Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2012, 600 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2012, 600 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 27 september 2012, nr. 306463;
Gelet op de artikelen 5d, eerste en tweede lid, 5f, vierde lid, 5g, derde lid, 7, derde lid, 9, tweede lid, 19a, 19b en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, 14, vierde lid, 16, eerste en zesde lid, 25, tweede lid, 66, vijfde en zesde lid, 67, vijfde en zesde lid, 73, derde lid, 86, achtste lid, en 145 van de Wet op de rechterlijke organisatie, 3 van de Beroepswet, 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, 79, vierde lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 en 5a van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 oktober 2012, nr. W03.12.0393/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 21 november 2012, nr. 325075;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 2c, eerste lid, wordt «de artikel 2» vervangen door: artikel 2.
B
Artikel 2h, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. in geval van benoeming in het ambt van:
1°. senior rechter A in, senior rechter in, rechter in, rechter-plaatsvervanger in, senior-gerechtsauditeur bij of gerechtsauditeur bij een rechtbank, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank waarvan is vastgesteld dat het ambt daarbij wordt vervuld;
2°. hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officier van justitie A, senior officier van justitie, officier van justitie, substituut-officier van justitie, plaatsvervangend officier van justitie, officier enkelvoudige zittingen of plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij een arrondissementsparket, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank waarvan het rechtsgebied overeenkomt met dat van het parket waarvan is vastgesteld dat het ambt daarbij wordt vervuld;
3°. hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officier van justitie A, senior officier van justitie, officier van justitie, substituut-officier van justitie, plaatsvervangend officier van justitie, officier enkelvoudige zittingen of plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij het landelijk parket, het functioneel parket of het parket-generaal, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, Den Haag, Oost-Brabant of Oost-Nederland.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. in geval van benoeming in het ambt van:
1°. senior raadsheer in, raadsheer in, raadsheer-plaatsvervanger in, senior-gerechtsauditeur bij of gerechtsauditeur bij een gerechtshof, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het gerechtshof waarvan is vastgesteld dat het ambt daarbij wordt vervuld;
2°. landelijk hoofdadvocaat-generaal, hoofdadvocaat-generaal, senior advocaat-generaal, advocaat-generaal of plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket of het parket-generaal, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van een gerechtshof.
3. In de onderdelen c en d wordt «benoeming tot» telkens vervangen door: benoeming in het ambt van.
C
In artikel 3a, derde lid, wordt «een arrondissementsparket» vervangen door: een tot het openbaar ministerie behorend parket.
D
In artikel 6, vijfde lid, wordt «de doorbetaling van het salaris van de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17, tweede lid, wordt teruggebracht tot 70%» vervangen door: de doorbetaling van de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17, tweede lid, wordt teruggebracht tot 70% van de bezoldiging.
E
In artikel 6a, derde lid, onderdeel b, wordt «artikel 119, vijfde lid» vervangen door: artikel 119, vierde lid.
F
Artikel 6g wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «in categorie 8, genoemd» vervangen door: in categorie 8 ingedeeld.
2. In het tweede lid wordt «maximum van het bij en krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet, in categorie 8 bepaalde salaris» vervangen door: maximum salaris dat verbonden is aan de in artikel 7, tweede lid, van de wet in categorie 8 ingedeelde ambten.
G
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid heeft de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in geval van volledige arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, na ommekomst van het kalenderjaar volgend op dat waarin de ongeschiktheid is aangevangen, geen aanspraak op een algemene onkostenvergoeding.
H
In artikel 8e, derde lid, wordt «de het salaris» vervangen door: het salaris.
I
In artikel 19, tweede lid, onderdeel b, wordt «herplaatsingstoelage» vervangen door: een herplaatsingstoelage.
J
In artikel 25, vierde lid, wordt «een ZW-uitkering» vervangen door «ZW-uitkering» en wordt «de ZW-uitkering» vervangen door: ZW-uitkering.
K
Artikel 33oa wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel a, wordt «en artikel 46k, van de weten artikel 36c, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3°» vervangen door: , artikel 46k van de wet of artikel 36c, eerste lid, onderdeel b.
2. In onderdeel b wordt «en artikel 36c, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3°» vervangen door: , artikel 46k van de wet of artikel 36c, eerste lid, onderdeel b.
L
In artikel 34g, derde lid, wordt «als bedoeld in het derde lid» vervangen door: als bedoeld in het tweede lid.
M
Artikel 35b, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c vervalt «en».
2. In onderdeel e wordt «vastgesteld:» vervangen door: vastgesteld,.
N
In artikel 35c, tweede lid, wordt «beoordeling bedoeld in de vorige volzin door» vervangen door «beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door» en vervalt «of rechterlijk ambtenaar in opleiding».
O
Artikel 38, eerste lid, komt te luiden:
1. Een rechterlijk ambtenaar die zijn ambt op basis van een aanstelling vervult of een rechterlijk ambtenaar in opleiding kan door de functionele autoriteit worden verplicht te gaan of blijven wonen in of nabij de gemeente waarin of van waaruit hij zijn ambt gewoonlijk vervult, indien dit noodzakelijk is in verband met de vervulling van het ambt.
P
De bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
Salariscategorie |
Salaris in euro’s per maand |
||||
---|---|---|---|---|---|
1 |
10501,20 |
||||
2 |
9857,18 |
||||
3 |
9253,82 |
||||
4 |
8960,48 |
||||
5 |
8685,54 |
||||
6 |
8298,98 |
||||
7 |
aanvang |
6777,39 |
|||
na 1 jaar |
7209,95 |
||||
na 2 jaar |
7671,48 |
||||
na 3 jaar |
7912,43 |
||||
8 |
aanvang |
6777,39 |
|||
na 1 jaar |
6991,39 |
||||
na 2 jaar |
7209,95 |
||||
na 3 jaar |
7437,16 |
||||
9 |
aanvang |
5254,53 |
|||
na 1 jaar |
5395,83 |
||||
na 2 jaar |
5534,60 |
||||
na 3 jaar |
5683,04 |
||||
na 4 jaar |
5835,01 |
||||
na 5 jaar |
5990,55 |
||||
na 6 jaar |
6178,12 |
||||
na 7 jaar |
6372,28 |
||||
na 8 jaar |
6572,04 |
||||
na 9 jaar |
6777,39 |
||||
10 |
aanvang |
4503,78 |
|||
na 1 jaar |
4615,61 |
||||
na 2 jaar |
4722,84 |
||||
na 3 jaar |
4835,19 |
||||
na 4 jaar |
4974,47 |
||||
na 5 jaar |
5114,75 |
||||
na 6 jaar |
5254,53 |
||||
na 7 jaar |
5395,83 |
||||
na 8 jaar |
5461,91 |
||||
11 |
aanvang |
3947,19 |
|||
na 1 jaar |
4059,52 |
||||
na 2 jaar |
4171,34 |
||||
na 3 jaar |
4282,17 |
||||
na 4 jaar |
4389,91 |
||||
na 5 jaar |
4503,78 |
||||
na 6 jaar |
4615,61 |
||||
na 7 jaar |
4722,84 |
||||
na 8 jaar |
4835,19 |
||||
na 9 jaar |
4974,47 |
||||
na 10 jaar |
5044,61 |
||||
12 |
aanvang |
2454,83 |
|||
na 1 jaar |
2566,64 |
||||
na 2 jaar |
2917,38 |
||||
na 3 jaar |
3268,11 |
||||
na 4 jaar |
3388,57 |
||||
na 5 jaar |
3500,91 |
||||
na 6 jaar |
3602,56 |
||||
na 7 jaar |
3708,80 |
||||
na 8 jaar |
3828,24 |
Het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «de rechtbank te Amsterdam, ’s-Gravenhage of Rotterdam» vervangen door: de rechtbank Amsterdam, Den Haag, Oost-Nederland of Rotterdam.
2. Het vierde tot en met achtste lid komen te luiden:
4. Het bruto maandsalaris behorende bij de functie van voorzitter van het bestuur van een rechtbank, anders dan genoemd in het derde lid, is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 zijn ingedeeld, vermeerderd met een bedrag van € 181,51.
5. Het bruto maandsalaris behorende bij de functie van rechterlijk lid, niet zijnde voorzitter, van het bestuur van een gerechtshof, de rechtbank Amsterdam, Den Haag, Oost-Nederland of Rotterdam, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 5 zijn ingedeeld.
6. Het bruto maandsalaris behorende bij de functie van rechterlijk lid, niet zijnde voorzitter, van het bestuur van een rechtbank, anders dan genoemd in het vijfde lid, is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 6 zijn ingedeeld.
7. Voor de niet-rechterlijke leden van de besturen van de rechtbanken Amsterdam, Den Haag, Oost-Nederland en Rotterdam geldt salarisschaal 17 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
8. Voor de niet-rechterlijke leden van de besturen van de gerechtshoven, de rechtbanken, anders dan die genoemd in het zevende lid, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven geldt salarisschaal 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
3. Het negende lid vervalt.
4. Het tiende en elfde lid worden vernummerd tot negende en tiende lid.
5. In het negende lid (nieuw) wordt «eerste tot en met zevende lid» vervangen door «eerste tot en met zesde lid» en wordt na «een minder dan volledige arbeidsduur» ingevoegd: of voor wie de arbeidsduur op basis van artikel 8b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is vastgesteld op meer dan gemiddeld 36 uren per week.
B
Artikel 2 komt te luiden:
1. Voor de toepasselijkheid van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde, uitgezonderd de artikelen 5 en 6g van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onderscheidenlijk de artikelen 5, 6, 6g en 8e van datzelfde besluit, wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd tot voorzitter of ander rechterlijk lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk voorzitter of ander rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak gedurende zijn benoemingsduur als rechterlijk lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak onder «salaris» respectievelijk «bezoldiging» verstaan: het salaris dat hij overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie onderscheidenlijk artikel 86, eerste lid, eerste volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie ontvangt, respectievelijk het salaris in laatstvermelde zin, vermeerderd met de toelagen die bij of krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn aangewezen als tot de bezoldiging behorende toelagen waarop hij aanspraak heeft. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd tot voorzitter of ander rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak wordt in artikel 1, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren in plaats van «op grond van artikel 6, 8d of 8e» gelezen: op grond van artikel 8d.
2. Voor de toepasselijkheid van het bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde, uitgezonderd de artikelen 7, 13, 14, 15 en 17, eerste en zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de artikelen 5, 6, 6g en 8e van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die na het verstrijken van een benoeming als voorzitter of ander rechterlijk lid van een gerechtsbestuur een toelage als bedoeld in artikel 16, eerste lid, derde volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie ontvangt, onder «salaris» en «bezoldiging» mede die toelage verstaan, met dien verstande dat in artikel 1, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren in plaats van «op grond van artikel 6, 8d of 8e» wordt gelezen: op grond van artikel 8d.
C
In artikel 3, tweede lid, vervalt «, en wordt onder «salaris» mede verstaan: de toelage die wordt genoten in verband met het verrichten van de werkzaamheden als lid van het gerechtsbestuur».
D
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten» vervangen door «niet-rechterlijke leden van de gerechtsbesturen» en wordt «directeur bedrijfsvoering» vervangen door: het betrokken niet-rechterlijk lid.
2. In het derde lid wordt «de directeur bedrijfsvoering» telkens vervangen door: het niet-rechterlijk lid.
3. In het vierde lid wordt «de directeuren bedrijfsvoering» vervangen door: de niet-rechterlijke leden van de gerechtsbesturen.
4. In het zesde lid wordt «directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten» vervangen door: niet-rechterlijke leden van de gerechtsbesturen.
E
In artikel 6 wordt «De directeur bedrijfsvoering die» vervangen door: Het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur.
F
In artikel 7, tweede lid, wordt «directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten» vervangen door: niet-rechterlijke leden van de gerechtsbesturen.
G
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «een ander rechterlijk lid van het gerechtsbestuur onderscheidenlijk van een directeur bedrijfsvoering» vervangen door: het andere rechterlijk lid van het gerechtsbestuur onderscheidenlijk het niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur.
2. In het tweede lid vervalt «, met inbegrip van de toelage, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie,» en wordt «directeur bedrijfsvoering» vervangen door: niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur.
H
Artikel 9 komt te luiden:
1. Aan de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die of het lid met rechtspraak belast dat tevens is benoemd als voorzitter of ander rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak, voorzitter van het bestuur van een gerecht onderscheidenlijk ander rechterlijk lid van het bestuur van een gerecht wordt, in plaats van de onkostenvergoeding overeenkomstig artikel 7 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een onkostenvergoeding van € 4702,–, € 2711,– onderscheidenlijk € 1807,– per jaar toegekend.
2. Aan de niet-rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak onderscheidenlijk de niet-rechterlijke leden van het bestuur van een gerecht wordt een onkostenvergoeding van € 4611,– onderscheidenlijk € 1807,– per jaar toegekend. Het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel is op deze leden niet van toepassing.
3. Toekenning van een onkostenvergoeding als bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt door de Raad voor de rechtspraak, uitgezonderd het betrokken lid, onderscheidenlijk, indien het een lid van een gerechtsbestuur betreft, het gerechtsbestuur, uitgezonderd het betrokken lid.
I
Artikel 9a wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) vervalt «onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding» en wordt voor «in afwijking van artikel 9» ingevoegd: maar niet volledig arbeidsongeschikt is,.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van artikel 9, eerste of tweede lid, heeft de persoon, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, in geval van volledige arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, na ommekomst van het kalenderjaar volgend op dat waarin de arbeidsongeschiktheid is aangevangen, geen aanspraak op een onkostenvergoeding.
J
Artikel 9aa wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld» vervangen door: zijn volledige arbeidsduur.
2. In het eerste en tweede lid vervalt telkens «onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding».
K
In artikel 9b wordt «in dit besluit» vervangen door: in de artikelen 9 tot en met 9aa.
L
Na artikel 9b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepasselijkheid van artikel 16, eerste lid, vierde volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt onder de salarishoogte behorende bij de functie van voorzitter of ander rechterlijk lid van een gerechtsbestuur verstaan: de salarishoogte behorende bij de functie van voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur van het gerecht die de betrokkene vervulde op de dag voorafgaand aan de datum waarop hij zijn werkzaamheden als voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur van een gerecht beëindigt.
M
Artikel 9c wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de directeur bedrijfsvoering» vervangen door «het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur» en wordt «als directeur bedrijfsvoering» vervangen door: als niet-rechterlijk lid.
2. In het tweede lid wordt «De directeur bedrijfsvoering» vervangen door «Het niet-rechterlijk lid» en wordt «als directeur bedrijfsvoering» vervangen door: als niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur.
3. In het derde tot en met zevende lid wordt «de directeur bedrijfsvoering» telkens vervangen door: het niet-rechterlijk lid.
4. In het achtste lid wordt «de directeur bedrijfsvoering» vervangen door: het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur.
Artikel 3 van het Besluit beëdiging en vergoeding buitengriffiers en waarnemend griffiers wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid komt de eerste volzin te luiden: De buitengriffier, bedoeld in artikel 1, en de waarnemend griffier, bedoeld in artikel 2, ontvangt een vergoeding per zitting.
2. In het tweede lid wordt na «buitengriffier» ingevoegd: of de waarnemend griffier.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister stelt regels ten aanzien van de hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding.
In de artikelen 3, eerste en tweede lid, 21, eerste en tweede lid, en 22 van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren wordt «arrondissementsparket» telkens vervangen door: tot het openbaar ministerie behorend parket.
In artikel 1 van het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak wordt «de directeur bedrijfsvoering» telkens vervangen door: het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur.
Het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 komen de onderdelen a en b te luiden:
a. de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, die werkzaam zijn bij een rechtbank, alsmede de hoofdofficieren van justitie, de plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, de senior officieren van justitie A, de senior officieren van justitie, de officieren van justitie, de substituut-officieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen, die werkzaam zijn bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket of het parket-generaal: die van edelachtbare heer of vrouwe;
b. de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, die werkzaam zijn bij een gerechtshof, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal, die werkzaam zijn bij het ressortsparket of het parket-generaal: die van edelgrootachtbare heer of vrouwe;
B
In artikel 2 wordt «voor ambt» vervangen door «voor hun ambt» en wordt «uitoefening van ambt» vervangen door: uitoefening van hun ambt.
Het Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem wordt gewijzigd als volgt:
A
In de artikelen 1, 3, tweede lid, 4, eerste lid, 5, eerste lid, 7 en 16, eerste lid, wordt «gerechtshof te Arnhem» telkens vervangen door: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
B
In artikel 7 wordt «rechtbank te ’s-Gravenhage, gerechtshof te ’s-Gravenhage onderscheidenlijk rechtbank te ’s-Gravenhage» vervangen door: rechtbank Den Haag, gerechtshof Den Haag onderscheidenlijk rechtbank Den Haag.
C
In artikel 14 wordt «overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit 1971 en worden daarbij ingedeeld in categorie A» vervangen door: overeenkomstig de bepalingen die hieromtrent gelden voor burgerlijke rijksambtenaren.
D
In artikel 15, eerste lid, wordt «Ministerie van Justitie» vervangen door: Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Het Reglement voor de ondernemingskamer wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 wordt «gerechtshof te Amsterdam of ’s-Gravenhage» vervangen door «gerechtshof Amsterdam of het gerechtshof Den Haag», wordt «van het gerechtshof te Amsterdam» vervangen door «van het gerechtshof Amsterdam» en wordt «gerechtshof te ’s-Gravenhage» vervangen door: gerechtshof Den Haag.
B
In artikel 15 wordt «overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit 1956 of het Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, en word daarbij ingedeeld in categorie A» vervangen door: overeenkomstig de bepalingen die hieromtrent gelden voor burgerlijke rijksambtenaren.
C
In artikel 16», eerste lid, wordt «Ministerie van Justitie» vervangen door «Ministerie van Veiligheid en Justitie» en wordt «de artikelen no. 13 en 14» vervangen door: de artikelen 13 en 14.
Degenen voor wie op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit is vastgesteld dat zij het ambt van fungerend hoofdofficier vervullen bij het arrondissementsparket te Haarlem, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Zwolle-Lelystad en uit dien hoofde een salaris ontvangen van € 8412,44 of € 8685,54 per maand, vermenigvuldigd met de voor hen geldende arbeidsduurfactor, en voor wie ingevolge artikel CXI, vierde lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart de benoeming van rechtswege wordt gewijzigd in een benoeming als plaatsvervangend hoofdofficier van justitie en van rechtswege wordt vastgesteld dat zij hun ambt vervullen bij het arrondissementsparket Noord-Holland, het arrondissementsparket Oost-Brabant, onderscheidenlijk het arrondissementsparket Midden-Nederland, ontvangen, in afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de in dat artikel bedoelde bijlage bij dat besluit, een salaris van € 8685,54 per maand, vermenigvuldigd met de voor hen geldende arbeidsduurfactor, voor zolang zij het ambt van plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij een parket, niet zijnde het arrondissementsparket Amsterdam, Den Haag, Oost-Nederland of Rotterdam, het landelijk parket of het functioneel parket, vervullen.
Degenen voor wie op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit is vastgesteld dat zij het ambt van senior raadsheer vervullen bij het gerechtshof te Arnhem of Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof te ’s-Gravenhage, onderscheidenlijk het gerechtshof te Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, en uit dien hoofde ingevolge artikel V, vierde lid, van de Wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de herziening van de functie- en bezoldigingstructuur voor rechterlijke ambtenaren een salaris ontvangen van € 8 412,44 of € 8 685,54 per maand, vermenigvuldigd met de voor hen geldende arbeidsduurfactor, ontvangen in afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de in dat artikel bedoelde bijlage bij dat besluit, een salaris van € 8 685,54 per maand, vermenigvuldigd met de voor hen geldende arbeidsduurfactor, voor zolang zij het ambt van senior raadsheer vervullen bij een gerechtshof, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
1. Voor de toepasselijkheid van artikel 16, eerste lid, vierde volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt onder salarishoogte behorende bij de functie van voorzitter of ander rechterlijk lid, indien het personen betreft die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit ingevolge artikel 1, vijfde of zesde lid, van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak, zoals dat op dat moment luidde, een salaris ontvingen van € 8 685,54 per maand, vermenigvuldigd met de voor hen geldende arbeidsduurfactor, verstaan: een salarishoogte van € 8 685,54 per maand, vermenigvuldigd met de voor hen geldende arbeidsduurfactor.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie een toelage ontvingen gelijk aan het verschil tussen het salaris dat betrokkene overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren geniet en een bedrag van € 8 685,54 per maand.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 27 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Uitgegeven de dertigste november 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Dit besluit behelst een aantal aanpassingen van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak en enkele andere besluiten die bepalingen over de rechtspositie van functionarissen binnen de rechterlijke organisatie bevatten. Aanleiding hiervoor vormt in hoofdzaak de wijziging van verschillende wetten (Wet op de rechterlijke organisatie, etc.) vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012, 213), die met ingang van 1 januari 2013 in werking treedt (Stb. 2012, 314). Door deze wet wordt het aantal rechtbanken van negentien naar tien en het aantal gerechtshoven van vijf naar vier teruggebracht. In verband hiermee ontstaan nieuwe gerechten, die vaak een rechtsgebied kennen dat een samenvoeging is van de rechtsgebieden van verschillende «oude» gerechten, met nieuwe benamingen. De nieuwe rechtbanken en gerechtshoven hebben, net als de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart een kleiner gerechtsbestuur, dat bestaat uit twee rechterlijke leden, waarvan er één voorzitter is, en een niet-rechterlijk lid. Het niet-rechterlijk lid draagt niet meer de titel directeur bedrijfsvoering. In samenhang hiermee is voor de rechtbanken en de gerechtshoven het verplichte sectormodel, dat er onder meer toe strekte dat de sectorvoorzitters van rechtswege lid zijn van het gerechtsbestuur, afgeschaft. Voor het openbaar ministerie betekent de Wet herziening gerechtelijke kaart een vermindering van het aantal arrondissementsparketten van negentien naar tien alsmede de samenvoeging van vijf ressortsparketten tot één landelijk ressortsparket. Dit brengt onder meer de introductie van de functie van landelijk hoofdadvocaat-generaal als hoofd van het nieuw te vormen ressortsparket, en het verdwijnen van de functies van fungerend hoofdofficier en plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal met zich. Van belang is overigens nog dat de Eerste Kamer op 10 juli 2012 bij de behandeling van het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart een motie heeft aanvaard, waarin de regering wordt verzocht om ten behoeve van de vorming van een rechtbank Gelderland en een rechtbank Overijssel, in plaats van de rechtbank Oost-Nederland, met spoed de wet te wijzigen (Kamerstukken I 2011/12, 32 891, G).
De Wet herziening gerechtelijke kaart regelt met betrekking tot de rechtspositie van de functionarissen bij de gerechten en de parketten hun overgang naar de nieuwe gerechten en parketten. Ook bevat deze wet overgangsrecht ten aanzien van de beëindiging van de benoemingen van de bestuurders van de «oude» gerechten en de benoeming van de leden van de nieuwe gerechtsbesturen. Voorts behelst deze wet in verband met de hierin vervatte wijziging van de inrichting van de rechtspraak en van het openbaar ministerie de aanpassing van rechtspositionele bepalingen in met name de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de Wet op de rechterlijke organisatie. In aanvulling hierop behoeft ook een aantal op voornoemde wetten berustende besluiten aanpassing van daarin opgenomen rechtspositionele bepalingen vanwege de wijzigingen ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart, zoals de nieuwe bestuursfuncties bij de gerechten, de gewijzigde omvang en benaming van gerechten en parketten, de introductie en het verdwijnen van functies bij het openbaar ministerie en de aangepaste bezoldigingssystematiek voor gerechtsbestuurders. Dit besluit strekt daartoe. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om daarnaast nog enkele andere wijzigingen van rechtspositionele bepalingen in besluiten door te voeren, waarvan het merendeel redactioneel van aard is.
Naast het onderhavige aanpassingsbesluit geeft de Wet herziening gerechtelijke kaart aanleiding tot nog enkele andere besluiten. Die besluiten betreffen veelal de regeling van specifieke onderwerpen, zoals de aanwijzing van zittingsplaatsen. Ook is er een besluit dat strekt tot technische aanpassing van verschillende besluiten in verband met de Wet herziening gerechtelijke kaart. Dat besluit behelst echter niet de aanpassingen van bepalingen in besluiten die betrekking hebben op de rechtspositie van binnen de rechterlijke organisatie werkzame functionarissen. Mede gelet op het in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Algemeen rijksambtenarenreglement voorziene overeenstemmingsvereiste dat geldt voor verschillende van die benodigde aanpassingen van rechtspositionele bepalingen is ervoor gekozen die aanpassingen in het onderhavige afzonderlijke aanpassingsbesluit op te nemen. Daarnaast zij er met betrekking tot de rechtspositie van het personeel bij de gerechten en de parketten op gewezen dat er nog een ander besluit is, dat voorziet in een pakket van aanvullende rechtspositionele voorzieningen ten behoeve van genoemd (rechterlijk en niet-rechterlijk) personeel in verband met de herziening van de gerechtelijke kaart en daarmee verband houdende reorganisaties. Tenslotte is er regelgeving in voorbereiding die de aanpassingen van besluiten, die nodig zijn in verband met het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel ter uitvoering van bovenvermelde motie, zal bevatten.
Aan dit besluit zijn geen zelfstandige financiële gevolgen verbonden. Voor zover er sprake is van financiële consequenties vloeien zij rechtstreeks voort uit en houden zij verband met de Wet herziening gerechtelijke kaart, waarin onder meer de vorming van de nieuwe gerechten en parketten en de herziening van het bestuursmodel voor de gerechten wordt geregeld.
Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het behelst alleen aanpassingen van de regeling van de rechtspositie van binnen de rechterlijke organisatie werkzame functionarissen.
Over de inhoud van dit besluit is met de Sectorcommissie rechterlijke macht onderscheidenlijk in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren de ingevolge artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren onderscheidenlijk artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vereiste overeenstemming bereikt. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben positief geadviseerd over een ontwerp van dit besluit. Het voorstel van de Raad voor de rechtspraak om nog een aanvulling betreffende de in artikel IX opgenomen overgangsrechtelijke voorziening door te voeren is overgenomen (zie de toelichting op dat artikel).
Deze onderdelen betreffen het herstel van redactionele onvolkomenheden.
Dit onderdeel behelst enkele aanpassingen van artikel 2h, eerste lid, dat het afleggen van de eed of belofte door rechterlijke ambtenaren regelt, die in hoofdzaak nodig zijn in verband met de in de Wet herziening gerechtelijke kaart vervatte wijzigingen van de inrichting van het openbaar ministerie. Ten eerste strekt de wijziging van artikel 2, eerste lid, ertoe de functie van landelijk hoofdadvocaat-generaal toe te voegen aan, en de functies van fungerend hoofdofficier en plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal te schrappen uit, de opsomming van functies waarvoor dit artikel het afleggen van de eed of belofte regelt. Ten tweede wordt artikel 2, eerste lid, gewijzigd, omdat vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart in de Wet op de rechterlijke organisatie, in samenhang met het vervallen van de wettelijke aanwijzing van de hoofdplaatsen van de rechtbanken en gerechtshoven, niet meer wordt voorgeschreven dat de arrondissementsparketten en ressortsparketten in de hoofdplaatsen van de rechtbanken en gerechtshoven gevestigd zijn. Voor de rechterlijke ambtenaren, die werkzaam zullen zijn bij de arrondissementsparketten, komt te gelden dat zij de eed of belofte afleggen bij de rechtbank waarvan het rechtsgebied overeenkomt met dat van hun parket. Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zullen zijn bij het landelijk ressortsparket wordt bepaald dat zij, met name ook gelet op de omstandigheid dat het parket in alle ressorten een vestigingsplaats zal hebben, bij elk van de vier gerechtshoven de eed of belofte kunnen afleggen. Ten derde wordt erin voorzien dat degenen die hun ambt vervullen bij het functioneel parket of het landelijk parket, waarvoor in artikel 2, eerste lid, tot dusverre ten onrechte werd aangenomen dat wettelijk was voorgeschreven in welke plaats zij zijn gevestigd, de eed of belofte afleggen bij een van vier met name genoemde rechtbanken. Bij de keuze hiervoor is met name bepalend geacht welke over het land verspreide vestigingsplaatsen laatstbedoelde parketten hebben. Tenslotte wordt met de in dit onderdeel vervatte wijziging ook in artikel 2, eerste lid, alsnog rekening gehouden met het onderscheid dat sinds 1 juli 2010 in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de daarop berustende regelgeving, ook ten aanzien van degenen die een rechterlijk ambt bij een rechtbank of gerechtshof vervullen, wordt gemaakt tussen de benoeming in het ambt en de vaststelling bij welk gerecht dat ambt wordt vervuld.
In lijn met de in de Wet herziening gerechtelijke kaart opgenomen aanpassing van artikel 1, onderdelen f en g, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt met dit onderdeel artikel 3a, derde lid, in zoverre aangepast dat hierin er alsnog mee rekening wordt gehouden dat rechterlijke ambtenaren in opleiding (een deel van) hun opleiding inmiddels ook bij het ressortsparket, het landelijk parket of het functioneel parket kunnen doorbrengen en dat de functionele autoriteit in dergelijke gevallen het hoofd van het betrokken parket is.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om met dit onderdeel een verzuim in artikel 7 te herstellen. Vanwege het Besluit van 31 januari 2011 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere besluiten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke Macht 1/1/2005-31/7/2007 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke Macht 1/8/2007 tot 31/12/2010 (Stb. 25) was namelijk abusievelijk verzuimd hierin bepaald te laten dat rechterlijke ambtenaren, in geval van volledige arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, na ommekomst van het jaar na dat waarin de arbeidsongeschiktheid is aangevangen geen aanspraak meer hebben op een algemene onkostenvergoeding. Dit wordt nu rechtgezet. Zie in dezelfde zin de aanvulling van artikel 9a van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak (artikel II, onderdeel I).
Dit onderdeel bevat enkele aanpassingen in artikel 33oa, waarin voor rechterlijke ambtenaren de aanspraak op buitengewoon verlof in verband met het zoeken naar een woning en de verhuizing in geval van herplaatsing wordt geregeld. Onder herplaatsing in laatstbedoelde zin werd tot dusverre, naast het opdragen van een andere functie bij ongeschiktheid wegens ziekte, het benoemen in een andere functie of de overgang naar een zelfde functie bij een ander gerecht of parket vanwege een reorganisatie begrepen. Met name in verband met de omstandigheid dat door de herziening van de gerechtelijke kaart gerechten en parketten ontstaan met veelal grotere rechtsgebieden dan tot nu toe het geval was, met daarbinnen meerdere plaatsen waar kantoor wordt gehouden, is aanleiding gezien om in artikel 33oa voortaan ook een aanspraak op bovenvermeld buitengewoon verlof te regelen bij verhuizing in verband met de tewerkstelling elders binnen het eigen parket of gerecht in dezelfde functie vanwege een reorganisatie. De aanpassing van de onderdelen a en b strekt daartoe. Daarnaast wordt in beide onderdelen een redactionele onvolkomenheid hersteld.
Door de Wet herziening gerechtelijke kaart wordt voor de gerechten en de parketten niet meer wettelijk voorgeschreven dat zij in een hoofdplaats zijn gevestigd. Voor de gerechten worden wel bij algemene maatregel van bestuur zittingsplaatsen en eventueel in aanvulling daarop bij ministerieel besluit overige zittingsplaatsen binnen een rechtsgebied aangewezen. De zetel van het gerechtsbestuur wordt door het bestuur zelf vastgesteld. In samenhang hiermee wordt ook voor de parketten niet meer wettelijk verankerd in welke plaatsen binnen een rechtsgebied er vestigingen zullen zijn. In verband hiermee dient artikel 38 te worden aangepast. Benadrukt wordt dat hiermee voor de functionele autoriteit wel de mogelijkheid aanwezig blijft om een rechterlijk ambtenaar eventueel een op diens plaats van tewerkstelling betrekking hebbende woonverplichting op te leggen.
Met dit onderdeel wordt voorzien in een aanpassing van het salaris behorende bij de functies die zijn ingedeeld in salariscategorie 6. In plaats van de tot dusverre voor die categorie vastgestelde schaal, waarbij het maximum salaris gelijk was aan dat behorende bij het vervullen van functies die zijn ingedeeld in salariscategorie 5, komt een vast salaris te gelden waarvan de hoogte gelijk is aan het gemiddelde van het salaris dat tot dusverre het eerste in de schaal vermelde salaris was en het salaris dat tot nu toe het maximum salaris was. Hiervoor is aanleiding gezien om het verschil in zwaarte tussen enerzijds de functies die zijn ingedeeld in categorie 5 (bv. plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van een groot arrondissementsparket) of daarmee zijn gelijk gesteld (bv. rechterlijk lid van het bestuur van een grote rechtbank) en anderzijds de functies die zijn ingedeeld in categorie 6 (bv. plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van een ander arrondissementsparket) of daarmee gelijk zijn gesteld (bv. rechterlijk lid van het bestuur van een andere rechtbank) meer tot uitdrukking te brengen. Zie artikel IX voor een op deze aanpassing betrekking hebbende overgangsvoorziening. Voor de overige categorieën geldt dat de bijbehorende salarishoogten ongewijzigd zijn gebleven. Uit een oogpunt van overzichtelijkheid is er echter voor gekozen de volledige bijlage opnieuw vast te stellen.
Dit onderdeel A behelst een aantal aanpassingen van artikel 1, waarin voor de verschillende functies van de leden van de gerechtsbesturen (en de Raad voor de rechtspraak) het bijbehorende salaris wordt vastgesteld. Aanleiding hiervoor vormen de in de Wet herziening gerechtelijke kaart geregelde vorming van nieuwe rechtbanken en gerechtshoven, wijziging van de samenstelling van de gerechtsbesturen en afschaffing van het verplichte sectormodel bij de rechtbanken en gerechtshoven. Zoals hierboven ook is toegelicht ontstaan er vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart tien (in plaats van negentien) rechtbanken en vier (in plaats van vijf) gerechtshoven. Al deze gerechten hebben, net als de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, in de nieuwe situatie een bestuur dat bestaat uit een voorzitter, een ander rechterlijk lid en een niet-rechterlijk lid (in plaats van de «oude» besturen, bestaande uit een voorzitter, ten hoogste vier of vijf andere rechterlijke leden en een directeur bedrijfsvoering). In samenhang daarmee is de verplichting voor rechtbanken en gerechtshoven om sectoren in te stellen alsmede het bestuurslidmaatschap van rechtswege voor de voorzitters van die sectoren vervallen. Met name met het oog op de vermindering van het aantal rechtbanken wordt artikel 1 ten eerste in die zin aangepast, dat voor de salariëring van de voorzitters van de besturen van de rechtbanken voortaan alleen nog maar onderscheid wordt gemaakt tussen de voorzitters van de besturen van de grote rechtbanken Amsterdam, Den Haag, Oost-Nederland en Rotterdam (derde lid) en die van de besturen van de andere rechtbanken (vierde lid). Dit onderscheid sluit ook aan bij het onderscheid dat vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart gemaakt wordt tussen grote en andere arrondissementsparketten als het gaat om de salariëring van hoofdofficieren van justitie. Ten tweede worden de bepalingen in artikel 1 die betrekking hadden op de salarissen van de sectorvoorzitters in verband met boventoegelichte wijziging van de samenstelling van de besturen van die gerechten vervangen door bepalingen die de salarishoogte behorende bij de functie van rechterlijk lid, niet zijnde voorzitter, van het gerechtsbestuur betreffen. Voor aanpassing van de salarishoogten van de rechterlijke leden van de gerechtsbesturen ten opzichte van de salarishoogten die tot dusverre behoorden bij het vervullen van de functie van sectorvoorzitter is reden met het oog op de vaak toegenomen omvang van de gerechten en de daarmee samenhangende grotere complexiteit van het besturen van de gerechten. In verband met het vervallen van het verplichte sectormodel en met name ook de koppeling tussen de hoedanigheid van sectorvoorzitter en het lidmaatschap van het gerechtsbestuur, wordt met betrekking tot de salariëring van de rechterlijke leden van de rechtbankbesturen niet meer de grootte van een sector als onderscheidend criterium gehanteerd. In plaats hiervan wordt, in lijn met boventoegelichte salariëring van de presidenten van de rechtbanken, onderscheid gemaakt tussen rechterlijke leden van de besturen van de grote rechtbanken (vijfde lid) en rechterlijke leden van de andere rechtbankbesturen (zesde lid). Voorts is met betrekking tot de salariëring van de rechterlijke leden van de besturen van de gerechtshoven en de andere twee appelcolleges van belang geacht dat vervulling van hun functie, net als die van de presidenten van deze colleges, met het oog op de specifieke positie van de appelcolleges een inhoudelijke juridische senioriteit vereist. Ten derde wordt de vaststelling van de salarishoogten behorende bij het vervullen van de functie van niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur ook aangepast in verband met de veelal toegenomen omvang van de gerechten en de dientengevolge toegenomen bestuurlijke complexiteit. Van belang is in dit verband ook dat het niet-rechterlijk lid, anders dan tot dusverre het geval was, binnen het bestuur niet zonder meer belast zal zijn met de portefeuille bedrijfsvoering. Daarnaast geldt wel dat het plaatsvervangerschap van de president toe blijft komen aan het rechterlijk lid en dat met name ook bij de appelcolleges de rechterlijke leden van het bestuur dienen te beschikken over uitgebreide rechterlijke ervaring. Net als in het geval van de andere leden van de rechtbankbesturen wordt met betrekking tot de salariëring van de niet-rechterlijke leden van de besturen van de rechtbanken onderscheid gemaakt tussen degenen die lid zijn van het bestuur van de grote rechtbanken (zevende lid) en degenen die dat zijn bij de andere rechtbanken (achtste lid). Tenslotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het negende lid, waarvan de inhoud voorheen in het tiende lid was opgenomen, alsnog rekening te houden met de mogelijkheid dat een rechterlijk lid van een gerechtsbestuur desverzocht een aanstelling heeft van meer dan gemiddeld 36 uur per week.
Door de Wet herziening gerechtelijke kaart wijzigt de in de Wet op de rechterlijke organisatie geregelde bezoldigingssystematiek ten aanzien van rechterlijke leden van gerechtsbesturen en van de Raad voor de rechtspraak. Tot dusverre gold voor deze leden dat zij gedurende de benoeming als zodanig, naast hun rechterlijk salaris, een toelage ontvingen die gelijk is aan het verschil tussen dat rechterlijk salaris en het salaris behorende bij hun bestuursfunctie. In plaats daarvan komt te gelden dat rechterlijke ambtenaren gedurende een benoeming als lid van een gerechtsbestuur of van de Raad voor de rechtspraak het bij die bestuurlijke functie behorende salaris, in plaats van hun rechterlijk salaris, ontvangen. De toelagesystematiek wordt wel gehandhaafd voor zover het gaat om gewezen leden van een gerechtsbestuur, die ten minste zes jaren als zodanig hebben gefunctioneerd en gelet daarop gedurende drie jaren recht hebben op een aanvulling van hun rechterlijk salaris tot het niveau behorende bij het salaris dat zij als ge-rechtsbestuurder genoten. Voornoemde wijziging van de bezoldigingssystematiek maakt het noodzakelijk artikel 2 van het besluit dienovereenkomstig aan te passen (onderdeel B). Die aanpassing komt erop neer dat voortaan in afzonderlijke leden voor rechterlijke leden van gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak (eerste lid) en gewezen rechterlijke leden van gerechtsbesturen (tweede lid) wordt geregeld dat voor hen uitkeringen waarvoor zij als rechterlijk ambtenaar in aanmerking komen en waarvan de hoogte wordt bepaald door de hoogte van het rechterlijk salaris, zoals de eindejaarsuitkering, worden gebaseerd op het salaris dat zij als bestuurder genieten (eerste lid) dan wel mede worden gebaseerd op de toelage die zij na afloop van hun bestuursbenoeming bovenop hun rechterlijk salaris genieten (tweede lid). Van de gelegenheid is nog gebruik gemaakt om de bepaling over het hanteren van de salarishoogte van een lid van een gerechtsbestuur als berekeningsbasis in het kader van de terugtredingsregeling, die per 1 januari 2011 is toegevoegd aan artikel 3, tweede lid, maar bij nader inzien geacht moet worden het in artikel 2 geregelde onderwerp te betreffen, naar laatstvermeld artikel over te hevelen (onderdelen B en C).
Zoals hierboven al is toegelicht, bestaat het bestuur van een gerecht in de nieuwe situatie niet meer uit een voorzitter, ten hoogste vier of vijf andere rechterlijke leden, en een niet-rechterlijk lid met de titel directeur bedrijfsvoering, maar uit een voorzitter, een ander rechterlijk lid en een niet-rechterlijk lid zonder de titel directeur bedrijfsvoering. Deze onderdelen strekken ertoe in verband hiermee in verschillende artikelen datgene wat daarin was bepaald voor de directeur bedrijfsvoering op gelijke voet te laten gelden voor het niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur nieuwe stijl. Daarnaast wordt met de wijziging van artikel 8 verduidelijkt dat er in de nieuwe situatie naast de voorzitter maar één ander rechterlijk lid deel uitmaakt van het gerechtsbestuur. Bovendien wordt er met die wijziging in voorzien dat met het oog op de gewijzigde bezoldigingssystematiek voor rechterlijke leden van een gerechtsbestuur niet meer melding wordt gemaakt van de toelage die zij tot nu toe naast hun rechterlijk salaris ontvingen. Zie wat dit laatste betreft ook de toelichting op artikel II, onderdeel B.
Deze onderdelen bevatten enkele aanpassingen van de artikelen 9 tot en met 9c, waarin voor de leden van de gerechtsbesturen en van de Raad voor de rechtspraak de onkostenvergoeding wordt geregeld. Hiervoor is allereerst reden met het oog op de boventoegelichte introductie van een nieuw bestuursmodel bij de gerechten en in samenhang daarmee voor de gerechtshoven en de rechtbanken de afschaffing van het verplichte sectormodel vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart. In verband hiermee komt te gelden dat de in artikel 9, eerste lid, tot dusverre voor de sectorvoorzitters geregelde aanspraak op een onkostenvergoeding voortaan wordt geregeld voor degenen die in de nieuwe situatie als rechterlijk lid, niet zijnde voorzitter, deel uitmaken van een gerechtsbestuur. Met name omdat niet meer is gebleken van werkelijke verschillen in de onkosten die voor de rechterlijke leden van de verschillende gerechtsbesturen aan de vervulling van hun functie zijn verbonden, wordt met betrekking tot de hoogte van de onkostenvergoeding geen onderscheid meer gemaakt tussen de rechterlijke leden van een rechtbankbestuur en de rechterlijke leden van het bestuur van een ander gerecht. Ten tweede wordt uit een oogpunt van uniformering voortaan ook voor de niet-rechterlijke leden van de gerechtsbesturen, net als voor de rechterlijke leden van die besturen en alle leden van de Raad voor de rechtspraak, de aanspraak op een onkostenvergoeding specifiek in het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak geregeld. Voor de vaststelling in artikel 9, tweede lid, van de hoogte van de voor deze leden geldende onkostenvergoeding is, met het oog op de tot nu toe gemiddeld aan hen toegekende onkostenvergoedingen en gelet op het in vergelijking met rechterlijke leden van gerechtsbesturen niet noemenswaardig meer verschillen van de onkosten die voor niet-rechterlijke leden van diezelfde besturen verbonden zijn aan de functievervulling, aansluiting gezocht bij de hoogte zoals die in het eerste lid voor de rechterlijke leden van een gerechtsbestuur is vastgesteld. Met name ook in verband met het voorgaande is ervoor gekozen om in artikel 9, eerste en tweede lid, voor alle daarin genoemde bestuursfuncties de onkostenvergoedingshoogten te vermelden, zoals die met inachtneming van de in artikel 9b voorziene indexeringen inmiddels bedragen. Ten derde wordt aan artikel 9a een lid toegevoegd met dezelfde strekking als de hierboven toegelichte aanvulling van artikel 7 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, waarin de aanspraak op een onkostenvergoeding voor rechterlijke ambtenaren is geregeld. Ook hiervoor geldt dat bij het eerdere, in de toelichting op artikel I, onderdeel G, genoemde, besluit abusievelijk is verzuimd deze aanpassing door te voeren. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de artikelen over de onkostenvergoeding voor gerechtsbestuurders en leden van de Raad voor de rechtspraak op enkele punten redactioneel te verduidelijken. Zo wordt in artikel 9aa, eerste lid, verduidelijkt dat er geen aanspraak op een onkostenvergoeding is indien het aan de betrokken functionaris voor ten minste een maand verleende buitengewoon verlof zijn volledige arbeidsduur betreft, en wordt in artikel 9b buiten twijfel gesteld dat de hierin opgenomen mogelijkheid van indexering alleen betrekking heeft op de in de voorgaande artikelen geregelde onkostenvergoedingen.
Dit onderdeel strekt tot invoeging van een nieuw artikel 9ba. Met dit artikel wordt geregeld dat het bedrag van de toelage, waarop een rechterlijk lid van een gerechtsbestuur na afloop van zijn benoeming overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie naast het rechterlijk salaris aanspraak kan hebben, bepaald wordt door het verschil tussen dat salaris en het salaris behorende bij de bestuursfunctie die hij laatstelijk vervulde. Met name ook gelet op het onderscheid in salaris ingevolge artikel 1 tussen bestuursfuncties van verschillende gerechten wordt hiermee, ook voor de leden van de gerechtsbesturen van wie de benoeming met ingang van de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart van rechtswege eindigt, buiten twijfel gesteld hoe de in artikel 16 voormeld voorziene berekening van de toelage specifiek dient te geschieden.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in artikel 3 uit een oogpunt van flexibilisering te bepalen dat de hoogte van de zittingsvergoeding voor de buitengriffiers en de waarnemend griffiers voortaan niet meer bij algemene maatregel van bestuur maar bij ministeriële regeling wordt geregeld. Overigens wordt vanaf 1 januari 2011 in de praktijk, vooruitlopend op vastlegging daarvan in regelgeving, al een geactualiseerde, en daarmee hogere, vergoedingshoogte (€ 121,– per zitting) gehanteerd. Met het oog daarop wordt aan de in dit artikel vervatte wijzigingen terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 verleend.
Ingevolge de artikelen 137, tweede lid, en 137a, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie was het inmiddels al mogelijk dat rechterlijke ambtenaren in opleiding, in plaats van bij een arrondissementsparket, bij het landelijk parket of het functioneel parket werkzaam zijn. Vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart is daarnaast in artikel 138 vastgelegd dat rechterlijke ambtenaren in opleiding voortaan ook bij het nieuwe ressortsparket werkzaam kunnen zijn. In aansluiting hierop worden met dit artikel de artikelen 3, 21 en 22 in zoverre aangepast, dat hierin alsnog rekening ermee wordt gehouden dat rechterlijke ambtenaren in opleiding (een deel van) hun opleiding ook bij een ander parket dan een arrondissementsparket kunnen doorbrengen.
Dit artikel strekt ertoe in artikel 1 de verschillende verwijzingen naar de directeur bedrijfsvoering te vervangen door verwijzingen naar het niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur nieuwe stijl. Zie voor een nadere toelichting hierop het algemeen deel van deze toelichting alsook de toelichting op artikel II, onderdelen D, E, F, G en M.
Dit artikel behelst met name enkele aanpassingen van artikel 1, waarin voor rechterlijke ambtenaren de te voeren titulatuur is geregeld. Daarvoor is ten eerste reden in verband met het vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart bij het openbaar ministerie, zoals in het algemeen deel is toegelicht, introduceren van de functie van landelijk hoofdadvocaat-generaal en verdwijnen van de functies van fungerend hoofdofficier en plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal. Ten tweede is aanpassing nodig om een omissie, die is ontstaan als gevolg van de wijziging van dit artikel vanwege het Besluit van 17 december 2010 tot wijziging van onder meer het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere besluiten in verband met onder meer de herziening van de functie- en bezoldigingstructuur voor rechterlijke ambtenaren (Stb. 858), te herstellen. Bij die wijziging is met betrekking tot enkele van de bij de parketten voorkomende rechterlijke functies (hoofdadvocaat-generaal, etc.) abusievelijk verzuimd de voordien geldende toepasselijkheid van artikel 1 te laten voortduren. Dit wordt nu rechtgezet. Voorts wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 2, dat het ambtskostuum van rechterlijke ambtenaren mede regelt, enkele redactionele onvolkomenheden te herstellen.
Deze artikelen strekken er ten eerste toe enige aanpassingen in het Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem en het Reglement voor de ondernemingskamer door te voeren die nodig zijn met het oog op de wijzigingen in onder meer de Wet op de rechterlijke organisatie vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart. In eerstgenoemd reglement wordt, in lijn met de wijziging van artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie, een aantal artikelen, waaronder dat houdende de citeertitel, gewijzigd in verband met de samenvoeging van het gerechtshof te Arnhem met dat te Leeuwarden tot het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Voorts wordt in beide reglementen in verschillende artikelen de benaming van enkele andere gerechten (rechtbank en gerechtshof te ’s-Gravenhage, gerechtshof te Amsterdam) vervangen door de nieuwe benamingen van de betrokken gerechten (rechtbank en gerechtshof Den Haag, gerechtshof Amsterdam). Ten tweede wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de verwijzing in beide reglementen in de artikelen, waarin voor de deskundige niet-rechterlijke leden van de betrokken bijzondere kamers van de gerechten de vergoeding van reis- en verblijfkosten wordt geregeld, naar de van overeenkomstig toepassing zijnde regeling van deze vergoeding voor burgerlijke rijksambtenaren te actualiseren. Met de aangepaste verwijzing wordt nu gedoeld op het thans met betrekking tot deze vergoeding bepaalde bij of krachtens het Reisbesluit binnenland. Tenslotte wordt in beide reglementen de aanduiding van het ministerie in overeenstemming gebracht met de nieuwe benaming «Ministerie van Veiligheid en Justitie».
Zoals hierboven in toelichting op artikel I, onderdeel P, is aangegeven, wijzigt het salaris behorende bij de functies die zijn ingedeeld in salariscategorie 6. Voor enkele rechterlijke ambtenaren heeft dit mogelijkerwijs nadelige consequenties, te weten voor drie personen van wie de benoeming als fungerend hoofdofficier van justitie vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart van rechtswege wordt omgezet in een benoeming als plaatsvervangend hoofdofficier van justitie en voor wie wordt vastgesteld dat zij laatstvermeld ambt gaan vervullen bij een arrondissementsparket dat niet behoort tot de vier grote arrondissementsparketten. Indien zij namelijk direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart in het genot waren van het salaris dat als derde of vierde in de schaal behorende bij salariscategorie 6 was vermeld, zouden zij, uitgaand van het nieuwe vaste salaris dat bij diezelfde salariscategorie gaat behoren, in salaris er enigszins op achteruit gaan. Dit artikel strekt ertoe dit te voorkomen door te bepalen dat voornoemde betrokkenen voor zolang zij werkzaam zijn als plaatsvervangend hoofdofficier van justitie in het genot blijven van het salaris dat tot dusverre het maximum salaris behorende bij salariscategorie 6 was. In geval van toekomstige voor de gehele sector geldende salariswijzigingen zullen deze wijzigingen ook betrekking hebben op het ingevolge dit artikel voor voornoemde betrokkenen bepaalde salaris.
Ook deze overgangsrechtelijke bepaling houdt verband met de wijziging van de hoogte van het salaris behorende bij salariscategorie 6 (artikel I, onderdeel P, van dit besluit). Voor degenen die voor de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de herziening van de functie- en bezoldigingstructuur voor rechterlijke ambtenaren waren benoemd als coördinerend vice-president of vice-president van een gerechtshof, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, geldt dat hun benoeming op grond van artikel V van die wet van rechtswege is gewijzigd in een benoeming als senior raadsheer in het desbetreffende college. Op grond van het vierde lid van die bepaling zijn zij voor de bepaling van hun salaris ingedeeld in de in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vermelde categorie 6. De wijziging van salariscategorie 6 heeft voor deze personen mogelijkerwijs nadelige consequenties, namelijk indien zij direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart in het genot waren van het salaris dat als derde of vierde schaal behorende bij salariscategorie 6 was vermeld. Uitgaande van het nieuwe vaste salaris dat bij diezelfde salariscategorie gaat behoren, zouden zij er in salaris enigszins op achteruit gaan. Artikel X strekt ertoe dit te voorkomen door te bepalen dat betrokkenen, voor zolang zij werkzaam zijn als senior raadsheer in de genoemde colleges, in het genot blijven van het salaris dat tot dusverre het maximumsalaris behorende bij salariscategorie 6 was. In geval van toekomstige voor de gehele sector geldende salariswijzigingen zullen deze wijzigingen ook betrekking hebben op het ingevolge dit artikel voor voornoemde betrokkenen bepaalde salaris.
Deze overgangsrechtelijke bepaling strekt tot aanvulling van het eveneens met dit besluit ingevoerde nieuwe artikel 9ba van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak. Hiermee wordt verzekerd dat voor de personen, bedoeld in artikel 1, vijfde en zesde lid, van dat besluit, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, de toelage waarop zij recht hebben op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie niet lager uitvalt dan het bedrag waarop zij recht hebben of zouden hebben in de periode voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Deze personen genoten op grond van het oude artikel 1, vijfde en zesde lid, van het besluit een maandsalaris dat gelijk is aan het maximumsalaris behorende bij categorie 6. Door de wijziging van het salaris behorende bij categorie 6 (artikel I, onderdeel P, van dit besluit) zou zonder nadere regeling de toelage voor deze personen lager kunnen uitvallen. De regeling op grond van artikel XI geldt zowel voor personen die ingevolge van de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart van rechtswege hun benoeming als voorzitter of ander rechterlijk lid zagen beëindigen, als voor personen die reeds vóór de invoering van die wet in het genot waren van een toelage als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. In geval van toekomstige voor de gehele sector geldende salariswijzigingen zullen deze wijzigingen ook betrekking hebben op het ingevolge dit artikel voor voornoemde betrokkenen bepaalde salaris.
Dit besluit treedt tegelijk met de Wet herziening gerechtelijke kaart in werking. Zie de artikelsgewijze toelichting voor een toelichting op de terugwerkende kracht die aan artikel III wordt verleend.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-600.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.