Besluit van 22 september 2012, houdende wijziging van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 en van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 in verband met het doorvoeren van enkele vereenvoudigingen en enkele andere wijzigingen van beleidsmatige aard

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juni 2012, nr. 275290;

Gelet op de artikelen 2a, 9, 16 en 47 van de Visserijwet 1963;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 juli 2012, nr. W15.12.0206/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 17 september 2012, nr. 12322222;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 1, onderdeel b, van het Besluit ex artikel 47, tweede en derde lid, Visserijwet 1963 wordt de zinsnede «de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties» vervangen door: Sportvisserij Nederland.

ARTIKEL II

Het Reglement voor de binnenvisserij 1985 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. «aalkistje»:

vistuig bestaande uit een langwerpige doos waarin aan de uiteinden inkelingen zijn aangebracht, waarin ten minste in elke inkeling één zuiver rond ringetje van metaal of enige andere niet rekbare stof met een middellijn van tenminste 12 mm binnenwerks is aangebracht of, waarin in de zijwanden tenminste twee gaten met een middellijn van tenminste 12 mm binnenwerks zijn aangebracht;.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

q. «kreeftenkorf»:

vistuig bestaande uit een frame van kunststof of een ander niet vervormbaar materiaal, met een maximale afmeting van 100 cm lengte, 100 cm breedte en 60 cm hoogte, voorzien van een niet vervormbare omkleding, dan wel een omkleding van netwerk, met een open inzwemopening met een inkeling van niet vervormbaar materiaal met een doorsnede van minimaal 20 mm;

r. «schepnet»:

vistuig bestaande uit een aan een stok of steel gemonteerd frame dat voorzien is van een zakvormig knoop- of strikwerk waarvan de diepte ten hoogste 150 cm bedraagt, en een framebreedte heeft van ten hoogste 100 cm, een framehoogte van ten hoogste 80 cm, dan wel een frameoppervlak van ten hoogste 0,8 m2.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c, wordt vervangen door:

  • c. de kreeftenkorf;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • q. het schepnet.

b. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het gebruik van een schepnet is slechts toegestaan om:

    • a. gevangen vis op te scheppen of over te zetten, of

    • b. vis te vangen, mits de gevangen vis levend in hetzelfde water wordt teruggezet.

c. In het derde lid wordt, voor de punt aan het slot van dat lid, een zinsnede ingevoegd, luidende: , met uitzondering van de kreeftenkorf.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Het is degene die vist met de hengel of de peur verboden de daarmee gevangen vis in de handel te brengen, te koop aan te bieden of te vervreemden.

D

Artikel 5, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. het schepnet;.

E

In artikel 6, eerste lid, onderdeel a, vervalt «worm,».

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «in de periode tussen 1 juni en 31 augustus».

b. In het tweede lid, onderdeel b vervalt «de ankerkuil» en wordt de zinsnede «, de aaldogger en het kruisnet» vervangen door: en de aaldogger.

c. Het tweede lid, onderdeel c komt te luiden:

  • c. voor het te water hebben van de aalfuik, het staand net, de visfuik, de ankerkuil en de kreeftenkorf;.

d. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d van het tweede lid door een puntkomma wordt na dat onderdeel een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. voor het vissen in de Rijn, de Maas, de IJssel en alle andere stromende wateren die met deze wateren in open verbinding staan en daarvan water afvoeren.

e. Het derde lid vervalt.

G

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. Het is verboden te vissen met de vistuigen genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen c tot en met q, tenzij dat vissen plaatsvindt in het IJsselmeer.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op de visrechthebbende en de houder van een schriftelijke toestemming, als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel a, van de Visserijwet 1963, die beroepsmatig de visserij uitoefent en voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden.

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover wordt gevist met ten hoogste twee hengels.

b. Het derde lid vervalt.

I

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Bij ministeriële regeling kan het vissen in daarbij aan te wijzen wateren binnen een daarbij te bepalen afstand van vispassages, stuwen, sluizen en gemalen worden verboden, waarbij kan worden bepaald dat het verbod slechts voor bij die regeling te bepalen vistuigen geldt.

J

In artikel 10, eerste lid, onderdeel a, wordt «ingevolge het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 9» vervangen door: bij of krachtens de artikelen 2 tot en met 9.

K

In artikel 10a, eerste lid, wordt «de Directeur Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door: Onze Minister.

ARTIKEL III

Het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1 en 2 komen te luiden:

Artikel 1

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt de afmeting, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Visserijwet 1963, bepaald.

  • 2. Vis van de soorten waarvoor ingevolge het eerste lid een afmeting is bepaald wordt onmiddellijk nadat deze is opgehaald weer in hetzelfde water teruggezet, indien de vis, gemeten vanaf de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin, niet tenminste de daarvoor bepaalde afmeting heeft.

  • 3. Indien bij of krachtens het Reglement zee- en kustvisserij 1977 voorschriften zijn gesteld inzake afmetingen of daarnaar wordt verwezen, zijn deze ook van toepassing op vissen die worden gevangen in de wateren, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, van de Visserijwet 1963, en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt het in artikel 2a, tweede lid, van de wet bedoelde tijdvak vastgesteld.

  • 2. Vis van de soorten waarvoor ingevolge het eerste lid een tijdvak is bepaald wordt onmiddellijk nadat deze is opgehaald weer in hetzelfde water teruggezet, indien de vis tijdens dit tijdvak is gevangen.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt de zinsnede «niet verduurzaamde».

b. In onderdeel a wordt de zinsnede «behorende tot de soorten genoemd in artikel 1» vervangen door: behorende tot de soorten bedoeld in artikel 1, tweede lid, of in artikel 1, derde lid, bedoelde vissen;

c. Onderdeel b wordt vervangen door:

  • b. behorende tot de soorten bedoeld in artikel 2, in het bij de desbetreffende soort vermelde tijdvak, uitgezonderd de eerste zes dagen daarvan tenzij als tijdvak het gehele jaar is vastgesteld.

C

In artikel 5 wordt «genoemde soorten» vervangen door: , tweede lid, bedoelde soorten of in artikel 1, derde lid, bedoelde vissen.

D

In artikel 6 wordt «in afwijking van het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 3,» vervangen door: in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1, 2 en 3,.

E

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Degenen die gerechtigd zijn tot het vissen met de hengel, is het, tenzij het vissen in het IJsselmeer plaatsvindt, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1, 2 en 3, toegestaan:

  • a. baars, kleiner dan de krachtens artikel 1 voor die vissoort vastgestelde lengte, voorhanden te hebben onder de voorwaarde dat de vissen levend worden bewaard in een leefnet of een emmer en in hetzelfde water worden teruggezet;

  • b. ten hoogste 20 stuks dode baars, kleiner dan de krachtens artikel 1 voor die vissoort vastgestelde lengte, voorhanden of in voorraad te hebben en te vervoeren, voor zover aannemelijk is dat deze als aasvis zal worden gebruikt.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt de zinsnede «vis van de in artikel 2, onderdelen a, b en c, bedoelde soorten, welke op die dag opgeslagen is in een door Onze Minister geregistreerd vrieshuis» vervangen door: vis van de in artikel 2, tweede lid, bedoelde soorten, welke op die dag opgeslagen is in een vrieshuis dat voldoet aan de eisen van sectie VIII, hoofdstuk III, onderdeel B, van bijlage III van verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PBEG 2004, L 139);.

b. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. nadien te vervoeren.

G

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

De artikelen 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op vis waarvan wordt aangetoond dat deze:

  • a. afkomstig is uit een viskwekerij als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van richtlijn nr. 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006, betreffende veterinairrechtelijke voorschriften van aquacultuurdieren en de producten daarvan betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PbEG 2006, L 328), of

  • b. is geïmporteerd.

H

Artikel 10 vervalt.

ARTIKEL IV

In artikel 6a, tweede lid, van het Besluit Registratie vissersvaartuigen 1998 wordt «Een visvergunning, verleend op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling Visvergunning» vervangen door: Een ten behoeve van het vissersvaartuig verleende visvergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU 2009, L 343),.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Het Oude Loo, 22 september 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Uitgegeven de achtentwintigste september 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

De onderhavige algemene maatregel van bestuur (hierna: dit besluit) wijzigt een viertal besluiten op het gebied van de binnenvisserij. Het betreft wijzigingen van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985, het Besluit ex artikel 47, tweede en derde lid, Visserijwet 1963 en het Besluit Registratie vissersvaartuigen 1998. Dit besluit geeft daarmee uitvoering aan toezeggingen van de voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om tot aanpassing en vereenvoudiging van de regelgeving voor de binnenvisserij over te gaan. Deze toezeggingen zijn neergelegd in de brief van 28 april 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 29 515, nr. 138);dit betreft met name de afschaffing van het vergunningstelsel voor de elektrovisserij en de afschaffing van het vergunningstelsel voor de nachtvisserij.

Tevens is met dit besluit uitvoering gegeven aan het in de Beleidsbrief binnenvisserij uit 2009 van de voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neergelegde voornemen om tot vereenvoudiging van de visserijregelgeving over te gaan (Kamerstukken II 2009/10, 29 664, nr. 94). In dat kader voorziet dit besluit in actualisatie van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 en het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985. Tevens zijn met dit besluit verbeteringen van technische aard aangebracht in de hiervoor genoemde besluiten.

Het ontwerp van dit besluit is in de periode van 1 juli tot en met 15 augustus 2011 – via internet – voor consultatie openbaar gemaakt. Op de hierop binnengekomen reacties wordt ingegaan in de onderdelen van deze toelichting waar het betreffende onderwerp wordt behandeld. Op reacties die niet rechtstreeks betrekking hebben op de wijzigingen van dit besluit, wordt kort ingegaan in onderdeel 5 van deze toelichting.

2. Reglement voor de binnenvisserij 1985

In het op artikel 16 van de Visserijwet 1963 gebaseerde Reglement voor de binnenvisserij 1985 worden regels gesteld in het belang van de visserij in de binnenwateren, de doelmatigheid daaronder begrepen, waarbij mede rekening wordt gehouden met de belangen van natuurbescherming. De regels hebben betrekking op de toegelaten vistuigen, de nachtvisserij, de visserij in specifieke wateren (waaronder het IJsselmeer), de visserij in de nabijheid van stuwen of vispassages en op het voeren van een administratie van verhandelde vis door aanvoerders, afnemers en bemiddelaars. Met dit besluit zijn die regels als volgt aangepast.

Voorzien is in de kreeftenkorf als toegelaten vistuig en het schepnet kan voortaan zonder meer gebruikt worden voor onderzoeksdoeleinden. De vergunningplicht voor het gebruik van het elektrovisapparaat is afgeschaft en de gesloten periode voor het vissen met de worm is vervallen. Ook zijn de regels inzake het nachtvissen met de hengel vervallen. Op grond van dit besluit is verkoop van vis gevangen op de binnenwateren voortaan voorbehouden aan beroeps- en IJsselmeervissers en niet meer toegestaan voor sportvissers. Tevens is een wijziging doorgevoerd op grond waarvan de nadere invulling van de regels voor de visserij in de nabijheid van stuwen of vispassages bij ministeriële regeling kan worden vastgesteld. Daarnaast voorziet dit besluit in een nieuw artikel 7a waarmee samen met artikel 8 een uniforme systematiek wordt opgenomen voor het stellen van regels over het gebruik van beroepsvistuigen.

Op grond van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, diende de beroepsvisser een vergunning aan te vragen voor de uitoefening van visserij met elektrovistuigen. Op bijna alle aanvragen werd positief beslist. In nagenoeg alle wateren, waar beroepsvissers met toestemming van de visrechthebbende mogen vissen, mocht derhalve beroepsmatig met elektrovistuigen worden gevist. Vanuit het door de Visserijwet 1963 te beschermen belang, te weten doelmatig visserij, heeft continuering van het vergunningstelsel – naast de generieke regels voor het gebruik van beroepsvistuigen – thans geen meerwaarde en brengt het dan ook onnodige administratieve lasten met zich. Voortaan is het gebruik van dit vistuig derhalve toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels die voor het gebruik van beroepsvistuigen zijn gesteld op grond van het nieuwe artikel 7a van het Reglement voor de binnenvisserij 1985. Deze regels zijn thans opgenomen in artikel 55 van de Uitvoeringsregeling visserij en krijgen derhalve een nieuwe grondslag.

Hierna wordt ingegaan op reacties uit de consultatieronde op hiervoor vermelde wijzigingen.

Ten aanzien van het vervallen van de vergunningplicht voor elektrovistuigen is onder meer opgemerkt dat het vervallen van de vergunningplicht van invloed is op de visserijmogelijkheden van de beroepsvissers; tevens zou het vervallen van de vergunningplicht tot een grote toename van de elektrovisserij leiden. Zoals hiervoor aangegeven, werd het overgrote deel van de aangevraagde vergunningen voor elektrovisserij verleend. Het is in dat licht niet aannemelijk dat elektrovisserij vanwege het vervallen van de vergunningplicht zal toenemen. Bovendien is verantwoorde toepassing van het vistuig afdoende gewaarborgd door de regels die gelden met betrekking tot het gebruik van dat vistuig.

De zorg is geuit dat met toepassing van elektrovisserij grote schade wordt toegebracht aan vissen die niet mogen worden gevangen, maar wél als gevolg van het gebruik van het vistuig worden verdoofd. Bij elektrovisserij is, als gevolg van de verdoving, sprake van een beperkte sterfte van vissen van vissoorten in de kleinere lengteklassen (bijv. kleine baarsjes). Deze sterfte is echter zodanig beperkt dat hiervoor geen apart vergunningenstelsel hoeft te worden gehandhaafd. Er kan worden volstaan met generieke regels.

Het Productschap Vis doet de suggestie het gebruik van het elektrovistuig niet ’s nachts toe te staan. Dit was echter, met uitzondering van de grote rivieren, al niet toegestaan op grond van artikel 7 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985. Dit besluit brengt daarin geen verandering.

Het Productschap Vis verzoekt om te vermelden dat voor het gebruik van het schepnet toestemming van de visrechthebbende nodig is. Ten algemene geldt dat voor iedere vorm van visserij in de binnenwateren op grond van artikel 21 van de Visserijwet 1963 toestemming nodig is van de visrechthebbende. Dit geldt ook voor het gebruik van het schepnet.

Sportvisserij Nederland stelt in haar reactie voor om als minimummaat voor ringetjes in aalkistjes de minimummaat voor ringetjes in aalfuiken op te nemen. In de praktijk betekent dit een beperking van de visserijmogelijkheden met aalkistjes, waardoor iets grotere aal zou kunnen ontsnappen uit de aalkistjes dan nu het geval is. Voor aal geldt echter reeds een wettelijke minimummaat die ongewijzigd blijft. Daarbij zouden alle beroepsvissers die vissen met aalkistjes genoodzaakt worden om hun vangtuigen aan te passen. Een dergelijke aanpassing zal leiden tot een lastenverzwaring voor de betrokken beroepsvissers, terwijl geen inhoudelijke noodzaak bestaat tot aanpassing van de huidige maat. Derhalve is deze suggestie niet overgenomen. Ook verzoekt Sportvisserij Nederland om de in het concept gehanteerde maatvoering gebruikt in de definitie voor het schepnet aan te passen naar de huidige praktijksituatie, waarbij vaak schepnetten met een grotere diepte dan 100 cm worden gebruikt. Deze suggestie is overgenomen. Gebruik van een schepnet met een maximale diepte van 150 cm wordt met dit besluit toegestaan.

Sportvisserij Nederland stelt voor een administratieverplichting in te stellen op grond waarvan horecagelegenheden verplicht worden te registreren van wie door hen ingekochte vis is verkregen. De wenselijkheid van een dergelijke verplichting is aan de orde geweest in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II, 2010/11, 32574, nr. 6). Daarin is aangegeven dat de hoeveelheid vis die uit stroperij in de horeca wordt afgezet niet in verhouding staat tot de administratieve lasten die een administratieverplichting met zich brengt voor de circa 15.000 horecabedrijven waarvoor een dergelijke verplichting zal gelden. Derhalve is het instellen van een administratieplicht voor horecabedrijven niet proportioneel. De opmerkingen van Sportvisserij Nederland leiden in dit verband niet tot een andere conclusie.

3. Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985

Het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 ziet op de uitoefening van de visserij in de zee-, kust- en binnenwateren en stelt, voor zover er niet in Europees verband – doorgaans voor de zee- en kustvisserij – regels zijn gesteld voor behoud van visbestanden, regels met betrekking tot de instandhouding of de uitbreiding van de visvoorraden. De Europese regels, die voornamelijk zien op de visserij op zee en die vaak ook regels aangaande te vangen hoeveelheden omvatten, zijn ten uitvoer gelegd bij of krachtens het Reglement zee- en kustvisserij 1977. Het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 voorziet in de praktijk derhalve in beschermende regels ten behoeve van voornamelijk de binnenvisserij. De in dat besluit neergelegde regels aangaande bijvoorbeeld de zalm en zeeforel gelden echter ook buiten de binnenwateren.

De in het besluit neergelegde beschermende maatregelen ter instandhouding van de vissoort (artikelen 1 en 2) zien op minimale maten en periodes voor verschillende vissoorten. Het is verboden buiten de vastgestelde periodes vis van de betreffende soorten voorhanden of in voorraad te hebben, aan te voeren, te vervoeren, te koop aan te bieden, te vervreemden, af te leveren, te bewerken of te verwerken. Hetzelfde geldt voor vis kleiner dan de vastgestelde minimummaat. Uitgangspunt voor een te stellen minimummaat is dat een vis ten minste éénmaal aan de voortplanting heeft kunnen deelnemen, alvorens deze aan de wateren mag worden onttrokken. De gesloten tijd dient ter bescherming van de vissen tijdens de paaitijd te beschermen en ter bescherming van het bestand als zodanig.

In de Beleidsbrief binnenvisserij uit 2009 van de voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstukken II 2009/2010, 29 664, nr. 94) is onder meer aangegeven dat gesloten tijden en minimummaten voor een aantal vissoorten aan recente bestandsontwikkelingen zullen worden aangepast en dat de lijst met vissoorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is, zal worden geactualiseerd. Die lijst met vissoorten wordt ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Visserijwet 1963 bij ministeriële regeling vastgesteld (Uitvoeringsregeling visserij, bijlage 1). Dit had tot gevolg dat indien een vissoort onder de werking van de wet werd gebracht en er tegelijkertijd beschermende maatregelen noodzakelijk zijn, er zowel bij ministeriële regeling als bij algemene maatregel van bestuur wijzigingen in de regelgeving aangebracht dienden te worden. Met dit besluit is deze systematiek aangepast. De wijziging van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 voorziet er namelijk in dat zowel de minimummaten als de gesloten perioden bij ministeriële regeling kunnen worden vastgesteld (artikel III, onderdeel A, van het besluit). Deze wijziging maakt het mogelijk om zowel voor nieuw aan te wijzen vissoorten als voor reeds aangewezen vissoorten tot een snellere actualisatie van de technische aspecten van de minimummaat en gesloten periode over te gaan. Voor een uiteenzetting omtrent de overige in het reglement aangebrachte wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

4. Effecten van het besluit

4.1 Administatieve lasten bedrijven en burgers

De opname van de kreeftenkorf en het schepnet in artikel 2, eerste lid, van het Reglement voor de Binnenvisserij 1985 als toegelaten vistuigen heeft tot gevolg dat voor het gebruik hiervan geen ontheffing meer behoeft te worden aangevraagd. Ontheffing werd in de afgelopen jaren uitsluitend verleend voor toepassing van deze vistuigen ten behoeve van onderzoeksdoeleinden. Per ontheffing was een bedrag gemoeid van € 176,97. Gelet op het beperkte aantal ontheffingen dat per jaar werd aangevraagd, is de met deze wijziging gemoeide reductie van de administratieve lasten gering.

Met het vervallen de vergunningplicht voor de elektrovisserij (het voormalige artikel 3 van het Reglement voor de Binnenvisserij 1985) verminderen de lasten voor de beroepsvisserij. Jaarlijks werden circa 28 vergunningen verlengd en werden circa 6 nieuwe vergunningen afgegeven. De kosten voor aanvraag van een nieuwe vergunning bedroegen € 235,97 en voor verlenging van een vergunning € 122,52. Verlenging van de vergunning diende eens in de 3 jaar plaats te vinden. De vermindering van de administratieve lasten op jaarbasis betreft voor verlenging: 28 vergunningen maal 0,5 uur per verlengingsaanvraag vermenigvuldigd met een gemiddeld uurtarief van € 37,– = € 518,–. De lastenverlichting voor nieuwe aanvragen bedraagt € 444,–: 6 vergunningen maal 2 uur per aanvraag maal een gemiddeld uurtarief van € 37,–. Dit betekent een totale administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven van € 962,– per jaar.

Met het wijzigen van het regime voor de nachtvisserij met de hengel buiten de periode van 1 juni tot en met 1 augustus (artikel 7 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985), zijn de administratieve lasten voor burgers verlaagd. Voortaan hoeven sportvisverenigingen geen ontheffing meer aan te vragen, dan wel geen verzoeken meer in te dienen tot opname van bepaalde wateren in de in artikel 63 van de Uitvoeringsregeling visserij neergelegde vrijstelling. In de afgelopen jaren is niet meer overgegaan tot het verlenen van vrijstellingen voor andere wateren dan die waarvoor reeds vrijstelling was verleend. De vermindering van de administratieve lasten heeft daarmee uitsluitend betrekking op individuele ontheffingsaanvragen. Het betreft circa 16 ontheffingsaanvragen per jaar. De kosten voor aanvraag van een ontheffing bedroegen € 176,97. Per aanvraag is voor de betreffende burger een tijdsbeslag van ongeveer 2,5 uur gemoeid. Dit betekent een vermindering van de administratieve lasten van circa 40 uur per jaar.

Tot slot wordt in relatie tot het nieuwe artikel 7a van het Reglement voor de Binnenvisserij 1985 nog gewezen op het feit dat in de Uitvoeringsregeling visserij voorzien zal worden in een vrijstelling voor het gebruik van beroepsvistuigen in situaties waarin als gevolg van bijvoorbeeld baggeractiviteiten sprake is van dreiging van vissterfte. Deze vrijstelling vervangt de huidige situatie waarbij sprake is van ontheffingverlening. Op de gevolgen voor de hiermee gemoeide administratieve lasten zal ter gelegenheid van de aanpassing van de Uitvoeringsregeling visserij worden ingegaan.

4.2 Gevolgen voor overheden, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Er zijn geen andere overheden betrokken dan het Rijk. Dit besluit leidt verder ook niet tot significante financiële gevolgen voor het Rijk. Doordat de in paragraaf 4.1 vermelde vergunningstelsels vervallen, worden de uitvoeringslasten van het Rijk wel enigszins verlaagd. Met het nieuwe artikel 3 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 (verhandelingsverbod voor anderen dan beroepsvissers) kan de stroperijbestrijding effectiever worden vormgegeven.

In een aantal reacties uit de consultatieronde is zorg geuit over de handhaving van de gewijzigde regelgeving inzake elektrovisserij, de nachtvisserij met de hengel en inzake het jaarrond toestaan van de sportvisserij met de worm. Tevens is gesteld dat de stroperij zal toenemen als gevolg van de wijzigingen die met dit besluit zijn bewerkstelligd. Naar aanleiding hiervan zij het volgende opgemerkt. De wijzigingen die met dit besluit zijn aangebracht voorzien in vereenvoudiging van betreffende regelgeving. Daarmee is ook meer eenduidigheid in het stelsel aangebracht en is het aantal uitzonderingssituaties – welke de handhaafbaarheid complexer en intensiever maken – verminderd. De gewijzigde regels zijn daarmee beter handhaafbaar en leiden naar verwachting tot effectievere inzet van de beschikbare handhavingscapaciteit.

Hierna wordt ingegaan op de overige reacties uit de consultatieronde op hiervoor vermelde wijzigingen.

5. Overige binnengekomen reacties uit de consultatieronde

In een groot aantal reacties is ingegaan op de verhouding tussen beroepsvissers en sportvissers. Het merendeel van deze reacties betreft verzoeken van sportvissers om de mogelijkheden voor uitoefening van de beroepsvisserij in te perken of helemaal te beëindigen. Dit besluit heeft echter tot doel om waar mogelijk een vereenvoudiging en actualisatie van regelgeving aan te brengen. Hierbij zijn de wijzigingen getoetst aan wat vanuit visstandsbelang mogelijk en wenselijk is. De betreffende wijzigingen hebben niet tot doel om de verhoudingen tussen sport- en de beroepsvisserij te reguleren of de beroepsvisserij te beperken of te beëindigen.

In een aantal reacties is tevens verwezen naar de verdeling van de visrechten op de binnenwateren tussen de verschillende partijen die deze wateren bevissen, waarbij wordt gesteld dat met dit besluit sprake zou zijn van een verruiming van visserijmogelijkheden voor beroepsvissers. Ten algemene zij vermeld dat de mogelijkheid voor een visser om op bepaalde soorten te vissen, wordt bepaald door de vraag of de visser rechthebbende is op het visrecht van dat water dan wel een toestemming van rechthebbende heeft om op het betreffende water te mogen vissen. Dit besluit brengt geen wijziging in dit stelsel. Met dit besluit worden enkel voorwaarden gewijzigd, waaraan moet worden voldaan bij gebruikmaking van het recht of de toestemming om te vissen.

Voorts is in reacties op het concept-besluit door verschillende respondenten ingegaan op het beleid ten aanzien van visstandbeheerscommissies. Bij brief van 21 juni 2011 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangekondigd dat een wetsvoorstel in voorbereiding is waarmee het stelsel van visstandbeheerscommissies wettelijk wordt verankerd. In de procedure, die leidt tot het indienen van dat wetsvoorstel, zal met betrokken partijen over de inrichting van het systeem worden gesproken. Derhalve wordt daarop op dit moment – en in het kader van dit besluit – niet vooruitgelopen.

Naast bovenstaande meer algemene punten zijn – met name door Sportvisserij Nederland en het Productschap Vis – nog een aantal meer specifieke punten en suggesties naar voren gebracht. In onderstaande wordt hier op ingegaan.

  • Het Productschap Vis verzoekt om een verdere verruiming van de vangstmogelijkheden voor rivierprik en meerval. Tevens verzoekt zij om geen gesloten tijd voor de fint en de zeeprik in te stellen. Minimummaten en gesloten tijden worden – ingevolge dit besluit – op grond van artikel 2 van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985, voortaan vastgesteld bij ministeriële regeling. De vast te stellen minimummaten en gesloten tijden worden daarbij gebaseerd op een door Imares uitgevoerde analyse van de bestandssituatie van de vissoorten waarvoor een verandering in de regelgeving wordt voorgesteld.

  • Het Productschap Vis verzoekt het gebruik van beroepsvistuigen in alle gevallen uitsluitend voor te behouden aan beroepsvissers die aan de criteria voor het gebruik van grote vistuigen (beroepsvistuigen) voldoen. Dit geldt op grond van de Uitvoeringsregeling visserij reeds voor het commercieel gebruik van deze vistuigen en voor het gebruik voor onderzoeksdoeleinden en afvissingen. Ontheffingverlening hiervoor vindt niet plaats aan de sportvisserij (m.u.v. de landelijke koepelorganisatie Sportvisserij Nederland). Het is echter niet wenselijk aan het gebruik van beroepsvistuigen bij calamiteiten, waarbij sprake is van vissterfte of van een acute dreiging tot vissterfte, ook de voorwaarde te verbinden dat dit te allen tijde door een beroepsvisser dient te worden uitgevoerd. Dit verhoudt zich niet tot het veelal spoedeisende karakter in de betreffende situaties en zou leiden tot ongewenste en onnodige vissterfte. Dit onderwerp komt tevens aan de orde in de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel G.

  • Uit een aantal reacties, onder andere van het Productschap Vis, blijkt zorg dat de sportvisserij op aal zal toenemen doordat de gesloten tijd voor gebruik van de worm als aassoort komt te vervallen. Tevens wordt de zorg geuit over dat de sterfte onder aal zal toenemen als gevolg daarvan.

    Uit onderzoek bij verschillende vissoorten blijkt, in tegenstelling tot datgene dat de inzenders van de betreffende reacties aangeven, dat geen sprake is van grote mortaliteit onder aangehaakte vissen. Specifiek onderzoek bij aal is niet verricht, maar aannemelijk lijkt dat voor een sterke vissoort als de aal de mortaliteitscijfers nog lager zullen liggen. Als het gaat om de vangst van aal met de worm als aassoort, is bovendien meestal sprake van visserij met kleine haken, waarbij snel wordt aangeslagen. Van doorslikken van aas en haak is dan niet snel sprake. Ten overvloede zij in dit verband vermeld dat voor aal, die in de binnenwateren met de hengel is gevangen, op basis van de VISpas-voorwaarden een terugzetverplichting geldt. Aal moet dus op alle wateren waar door sportvissers met een VISpas wordt gevist worden teruggezet. Een toename van de sportvisserij op aal met als gevolg hiervan een toename van de sterfte van aal wordt daarom niet verwacht.

  • Met betrekking tot de handhaving van de betreffende regelgeving informeert het Productschap Vis in zijn reactie op het voor consultatie openbaar gemaakte concept naar de wijze waarop toezicht zal plaatsvinden. Het Productschap stelt in dat verband een systeem van zelfcontrole door de sportvisserijsector met een toezichtsrol voor de overheid voor. Feitelijk is deze aanpak met de introductie van de VISpas in 2007 ook van toepassing geworden. De controleurs van Sportvisserij Nederland controleren of sportvissers in het bezit zijn van een VISpas en of zij de voorwaarden die daarin zijn vermeld naleven. Op dit moment worden die werkzaamheden uitgevoerd door ongeveer ongeveer 1.000 controleurs vanuit verschillende sportvisverenigingen. Daarnaast heeft de gezamenlijke sportvisserij ca. 100 BOA’s in dienst die controleren op VISpas-voorwaarden en visserijregelgeving en hierop ook kunnen verbaliseren.

  • Het Productschap Vis stelt verder voor het gebruik van het elektrovistuig niet ’s nachts toe te staan. Dit is, met uitzondering van de grote rivieren, reeds nu niet toegestaan en zal ook met de voorgenomen wijzigingen van de regelgeving niet worden toegestaan. Daarnaast verzoekt het Productschap Vis om de visserij met de zegen vrij te stellen van het verbod op nachtvisserij. Dit zou echter een verruiming betreffen van de mogelijkheden om ’s nachts met beroepsvistuigen te vissen ten opzichte van de huidige situatie, waarbij dit alleen op de grote rivieren is toegestaan. Dit wordt voor een actieve visserijvorm als de zegenvisserij, waarmee grote hoeveelheden vis en substantiële oppervlakten viswater kunnen worden bevist, niet wenselijk geacht.

6. Notificatie technische voorschriften

Het ontwerp-besluit is ingevolge richtlijn nr. 98/34/EG voorgelegd aan de Europese Commissie. Artikel II, onderdeel A, waarmee artikel 1 van het Reglement voor de Binnenvisserij 1985 wordt gewijzigd bevat technische voorschriften in de zin van de genoemde richtlijn. Die voorschriften zijn noodzakelijk teneinde de omvang en de maaswijdte van de vistuig waarmee mag worden gevist, te beperken. Op die notificatie zijn geen reacties binnengekomen.

II. Artikelsgewijs

Artikel II (Reglement voor de binnenvisserij 1985)

Onderdeel A

Ingevolge artikel 2 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 is het verboden in de binnenwateren te vissen met andere vistuigen dan de in dat artikel genoemde vistuigen. Voor zover artikel 1, vijfde lid, van de Visserijwet 1963 niet reeds een omschrijving van vistuigen geeft (namelijk voor hengel, spieringtuig en peur), worden de in de binnenwateren toegestane vistuigen in artikel 1, eerste lid, van het Reglement omschreven.

Allereerst wordt de omschrijving van het «aalkistje» aangepast met die onderdelen die bij Uitvoeringsregeling visserij nader werden ingevuld. Thans is daarmee de volledige omschrijving van het «aalkistje» in de tekst van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 opgenomen. Door deze aanpassing is de inzichtelijkheid van de omschrijving vergroot. De nadere invulling zal uit de Uitvoeringsregeling visserij (artikel 6) worden verwijderd.

Het beleid op de binnenwateren is gericht op een doelmatige bevissing door de visrechthebbende van de soorten die zijn opgenomen onder de Visserijwet 1963. Het opnemen van rivierkreeftsoorten in bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling visserij (bij regeling van 16 april 2010, Stcrt. 6300) en de specifiek in de huurovereenkomsten en schriftelijke toestemmingen voor de beroepsvisserij op de staatswateren opgenomen bepaling dat bijgevangen wolhandkrab en niet-inheemse rivierkreeften mogen worden behouden, maken het opnemen van kreeftenkorven als toegestaan vistuig op de binnenwateren tot een logisch vervolg. Een gerichte en doelmatige visserij op wolhandkrab en rivierkreeft wordt hiermee mogelijk gemaakt, voor zover dit niet wordt tegengegaan door beperkende maatregelen zoals het vangstverbod voor wolhandkrab in bepaalde met dioxine vervuilde gebieden. Met het oog hierop wordt in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, in de omschrijving van het begrip «kreeftenkorf» voorzien. De opname van de kreeftenkorf heeft tot gevolg dat voor het gebruik hiervan geen ontheffing meer behoeft te worden verleend. Deze opname heeft verder tot gevolg dat de kreeftenkorf zal worden toegevoegd aan de lijst met niet toegestane vistuigen voor de wateren waar ingevolge de dioxineproblematiek een vangstverbod voor wolhandkrab geldt.

Voor de goede orde zij vermeld dat de maat van 20 mm van de open inzwemopening overeenkomt met de in artikel 4, tweede lid, voorgeschreven minimummaat voor de maaswijdte van de aalfuik. Voorts is van belang dat sprake is van een open inzwemopening met een inkeling van onvervormbaar materiaal zodat alle vis, anders dan de rivierkreeft en de wolhandkrab, die er in zwemt er ook weer uit kan zwemmen. Om deze reden hoeft het vistuig niet te vallen onder de vistuigen waarvoor in het kader van het Aalbeheerplan een gesloten periode is ingesteld.

Het Productschap Vis verzoekt om aanpassing van de term plastic naar de term kunststof in de omschrijving van het vistuig kreeftenkorf. Deze aanpassing is overgenomen. Het verzoek om gaas in de omschrijving op te nemen is niet overgenomen. Dit valt reeds binnen de huidige definiëring waarbij sprake is van een frame van «een ander niet vervormbaar materiaal», respectievelijk van een «niet vervormbare omkleding».

Het gebruik van het schepnet was ingevolge artikel 2, tweede lid, slechts toegestaan om gevangen vis op te scheppen, over te zetten, of te vervoeren. Daarbij werd het schepnet ingezet als hulpmiddel om de met een ander vistuig (vaak de hengel) gevangen vis op te scheppen. Naast dit bestaande gebruik is er behoefte om het schepnet als actief (onderzoeks)vistuig te gebruiken. Met het oog hierop vindt aanpassing van artikel 2, tweede lid, plaats met als voorwaarde dat de met een schepnet gevangen vis levend in hetzelfde water wordt teruggezet. In het verlengde van deze mogelijkheid dient het schepnet als vistuig omschreven te worden. Het nieuwe onderdeel r van artikel 1, eerste lid, strekt hiertoe.

Onderdeel B

Bij de toelichting op onderdeel A kwam reeds de toelating van de kreeftenkorf als vistuig aan de orde. Kortheidshalve zij naar dat onderdeel verwezen. Deze toelating heeft vorm gekregen door vervanging van het «spieringtuig» in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, door de «kreeftenkorf». Het «spieringtuig» kan hier als vistuig komen te vervallen nu dit in Nederland in onbruik is geraakt.

De opname van de kreeftenkorf als toegelaten vistuig betekent verder dat dit vistuig deel zal uitmaken van de aan de beroepsvisserij voorbehouden beroepsvistuigen.

In artikel 2, tweede lid, zijn regels neergelegd voor het gebruik van het schepnet. Bij de toelichting op onderdeel A is reeds toegelicht dat er behoefte bestaat om het schepnet als actief onderzoeksvistuig te gebruiken. Naar die toelichting zij hier verwezen. Voor de goede orde zij vermeld dat bij het gebruik van het schepnet als onderzoeksvistuig uiteraard, zoals voor alle vormen van visserij geldt, wel de toestemming nodig is van de visrechthebbende.

In de in het tweede lid van artikel 2 opgenomen regels voor het gebruik van het schepnet is het gebruik om gevangen vis te vervoeren geschrapt. Het schepnet is niet bedoeld voor transport van vissen over grotere afstanden. Wel mag het schepnet gebruikt worden om gevangen vis over te zetten of om gevangen vis te verplaatsen naar bijvoorbeeld een op de visplaats aanwezige onthaakmat of een leefnet. Sportvisserij Nederland geeft in overweging om in de bepaling over het gebruik van het schepnet op te nemen dat dit mag worden gebruikt om vis over korte afstand te vervoeren. Hierbij wordt verwezen naar het huidige gebruik waarbij vaak sprake is dat vis in een schepnet over korte afstand wordt verplaatst naar bijvoorbeeld een onthaakmat. Omdat uit de tekst van dit besluit voldoende blijkt dat die praktijk is toegestaan wordt deze suggestie niet overgenomen.

Aangezien de kreeftenkorf onder meer bestaat uit kunststof of een ander niet vervormbaar materiaal, is dit uitgezonderd van het in artikel 2, derde lid, opgenomen verbod dat het netwerk van een vistuig niet mag zijn vervaardigd van metaal- of niet vervormend kunststofgaas.

Onderdeel C

Met dit onderdeel komen de oude in artikel 3 neergelegde bepalingen met betrekking tot de elektrovisserij te vervallen en wordt een nieuw artikel 3 geïntroduceerd dat ziet op een verhandelingsverbod voor met de hengel en de peur gevangen vis.

Electrovisapparaat

Ingevolge artikel 3 was voor het gebruik van het elektrovisapparaat een vergunning van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie nodig. Deze vergunning werd verleend wanneer de veiligheid werd verzekerd van zowel degenen die het visapparaat bedienen als van derden en wanneer betrokken belangen van derden niet in aanmerkelijke mate werden geschaad. Dit vergunningstelsel is ingevolge het onderhavige besluit afgeschaft. Het elektrovisapparaat wordt hiermee behandeld als alle overige vistuigen die door beroepsvissers mogen worden gebruikt. Deze wijziging is reeds aangekondigd aan de Tweede Kamer in de eerdergenoemde generieke beleidsbrief over vermindering van administratieve lasten en de afschaffing van vergunningstelsels van 28 april 2006. In de Beleidsbrief binnenvisserij van 13 november 2009 is dit nogmaals bevestigd.

Het vergunningstelsel voor de elektrovisserij ging uit van een borging van de deugdelijkheid van het apparaat en de kundigheid van de gebruiker daarvan. Inmiddels zijn het hiervoor van belang zijnde Arbeidsomstandighedenbesluit en het Warenwetbesluit machines aangepast. Op grond van deze besluiten wordt de verantwoordelijkheid voor de deugdelijkheid van het apparaat en de kundigheid van de gebruiker neergelegd bij de producent van de betreffende apparatuur en bij de eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker van de apparatuur. Een aanvullende vergunning ten aanzien van deze aspecten is daardoor niet meer noodzakelijk.

De belangen van derden bij de toepassing van het elektrovisapparaat kunnen, net als de beoordeling van de toepassing van overige beroepsvistuigen, worden gewogen in het visplan van de Vistandbeheerscommissie en rechtvaardigen ook geen apart vergunningstelsel voor dit vistuig.

De Arbowetgeving is zo opgezet dat sectororganisaties zelf de voorlichting aan hun leden moeten verzorgen voor veilig en deskundig gebruik van elektrische apparaten. Dit kan worden ingevuld door gerichte communicatie door de sectororganisatie aan haar achterban. De Combinatie van Beroepsvissers heeft reeds aangegeven hiervoor een eigen verantwoordelijkheid te willen oppakken in de vorm van communicatie naar de achterban. Daarnaast heeft ze aangegeven dat het te overwegen is dat zij de huidige (nu nog) verplichte cursus voor elektrovisserij na wijziging van de regelgeving op periodieke basis zelf gaat verzorgen. Deze cursus zou dan niet alleen voor leden, maar voor alle beroepsvissers en eventuele andere belangstellenden (medewerkers onderzoeksbureaus) toegankelijk moeten zijn. Ook Sportvisserij Nederland overweegt om de huidige verplichte cursus op vrijwillige basis te continueren voor bijvoorbeeld onderzoeksbureaus, waterbeheerders of voor beroepsvissers.

Voor de goede orde zij vermeld dat dit vistuig niet in de vergunningensystematiek voor het IJsselmeer zal worden opgenomen en dat het daar dus niet gebruikt kan worden.

Verhandelingsverbod sportvisserij

Op dit moment is verkoop van vis gevangen op de binnenwateren toegestaan voor zowel sport- als beroepsvissers. Dit in tegenstelling tot de situatie op de kustwateren en op zee, waar verkoop is voorbehouden aan vissers die vissen met een geregistreerd vissersvaartuig (beroepsvissers). Weliswaar bevat de VISpas van Sportvisserij Nederland de voorwaarde van een verkoopverbod voor door sportvissers gevangen vis, maar binnen deze constructie zijn sportvissers die vissen in wateren die niet onder de VISpas vallen niet aan dat verbod gebonden.

Met het nieuwe artikel 3 is een algemeen verhandelingsverbod voor de sportvisserij (degenen die met de hengel of de peur vissen) geïntroduceerd. De overige vistuigen zijn immers voorbehouden aan de beroepsvisserij. Met het verbod wordt de verkoop van vis gevangen op de binnenwateren beperkt tot ingevolge paragraaf 4.9 van de Uitvoeringsregeling visserij geregistreerde beroepsvissers en tot vissers met een IJsselmeervergunning. Verkoop door andere partijen is derhalve niet toegestaan.

Door verkoop van vis gevangen op de binnenwateren slechts nog toe te staan aan geregistreerde beroepsvissers en IJsselmeervissers wordt de situatie met betrekking tot de visserij in de andere wateren gelijk getrokken. Bovendien is het hiermee voor de handhavende instanties beter mogelijk om te handhaven in de handelsketen. Immers, in de handelskanalen mag alleen nog door een afgebakende groep vissers worden afgezet, die bovendien op basis van bestaande regelgeving (de artikelen 7 tot en met 10 van de Uitvoeringsregeling visserij) reeds een verplichting hebben om een administratie bij te houden van gevangen en verkochte hoeveelheden vis. Hiermee kan ook de stroperijbestrijding effectiever worden vormgegeven.

Met deze nieuwe bepaling wordt tevens de toezegging nagekomen die gedaan werd bij de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel houdende wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr 6).

Onderdeel D

In artikel 5, eerste lid, is het verbod neergelegd om een vistuig door het water voort te trekken, anders dan om in het water te brengen, te lichten, op te halen of binnen te halen. Vistuigen mogen derhalve slechts als statische vangstmiddelen worden ingezet. In het tweede lid zijn hierop enkele uitzonderingen geformuleerd, te weten de hengel, de peur, de aaskuil in het IJsselmeer en de zegen. De toevoeging van het schepnet als toegelaten vistuig brengt met zich dat ook hiervoor een uitzondering wordt gemaakt. Een schepnet wordt immers kortstondig door het water getrokken. De bedoelde toevoeging van het schepnet is gerealiseerd door het – hiervoor toegelichte – vervallen van het spieringtuig hiermee te vervangen.

Onderdeel E

Op grond van artikel 6, eerste lid, was het van 1 april tot en met 31 mei verboden om te vissen met de hengel, voor zover daarbij de volgende producten als aas worden gebruikt: slachtproducten, de worm, een dood visje, een stukje vis, of kunstaas (met uitzondering van kunstvliegen met een afmeting van ten hoogste 2,5 cm). Oogmerk is de bescherming van roofvissoorten.

Voor belangrijke roofvissoorten als baars, snoekbaars en snoek geldt dat deze al zijn beschermd door een gesloten periode in het kader van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985. Echter, voor andere schubvissoorten als bijvoorbeeld blankvoorn, brasem en kolblei kan de worm in genoemde periode nu ook niet als aassoort worden gebruikt terwijl voor deze soorten geen aanleiding voor een beschermende maatregel bestaat. Voor eventueel in de betreffende periode met de worm gevangen aal geldt op basis van de VISpas van Sportvisserij Nederland reeds een terugzetverplichting. Derhalve is er geen beletsel de gesloten periode voor het gebruik van de worm te laten vervallen, zodat jaarrond met de worm kan worden gevist op soorten als blankvoorn, brasem en kolblei. Met de onderhavige wijziging is dit gerealiseerd.

Onderdeel F

In artikel 7 zijn bepalingen opgenomen aangaande de nachtvisserij. Bij de regelgeving met betrekking tot de nachtvisserij vindt een beoordeling plaats of dergelijke visserij vanuit natuuroverwegingen kan plaatsvinden, bijvoorbeeld in gebieden die ook dienen als (nacht)rustgebied voor watervogels. Ook vindt een beoordeling plaats of belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Nachtvisserij (tussen twee uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang) is slechts toegestaan:

  • voor een aantal specifieke vistuigen (de peur, de ankerkuil, het aalkistje, het aalhoekwant, de aaldogger, het kruisnet en de aalzegen; een aantal andere beroepsvistuigen mogen ’s nachts te water blijven staan);

  • voor het vissen in de Rijn en de Maas en een aantal hiermee in verbinding staande wateren, alsmede in enkele andere wateren;

  • voor de hengel in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus, met uitzondering van een aantal nader omschreven wateren;

  • buiten deze periode voor de hengel, indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hier ontheffing of vrijstelling voor heeft verleend.

Voor de nachtvisserij met de hengel, buiten de periode van 1 juni tot en met 31 augustus, was voor inwerkingtreding van dit besluit derhalve een vrijstelling of ontheffing vereist. Dit wordt beschouwd als een vorm van vergunningverlening waarvan, zoals eerder in deze nota van toelichting is vermeld, is aangekondigd dat deze zal komen te vervallen.

Er bestaat ook verder geen noodzaak de regulering van de nachtvisserij met de hengel op basis van natuuroverwegingen in de Visserijwet 1963 te handhaven. Artikel 7, tweede lid, voor zover het de bepalingen met betrekking tot nachtvisserij met de hengel betreft, komt dan ook te vervallen. De afwegingen van natuurbelangen in relatie tot de uitoefening van deze vorm van visserij kunnen – indien aan de orde – worden meegenomen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de in dat verband vast te stellen beheerplannen voor specifieke gebieden of afzonderlijke vergunningverlening.

De kreeftenkorf, dat een nieuw toegestaan vistuig is, is toegevoegd aan de lijst van beroepsvistuigen die te water mogen blijven staan. De ankerkuil is een specifiek vistuig waarmee in sterk stromende wateren kan worden gevist. Dit vistuig hoeft niet ’s nachts actief in het water te worden geplaatst, of te worden opgehaald. Wel dient het mogelijk te zijn dat dit vistuig ’s nachts in het water aanwezig blijft. Om deze reden is met dit besluit bewerkstelligd dat het vistuig wordt opgenomen in onderdeel c van het tweede lid, in plaats van in onderdeel b, zoals voorheen het geval was. Het kruisnet is tot slot verwijderd uit het tweede lid, onderdeel b. Dit betreft een vistuig waarmee kleinschalig en specifiek op aasvis kan worden gevist. Dit is een actieve vorm van visserij waarbij met tussenpozen van enkele minuten een klein net vertikaal door de waterkolom wordt opgehaald en vervolgens de aasvis wordt verzameld. Er is geen reden om deze vorm van visserij ´s nachts uit te oefenen. Gebruik van dit vistuig kan overdag plaatsvinden.

De in het oorspronkelijke derde lid opgenomen uitgebreide lijst van wateren waarop het verbod niet van toepassing was, is met het oog op vereenvoudiging of doublures, vervallen. Hiervoor in de plaats is het nieuwe vereenvoudigde tweede lid, onderdeel e, gekomen.

Onderdeel G

In artikel 8, eerste lid, is een verbod opgenomen om zonder een vergunning van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te vissen in het IJsselmeer. Van dit verbod is in het tweede lid uitgezonderd het vissen met ten hoogste twee hengels en voor zover aan nader in dat lid gestelde voorwaarden wordt voldaan. Met deze bepalingen is de grondslag neergelegd voor de visserij door enerzijds de beroepsvisserij en anderzijds de sportvisserij. De algemene lijn hierbij is dat de visserij met de zogenoemde beroepsvistuigen is voorbehouden aan de beroepsvisserij, waarvoor door de minister een vergunning wordt afgegeven, terwijl de sportvisserij onder een aantal algemene voorwaarden met de hengel mag vissen. Voor de andere binnenwateren dan het IJsselmeer ontbreekt een dergelijke grondslag in het reglement. Voor die overige binnenwateren is de regeling opgenomen in de Uitvoeringsregeling visserij, enerzijds in artikel 27 door een algemeen verbod te stellen op het gebruik van de beroepsvistuigen en anderzijds door in de artikelen 55 en volgende te voorzien in een vrijstelling van dit verbod voor beroepsvissers die aan nader gestelde voorwaarden voldoen. Met de introductie van een nieuw artikel 7a in het reglement wordt deze hoofdregel dat het gebruik van beroepsvistuigen op de binnenwateren buiten het IJsselmeer is verboden tenzij wordt voldaan aan nadere voorwaarden in het reglement zelf opgenomen. Hiermee zijn zowel grondslag voor het beroepsvistuigen op het IJsselmeer, als de grondslag voor het gebruik van beroepsvistuigen op de overige binnenwateren op het gelijke instrumentatieniveau van de algemene maatregel van bestuur neergelegd. Dit vereenvoudigt de regelgeving en komt de inzichtelijkheid van de regelgeving ten goede.

Met het tweede lid van het nieuwe artikel 7a is de grondslag opgenomen om nadere voorwaarden te verbinden aan het gebruik van beroepsvistuigen op de binnenwateren, anders dan het IJsselmeer. Die nadere voorwaarden voor het gebruik van beroepsvistuigen bestaan al langer en zijn opgenomen in artikel 55 van de Uitvoeringsregeling visserij, welk artikel voorheen was gebaseerd op de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 11. Het gaat om het criterium dat een visser die beroepsvistuigen wil gebruiken dient te beschikken over minimaal 250 ha. viswater en hieraan minimale visserij-inkomsten van € 8.500,– bruto per jaar dient te ontlenen. Deze bepalingen blijven ongewijzigd van toepassing.

In de Uitvoeringsregeling visserij zal tevens op grond van het tweede lid van artikel 7a een bepaling worden toegevoegd die een generieke vrijstelling geeft van het verbod om beroepsvistuigen te gebruiken in situaties waarin sprake is van vissterfte, of dreiging daarvan. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij baggeractiviteiten of drooglegging. De betreffende wijziging maakt het mogelijk om in dergelijke situaties snel in te grijpen. Dit is vanuit het oogmerk van dierenwelzijn en een verantwoorde omgang met de visstand wenselijk. In de eerder aangehaalde beleidsbrief over vermindering van administratieve lasten en de afschaffing van vergunningstelsels van 28 april 2006 is deze wijziging aangekondigd.

Onderdeel H

Ingevolge artikel 8, tweede en derde lid, mochten sportvissers op het IJsselmeer, met ten hoogste 2 hengels, 30 stuks baars en 5 stuks snoekbaars behouden voor eigen gebruik (hetzij voor eigen consumptie, hetzij voor gebruik als aasvis). Betreffende bepalingen zijn komen te vervallen. Voor alle andere binnenwateren zijn geen vergelijkbare bepalingen voor de aantallen mee te nemen baarzen en snoekbaarzen in de visserijregelgeving opgenomen. Beperkende bepalingen met betrekking tot de aantallen te behouden vissen kunnen worden opgenomen in de privaatrechtelijke toestemming van de visrechthebbende. Voor de sportvisserij is dit meestal de VISpas van Sportvisserij Nederland. In de huidige VISpas-voorwaarden voor het IJsselmeer is opgenomen dat niet meer dan twee snoekbaarzen en 10 baarzen mogen worden behouden. Tegelijk met het schrappen van de betreffende bepalingen zal Sportvisserij Nederland worden verzocht de voorwaarde in de VISpas voor het IJsselmeer zodanig aan te passen dat twee snoekbaarzen en nog slechts vijf baarzen mogen worden behouden voor eigen gebruik.

Onderdeel I

In de buurt van objecten, zoals bijvoorbeeld waterstaatswerken als stuwen en vispassages, kunnen bij ministeriële regeling zones worden ingesteld waarbinnen niet gevist mag worden. Deze zones kunnen voor verschillende wateren verschillend worden vastgesteld en dienen ter bevordering van de vismigratie. Op grond van artikel 9 werden al visserijvrije zones ingesteld, maar die waren beperkt tot stuwen of daarbij aangebrachte vispassages in de grote rivieren en op de Overijsselse Vecht en kenden een daarbij vastgestelde afstand waarbinnen niet gevist mocht worden. Het nieuwe artikel is ruimer geformuleerd en biedt de mogelijkheid om ook op andere locaties waar vismigratie in het geding is, visserijvrije zones rond kunstwerken in te stellen. De voorheen in artikel 9 opgenomen visserijvrije zones in de grote rivieren en de Overijsselse Vecht zullen – op grond van artikel 9 – in de nadere uitwerking in de Uitvoeringsregeling visserij ongewijzigd van toepassing blijven.

Sportvisserij Nederland en Productschap Vis gaan in hun reacties in op het gewijzigde artikel 9. Sportvisserij Nederland geeft aan dat een eventueel verbod beperkt moet worden tot het gebruik van beroepsvistuigen. Het Productschap Vis geeft aan beducht te zijn voor de inhoud van de te stellen maatregelen. Zoals hiervoor aangegeven bevat het gewijzigde artikel 9 een grondslag voor aanwijzing van zones waarbinnen niet gevist mag worden. Bij de invulling hiervan kan nader overleg worden gevoerd met betrokkenen. Naar aanleiding van de opmerking van Sportvisserij Nederland is het artikel zodanig gewijzigd dat het tevens mogelijk is de werking van het verbod te beperken tot nader te bepalen vistuigen. Een voornemen om naar vistuig te onderscheiden bestaat thans niet, echter de formulering van het artikel biedt de mogelijkheid tot maatwerk per vistuig, wanneer omstandigheden hiervoor aanleiding zouden geven. De gebieden waarin het thans verboden is met bepaalde vistuigen te vissen veranderen met het inwerkingtreden van dit artikel niet.

Onderdelen J en K

De in de artikelen 10 en 10 a aangebrachte wijzigingen zijn van technisch-juridische aard. In de betrokken voorschriften zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht.

Artikel III (Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985)

Onderdeel A

Met de invoering van de gewijzigde artikelen 1 en 2 is voorzien in de mogelijkheid om de minimummaten, onderscheidenlijk gesloten tijden, bij ministeriële regeling vast te stellen. Dit betekent dat de minimummaten en de gesloten tijden voortaan zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling visserij alwaar ook al de vissoorten zijn aangewezen waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is. Het voorschrift dat vissen die niet aan de, op basis van de artikelen 1 en 2, gestelde voorwaarden voldoen onmiddellijk nadat deze zijn opgehaald weer in hetzelfde water dienen te worden teruggezet, blijft hierbij ongewijzigd van toepassing.

Het komt voor dat in de binnenwateren ook zeevis wordt gevangen. Zo wordt bijvoorbeeld zeebaars gevangen in zilte binnenwateren als het Noordzeekanaal of het Hartelkanaal. Voor de op zee of kustwater gevangen vis zijn ingevolge het Reglement zee- en kustvisserij 1977 regels gesteld. Met het nieuwe derde lid van artikel 1 is bereikt dat daar waar minimummaten zijn gesteld voor vissen op zee en in de kustwateren, deze minimummaten ook van toepassing zijn als deze vis wordt gevangen in de binnenwateren. Voldoet een in de binnenwateren gevangen zeevis niet aan de gestelde maat dan zal deze net als de overige vissen waarvoor een minimummaat is bepaald, in hetzelfde water moeten worden teruggezet.

Ingevolge de artikelen 1 en 2 van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985, zoals deze van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit besluit, waren de volgende minimummaten en gesloten tijden vastgesteld:

Minimummaten (gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin):

– bot

20 cm

– rietvoorn

15 cm

– serpeling

15 cm

– beekforel

25 cm

– regenboogforel

25 cm

– baars

22 cm

– kopvoorn

30 cm

– sneep

30 cm

– winde

30 cm

– zeelt

25 cm

– aal

28 cm

– barbeel

30 cm

– snoekbaars

42 cm

– snoek

45 cm

– vlagzalm

35 cm

– beekridder

25 cm

– bronforel

25 cm

Gesloten tijden voor daarbij vermelde vissoorten:

  • 1 maart tot en met 30 juni: snoek;

  • 1 april tot en met 1 mei: baars, barbeel, kopvoorn, serpeling, sneep, snoekbaars, winde en vlagzalm;

  • 1 oktober tot en met 31 maart: beekforel, beekridder en bronforel;

  • 1 januari tot en met 31 december: zalm en zeeforel.

Met het oog op de aanpassing en vereenvoudiging van de betrokken regelgeving is door IMARES, Wageningen UR (Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies) onderzoek verricht naar de gewenste wettelijke bescherming voor de verschillende in Nederland voorkomende vissen (Bescherming zoetwatervissen, Dr ir H.V. Winter, Ir O.A. van Keeken en Dr H. Heessen, Rapport C148/10 van 24 november 2010). De hierin beschreven bestandssituatie voor de verschillende vissoorten vormt de basis voor de aan te brengen wijzigingen in de minimummaten en gesloten tijden.

In de toelichting bij de op grond van de nieuwe artikelen 1 en 2 op te stellen ministeriële regeling, zullen de wijzigingen worden toegelicht.

Onderdeel B

Ter ondersteuning van de gestelde minimummaten en gesloten tijden bevat artikel 3 het verbod om vis voorhanden of in voorraad te hebben, aan te leveren, te vervoeren, te koop aan te bieden, te vervreemden, af te leveren, te bewerken of te verwerken indien met betrekking tot die vis niet aan de gestelde regels is voldaan. Met de wijziging is de reikwijdte van het verbod verbreed van «niet verduurzaamde vis» tot alle vis. Dit betekent dat (alle) vis kleiner dan de minimummaat, of vis waarvoor een gesloten periode geldt, niet in de handels- of verwerkingskanalen mag worden gebracht. Dit verbod is echter niet van toepassing indien de vis afkomstig is uit een viskwekerij. Het verbod is evenmin van toepassing op geïmporteerde vis of op vis die nog in de niet-gesloten periode in een vrieshuis is opgeslagen. De bepaling met betrekking tot de opslag in een vrieshuis is opgenomen in artikel 8 en de bepalingen met betrekking tot vis uit een viskwekerij en geïmporteerde vis zijn opgenomen in artikel 9.

De overige in artikel 3 aangebrachte wijzigingen zijn van technisch-juridische aard. Verwezen zij naar de hierna opgenomen toelichting op de onderdelen C, D, F en G.

Onderdelen C, D, F en G

De in de artikelen 4, 5 en 6 aangebrachte wijzigingen zijn van technisch-juridische aard en hangen samen met het feit dat ingevolge de in onderdeel A aangebrachte wijzigingen de minimummaten en gesloten tijden niet meer in het besluit zelf worden opgenomen maar in de Uitvoeringsregeling visserij.

In artikel 8 is geregeld dat het is toegestaan tijdens de gesloten tijden vis voorhanden te hebben in een geregistreerd vrieshuis. Omdat die registratie plaatsvindt op grond van verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PBEG 2004, L 139) is een verwijzing naar die verordening in artikel 8 opgenomen. Hetzelfde geldt voor vis die afkomstig is uit een kwekerij, met dien verstande dat daarvoor ook de minimummaten, bedoeld in artikel 1 van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 niet van toepassing zijn. In beide gevallen is geen sprake van implementatie van in de betreffende richtlijn of verordening opgenomen normen, maar van een precisering van nationale normen.

Onderdeel E

In artikel 7 was bepaald dat voor de visserij met de hengel (de sportvisserij) in afwijking van de hoofdregels ten hoogste 30 stuks baars (kleiner dan 15 cm) in de periode van 1 juli tot en met de laatste dag van februari mag worden behouden ten behoeve van het gebruik als aasvis. Voor het gebruik als aasvis is het van belang om bij het vissen ter plekke een beperkte hoeveelheid dode baarsjes voorhanden te hebben. Het voorheen opgenomen aantal van (ten hoogste) 30 stuks lag echter onnodig hoog en is aangepast naar 20 stuks. In aanvulling hierop is er geen beletsel om levende baarsjes kleiner dan 15 cm voorhanden te hebben onder de voorwaarde dat deze baarsjes in een leefnet worden bewaard en levend in hetzelfde water worden teruggezet. Dit is met name aan de orde bij sommige sportviswedstrijden. Het nieuwe artikel 7 voorziet in beide aanpassingen. In de aanpassing van de beide leden van artikel 7, die met het onderhavig besluit wordt bewerkstelligd, is tevens de huidige verwijzing naar een lengte kleiner dan 15 cm vervangen door een verwijzing naar de geldende minimummaat die bij ministeriële regeling op grond van artikel 1 voor baars wordt vastgesteld. Het ontbreken van een dergelijke koppeling zou in de praktijk tot onduidelijkheden en handhavingsproblemen leiden.

Voor de goede orde zij vermeld dat de betreffende bepalingen niet van toepassing zijn voor het IJsselmeer. Dit is in de aanhef van het nieuwe artikel 7 tot uitdrukking gebracht. Aanleiding is de baarsstand in het IJsselmeer en het feit dat ter plekke ook beroepsmatig op baars wordt gevist. Tot slot zij vermeld dat de specifieke periode waarop de uitzondering van toepassing was is vervallen aangezien er vanuit bestandsbelang geen reden meer bestaat deze op te nemen.

Sportvisserij Nederland heeft in haar reactie op het conceptbesluit verzocht om toevoeging van de emmer (en de aker: een specifiek soort emmer) als bewaarmiddel waarin de vissen tijdelijk levend mogen worden bewaard. Dit voorstel is overgenomen. Ook het verzoek om de term lokaas te vervangen door de term aas is overgenomen; hiervoor wordt voortaan de term aasvis gebruikt.

Onderdeel H

Door de gewijzigde opzet van de vaststelling van minimummaten en gesloten tijden bestaat er geen noodzaak meer om, naast het nieuwe artikel 1, de in artikel 10 opgenomen mogelijkheid tot aanvulling bij ministeriële regeling te behouden. Alle vaststellingen van minimummaten en gesloten tijden zullen immers bij ministeriële regeling plaatsvinden. Artikel 10 is dan ook komen te vervallen.

Artikel IV

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het Besluit Registratie vissersvaartuigen 1998 te actualiseren. In artikel 6a, tweede lid, van dat besluit werd ter duiding van het in die bepaling gehanteerde begrip «visvergunning» verwezen naar de Regeling Visvergunning. Deze regeling is inmiddels ingetrokken. Thans is een verwijzing naar artikel 6 van de zogenoemde controleverordening opgenomen. In dit artikel is voorgeschreven dat vissersvaartuigen over een geldige visvergunning moeten beschikken.

Artikel V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2012. Daarmee wordt afgeweken van de uitgangspunten van de vaste verandermomenten voor regelgeving (VVM) die ervan uitgaan dat inwerkingtreding van algemene maatregelen van bestuur slechts plaatsvindt op 1 januari of 1 juli van een gegeven jaar. Aanleiding voor deze afwijking is het seizoensgebonden karakter van de visserij waardoor invoering op een VVM-datum zou leiden tot nadelen voor betrokkenen. Hierbij zij er voorts op gewezen dat in het kader van de voorbereiding en de internetconsultatie op uitgebreide schaal met de doelgroepen is gecommuniceerd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven