Besluit van 13 december 2012, houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal artikelen van de Wet dieren, van het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012, het Besluit dierlijke producten en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, alsmede tot het doen vervallen van enkele bepalingen uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 10 december 2012, nr. WJZ/12371366, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikel 12.2 van de Wet dieren, artikel 130a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en gelet op artikel 9.5 van het Besluit diergeneesmiddelen, artikel 4.3 van het Besluit diervoeders 2012, artikel 4.5 van het Besluit dierlijke producten en artikel 6.1 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De volgende artikelen van de Wet dieren treden in werking met ingang van 1 januari 2013:

  • artikel 1.1, eerste lid, met uitzondering van de begrippen: beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, dierenarts en lichamelijke ingreep;

  • artikel 1.1, tweede lid;

  • artikel 1.2;

  • artikel 1.3;

  • artikel 2.2, vijfde en negende lid, en tiende lid, aanhef en onderdelen a, e, j, l, sub 4, p, q, en r;

  • artikel 2.2, elfde lid;

  • artikel 2.7, met uitzondering van het derde lid;

  • artikel 2.8, eerste lid, met uitzondering van onderdeel a;

  • artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onderdeel d, derde lid, vierde lid, onderdelen b, c, e en f, vijfde lid, zesde lid en zevende lid;

  • artikelen 2.17 en 2.18;

  • artikelen 2.19 en 2.20;

  • artikel 2.21, met uitzondering van het derde tot en met zesde lid;

  • artikel 2.22;

  • artikel 2.25;

  • artikelen 3.1 tot en met 3.6;

  • artikelen 5.1 en 5.2;

  • artikelen 5.10, 5.11 en 5.12;

  • artikelen 5.14 en 5.15;

  • artikelen 6.1, 6.2, eerste lid, en 6.3, eerste lid;

  • artikelen 6.4 en 6.5;

  • artikelen 7.1 tot en met 7.9;

  • artikelen 8.1 tot en met 8.10;

  • artikelen 8.11 en 8.12;

  • artikel 8.14;

  • artikel 8.44;

  • artikel 9.1;

  • artikelen 10.1 tot en met 10.5;

  • artikelen 10.8 tot en met 10.11;

  • artikel 11.1, met uitzondering van het zevende en achtste lid;

  • artikel 11.2

  • artikel 11.4, onderdeel M;

  • artikel 11.7;

  • artikel 11.8;

  • artikel 11.11;

  • artikel 11.13;

  • artikel 12.1, aanhef en voor zover het betreft de onderdelen a en b, en

  • artikel 12.3.

Artikel 2

Het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012, met uitzondering van de artikelen 2.5 en 2.6, het Besluit dierlijke producten, met uitzondering van artikel 2.6, onderdeel a, en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren treden in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 3

De Hoofdstukken VIIa en VIIb van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren vervallen met ingang van 1 januari 2013.

Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 december 2012

Beatrix

De Minister van Economische Zaken, H. G. J. Kamp

Uitgegeven de twintigste december 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit regelt de inwerkingtreding van de Wet dieren met ingang van 1 januari 2013. Het betreft de eerste fase van die inwerkingtreding. Artikel 12.2 van die wet bepaalt dat het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van de wet voor de verschillende artikelen of de onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

De Wet dieren, verder ook aangeduid als de wet, vormt het algemeen wettelijk kader voor regels met betrekking tot dieren, vooral die welke worden gehouden. De wet brengt verspreid over verschillende wetten liggende regels aangaande dieren die worden gehouden, bijeen. Dit loopt uiteen van de regels over het dierenwelzijn en de diergezondheid tot de regels over diergeneesmiddelen en dierlijke producten. De Wet dieren kan worden gekarakteriseerd als een kaderwet. Het overgrote deel van de materiële regels dient te worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Deze eerste fase van de inwerkingtreding van de Wet dieren betreft de inwerkingstelling van de artikelen inzake diergeneesmiddelen, diervoeders, dierlijke producten alsmede het merendeel van de meer algemene bepalingen van die wet, zoals die inzake de bestuurlijke boete. Voorts treden in werking het artikel dat handelt over de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren (art. 1.3 van de wet) en het artikel dat voorziet in de wijzing van het Burgerlijk Wetboek waarbij wordt bepaald dat dieren geen zaken zijn (art. 11.2 van de wet).

Bij dit besluit worden tevens het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012, het Besluit dierlijke producten en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren in werking gesteld. In samenhang daarmee worden met de gedeeltelijke inwerkingstelling van artikel 12.1 van de wet de Wet diergeneesmiddelen en de Kaderwet diervoeders ingetrokken. De Hoofdstukken VIIa en VIIb van de Gezondheids- en welzijnswet komen te vervallen. Hoofdstuk VIIa handelt over niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en Hoofdstuk VIIb betreft regels omtrent de handel in honden- en kattenbont en producten die dergelijk bont bevatten.

Bij de start van de werkzaamheden aan de Wet dieren is besloten de materiële regelgeving ten behoeve van de diergezondheid niet in voorbereiding te nemen; dit omdat ook door de Europese Commissie een herschikking van de regels op dat terrein ter hand is genomen en de werkzaamheden zijn gestart om te komen tot een «Animal health law». Geoordeeld is dat het vooruitlopen daarop te zeer risico’s van dubbel dan wel overbodig werk zou opleveren. De regels ter zake diergezondheid zullen derhalve in afwachting van de totstandkoming van de Animal health law op een later moment in werking worden gesteld. Tot dat moment blijven de bestaande regels onder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren onverkort van kracht.

Voor het dierenwelzijn en de diergeneeskunde zijn inmiddels de regels vervat in twee ontwerpbesluiten, het Besluit houders van dieren en het Besluit diergeneeskundigen. Ontwerpen van die besluiten liggen voor in Tweede en Eerste Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 28 286, nr. 567). Beide besluiten zullen naar verwacht in 2013 tot stand kunnen komen. Reden voor deze «voorhang» is gelegen in artikel 10.10 van de wet dat erin voorziet dat een voordracht voor de vaststelling van algemene maatregel van bestuur met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren of mede met het oog daarop, niet wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. De vigerende regels voor het dierenwelzijn, gesteld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 blijven derhalve nog enige tijd onverkort bestaan.

Enkele onderwerpen

Artikel 1

De intrinsieke waarde van het dier geldt voor de overheid sedert lang als gegeven bij de afweging van besluiten die gevolgen kunnen hebben voor dieren. De erkenning van de intrinsieke waarde van het dier is als leidende bepaling in de Wet dieren opgenomen. In de nota’s van toelichting bij het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012 en het Besluit dierlijke producten zijn aan de afweging op dit punt passages gewijd.

De artikelen 8.11 en 8.12 van de wet betreffen de strafbaarstelling en de strafmaat. Deze artikelen worden ten algemene in werking gesteld. Vanzelfsprekend heeft die inwerkingstelling alleen betrekking op de artikelen die ook feitelijk bij dit besluit in werking treden. Met betrekking tot artikel 11.8 van de wet, dat voorziet in een wijziging van de Wet op de economische delicten, is eenzelfde lijn gehanteerd.

Artikel 10.11 van de wet voorziet in de evaluatie van de wet binnen vijf jaar. Binnen die periode dient een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk aan de beide kamers der Staten-Generaal te worden toegezonden. Gelet op de bewoordingen van dit artikel geldt dit de gehele wet. In ieder geval zal over vijf jaar zo’n evaluatie worden opgesteld. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de onderwerpen waarvoor de regels later in werking zullen treden. Alsdan zal kunnen worden bezien of nadere evaluatie voor die onderwerpen noodzakelijk is dan wel gewenst is.

Artikel 11.1 betreft het overgangsrecht. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat besluiten, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, op grond van eerder vigerende regels betreffende onderwerpen die in de Wet dieren worden geregeld, worden geacht genomen te zijn op grond van de Wet dieren. Onder meer dit eerste lid wordt thans in werking gesteld. Uiteraard geldt ook bij dit artikel dat het materieel slechts van toepassing is ten aanzien van besluiten die zijn genomen op grond van de regels die bij dit besluit ook materieel gaan gelden. Het gaat dus vooreerst om besluiten inzake diergeneesmiddelen, diervoeders, dierlijke producten als ook ten aanzien van besluiten die in het kader van de bestuurlijke handhaving van die betreffende regels zijn genomen.

Op grond van het derde lid van artikel 11.1 zijn deze besluiten categoraal benoemd. Hierover zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 2

De artikelen van het Besluit diervoeders 2012 en het Besluit dierlijke producten die nog niet in werking treden, betreffen de regels over de biologische productiemethode. De inwerkingtreding van deze regels zal worden gerealiseerd na wijziging van artikel 10.2, tweede lid, van de wet. Daarmee wordt ook onder de Wet dieren in de bevoegdheid van Stichting Skal voorzien om toezicht op de naleving van de regels over biologische diervoeders te houden. Tot die tijd blijven de regels over de biologische productiemethode geregeld op grond van de Landbouwkwaliteitswet bestaan.

Overig

Met artikel III van de Wet van 30 maart 2011, houdende tijdelijke wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de invoering van de bevoegdheid tot het treffen van bestuurlijke maatregelen (Stb. 2011, 160), is geregeld welk artikel dient als grondslag voor maatregelen inzake met schadelijke stoffen verontreinigde vis. Na inwerkintreding van de artikelen 1.1, 5.1, 5.10, 8.1 tot en met 8.4 van de Wet dieren en 11.8 van die wet, voor zover laatstgenoemd artikel betrekking heeft op onderdeel A, tweede lid, vervalt artikel 54c van de Visserijwet 1963 en dienen de artikelen 5.1 en 5.10 van de Wet dieren als grondslag voor die maatregelen. Omdat dit besluit alle genoemde artikelen van de Wet dieren in werking doet treden, berusten de artikelen 5a, 23b, 28b en 35a van de Uitvoeringsregeling visserij na 1 januari 2013 op de artikelen 5.1 en 5.10 van de Wet dieren.

Vaste verandermomenten

In de Aanwijzingen voor de regelgeving is in aanwijzing 174 opgenomen de regel dat een wet of een algemene maatregel van bestuur in werking treedt met ingang van 1 januari of 1 juli. De termijn tussen de publicatiedatum van een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding is minimaal twee maanden. Uitzondering hierop is mogelijk op grond van een aantal in die aanwijzing geformuleerde gronden.

Voor de Wet dieren geldt dat deze een lange totstandkomingsgeschiedenis heeft gehad. De wet is gepubliceerd in het Staatsblad van 19 mei 2011. Voor de verschillende algemene maatregelen van bestuur die mede met dit besluit in werking worden gesteld, geldt dat deze eerst onlangs zijn bekendgemaakt in het Staatsblad. Ook de totstandkoming van deze besluiten en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen heeft geruime tijd gekost. Omtrent een ontwerpbesluit van het Besluit diergeneesmiddelen en van het Besluit diervoeders heeft internetconsultatie plaatsgevonden in de periodes maart/april 2012 onderscheidenlijk april/mei 2012. Hiernaast zijn betrokken belangenorganisaties bij de verdere voorbereiding van die besluiten betrokken geweest. Dit geldt ook voor het ontwerpbesluit dierlijke producten. Een ontwerpbesluit van het Besluit diergeneesmiddelen is voorts toegelicht op een informatiebijeenkomst in september 2012.

Behoudens het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn genoemde besluiten hoofdzakelijk een hernieuwde compilatie van de vigerende regelgeving, in hoge mate gebaseerd op EU-richtlijnen en EU-verordeningen.

Op verschillende momenten is de inwerkingtreding van de Wet dieren ingaande 1 januari 2013 aangekondigd, laatstelijk bij brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 28 286, nr. 595). In dit alles is, mede gezien het kabinetsstandpunt dat aan de bedoelde aanwijzing ten grondslag ligt, aanleiding gevonden om de wet en de vier in artikel 2 van het besluit genoemde algemene maatregelen van bestuur met ingang van 1 januari 2013 in werking te doen stellen. Ook de vier ministeriële regelingen die op die besluiten zijn gebaseerd, zullen met ingang van die datum in werking treden.

De Minister van Economische Zaken, H. G. J. Kamp

Naar boven