onder toezicht gestelde organisaties geactualiseerd door twee organisaties van de lijst te schrappen en wordt een omzetdrempel vastgesteld die bepaalt of een collectieve beheersorganisatie in aanmerking komt voor plaatsing op de lijst.

De in artikel 2, vierde lid, van de Wet toezicht genoemde nadere regels over de wijze van beheer van gelden zijn in dit besluit niet aan de orde, omdat de inwerkingtreding en uitwerking van het zogenoemde beleggingsregime, bedoeld in artikel 2, vierde lid, worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn inzake collectief beheer en online muziekrechten.1 Voor een uiteenzetting van de gevolgen die de Wet toezicht en de regels waaraan dit besluit uitvoering geeft, hebben voor het bedrijfsleven en de collectieve beheersorganisaties wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.2

Het College van Toezicht heeft met het oog op de uitvoering advies uitgebracht over het besluit. Aan dat advies wordt in de artikelgewijze toelichting aandacht besteed. Een concept van het besluit is tevens ter consultatie voorgelegd aan de brancheorganisatie van collectieve beheersorganisaties VOI©E en aan VNO-NCW/MKB Nederland. Op het standpunt van VOI©E ten aanzien van de drempel voor de beheerskosten wordt hierna ingegaan bij de artikelgewijze toelichting. Ten aanzien van de indexering van tariefstijgingen vindt VOI©E het logisch dat dit besluit aansluit bij de bestaande afspraken in de markt.

Artikel 1

In artikel 2, tweede lid, onderdeel h, van de wet is bepaald dat collectieve beheersorganisaties moeten streven naar beperking van de beheerskosten. Onder beheerskosten worden verstaan alle kosten die, direct dan wel indirect, samenhangen met de inning, de verdeling en het beheer van gelden.3 Bij overschrijding van een nader te bepalen drempel dient in het jaarverslag met redenen omkleed te worden aangegeven waaraan de overschrijding te wijten is (comply-or-explain-systematiek). Uit artikel 2, tweede lid, onderdeel a, sub iv (nieuw), van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties volgt dat collectieve beheersorganisaties in het jaarverslag tevens in algemene zin inzicht moeten geven in de beheerskosten.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en tijdens de parlementaire behandeling was al aangegeven dat voor de drempel werd gedacht aan een indicatieve normering van 12,5–15%.4 Er wordt nu gekozen voor een percentage van 15%. VOI©E heeft aangegeven dat er momenteel met het College van Toezicht wordt overlegd over de uitwerking van een systeem van beheerskosten dat aansluit bij Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en dat gericht is op optimale transparantie en onderlinge vergelijkbaarheid van beheerskosten. Dit is aanleiding geweest om de drempel in dit besluit vooralsnog vast te stellen op 15% van de inning of de verdeling en de geldingsduur van de regeling te beperken tot 1 januari 2015. Dit waarborgt dat het College van Toezicht per 1 juli 2013 toezicht kan houden op de ontwikkeling van de beheerskosten en geeft de markpartijen tegelijkertijd gelegenheid om de periode tot 1 januari 2015 te benutten om de transparantie en de onderlinge vergelijkbaarheid van de beheerskosten in overleg met het College van Toezicht uit te werken. De uitkomst van dit proces zal in het voorjaar van 2014 bekend moeten zijn, zodat dit kan worden betrokken bij de vaststelling van een AmvB die de normering van de beheerskosten regelt voor de periode vanaf 1 januari 2015. Daarbij staat voor mij voorop dat collectieve beheersorganisaties voldoende prikkels moeten hebben om de beheerskosten terug te dringen en dat optimale transparantie en vergelijkbaarheid van de ontwikkeling van beheerskosten is gewaarborgd.

Het is niet uitgesloten dat het percentage in de toekomst wordt verlaagd. Het gaat overigens niet om een norm die niet mag worden overschreden, maar om een systeem waarin de nadruk ligt op transparantie: de collectieve beheersorganisatie is bij overschrijding van de norm uitleg verschuldigd. Een goede uitleg van een overschrijding ten genoegen van het College kan in deze pas-toe-of-leg-uit-systematiek dezelfde waarde hebben als het toepassen van de norm.

In het eerste lid van artikel 1, onderdeel a en b, wordt de drempel voor de beheerskosten vastgesteld op 15% van de bruto-incasso die is gerealiseerd in het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft, danwel op 15% van de verdeelde bedragen in dat jaar. Dit betekent dat de totale beheerskosten in dat jaar moeten worden afgezet tegen het totaal van de geïnde bedragen en daarnaast tegen het totaal van de verdeelde bedragen. Een collectieve beheersorganisatie die de drempel in a en b overschrijdt, moet dus tweemaal uitleg verschaffen. Zoals het College van Toezicht terecht heeft aangegeven, dienen de baten anders dan incasso (zoals inkomsten uit rente en administratieinkomsten) met het oog op de zuiverheid en de vergelijkbaarheid van de beheerskosten buiten beschouwing te worden gelaten.

De keuze voor een percentage sluit aan bij de wijze waarop collectieve beheersorganisaties thans al rapporteren over hun beheerskosten5 en heeft als voordeel dat de aanvaardbaarheid van beheerskosten niet meer wordt gerelateerd aan een uit de aard der zaak onbestemd redelijkheidscriterium, zoals het geval was in de aanwijzingsregeling van Stichting de Thuiskopie.6 Daarin was bepaald dat de stichting jaarlijks een redelijk percentage kon inhouden ter dekking van door haar gemaakte beheerskosten.

Het College van Toezicht heeft aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen collectieve beheersorganisaties. Bij een aantal collectieve beheersorganisaties hebben de kosten vooral betrekking op het verdelen, terwijl bij andere collectieve beheersorganisaties de nadruk ligt op de inning. Om die reden verdient het volgens het College de voorkeur dat het percentage wordt gekoppeld aan zowel de inning als de verdeling. Dat advies is opgevolgd in artikel 1.

Daarnaast is op advies van het College van Toezicht in onderdeel c bepaald dat uitleg ook is vereist indien de beheerskosten in absolute zin meer dan regulier afwijken van de beheerskosten in het voorgaande jaar. Dit onderdeel houdt rekening met de omstandigheid dat er collectieve beheersorganisaties bestaan met een eenvoudige incasso, waardoor de drempel van 15% naar verwachting nooit zal worden overschreden.

Er is in overleg met het College van Toezicht gekozen voor aansluiting bij de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex (hierna: de cpi) van het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft. De cpi wordt gepubliceerd op de website van het CBS (www.cbs.nl ). Aansluiting bij de cpi ligt in de rede, omdat de beheerskosten van collectieve beheersorganisaties merendeels samenhangen met inkoop van producten en diensten (ca. 59%) en in mindere mate met personeelskosten. Zijn de beheerskosten in een bepaald jaar meer gestegen dan de cpi in dat jaar, dan is uitleg vereist. Een uitleg zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de inkoopprijs van een bepaalde dienst in het afgelopen jaar aanzienlijk is gestegen.

Als gevolg van de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel is de systematiek van normering van beheerskosten ook van toepassing op de totale beheerskosten die worden berekend door alle collectieve beheersorganisaties in de keten tussen de inning van de gelden en de verdeling daarvan aan de individuele rechthebbenden.7 Hiermee wordt beoogd onnodige kosten in de vorm van inschakeling van tussenliggende (verdeel)organisaties terug te dringen. Het tweede lid van artikel 1 voorziet in uitvoering van dit onderdeel van de regeling.

Het tweede lid is van toepassing, indien een collectieve beheersorganisatie bedragen rechtstreeks bij de gebruiker int en voor de verdeling van die bedragen een andere collectieve beheersorganisatie (verdeelorganisatie) inschakelt. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij de thuiskopievergoedingen en de vergoedingen voor kabeldoorgifte. De eerste collectieve beheersorganisatie in de keten tussen inning en verdeling (de incasso-organisatie) is dan op grond van het tweede lid verplicht om – in aanvulling op de verplichting in het eerste lid – tevens rekening te houden met de totale beheerskosten in de keten tussen inning en verdeling. Indien de totale beheerskosten van de collectieve beheersorganisaties in die keten meer bedragen dan 15% van de verdeelde bedragen, dient uitleg over de overschrijding te worden gegeven in het jaarverslag (overeenkomstig artikel 2, tweede lid, onderdeel h, van de Wet toezicht). De verplichting wordt opgelegd aan de eerste collectieve beheersorganisatie in de keten, omdat deze organisatie in staat mag worden geacht om bij de inschakeling van een verdeelorganisatie te bedingen dat de verdeelorganisatie – en eventuele organisaties die de verdeelorganisatie inschakelt voor verdere verdeling – de benodigde informatie over de beheerskosten verstrekt.

Gelet op de strekking van het tweede lid, namelijk het terugdringen van onnodige inschakeling van extra collectieve beheersorganisaties, ligt het niet voor de hand om bij een keten van beheersorganisaties het percentage hoger te stellen dan bij één collectieve beheersorganisatie die zelf int en verdeelt. Overschrijdt men in de keten het drempelpercentage van 15% dan moet worden uitgelegd hoe dat komt en waarom inschakeling van een extra organisatie niettemin efficiënter is dan één organisatie die int en (rechtstreeks) verdeelt onder de uiteindelijke rechthebbenden.

Artikel 2

Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht moet het College van Toezicht voorafgaand en schriftelijk instemmen met een besluit van een collectieve beheersorganisatie tot eenzijdige verhoging van een tarief. Die voorafgaande instemming is niet vereist bij een tariefverhoging ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen indexering. De vaststelling van die indexering geschiedt in artikel 2 van het besluit.

Er wordt in het besluit aangesloten bij de afspraken die VNO-NCW, MKB Nederland en VOICE ten aanzien van indexering van tarieven hebben gemaakt in het Akkoord gezamenlijk onderhandelen 2012. Dat betekent dat de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde afgeleide consumentenprijsindex (hierna: afgeleide CPI) tot uitgangspunt wordt genomen. In de afgeleide consumentenprijsindices is – in tegenstelling tot de gewone cpi – het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen (bijvoorbeeld BTW en accijns op alcohol en tabak) en subsidies, alsmede van de consumptiegebonden belastingen uit de prijsontwikkeling verwijderd. De afgeleide CPI geeft antwoord op de vraag wat de prijsontwikkeling is als de belastingtarieven niet veranderen.8 De index wordt gepubliceerd op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl ). Bepalend voor de indexering in artikel 3 van de Wet toezicht is het gemiddelde van de afgeleide consumentenprijsindices per 1 juni voorafgaand aan de vaststelling van de tariefstijging en per 1 juni van het jaar dáárvoor. De keuze voor een gemiddelde van twee meetmomenten heeft een zeker dempend effect en voorkomt dat de indexering te zeer zou afhangen van de hoogte van de index op één, mogelijk willekeurig, tijdstip. Een collectieve beheersorganisatie die bijvoorbeeld per 1 januari 2014 een tariefstijging vaststelt, behoeft geen voorafgaande instemming van het College van Toezicht indien de tariefstijging niet hoger is dan het gemiddelde van de afgeleide CPI per 1 juni 2013 en de afgeleide CPI per 1 juni 2012.

Artikel 3 van de Wet toezicht bepaalt dat de indexering bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Conform dit artikel wordt in het tweede lid voorzien in de mogelijkheid om wijziging van de indexering in het vervolg te laten plaatsvinden bij ministeriële regeling.

Artikel 3

Op grond van de Wet toezicht zal de wijziging van de bijlage met onder toezicht gestelde organisaties in de toekomst plaatsvinden op voordracht van het College van Toezicht. Met het oog daarop is het College van Toezicht nu ook om advies gevraagd over de bijlage. Het College heeft aangegeven dat AGICOA Netherlands vooralsog geen activiteiten in Nederland heeft en dat de Stichting IRDA geen activiteiten op het terrein van het collectief beheer meer ontplooit. Op basis van de beschikbare jaarcijfers (2010 en 2011) voldoet de Stichting Verdeling Videoproducenten (SVVP) momenteel niet aan de omzetdrempel die wordt voorgesteld in artikel 4 van dit besluit. De genoemde drie organisaties worden derhalve verwijderd uit de lijst met onder toezicht gestelde organisaties.

Het voorstel van VOI©E om ook de Stichting Platform Mediaproducenten en de Stichting Thuiskopievergoeding Audio Producenten (STAP) van de lijst te verwijderen, is niet overgenomen. Het College van Toezicht heeft aangegeven dat de totale omzet van deze organisaties over 2010 en 2011 hoger is dan de drempel van 1 miljoen euro die in artikel 4 van dit besluit wordt gehanteerd voor plaatsing op de lijst.

VOI©E is voorts van mening dat de Stichting Groepstelevisie en Stichting Gesloten Netwerken geen collectieve beheersorganisatie zijn, omdat zij slechts een bestuurlijke verantwoordelijkheid hebben als het gaat om besluiten van Videma. Dit standpunt is, mede op advies van het College van Toezicht, niet gevolgd. De genoemde organisaties zijn materieel onlosmakelijk verbonden met Videma en staan ook sinds de indiening van het wetsvoorstel vermeld in de bijlage van de Wet toezicht. Vermelding is van belang om te voorkomen dat collectieve beheersorganisaties bepaalde activiteiten zouden kunnen onttrekken aan het toezicht door deze onder te brengen in afzonderlijke rechtsvormen. Bij een organisatie met bestuursverantwoordelijkheid zou dit bijvoorbeeld leiden tot het ongewenste gevolg dat de bestuurders niet gebonden zouden zijn aan de normering van inkomens in de Wet toezicht.

Artikel 4

Het wettelijk toezicht zal zich uitstrekken tot de collectieve beheersorganisaties die zijn vermeld in de bijlage van de Wet toezicht. Artikel 17 lid 2 van de Wet toezicht bepaalt, conform het advies van de Commissie Auteursrecht, dat voor plaatsing op de lijst in de bijlage in aanmerking komen collectieve beheersorganisaties waarvan de totale incasso of het totaal aan voor verdeling beschikbare vergoedingen over ten hoogste twee opeenvolgende kalenderjaren een nader bij algemene maatregel van bestuur te bepalen drempel overschrijdt.

Deze drempel wordt in artikel 4 van het besluit, zoals al was aangekondigd in de memorie van toelichting9, vastgesteld op 1 miljoen euro. Dit betekent dat een collectieve beheersorganisatie in aanmerking komt voor plaatsing op de bijlage, indien ofwel de totale incasso ofwel het totaal aan voor verdeling beschikbare vergoedingen, gemeten over een periode van ten hoogste twee kalenderjaren, meer bedraagt dan 1 miljoen euro. Hiermee worden onevenredige lasten voor kleine collectieve beheersorganisaties voorkomen.

Artikel 5

De inwerkingtreding van het besluit geschiedt per 1 juli 2013, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Wet Toezicht. Inwerkingtreding op 1 juli 2013 is in overeenstemming met de afspraken over vaste verandermomenten bij wijzigingen in regelgeving. Om te waarborgen dat de amvb werking heeft vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet is zekerheidshalve voorzien in de mogelijkheid van terugwerkende kracht tot 1 juli 2013.

Zoals hierboven is toegelicht bij artikel 1, wordt de geldingsduur van de regeling voor de beheerskosten beperkt tot 1 januari 2015.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2012 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt, COM(2012)372 final. Brief van 23 november 2012, Eerste Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 766 F.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 766, nr. 3, p. 12.

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 766, nr. 7, p. 22.

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 766, nr. 3, p. 21.

X Noot
5

Zie de factsheets op www.voice-info.nl .

X Noot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 766, nr. 3, p. 21.

X Noot
7

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 766, nr. 9, p. 4.

X Noot
8

www.cbs.nl .

X Noot
9

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 766, nr. 3, p. 30.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven