Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 460 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 460 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 28 juni 2012, nr. WJZ/418596 (03824), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Gelet op artikel 11a.1, eerste, tweede, zesde en zevende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 augustus 2012, nr. W05.12.0226/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 11 september 2012, nr. WJZ/432890 (03824), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Wet op het voortgezet onderwijs;
Wet educatie en beroepsonderwijs;
voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10b van de WVO;
beroepsonderwijs als bedoeld in titel 2 van hoofdstuk 7 van de WEB;
agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de WEB;
scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de WEB;
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de WEB;
school als bedoeld in artikel 1 van de WVO;
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WVO respectievelijk artikel 1.1.1, onder w, van de WEB;
intrasectoraal programma als bedoeld in artikel 10b, vierde lid, onder c, of zevende lid, onder a, van de WVO;
intersectoraal programma als bedoeld in artikel 10b, vierde lid, onder c, of zevende lid, onder a, van de WVO;
Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2 2008–2013, zoals deze gold op 31 juli 2012;
experimentele leergang vmbo-opleiding mbo2 die op grond van artikel 4 voor bekostiging in aanmerking komt;
basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de WEB, voor zover het betreft de beroepsopleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, onder a, van die wet;
leerling die het onderwijs volgt aan de leergang vm2, verbonden aan een vmbo-school, of deelnemer die het onderwijs volgt aan de leergang vm2, verbonden aan een instelling.
Het doel van het experiment is te onderzoeken in hoeverre het inrichten van een leergang vm2 ertoe bijdraagt dat meer leerlingen een diploma van een opleiding mbo2 behalen en het aantal voortijdig schoolverlaters wordt teruggedrongen. De leergang vm2 is een opleiding naast de bestaande leerroutes in het vmbo en het beroepsonderwijs.
1. In afwijking van artikel 10b, tweede lid, eerste volzin, en tiende lid, van de WVO en artikel 7.2.2 van de WEB worden in de leergang vm2 het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo en de verwante opleiding mbo2 als een programmatisch geheel aangeboden aan leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg aan een vmbo-school op de vestiging van de vmbo-school of op een locatie van de instelling.
2. In afwijking van artikel 29, eerste lid, van de WVO zijn met betrekking tot het examen van de leergang vm2 de artikelen 7.4.1 tot en met 7.4.6, 7.4.8 en 7.5.1 tot en met 7.5.4 van de WEB van toepassing.
3. De leergang vm2 is bestemd voor leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b van de WVO, die naar het oordeel van het bevoegd gezag van de school dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag van de instelling, door het volgen van de leergang vm2 een grotere kans hebben het onderwijs te verlaten met een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de WEB.
4. Het bevoegd gezag verzorgt in aanvulling op artikel 10b, tweede lid, van de WVO in schooltijd een onderwijsprogramma dat in het eerste en tweede leerjaar van de leergang vm2, indien het programma voor voortgezet onderwijs leidend is, ten minste 1040 uren per leerjaar omvat en in het derde en vierde leerjaar van de leergang vm2, indien het programma voor beroepsonderwijs leidend is, in aanvulling op artikel 7.2.7, derde lid, van de WEB ten minste 850 uren per leerjaar omvat.
1. Met ingang van 1 augustus 2012 komt voor bekostiging voor een periode van onderscheidenlijk maximaal een jaar, maximaal twee jaar en maximaal drie jaar in aanmerking een leergang vm2 die met ingang van 1 augustus 2009, 1 augustus 2010 of 1 augustus 2011 was aangevangen als leergang vmbo-mbo2 op grond van de tijdelijke regeling en waarvan de cursusduur op 1 augustus 2012 nog niet is verstreken.
2. Onze Minister kan met ingang van 1 augustus 2012 tevens voor bekostiging voor een periode van maximaal vier jaar in aanmerking brengen een leergang vm2 die het vervolg is van een leergang vm2, bedoeld in artikel 5, lid 2a, aanhef, onderdelen a en b, van de tijdelijke regeling, nadat is vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden van dit besluit.
3. Onze Minister kan met ingang van 1 augustus 2013 tevens voor bekostiging voor een periode van maximaal vier jaar in aanmerking brengen een leergang vm2 die het vervolg is van een leergang vm2, bedoeld in artikel 5, lid 2c, aanhef, onderdelen a en c, van de tijdelijke regeling, nadat is vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden van dit besluit.
4. Voorwaarden voor bekostiging op grond van het eerste, tweede en derde lid zijn dat:
a. de leergang wordt verzorgd door een zelfde team van vmbo- en mbo-docenten dat de leerling voor de volledige duur van de leergang vm2 begeleidt;
b. de leergang zodanig is ingericht dat de leerling het diploma van de opleiding mbo2 behaalt binnen de studieduur van maximaal vier schooljaren.
5. In aanvulling op artikel 10b van de WVO en artikel 7.2.7 van de WEB geldt dat de leergang vm2 zodanig wordt verzorgd dat de leerling geen nadelige gevolgen ondervindt van het experimentele karakter van de leergang vm2.
6. In afwijking van artikel 7.2.7 van de WEB stelt het bevoegd gezag van een school of een instelling de leerling, indien deze naar verwachting de leergang vm2 niet met succes zal afronden, in staat het diploma vmbo, het diploma van een assistentopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a, van de WEB, of het diploma van een opleiding mbo2 te behalen, passend bij het naar het oordeel van het bevoegd gezag bereikte onderwijsniveau en de leeftijd van de leerling.
7. In aanvulling op artikel 10b van de WVO en artikel 7.2.7 van de WEB ontvangt de leerling gedurende de opleiding adequate loopbaanoriëntatie en begeleiding.
8. De leergang vm2 wordt, in afwijking van artikel 10b van de WVO en artikel 7.1.2 van de WEB, verzorgd aan een school of een instelling.
9. In afwijking van artikel 10b van de WVO en artikel 7.1.2 van de WEB geldt als voorwaarde voor de bekostiging van de leergang vm2 een samenwerkingsovereenkomst tussen de school en de instelling die in elk geval inhoudt:
a. welke opleiding of opleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2 van de WEB die door de instelling worden verzorgd en welke afdeling, welk intrasectoraal of intersectoraal programma van de vmbo-school in de samenwerking zijn opgenomen;
b. de locatie of vestiging waar de leergang vm2 zal worden verzorgd;
c. de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen partijen en de organisatorische inrichting van de leergang vm2;
d. een overzicht van de wijze waarop de bekostiging wordt besteedt.
10. Indien de leergang vm2 wordt verzorgd aan een agrarisch opleidingscentrum of een verticale scholengemeenschap, voorziet het bevoegd gezag van die instelling, in afwijking van artikel 10b van de WVO en artikel 7.1.2. van de WEB, in een interne regeling over de wijze waarop het project wordt uitgevoerd. Het negende lid is van overeenkomstige toepassing op de interne regeling.
1. De bekostiging van de leergang vm2 op een school of een instelling, die met ingang van 1 augustus 2009 is aangevangen, bestaat, in afwijking van titel II van hoofdstuk 2 van de WEB en de artikelen 77 tot en met 106 van de WVO, per bevoegd gezag van een school of een instelling aan welke op grond van artikel 8, tweede lid, van de tijdelijke regeling subsidie is verstrekt, uit een bedrag van € 8.500,– per leerling, tot ten hoogste het aantal leerlingen vermeld in de beschikking, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de tijdelijke regeling, en eindigt met ingang van 1 augustus 2013.
2. Het bedrag per leerling, bedoeld in het eerste lid, wordt aan het bevoegd gezag van een school of een instelling verstrekt voor de leerling die deelneemt aan de leergang vm2, daadwerkelijk schoolgaand is en voor de leergang vm2 is geregistreerd in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht.
3. Indien de leerling aan een leergang vm2, die is aangevangen met ingang van 1 augustus 2009, vóór 1 oktober 2012 het diploma van een opleiding mbo2 behaalt, verstrekt Onze Minister ambtshalve een diplomabonus van ten hoogste € 8.500,– per uitgereikt diploma vóór 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarin het diploma is behaald aan het bevoegd gezag van een vmbo-school, die op grond van de WVO wordt bekostigd en die op basis van een samenwerkingsovereenkomst samenwerkt met een instelling of het bevoegd gezag van een instelling die op grond van de WEB wordt bekostigd en die op basis van een samenwerkingsovereenkomst samenwerkt met tenminste één vmbo-school aan wie op grond van artikel 8, tweede lid, van de tijdelijke regeling subsidie is verstrekt. Het bevoegd gezag komt alleen in aanmerking voor een diplomabonus voor een diploma behaald door een leerling die daadwerkelijk is gestart en is ingeschreven aan de leergang vm2 met ingang van 1 augustus 2009.
4. Artikel 77a van de WVO is van overeenkomstige toepassing alsmede de aanvullende bekostiging, bedoeld in artikel 89, eerste lid, van de WVO, uitsluitend voor zover het betreft de aanvullende bekostiging, bedoeld in de Regeling Leerplusarrangement VO en Nieuwkomers VO.
5. Per leerling wordt op grond van artikel 7 van de Regeling aanpassing 2011 en bekostiging exploitatiekosten voortgezet onderwijs voor kalenderjaar 2012 een bedrag van € 321,50 voor lesmateriaal betaalbaar gesteld.
6. Op grond van de gegevens, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, en artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling gegevens bron, met betrekking tot het aantal leerlingen van leergangen vm2 die zijn gestart met ingang van 1 augustus 2009, vergelijkt Onze Minister het aantal leerlingen dat op 1 oktober van elk jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft als daadwerkelijk schoolgaand staat ingeschreven aan de leergang vm2 met het aantal leerlingen waarvoor subsidie op grond van artikel 8 van de tijdelijke regeling is verstrekt.
7. Indien het aantal leerlingen dat als daadwerkelijk schoolgaand aan de leergang vm2 is ingeschreven, lager is dan het aantal leerlingen, bedoeld in de beschikking op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de tijdelijke regeling, wordt dit aantal leerlingen verlaagd en de hoogte van het bedrag van de bekostiging aan dit aantal leerlingen aangepast.
8. Indien ten aanzien van het bevoegd gezag van een school of een instelling op grond van artikel 8 van de tijdelijke regeling meer dan één project op dezelfde vestiging is toegewezen, wordt het zesde lid niet meer toegepast ten aanzien van de leerlingen die gedurende de looptijd van de leergang vm2 overstappen naar een andere leergang vm2 van deze aanvrager op deze vestiging. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat door toepassing van de eerste volzin het totale aantal leerlingen dat aan beide leergangen deelneemt, niet groter is dan het aantal leerlingen dat in de beschikkingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, van de tijdelijke regeling voor deze leergangen is vermeld.
Voor bekostiging van de diplomabonus voor leergangen vm2, bedoeld in artikel 5, derde lid, is ten hoogste € 1.700.000,– beschikbaar.
Ten aanzien van de leergang vm2, die met ingang van 1 augustus 2010 en 1 augustus 2011 is aangevangen en het vervolg is van een leergang vm2 die met ingang van 1 augustus 2008 respectievelijk 1 augustus 2009 was aangevangen op een school of instelling, niet zijnde een agrarisch opleidingscentrum, zijn, in afwijking van titel II van hoofdstuk 2 van de WEB, van toepassing de artikelen 77 tot en met 106 van de WVO, met dien verstande dat de leerling die deelneemt aan de leergang vm2 en daadwerkelijk schoolgaand is voor de toepassing van de artikelen 77 tot en met 106 van de WVO als leerling wordt aangemerkt die is ingeschreven voor de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de WVO.
Ten aanzien van de leergang vm2, die met ingang van 1 augustus 2010 en 1 augustus 2011 is aangevangen en het vervolg is van een leergang vm2 die met ingang van 1 augustus 2008 respectievelijk 1 augustus 2009 was aangevangen op een agrarisch opleidingscentrum, is, in afwijking van de artikelen 77 tot en met 106 van de WVO, titel II van hoofdstuk 2 van de WEB van toepassing, met dien verstande dat de leerling die deelneemt aan de leergang vm2 en daadwerkelijk schoolgaand is voor de toepassing van titel II van hoofdstuk 2 van de WEB wordt aangemerkt als deelnemer die is ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de WEB.
Op de samenwerking in het kader van de leergang vm2 is het bepaalde bij en krachtens de WVO van toepassing, voor zover daarvan niet wordt afgeweken op grond van dit besluit.
De met het experiment leergang vm2 beoogde effecten worden geëvalueerd aan de hand van de criteria van doelmatigheid en doeltreffendheid op grond van een monitoronderzoek en een verklarende evaluatie, waarbij wordt geëvalueerd welke mechanismen welke effecten hebben.
In afwijking van artikel 1.1 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten:
1. wordt onder «beroepsonderwijs» tevens verstaan de leergang vm2, bedoeld in artikel 1 van dit besluit;
2. wordt onder «leerling» tevens verstaan een leerling aan de leergang vm2, bedoeld in artikel 1 van dit besluit;
3. wordt onder «onderbouw» tevens verstaan de leergang vm2, bedoeld in artikel 1 van dit besluit vm2.
In afwijking van artikel 1 van de Les- en cursusgeldwet omvat artikel 1, onderdeel e, tevens de leergang vm2, bedoeld in artikel 1 van dit besluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 17 september 2012
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen
Uitgegeven de twaalfde oktober 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Dit besluit berust op het experimenteerartikel 11a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en regelt de mogelijkheid van experimenten die de basisberoepsgerichte leerweg van het voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en de basisberoepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) beter op elkaar afstemmen.
Deze nota van toelichting is tot stand gekomen mede namens de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.
De regering acht het bevorderen van doorlopende leerlijnen tussen vmbo en mbo van groot belang. Door intensievere samenwerking tussen vmbo en mbo wordt voortijdig schoolverlaten tegengegaan en kan de doelmatigheid van het onderwijs vergroot worden. In de sfeer van de wetgeving zijn in de afgelopen jaren op dit vlak al enkele maatregelen getroffen:
a. de invoering van leer-werktrajecten vanaf eind 2003 in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) (artikelen 10b1 e.v.); deze vergroten de kans op het behalen van het vmbo-diploma omdat het voor een groep leerlingen een passende leerroute is door de combinatie van binnenschools en buitenschools leren en bevorderen daarmee ook de doorstroming naar een mbo-opleiding (Stb. 2003, 292);
b. de samenwerkingsconstructies VO-BVE, met ingang van 2006 geregeld in de WVO en de WEB; deze vergroten de kans op het behalen van een vo-diploma, onder meer door meer maatwerk door de vmbo-school en mbo-instelling voor zogenoemde «risicoleerlingen» (Stb. 2005, 512);
c. de experimenten met de assistentopleiding in het vmbo. Deze experimenten zijn per 1 augustus 2008 gestart op grond van een tijdelijke beleidsregel, en vanaf 1 augustus 2010 wettelijk mogelijk gemaakt (Stb. 2009, 289). Door deze maatregel kunnen vmbo-leerlingen langer op hun vmbo-school blijven en deze afronden met een mbo niveau 1 diploma, om zo beter voorbereid door te stromen naar een vervolgopleiding in het mbo.
Daarnaast hebben een aantal onderzoeken plaatsgevonden:
a. monitoring van de huidige experimenten vm2 sinds 2008, het experiment waarin de leerjaren drie en vier van de opleiding basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo (hierna vmbo-bb) worden geïntegreerd met de basisberoepsopleiding van het mbo (hierna: mbo2). In de monitor is extra aandacht voor de inventarisatie van programmatische en organisatorische knelpunten, die input leveren voor samenwerking vmbo-mbo in het algemeen en besluitvorming over vm2 in het bijzonder. De monitor loopt nog tot 2013, als het experiment vm2 wordt afgerond. Dan volgt ook de eindevaluatie vm2;
b. start van het onderzoek naar mogelijkheden voor «Sleutelexperimenten», waarin geselecteerde, samenwerkende onderwijsinstellingen (po/vo/bve/ho) in krimpgebieden (Zeeuws Vlaanderen, Zuid Limburg en Noordoost Groningen) bevraagd worden over de wensen om een bepaald – betaalbaar – onderwijsaanbod overeind te kunnen houden;
c. monitoring van het experiment «groen lyceum» bij drie agrarische opleidingscentra (AOC’s) (EL&I). Dit betreft een versnelde leerweg naar HBO via vmbo en mbo.
Deze ingrepen illustreren de grote en blijvende behoefte aan ruimte in de WVO en de WEB om maatwerk te leveren, overgangen vloeiend te maken en programma’s waar nodig met elkaar te vervlechten. Een ruimte die tot nu toe steeds van geval tot geval is geboden, door afzonderlijke ingrepen in de wettelijke systemen, meestal nadat eerst is geëxperimenteerd op grond van een tijdelijke ministeriële regeling of een tijdelijke beleidsregel. Door opneming van de artikelen 118t in de WVO en 11a.1 in de WEB is echter een duurzamer experimenteerkader beschikbaar gekomen.
Jongeren met een diploma hebben twee keer zoveel kans op een baan dan jongeren zonder diploma. De Rijksoverheid wil daarom dat meer jongeren een startkwalificatie halen, dit is het minimale onderwijsniveau dat nodig is om een baan te vinden. Het gaat dan om een diploma havo, vwo of mbo niveau 2. Een vmbo-diploma geeft toegang tot het mbo, maar is géén startkwalificatie.
De leerling in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo (vmbo-bb) heeft vaak moeite met theoretisch gericht leren en heeft meer behoefte aan een praktische benadering dan het huidige onderwijs kan bieden. Daarnaast heeft een grootdeel van de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg een lwoo-indicatie (leerwegondersteunend onderwijs). Leerlingen met deze indicatie hebben extra zorg of begeleiding nodig. De school verzorgt voor deze leerling zorg en steun op maat. Zo krijgen deze leerlingen les van een klein team van docenten, waarbij zij kunnen kiezen voor een meer persoonlijke en praktische benadering. De meeste vmbo-leerlingen halen hun diploma via het reguliere vmbo-onderwijs, echter bij de overstap naar het mbo valt een aanzienlijk aantal leerlingen uit. Het betreft met name de leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg. Een betere afstemming tussen de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo en de basisberoepsopleiding van het mbo kan voor deze leerlingen een uitkomst bieden.
Vanaf 1 augustus 2008 kunnen vo-scholen en mbo-instellingen gezamenlijk de leergang vm2 aanbieden op basis van de Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2 2008–2013 (Stcrt. 2008, 111) (hierna: tijdelijke regeling). De tijdelijke regeling is inmiddels gewijzigd bij regeling van 6 december 2008 (Stcrt. 2008, 234), op 14 juli 2010 (Stcrt. 2010, 10869) en op 27 juni 2011 (Stcrt. 2011, 11873). In deze nieuwe leergang vm2 worden de leerjaren drie en vier van de opleiding basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo (hierna: vmbo-bb) geïntegreerd met de basisberoepsopleiding van het mbo (hierna: mbo2).
Doel van dit experiment is dat meer leerlingen voor wie de overgang van vmbo-bb naar mbo2 problematisch is, hun startkwalificatie halen op mbo niveau 2. Hiertoe wordt in het experiment aan leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo één geïntegreerde leergang vmbo-bb en mbo2 (hierna: leergang vm2) aangeboden. Met een startkwalificatie op zak vergroten deze leerlingen hun kansen op een goede loopbaan.
De leerjaren drie en vier van de opleiding vmbo-basisberoepsgerichte leerweg worden samengevoegd met mbo2. Er ontstaat daardoor één nieuwe leergang vm2, waarbij leerlingen gedurende de leergang geen fysieke overstap naar een andere school of instelling maken. Ze krijgen op één locatie of vestiging les, met één pedagogisch-didactische aanpak, met een bekend team vo-leraren en mbo-docenten. Dat geeft de leerlingen een duidelijke structuur. Met het experiment vm2 willen we onderzoeken, of met deze aanpak de kans wordt vergroot, dat leerlingen een diploma mbo2 halen. Eerder hebben we met de experimenten met de assistentopleiding in het vmbo ervaring opgedaan (zie paragraaf 2c), waarbij is gebleken dat een groep leerlingen er baat bij heeft langer op de vmbo-school te kunnen verblijven. Het einddoel van deze leergang vm2 is het diploma mbo op niveau 2. Het behalen van het mbo2 diploma biedt de leerlingen tegelijkertijd een startkwalificatie, het minimaal vereiste opleidingsniveau om goed mee uit de voeten te kunnen op de arbeidsmarkt. Het vmbo-programma is in deze leergang niet leidend en het vmbo-examen is geen verplicht onderdeel van de leergang vm2. Voorwaarde aan de leergang vm2 is, dat de vmbo-school en bve-instelling goed communiceren richting ouders en leerlingen over de mogelijkheden van vm2 en de voorwaarden van deelname aan het experiment. Het kan echter gebeuren, dat een leerling toch een andere opleiding wil volgen of dreigt uit te vallen uit de leergang vm2. In dat geval, moet er een terugvalgarantie voor leerlingen zijn waarin ze worden begeleid naar een traject dat leidt tot een vmbo- of een mbo-diploma, passend bij het naar het oordeel van het bevoegd gezag bereikte onderwijsniveau en de leeftijd van de leerling. Afspraken over de terugvaloptie zijn een verplicht onderdeel in de samenwerkingsovereenkomst tussen de vmbo-school en bve-instelling.
In het schooljaar 2008–2009 is – na instemming van de Eerste en Tweede Kamer – gestart met een eerste cohort van experimenten vm2. De juridische basis voor deze experimenten is vormgegeven in de tijdelijke regeling die onder andere gebaseerd is op artikel 3, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies. Deze juridische grondslag biedt de minister in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid subsidie te verstrekken in afwijking van onder meer de WVO en de WEB onder meer onder voorwaarde dat de subsidieverstrekking van tijdelijke aard is en vooruitloopt op de totstandkoming van wetgeving ter zake. De tijdelijke regeling, gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies vervalt met ingang van 1 augustus 2012. In de tijdelijke regeling zelf is geregeld dat deze uiterlijk vervalt met ingang van 1 augustus 2012. Onderhavig besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2012 en geldt vanaf dat moment als basis voor alle experimenten leergang vm2, dus ook de experimenten die zijn gestart op grond van de tijdelijke regeling. Aanvragen die op grond van artikel 8, eerste lid, van de tijdelijke regeling zijn goedgekeurd door de minister, zijn gestart met een leergang vm2. Uitgangspunt is een kwalitatief goede leergang vm2, die de leerling in staat stelt het diploma van de mbo2 opleiding te behalen.
Tot de subsidievoorwaarden van deze regeling behoort een jaarlijkse monitor. Afhankelijk van de resultaten van die monitor wordt bekeken of de leergang vm2 een meer structurele oplossing kan bieden voor de problematische overgang vmbo-mbo voor de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Een positief resultaat van de experimenten vm2 legt een basis voor een «evidence based» besluit over de toekomst van samenwerking tussen vmbo en mbo, en brengt mogelijk aanpassingen in wet- en regelgeving met zich mee.
De experimentscholen die aan het eerste en/of tweede cohort deelnemen hebben investeringen gedaan voor de ontwikkeling van de experimenten vm2.
De investering ligt vooral in de organisatie van de school/instelling ten behoeve van het vormgeven van het eerste of tweede cohort leergang vm2.
De Ministers van OCW en EL&I hebben vanaf het begin aangegeven, dat besluitvorming over een mogelijk structureel karakter van het experiment plaatsvindt op basis van de resultaten van deze beide cohorten. Dat betekent, dat niet eerder dan 2013 als de evaluatie van beide cohorten leergang vm2 is afgerond, duidelijkheid bestaat over de toekomst van experimenten vm2.
Om de continuïteit voor de scholen die deelnemen aan de experimenten vm2 (hierna: vm2-scholen) te bewaken en recht te doen aan de investeringen van scholen en instellingen, is besloten dat de reeds deelnemende vm2-scholen volgende cohorten mogen starten (de zogenaamde «borgingscohorten»).
Met het mogelijk maken van de borgingscohorten wordt geen structurele invoering van de leergang vm2 beoogd. De leergang vm2 blijft immers een experiment, dat tijdelijk is verlengd met twee borgingscohorten voor de schooljaren 2010–2011 en 2011–2012 en de mogelijkheid bestaat om de verlenging ook open te stellen voor de schooljaren 2012–2013 en 2013–2014. De ervaringen met deze borgingscohorten en de ontwikkeling die vm2-scholen daarin doormaken, worden betrokken bij het reeds lopende monitoronderzoek experimenten vm2. Met name de informatie over planvorming, implementatie en doorontwikkeling van de leergang vm2 in het borgingscohort is interessante informatie die bij het besluitvormingsproces over de uitkomsten van het experimenten vm2 betrokken wordt.
De experimenten moeten verbonden zijn aan hetzij een school voor vo dan wel aan een mbo-instelling. In de praktijk blijkt dat experimenten uitsluitend verbonden zijn aan vo-scholen. Uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een samenwerkingsovereenkomst tussen de vmbo school en de samenwerkende mbo-instelling. In geval van een bevoegd gezag dat zowel een vo-school als een mbo-instelling onder zich heeft of in geval van een scholengemeenschap regionaal opleidingscentrum (ROC) dan wel een AOC-school voor voortgezet onderwijs geldt het vereiste van een samenwerkingsovereenkomst niet. Er is dan een ondertekende interne regeling, waarin hetzelfde wordt geregeld als de samenwerkingsovereenkomst. In de samenwerkingsovereenkomst of de interne regeling moet worden beschreven ten aanzien van de leergang vm2 hoe het traject vorm wordt gegeven door het vo en mbo. Het gaat om noodzakelijke uitvoeringsafspraken, zoals de (verdeling van de) financiën en de inzet van de docenten.
In het geval de vo-school de experimenten vm2 aanbiedt, zijn de inrichtings- en examenvoorschriften van het voortgezet onderwijs niet van toepassing. De vo-school dient met de leergang vm2 te voldoen aan de wettelijke vereisten van een diploma van de opleiding mbo2, zoals geregeld in de WEB. De leerlingen worden ingeschreven als vo-leerlingen, maar worden aangemerkt als leerling leergang vm2. Voor leerlingen die aan het experiment deelnemen in het eerste en tweede cohort wordt geen vergoeding verstrekt gebaseerd op of afgeleid van het Bekostigingsbesluit W.V.O. Het experiment valt niet binnen het Bekostigingsbesluit W.V.O. maar kent een eigenstandige bekostiging waarvoor specifieke voorschriften gelden, onder meer ten aanzien van de hoogte van de bekostiging, de nadere invulling van de beroepspraktijkvorming, de wijze van examinering en de voorwaarden waaraan eventuele aanvragen moeten voldoen, die in een apart besluit nader worden uitgewerkt.
Er zijn echter drie uitzonderingen:
1. de leerlinggebonden financiering (LGF), aangezien het hier een aparte subsidie betreft, is deze van toepassing op leerlingen die deelnemen aan het experiment vm2;
2. daarnaast is aanvullend de subsidie betreffende de gratis schoolboeken op de leerlingen in het experiment van toepassing;
3. als laatste kan de experimentsubsidie aangevuld worden, indien van toepassing, met de aanvullende personele bekostiging voor het Leerplusarrangement.
Voor andere aanvullende bekostiging komt de leergang vm2 niet in aanmerking.
Het vaste bedrag per leerling wordt per beschikking aan de vo-school beschikbaar gesteld.
In het geval de vo-school de experimenten vm2 aanbiedt, zijn de inrichtings- en examenvoorschriften van het voortgezet onderwijs niet van toepassing. De vo-school dient met de leergang vm2 te voldoen aan de wettelijke vereisten van een diploma van de opleiding mbo2, zoals geregeld in de WEB. De leerlingen worden ingeschreven als vo-leerlingen, in de basisberoepsgerichte leerweg maar worden aangemerkt als leerling leergang vm2. Voor leerlingen die aan het experiment deelnemen in het borgingscohort, geldt dat de leerling wordt bekostigd als een reguliere vmbo leerling (met of zonder LWOO). Aangezien de experimenten in de borgingscohorten allemaal verbonden zijn aan een vo-school, waarbij de bve-instelling de samenwerkende partner is, is het bekostigingskader voortgezet onderwijs leidend.
Diploma |
Mbo2 diploma |
---|---|
Leerlinggebonden financiering |
Leerlingen kunnen aanspraak maken op leerlinggebonden financiering (LGF). |
Gratis Schoolboeken |
De wettelijke bepaling uit de WVO betreffende de gratis schoolboeken op leerlingen in het experiment is van toepassing verklaard. |
Bekostiging/ andere subsidies |
Voor leerlingen die aan het experiment deelnemen wordt geen vergoeding verstrekt gebaseerd op of afgeleid van het Bekostigingsbesluit W.V.O. of Uitvoeringsbesluit WEB (het gaat hier om de maatstaven van de rijksbijdrage zoals input, VOA, verdeling gelden innovatieregeling en stageregeling en output). Het experiment valt niet binnen het Bekostigingsbesluit W.V.O. of het Uitvoeringsbesluit WEB maar betreft een eigenstandige bekostiging. |
Subsidiebedrag |
Voor de leerlingen in het experiment in het eerste en tweede cohort geldt op grond van de tijdelijke regeling een vast bedrag van € 8.816,– per leerling. Voor de leerlingen in het experiment in het eerste en tweede borgingscohort, geldt een subsidie die overeenkomt met het bedrag van de reguliere bekostiging per leerling van de vmbo-school (met of zonder LWOO). |
Doorstroming |
Doorstroming naar niveau 3 mbo |
Duur leergang |
Ten hoogste vier jaar |
School en les- en cursusgeld |
Ouders/leerlingen betalen geen schoolgeld. Voor leerlingen ouder dan 18 jaar hoeft ook geen les- en cursusgeld betaald te worden. |
Onderwijstijd |
Daar waar het programma van de leergang meer dan 50% van het vo-programma omvat, geldt dat het leerjaar ten minste 1040 uren per leerjaar omvat. Daar waar het programma van de leergang meer dan 50% van het mbo-programma omvat, geldt dat het leerjaar tenminste 850 uren per leerjaar omvat. |
Inschrijving van de leerling |
De leerling dient te worden ingeschreven (bij de VO school) met de daarvoor bestemde elementcodes horende bij de experimentele leergang. |
Deelname Vmbo-examen |
Leerling kan aan de vo-school deelnemen aan het vmbo-examen. |
Deelname Mbo-examen |
De leerling wordt als extraneus aan het mbo ingeschreven, waarbij de examinering valt onder de verantwoordelijkheid van de mbo-instelling waarmee de vo-school samenwerkt. |
Buitenschoolspraktijk gedeelte |
Het vmbo kent geen maximum aantal uren stage. Voor de beroepsopleidende leerweg niveau 2 geldt 20% tot 60% van de onderwijstijd als stage in te vullen |
Klachtenregeling |
Een leerling gaat met zijn klachten naar de vo-school waar hij de leergang volgt. De klachtenregeling van de vo-school is leidend |
Het starten met de geïntegreerde leergang vm2 heeft voor leerlingen en de scholen/instellingen gevolgen. Hieronder wordt daar dieper op ingegaan.
Als de leerling de leergang vm2 volgt, dan hoeft de leerling na het vmbo niet de overstap te maken naar een nieuwe instelling. De leerling blijft les houden op één locatie of vestiging, met één pedagogisch-didactische aanpak, met een bekend team vo-leraren en mbo-docenten. De leergang vm2 heeft als einddoel het halen van een mbo 2 diploma. Voor de leerling betekent dit dat vanaf het moment dat de leerling start met de leergang vm2 er toegewerkt wordt naar het behalen van een mbo 2 diploma. De leerling is niet verplicht het vmbo-eindexamen te doen. Het vmbo-examenprogramma hoeft dan in dit geval ook niet leidend te zijn. De verwachting is dat deze leerling, die in het reguliere traject mogelijk geen mbo2 diploma zou halen, binnen experimenten vm2 een mbo2 diploma kan halen.
Leerlingen die worden ingeschreven in het vo, en deelnemen aan de leergang vm2 worden aangemeld op de vm2 elementcodes die voor dit experiment voor het eerste en tweede cohort zijn vastgesteld.
Leerlingen die worden ingeschreven in het vo, en deelnemen aan de leergang vm2, wordt ingeschreven in de basisberoepsgerichte leerweg, op de vm2 elementcodes die voor het experiment voor het borgingscohorten zijn vastgesteld.
De geïntegreerde leerweg kan zowel op een vo-vestiging als op een mbo-locatie worden gegeven. De school en de instelling maken gezamenlijk die keuze in de aanvraag voor het experiment. Deze keuze van locatie of vestiging geldt voor de gehele duur van het experiment, maximaal 4 jaar. In de praktijk blijkt dat experimenten vm2 uitsluitend verbonden zijn aan vo-scholen. In het geval de leerling ingeschreven wordt op de vo-school, krijgt de leerling les op een vo-locatie of vestiging, vanaf het eerste jaar van de leergang vm2 tot en met het behalen van het mbo-diploma. De leerling hoeft daarmee geen overstap te maken naar een andere locatie of vestiging. Ook blijven de docenten voor de leerlingen gelijk.
Het aanbieden van de leerweg vm2 aan leerlingen heeft voor de scholen en instellingen ook gevolgen. Op de eerste plaats kan er direct worden toegewerkt naar het mbo-2 diploma. Het onderwijsprogramma (en dan met name het examenprogramma) van het vmbo is niet langer leidend in deze leergang en het vmbo-examen is niet verplicht. Dit geeft de school en de instelling de mogelijkheid om de vo- en mbo-onderdelen van het onderwijsprogramma beter op elkaar af te stemmen en in elkaar te schuiven.
De vo-school die, samen met zijn mbo partner, het onderwijs aan de leerling aanbiedt, schrijft de leerling in en ontvangt de subsidie van € 8.816,– voor de leerling. Voor de experimenten die erin slagen binnen 3 jaar een mbo2 diploma uit te kunnen reiken aan de leerlingen, is er een diplomabonus van maximaal € 8.500,–. De leerling blijft gedurende de hele leergang ingeschreven staan bij de vo-school waaraan het experiment is toegewezen. De school en de instelling maken zelf afspraken over de verdeling van de subsidie gedurende het hele traject. Experimenten vm2, eerste en tweede cohort, vallen niet onder de bekostigingsregels die in de vo-sector gelden. Dit betekent dat voor de bekostiging van de experimenten vm2, eerste en tweede cohort, geen aanspraak gemaakt kan worden op de reguliere bekostiging en dat er ook geen aanspraak gemaakt kan worden op aanvullende bekostiging. Uitzonderingen hierop vormen de leerlinggebonden financiering, de gratis schoolboeken en voor experimenten die aan een vo-school worden vormgegeven tevens de aanspraak op de leerplusarrangementen (zie ook paragraaf 4). Voor het experiment gelden hiermee specifieke bekostigingsvoorwaarden.
De vo-school die het onderwijs aan de leerling aanbiedt, schrijft de leerling in de basisberoepsgerichte leerweg, onder de leergang vm2, en ontvangt de bekostiging voor de leerling. De leerling blijft gedurende de hele leergang vm2 ingeschreven staan bij de vo-school waaraan het experiment is toegewezen. De school en de instelling maken zelf afspraken over de verdeling van de subsidie gedurende het hele traject, neergelegd in de samenwerkingsovereenkomst.
Voor de borgingscohorten geldt dat de leerlingen bekostigd worden als reguliere leerlingen (met of zonder LWOO). Aangezien de experimenten vm2 allemaal verbonden zijn aan hetzij een vo-school – het ROC is dan de samenwerkingspartner – hetzij aan een vbo-school binnen een AOC, is het bekostigingskader voortgezet onderwijs leidend. De diplomabonus, die voor de experimenten vm2 in het eerste en tweede cohort binnen 3 jaar te behalen was, vervalt voor de scholen in de borgingscohorten. De BVE-instelling respectievelijk het MBO binnen het AOC, ontvangt voor een diploma mbo-niveau 2 de reguliere outputbekostiging, ongeacht of dit diploma is behaald in experimenten vm2 of regulier. De bekostiging voor alle leerlingen van de borgingscohorten wordt vastgesteld conform de rekenregels voor bekostiging bij en krachtens het Bekostigingsbesluit WVO en het Uitvoeringsbesluit WEB wat betreft een AOC.
Wanneer de leerling het onderwijsprogramma aan de leergang vm2 heeft afgerond, wordt deze in de gelegenheid gesteld het mbo-2 examen af te leggen. Omdat het experiment verbonden is aan de vo-school moet de leerling als extraneus ingeschreven worden aan de mbo-instelling. De leerling doet onder verantwoordelijkheid van de mbo-instelling het examen. Als het traject succesvol afgerond wordt, ontvangt de leerling een volwaardig mbo-2 diploma, met recht om door te stromen naar een niveau 3 opleiding in het mbo. De mbo-instelling ontvangt voor de leerling in het eerste en tweede cohort geen diploma vergoeding. Voor de leerling in het borgingscohort, ontvangt de mbo-instelling wel een diploma vergoeding.
Indien in de loop van de leergang vm2 blijkt dat de leerling naar verwachting de leergang niet met succes zal kunnen afronden, wordt de leerling in de gelegenheid gesteld hetzij het vmbo examen hetzij het mbo-1 examen af te leggen, passend bij het naar het oordeel van het bevoegd gezag bereikte onderwijsniveau en de leeftijd van de leerling.
Uitgangspunt bij het inrichten van de experimenten vm2 is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de wet- en regelgeving, zoals die geldt voor de vo-school respectievelijk de mbo-instelling, waaraan het project verbonden is. Op die manier wordt zoveel mogelijk rechtsongelijkheid voorkomen met de overige leerlingen/ deelnemers aan deze onderwijsinstellingen. Dit betreft dan met name aspecten als lesgeldheffing, aanspraak op studiefinanciering en de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten
Voor leerlingen die een leergang vm2 volgen verbonden aan een vo-school, geldt dat zij geen aanspraak kunnen maken op studiefinanciering, omdat zij niet lesgeldplichtig zijn.
De afwijkingen die dit besluit bevat in relatie tot de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) hebben betrekking op hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van die wet. In hoofdstuk 4 van de WTOS wordt de tegemoetkoming geregeld voor scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder en in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). Door de afwijking in dit besluit is deze tegemoetkoming ook van toepassing op leerlingen aan een leergang vm2 verbonden aan een vo-school van 18 jaar en ouder.
DUO ziet geen gevolgen voor de uitvoering. DUO voert de tijdelijke regeling uit vanaf augustus 2008. De tijdelijke regeling is in samenspraak met scholen en instellingen tot stand gekomen. Onderhavig besluit verandert niets aan de huidige uitvoeringspraktijk. De belangrijkste aanpassing in de uitvoering ten opzichte van de tijdelijke regeling, betreft de ambtshalve toekenning van de diplomabonus om de administratieve last van de school te verminderen. Dit hebben we op advies van DUO overgenomen.
De Inspectie van het Onderwijs is bekend met de experimenten vm2 en neemt de experimenten vm2 mee in haar risicogericht toezicht.
Het Ministerie van OCW voorziet geen grote gevolgen voor de administratieve lasten van scholen en instellingen. Deelname aan het experiment vm2 is geheel vrijwillig.
Bij deelname aan het experiment, ligt de administratieve last in het inschrijven van de vm2- leerling als extraneus, die examen gaat doen voor een MBO niveau-2 opleiding. Voor de vm2 scholen van het tweede cohort geldt tevens, dat een diplomabonus aangevraagd kan worden voor de leerling die binnen 3 jaar tijd zijn MBO 2 diploma heeft behaald. Voor scholen berekent het Ministerie van OCW de gevolgen voor de administratieve lasten op maximaal 30.000 euro.
In dit artikel wordt een aantal begrippen gedefinieerd. Het besluit betreft het experiment leergang vmbo-mbo2 (vm2). In deze leergang is de opleiding mbo2, de basisberoepsopleiding, leidend. Het betreft voor deze opleiding de richting van de beroepsopleidende leerweg (BOL). In dit besluit wordt onder instelling verstaan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de WEB. Onder deze definitie uit de WEB wordt ook begrepen een agrarisch opleidingscentrum. Indien er in dit besluit wordt gesproken over een instelling, wordt daaronder zodoende ook begrepen een agrarisch opleidingscentrum. De verticale scholengemeenschap, waarbij sprake is van een regionaal opleidingscentrum als bedoeld in de WEB en een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO of van een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in de WEB en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO, kent in dit besluit een eigen definitie.
Het voorliggende besluit is gebaseerd op artikel 11a.1, eerste, tweede, zesde en zevende lid, van de WEB. Op basis van dit artikel kan bij wijze van experiment in een algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van een aantal artikelen van de WEB, de WVO, de Leerplichtwet 1969, de Les- en cursusgeldwet, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Tevens kan bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld welke artikelen bij of krachtens o.a. de WVO van toepassing zijn op de samenwerking. Bij een leergang vm2 is in alle gevallen sprake van samenwerking met instellingen als bedoeld in de WEB. In dit besluit is geregeld van welke artikelen van de hiervoor genoemde wetten wordt afgeweken en op welke wijze en aan de hand van welke criteria wordt afgeweken van de in artikel 11a.1 genoemde hoofdstukken, titels, paragrafen of artikelen van de WEB, de WVO, de Leerplichtwet 1969, de Les- en cursusgeldwet, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Tevens bepaalt dit besluit het doel van het experiment, de duur ervan en de wijze waarop alsmede de criteria waarmee de met het experiment beoogde effecten worden geëvalueerd.
Onderhavig besluit regelt de wettelijke basis voor de experimenten vm2 die zijn gestart op basis van de Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2 2008–2013. Onderhavig besluit verandert niets aan de uitvoeringspraktijk, maar regelt de continuïteit voor de leergangen vm2 die reeds zijn gestart op basis van de tijdelijke regeling en waarvan de cursusduur nog niet is verstreken. De voorwaarden uit de tijdelijke regeling zijn overgenomen in onderhavig besluit. Tevens krijgt de minister de bevoegdheid om leergangen vm2 die zijn gestart met ingang van 1 augustus 2008 of 1 augustus 2009 en zijn geborgd met ingang van 1 augustus 2010 en 1 augustus 2011, met ingang van 1 augustus 2012 of 1 augustus 2013 voor maximaal vier jaar in aanmerking te brengen voor bekostiging op grond van dit besluit.
Met het experiment met de leergang vm2 wordt onderzocht in hoeverre het inrichten van deze leergang ertoe bijdraagt dat meer leerlingen een startkwalificatie van een opleiding op mbo2-niveau behalen. Dit draagt naar verwachting ook bij aan het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. In de overgang van het vmbo naar het mbo vindt veel uitval van leerlingen plaats. Vooral voor leerlingen van de niveaus 1 en 2 van het mbo geldt dat de overstap van de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg naar het mbo vaak een obstakel is. De leergang vm2 is ingericht als een opleiding naast de bestaande leerroutes in het vmbo en het beroepsonderwijs, ook om deze overstap minder groot te maken. Op de probleemstelling van het monitoronderzoek vm2 wordt bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 11 verder ingegaan.
In artikel 3 worden de onderwijskundige aspecten van de leergang vm2 nader geregeld. Het gaat hierbij in het eerste lid om de inrichting van de opleiding als programma. In afwijking van artikel 10b, tweede lid, eerste volzin, en tiende lid, van de WVO en artikel 7.2.2 van de WEB worden in de leergang vm2 het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo en de opleiding mbo2 als een programmatisch geheel aan de leerling aangeboden. Dit kan gebeuren op de locatie of vestiging van de vmbo-school of van de mbo-instelling.
In het tweede lid is geregeld dat wat betreft de leergang vm2 geen sprake is van een vmbo-examen, maar een examen gericht op een diploma mbo2. Om deze reden zijn ook de beroepsregelingen rond het vmbo-examen niet van toepassing. Wel zijn, in afwijking van artikel 29, eerste lid, van de WVO, met betrekking tot het examen van de leergang vm2 de artikelen 7.4.1 tot en met 7.4.6, 7.4.8 (regels met betrekking tot examens) en 7.5.1 tot en met 7.5.4 (regels met betrekking tot de Commissie van beroep voor examens) van de WEB van toepassing, aangezien er sprake is van een mbo-examen.
In de overgang van het vmbo naar het mbo vindt veel uitval van leerlingen plaats. Vooral voor leerlingen van de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg geldt dat de overstap naar het mbo vaak een obstakel is. Met name de zwakkere leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo vormen een kwetsbare groep. Deze leerlingen hebben behoefte aan een ruimere praktische invulling dan de basisberoepsgerichte leerweg hen kan bieden. De leergang vm2 is bestemd voor leerlingen die naar het oordeel van het bevoegd gezag van de school dan wel van de instelling door het volgen van de leergang vm2 een grotere kans hebben het onderwijs te verlaten met een startkwalificatie op mbo2-niveau.
Tijdens de leergang vm2 geldt, dat het leerjaar tenminste 1040 uur omvat indien het programma voor voortgezet onderwijs leidend is en tenminste 850 uur indien het programma voor beroepsonderwijs leidend is. Voor een vierjarig traject kan dit betekenen dat de leergang vm2 in de eerste twee jaar tenminste 1040 uur omvat en de laatste twee jaar 850 uur. Dit betekent niet dat er uren bijelkaar moeten worden opgeteld. Het is zo dat of een urennorm van 1040 uur geldt als het VO-programma leidend is of een urennorm van 850 uur per leerjaar als het WEB-programma leidend is.
In artikel 4, eerste, tweede en derde lid, is geregeld onder welke voorwaarden een leergang vm2 voor bekostiging voor een periode van maximaal vier jaar in aanmerking komt. Artikel 4, eerste, tweede en derde lid, onderscheidt daarbij drie situaties:
a. Het vanaf 1 augustus 2012 voortzetten van financiering van leergangen vm2 waarvan de cursusduur per 1 augustus 2012 nog niet was verstreken. Dit omvat de leergangen vm2 die onder de tijdelijke regeling zijn gestart met ingang van 1 augustus van respectievelijk het jaar 2009, 2010 en 2011. Deze leergangen komen onderscheidenlijk maximaal een jaar, maximaal twee jaar en maximaal drie jaar in aanmerking voor bekostiging op grond van dit besluit;
b. Het vanaf 1 augustus 2012 borgen van financiering van leergangen die het vervolg zijn van leergangen vm2 die met ingang van 1 augustus 2008 (cohort 1) waren gestart onder de tijdelijke regeling en zijn gecontinueerd met ingang van 1 augustus 2010 en 1 augustus 2011 (de zgn. borgingscohorten uit de tijdelijke regeling). De minister heeft de bevoegdheid om de bekostiging voort te zetten met ingang van 1 augustus 2012, nadat is vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van dit besluit; of
c. Het vanaf 1 augustus 2013 borgen van de financiering van leergangen die het vervolg zijn van leergangen vm2 die onder de Tijdelijke regeling met ingang van 1 augustus 2009 (cohort 2) waren gestart en zijn gecontinueerd met ingang van 1 augustus 2010 en 1 augustus 2011 (de zgn. borgingscohorten uit de tijdelijke regeling). De minister heeft de bevoegdheid om de bekostiging voort te zetten met ingang van 1 augustus 2013, nadat is vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van dit besluit.
Bij de beoordeling of een leergang vm2 met ingang van 1 augustus 2012 en 1 augustus 2013 voor bekostiging in aanmerking komt, wordt bij de beoordeling of is voldaan aan de voorwaarden van het besluit vooral gekeken of is voldaan aan de artikelen 2 (doel van het experiment), 3 (de onderwijskundige kenmerken) en 4 (de nadere voorwaarden). Voor bekostiging komen alleen in aanmerking de leergangen vm2 die met ingang van 1 augustus 2008 en/of 1 augustus 2009 zijn gestart en zijn geborgd met ingang van 1 augustus 2010 en 1 augustus 2011.
In het vierde lid zijn de voorwaarden geformuleerd om met ingang van 1 augustus 2012 of 1 augustus 2013 met een leergang vm2 voor bekostiging in aanmerking te komen. De leerlingen krijgen les op één locatie of vestiging, met één pedagogische aanpak, met een zelfde team van vmbo- en mbo-docenten, die de leerling voor de volledige duur van de leergang vm2 begeleidt. Dat vergroot de kans dat leerlingen een diploma mbo-niveau 2 halen. De maximale duur van de leergang vm2 is vier schooljaren. Dan moet de leerling het diploma van de opleiding mbo2 hebben behaald. De leergang vm2 is zodanig ingericht dat de leerling binnen maximaal vier schooljaren het diploma van de opleiding mbo2 behaalt.
De leerling die deelneemt aan de leergang vm2 mag ten opzichte van de leerling die het reguliere onderwijsprogramma volgt geen hinder ondervinden van het experimentele karakter van de leergang vm2 in de vmbo-school respectievelijk de mbo-instelling. Het programma van de leergang dient zo ingericht te zijn dat het maximale uit de leerling wordt gehaald. Dit in aanvulling op artikel 10b van de WVO en artikel 7.2.7 van de WEB.
In afwijking van artikel 7.2.7 van de WEB is wel een voorwaarde voor de experimentele leergang vm2 dat er een terugvalgarantie moet zijn voor leerlingen voor het geval ze uit het experiment dreigen te vallen. Als ze de leergang vm2 niet halen, moeten ze worden begeleid naar een traject dat leidt tot een vmbo- of een mbo-diploma. Dit is naar oordeel van het bevoegd gezag dat daarbij het bereikte onderwijsniveau betrekt en de leeftijd van de leerling.
In aanvulling op artikel 10b van de WVO en artikel 7.2.7 van de WEB ontvangt de leerling gedurende de leergang adequate loopbaanoriëntatie en begeleiding. Dit vergroot de kans dat de leerling niet voortijdig school verlaat en na het behalen van het diploma goed voorbereid de arbeidsmarkt opgaat.
De leergang vm2 kan, in afwijking van artikel 10b van de WVO en artikel 7.1.2 van de WEB, slecht op één locatie of vestiging plaatsvinden. Dat is één van de vmbo-scholen of mbo-instellingen uit het samenwerkingsverband, die in het kader van de leergang vm2 met elkaar samenwerken.
Een vmbo-school kan slechts die opleiding als programmatisch geheel aanbieden die past bij het toegestane programma-aanbod van de beroepsgerichte programma’s van de eigen beroepsgerichte leerweg en van de betrokken mbo-instelling waarmee de samenwerkingsovereenkomst is gesloten. In artikel 4, negende lid, is geregeld dat de leergang vm2, in afwijking van artikel 10b van de WVO en artikel 7.1.2 van de WEB wordt verzorgd aan een school dan wel aan een instelling die met het oog op het verzorgen van de leergang met elkaar samenwerken. De samenwerkingsovereenkomst is een voorwaarde voor het verzorgen van de leergang vm2. De leergang vm2 kan slechts worden vormgegeven op één locatie of vestiging, gekozen door de vmbo-school of mbo-instellingen uit het samenwerkingsverband. In artikel 4, negende lid, is geregeld welke onderdelen, in afwijking van artikel 10b van de WVO en artikel 7.1.2 van de WEB, de samenwerkingsovereenkomst moet omvatten. Een algemene samenwerkingsovereenkomst die niet specifiek is gericht op de leergang vm2 voldoet niet aan deze voorwaarde. De samenwerkingsovereenkomst geeft minimaal antwoord op de vraag welke opleiding(en) bedoeld in artikel 7.2.2 van de WEB worden aangeboden en welke afdeling, welke intrasectoraal dan wel intersectoraal programma van de vmbo-school daar aan te grondslag ligt. Daarnaast wordt ook opgenomen op welke locatie of vestiging het onderwijs wordt aangeboden. In de samenwerkingsovereenkomst zijn daarnaast afspraken opgenomen over de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de partijen. Hieronder vallen de financiële afspraken op hoofdlijnen. Bij scholen die onder een bevoegd gezag vallen is een handtekening voldoende. Indien de leergang vm2 wordt verzorgd aan een agrarisch opleidingscentrum of op een verticale scholengemeenschap is in het tiende lid geregeld dat het bevoegd gezag van die instelling voorziet in een interne regeling in plaats van een samenwerkingsovereenkomst. Het negende lid van dit besluit is van overeenkomstige toepassing op de interne regeling.
In artikel 5, eerste lid, is de bekostiging geregeld van cohort 2 in een school of een instelling. Onder instelling wordt in artikel 5, eerste lid, ook begrepen een agrarisch opleidingscentrum. Cohort 1, welke is gestart met ingang van 1 augustus 2008, is niet opgenomen in dit besluit, omdat deze nog is uitbetaald op grond van de tijdelijke regeling. Het gaat in artikel 5, eerste lid, om de leergang vm2 die is gestart met ingang van 1 augustus 2009. De bekostiging eindigt met ingang van 1 augustus 2013. Voor deze leergang, in de tijdelijke regeling wordt gesproken over projecten, werd op grond van de tijdelijke regeling subsidie verstrekt bestaande uit een bedrag per deelnemer. In artikel 5, eerste lid, wordt geregeld dat in afwijking van de reguliere bekostigingsbepalingen van de WVO en de WEB (artikel 77 tot en met 106 van de WVO en titel II van hoofdstuk 2 van de WEB) voor voornoemde leergangen sprake is van een bedrag van € 8.500,– per leerling als bedoeld in artikel 4 van de tijdelijke regeling. Het gaat om het bevoegd gezag van een vmbo-school die op grond van de WVO wordt bekostigd en op basis van een samenwerkingsovereenkomst samenwerkt met een instelling of het bevoegd gezag van een instelling die op grond van de WEB wordt bekostigd en die op basis van een samenwerkingsovereenkomst samenwerkt met tenminste één vmbo-school.
De leerling moet voor de leergang vm2 zijn geregistreerd in het basisregister onderwijs, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht. De leerling die deelneemt aan de leergang vm2 wordt voor de toepassing van de artikel 5 beschouwd als leerling die is ingeschreven aan de leergang vm2. Voor deze leerlingen is op grond van de tijdelijke regeling subsidie verstrekt en geen vergoeding gebaseerd op of afgeleid van het Bekostigingsbesluit WVO. De subsidie op grond van de tijdelijke regeling is verstrekt op grond van de Wet overige OCW-subsidies en valt dus buiten de reguliere bekostiging op grond van de WVO en de WEB. Deze leergang heeft een eigen elementcode. Indien de leerling die is gestart met de leergang vm2 met ingang van 1 augustus 2009 vóór 1 oktober 2012 het diploma van de opleiding mbo2 haalt, dan verstrekt de Minister van OCW ambtshalve een diplomabonus van ten hoogste € 8.500,– per uitgereikt diploma. De diplomabonus is ingesteld om scholen te stimuleren leerlingen binnen drie jaar een diploma mbo2 te laten halen in plaats van de vier jaar die er doorgaans voor staat. Het bedrag € 8.500,– is het subsidiebedrag wat een school per jaar per leerling ontving voor de cohorten 1 en 2 op grond van de tijdelijke regeling. Het bedrag van € 8.500,– is het bedrag wat de school voor het vierde jaar ontvangen zou hebben. Het bedrag wordt betaald vóór 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend. Het bevoegd gezag komt alleen in aanmerking voor een diplomabonus voor een leerling die daadwerkelijk is gestart en is ingeschreven aan een leergang vm2 met ingang van 1 augustus 2009. Artikel 77a van de WVO, voor wat betreft de leerlinggebonden financiering, alsmede de aanvullende personele bekostiging voor het Leerplusarrangement VO, bedoeld in de Regeling Leerplusarrangement VO en Nieuwkomers VO, zijn van toepassing. Per leerling wordt ten slotte op grond van de artikel 5, vijfde lid, tevens een bedrag van € 321,50 betaalbaar gesteld voor lesmateriaal op grond van de Regeling aanpassing 2011 en bekostiging exploitatiekosten voorgezet onderwijs, kalenderjaar 2012.
Het aantal leerlingen aan de leergang vm2, dat is gestart met ingang van 1 augustus 2009, en waarvoor op grond van de tijdelijke regeling subsidie is verstrekt, wordt vergeleken met het aantal leerlingen dat op 1 oktober van elk jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft als daadwerkelijk schoolgaand staat ingeschreven aan de leergang vm2. De leerlingtelling geldt alleen voor cohort 2, daarna draait de bekostiging mee in de reguliere bekostiging.
Voor bekostiging van de diplomabonus voor leergangen vm2 die met ingang van 1 augustus 2009 zijn gestart op een school of een instelling is ten hoogste € 1.700.000,– beschikbaar.
In de artikelen 7 en 8 is de bekostiging van de zogenaamde borgingscohorten geregeld. Het gaat hierbij om de borgingscohorten drie en vier die zijn gestart met ingang van 1 augustus 2010 en 1 augustus 2011 op grond van de tijdelijke regeling. Tevens gaat het om de bekostiging van de zogenaamde eventuele borgingscohorten vijf en zes, die de leergangen die zijn gestart met ingang van 1 augustus 2008 en 1 augustus 2009, borgen. De minister heeft op grond van artikel 4, tweede en derde lid, de bevoegdheid om deze cohorten voor bekostiging op grond van dit besluit in aanmerking te brengen, nadat is vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van dit besluit. Indien dit het geval is, kan borgingscohort vijf aanvangen met ingang van 1 augustus 2012 en borgingscohort zes met ingang van 1 augustus 2013. In afwijking van de bekostigingsbepalingen uit de WEB (titel II van hoofdstuk 2) is in artikel 7 geregeld dat ten aanzien van de leergang vm2 op een school of instelling, niet zijnde een agrarisch opleidingscentrum, de bekostigingsartikelen 77 tot en met 106 van de WVO gelden. Voor de toepassing van deze artikelen wordt de leerling die deelneemt aan de leergang vm2 aangemerkt als leerling die is ingeschreven voor en daadwerkelijk schoolgaand is op een basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de WVO. Dit is met uitzondering van de leergangen vm2 die zijn gestart op een agrarisch opleidingscentrum. Ten aanzien van deze leergangen is in artikel 8 de bekostiging van de cohorten drie en vier (en de eventuele borgingscohorten vijf en zes) op een agrarisch opleidingscentrum geregeld. Ten aanzien van de leergangen vm2 die op een agrarisch opleidingscentrum zijn gestart geldt dat, in afwijking van de bekostigingsartikelen 77 tot en met 106 van de WVO, de WEB bekostiging (titel II van hoofdstuk 2 van de WEB) van toepassing is. Voor de toepassing van de bekostigingsartikelen uit de WEB wordt de deelnemer aan de leergang vm2 op een agrarisch opleidingscentrum aangemerkt als deelnemer die is ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de WEB, en ook daadwerkelijk schoolgaand is. Ten aanzien van de bekostiging van de leergang vm2, bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt hierbij opgemerkt dat deze is inclusief leerlinggebonden financiering, schoolboeken en het leerplusarrangement.
Op grond van artikel 11a.1, zevende lid, van de WEB wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld welke bij of krachtens de WVO vastgestelde voorschriften van toepassing of overeenkomstige toepassing zijn op de samenwerking. De WVO is van toepassing, voor zover hier niet van wordt afgeweken op grond van dit besluit.
Op grond van artikel 11a.1, tweede lid, onderdeel d, van de WEB wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het experiment vm2 beoogde effecten worden geëvalueerd. De effecten van het experiment vm2 worden geëvalueerd aan de hand van een monitoronderzoek. Zoals is aangegeven in paragraaf 3 van het algemeen deel worden de ervaringen van de borgingscohorten, die zijn gestart met ingang van 1 augustus 2010 of 1 augustus 2011, betrokken bij het lopende monitoronderzoek. Hierbij is met name de informatie over planvorming, implementatie en doorontwikkeling van de leergang vm2 in de borgingscohorten van belang. Deze informatie wordt betrokken bij de besluitvorming naar aanleiding van de uitkomsten van het experiment vm2. Het gaat hierbij om de leergangen vm2 die zijn gestart met ingang van 1 augustus 2008 of 1 augustus 2009. Tevens wordt geëvalueerd aan de hand van een verklarende evaluatie, waarbij wordt geëvalueerd welke mechanismen welke effecten hebben. Deze evaluatie geschiedt aan de hand van de criteria van doelmatigheid en doeltreffendheid. Vragen tijdens de evaluatie zijn bijvoorbeeld welke theorie kan worden geformuleerd over beleid dat tot doel heeft voortijdig schoolverlaten te voorkomen?
De probleemstelling in het monitoronderzoek vm2 is:
«In welke mate wordt het beleidsmatig bepaalde doel van vm2 gerealiseerd en dragen de experimenten zoals in de praktijk uitgevoerd – voor wat betreft inhoud, samenwerking en organisatie – daaraan bij?»
Gerelateerd aan de probleemstelling en het analysekader dat daaraan ten grondslag ligt, hanteren we de volgende deelvragen:
1. Bij welke experimenten ontstaat met vm2 een interventie zoals deze beleidsmatig was beoogd, in de zin van samenwerking tussen vmbo-mbo en een geïntegreerd traject (één concept, één team, één dak)?
2. Welke rol spelen daarbij condities als het verloop van het samenwerkingsproces, de mate van organiseerbaarheid van het traject en de financiering ervan, zowel bij het starten van het traject als wat betreft de continuïteit ervan?
3. Waarin wijkt het ene concept/geïntegreerde traject qua content en uitvoering af van het reguliere onderwijsaanbod?
4. In hoeverre zijn de experimenten in staat door middel van het traject de (zwakkere) leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg (beter) aan zich te binden; welke rol speelt communicatie met ouders en leerlingen daarbij?
5. In welke mate verklaren de gepleegde interventie, uitvoeringscondities en de inhoud van de interventie verschillen tussen de opbrengsten van de experimenten in termen van reductie van het switchgedrag onder de leerlingen die zijn gestart met vm2?
6. In welke mate wordt het beleidsmatig doel – reductie van het voortijdig schoolverlaten – gerealiseerd en is daarbij sprake van een betekenisvol verschil tussen experimenten die meer dan wel minder een geïntegreerd traject realiseren?
De minister zendt drie maanden voor het einde van de leergang vm2 die met ingang van 1 augustus 2009 is gestart (cohort 2) met ingang van 1 augustus 2014 aan de Eerste- en Tweede Kamer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, evenals een standpunt over de voortzetting van het besluit, anders dan een voortzetting als experiment (artikel 11a.1, vijfde lid, van de WEB). Dit gebeurt aan de hand van het monitoronderzoek en de verklarende evaluatie.
De aanpassingen van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Les- en cursusgeldwet betreffen een technische aanpassing van deze wetten, waardoor deze ook van toepassing worden verklaard op de leergang vm2. Zie hiervoor ook paragraaf 4 van het algemeen deel van de nota van toelichting.
Een experiment kan op grond van artikel 11a.1, vierde lid, van de WEB niet langer dan zes jaar duren. In het wetsvoorstel innovatieve experimenteerruimte onderwijs (Kamerstukken II 2011/12, 33 116, nr. 2) is echter een overgangsbepaling betreffende het experiment leergang vm2 opgenomen. Daarin is geregeld dat artikel 11a.1, vierde lid, van de WEB voor wat betreft de duur van het experiment leergang vm2 zodanig wordt toegepast dat een leerling die deelneemt aan een leergang die binnen de termijn van zes jaar, bedoeld in dit artikel, is gestart, de leergang van vier jaar kan doorlopen. Dit is zo geregeld om er zeker van te zijn dat de leerlingen die beginnen aan een leergang vm2, deze ook kunnen afmaken. Het experiment leergang vm2 eindigt met ingang van 1 augustus 2017, aangezien dan de cursusduur van de laatste leergang vm2, die op grond van artikel 4, derde lid, eventueel met ingang van 1 augustus 2013 is gestart, eindigt.
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, maar kan niet later dan 1 augustus 2012 in werking treden. De Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergangen vmbo-mbo 2008–2013 vervalt namelijk met ingang van 1 augustus 2012. Vanaf 1 augustus 2012 is onderhavig besluit de grondslag voor alle lopende experimenten vm2, die zijn gestart op grond van de tijdelijke regeling, en de experimenten die worden bekostigd op grond van artikel 4, tweede en derde lid, van dit besluit met ingang van 1 augustus 2012 en 1 augustus 2013. Om de continuïteit van de lopende leergangen vm2 te waarborgen is de mogelijkheid voor terugwerkende kracht opgenomen in de inwerkingtredingsbepaling. Met ingang van 1 augustus 2012 begint een nieuw schooljaar. Mocht het tijdpad niet worden gehaald, is gewaarborgd dat in het inwerkingtredingsbesluit terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 2012 kan worden geregeld. Het betreft hier een niet belastende maatregel.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-460.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.