Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 217 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 217 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 17 november 2011, nr. WJZ/346015 (3851), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Gelet op de artikelen 29, tweede en vijfde lid, en 60, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 72, vierde lid, en 116, vijfde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES en 7.4.3a, en 7.4.11, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 februari 2012, nr. W05.11.0492/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 16 april 2012, nr. WJZ/385076 (3851), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden in de alfabetische rangschikking de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
assistentopleiding, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
basisberoepsopleiding, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
deelnemer en in voorkomende gevallen examendeelnemer als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet;
examenonderdelen die de examinering betreffen van de generieke kwalificatie-eisen;
middenkaderopleiding, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d, van de wet;
onderdeel Engels waarvoor op grond van artikel 17a, vierde lid, van dit besluit generieke kwalificatie-eisen zijn vastgesteld;
onderdeel loopbaan en burgerschap waarvoor op grond van artikel 17a, derde lid, van dit besluit generieke kwalificatie-eisen zijn vastgesteld;
specialistenopleiding, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel e, van de wet;
examenonderdelen die de examinering betreffen van de specifieke kwalificatie-eisen die als kerntaken zijn opgenomen in het kwalificatiedossier van de beroepsopleiding waarin examen wordt gedaan;
vakopleiding, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel c, van de wet;
B
Artikel 3 komt te luiden:
1. Het examen bestaat voor iedere beroepsopleiding uit generieke examenonderdelen en uit specifieke examenonderdelen.
2. De generieke examenonderdelen betreffen de onderdelen:
a. Nederlandse taal;
b. rekenen;
c. loopbaan en burgerschap; en
d. voor zover het betreft de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding: Engels.
3. Het examen bestaat voor ieder onderdeel van een beroepsopleiding uit een instellingsexamen of een centraal examen dan wel beide.
4. Het derde lid is niet van toepassing op het onderdeel loopbaan en burgerschap. Het bevoegd gezag stelt de eisen waaraan de deelnemer voor dit onderdeel moet voldoen vast met inachtneming van het kwalificatiedossier.
5. Indien voor een onderdeel van een beroepsopleiding gedeeltelijk centrale examinering plaatsvindt, wordt bij ministeriële regeling bepaald over welk gedeelte het instellingsexamen voor dat onderdeel zich uitstrekt.
C
Na artikel 3 worden artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien de examencommissie daarin toestemt, kan de deelnemer in plaats van het examen in het onderdeel Nederlandse taal of rekenen van de beroepsopleiding waarin hij examen doet, het examen in het betreffende onderdeel afleggen zoals is vastgesteld voor een beroepsopleiding van een hoger niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de wet.
2. Indien de deelnemer in het onderdeel Nederlandse taal of rekenen op een hoger niveau examen doet, wordt het cijfer dat is behaald voor dit onderdeel gebruikt bij het bepalen van de eindwaardering, bedoeld in artikel 15.
1. De deelnemer is vrijgesteld van het examenonderdeel Nederlandse taal of rekenen indien de examencommissie heeft vastgesteld dat:
a. hij het betreffende examenonderdeel heeft afgelegd zoals is vastgesteld voor een beroepsopleiding van eenzelfde dan wel een hoger niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de wet;
b. hij een eindwaardering voor het betreffende examenonderdeel van ten minste het cijfer 6 heeft behaald; en
c. er na het studiejaar waarin hij het betreffende examenonderdeel heeft afgelegd nog geen twee studiejaren zijn verstreken.
2. De deelnemer is vrijgesteld van het examenonderdeel Nederlandse taal of rekenen indien de examencommissie heeft vastgesteld dat:
a. hij op grond van artikel 29, 30 of 60 van de Wet op het voortgezet onderwijs het eind- of staatsexamen in het vak Nederlandse taal en literatuur voor havo of vwo respectievelijk de rekentoets voor havo of vwo heeft afgelegd;
b. hij voor dit eind- of staatsexamen in het vak Nederlandse taal en literatuur respectievelijk deze rekentoets ten minste een eindcijfer 6 heeft behaald; en
c. er na het schooljaar waarin hij dit eind- of staatsexamen in het vak Nederlandse taal en literatuur respectievelijk deze rekentoets heeft afgelegd nog geen twee studiejaren zijn verstreken.
3. Indien de examencommissie vrijstelling verleent voor het examenonderdeel Nederlandse taal of rekenen, telt de eindwaardering van het eerder afgelegde examenonderdeel of het eindcijfer van de eerder afgelegde rekentoets respectievelijk het eind- of staatsexamen in het vak Nederlandse taal en literatuur mee bij het bepalen van de uitslag.
4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het centraal examen van het onderdeel Nederlandse taal.
5. Op een verzoek van de deelnemer bij de examencommissie tot vrijstelling van het instellingsexamen van het examenonderdeel Nederlandse taal beslist de examencommissie met inachtneming van de vereisten, genoemd in het eerste lid.
6. Indien de examencommissie vrijstelling heeft verleend op grond van het vierde of vijfde lid, telt het cijfer voor het eerder afgelegde centraal examen respectievelijk instellingsexamen van het examenonderdeel Nederlandse taal mee bij het bepalen van de eindwaardering, bedoeld in artikel 15.
D
In artikel 4 wordt «van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d en e, van de wet» vervangen door: van de basisberoepsopleiding, de vakopleiding, de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding.
E
In artikel 5 wordt «van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met e, van de wet» vervangen door: van de basisberoepsopleiding, de vakopleiding, de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding.
F
In artikel 6, eerste lid, onderdelen i en j, vervalt telkens: of examendeelnemers.
G
Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het centraal examen wordt afgenomen nadat ten minste de helft van de voor de deelnemer geldende studieduur is verstreken.
2. Indien de voor de deelnemer geldende studieduur minder dan 24 maanden bedraagt, wordt in afwijking van het eerste lid het centraal examen afgenomen vanaf het moment waarop de resterende periode van de voor de deelnemer geldende studieduur minder dan 12 maanden bedraagt.
H
Artikel 8 komt te luiden:
1. Indien de deelnemer voor een centraal examen een waardering lager dan het cijfer 6 heeft behaald, heeft hij recht op ten minste één herkansing voor dit centraal examen.
2. Indien de deelnemer voor een centraal examen een waardering van ten minste het cijfer 6 heeft behaald, heeft hij recht op één herkansing voor dit centraal examen, tenzij hij eerder gebruik heeft gemaakt van het recht op herkansing, bedoeld in het eerste lid.
3. De deelnemer wordt binnen de voor hem geldende studieduur voor de eerste maal in de gelegenheid gesteld de herkansing af te leggen, tenzij hij geen gebruik heeft gemaakt van de voor hem vastgestelde eerste gelegenheid tot het afleggen van het centraal examen.
4. Nadat de deelnemer gebruik heeft gemaakt van een herkansingsmogelijkheid voor een centraal examen wordt het hoogste door de deelnemer behaalde cijfer voor dit centraal examen gebruikt bij het bepalen van de eindwaardering, bedoeld in artikel 15.
5. Herkansing in een centraal examen vindt plaats in een volgend tijdvak.
I
In artikel 9, onderdeel a, vervalt: of examendeelnemers.
J
In artikel 11, eerste lid, vervalt: of examendeelnemers.
K
Artikel 14 komt te luiden:
L
Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De deelnemer kan een verzoek tot vrijstelling van een instellingsexamen indienen bij de examencommissie. De examencommissie beslist hierop met inachtneming van de kwalificatie-eisen die zijn opgenomen in het kwalificatiedossier van de beroepsopleiding waarin examen wordt gedaan.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het examenonderdeel Nederlandse taal.
M
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «voor een examenonderdeel» vervangen door: voor een generiek examenonderdeel.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De eindwaardering voor een specifiek examenonderdeel wordt uitgedrukt op de wijze, genoemd in het eerste lid, of met een waardering uit een reeks:
a. die in ieder geval de waarderingen «onvoldoende», «voldoende» en «goed» bevat; en
b. waarin tevens uitsluitend de waarderingen «zeer slecht», «slecht», «ruim onvoldoende», «ruim voldoende», «zeer goed» en «uitmuntend» kunnen worden opgenomen.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid wordt de eindwaardering voor het onderdeel loopbaan en burgerschap uitgedrukt in «niet voldaan» of «voldaan».
N
Artikel 17 komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 7.4.3 van de wet is het examen voor de assistentopleiding met goed gevolg afgelegd, indien:
a. voor alle specifieke examenonderdelen een eindwaardering van ten minste het cijfer 6 of ten minste «voldoende» is behaald, dan wel op grond van artikel 14a vrijstelling is verkregen; en
b. voor het onderdeel loopbaan en burgerschap een eindwaardering «voldaan» is behaald.
2. Onverminderd artikel 7.4.3 van de wet is het examen voor de basisberoepsopleiding en de vakopleiding met goed gevolg afgelegd, indien:
a. voor één van de onderdelen Nederlandse taal en rekenen een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 en voor het andere genoemde onderdeel ten minste het cijfer 6 is behaald;
b. voor alle specifieke examenonderdelen een eindwaardering van ten minste het cijfer 6 of ten minste «voldoende» is behaald, dan wel op grond van artikel 14a vrijstelling is verkregen; en
c. voor het onderdeel loopbaan en burgerschap een eindwaardering «voldaan» is behaald.
3. Onverminderd artikel 7.4.3 van de wet is het examen voor de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding met goed gevolg afgelegd, indien:
a. voor één van de onderdelen Engels, Nederlandse taal en rekenen een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 en voor de andere twee genoemde onderdelen ten minste het cijfer 6 is behaald;
b. voor alle specifieke examenonderdelen een eindwaardering van ten minste het cijfer 6 of ten minste «voldoende» is behaald, dan wel op grond van artikel 14a vrijstelling is verkregen; en
c. voor het onderdeel loopbaan en burgerschap een eindwaardering «voldaan» is behaald.
4. Het eerste tot en met derde lid zijn van toepassing met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, vierde lid.
O
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 18 komt te luiden:
1. Centrale examinering als bedoeld in de artikelen 4 en 5 vindt voor de eerste maal plaats:
a. in het studiejaar 2013–2014 bij de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding waarmee een aanvang is gemaakt op of na 1 augustus 2010;
b. in het studiejaar 2014–2015 bij de basisberoepsopleiding en de vakopleiding waarmee een aanvang is gemaakt op of na 1 augustus 2012.
2. Indien de resultaten van eerdere pilotexamens als bedoeld in artikel 19, dan wel onvoorziene omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan bij koninklijk besluit een later studiejaar worden bepaald dat voor de onderdelen Nederlandse taal en rekenen verschillend kan worden vastgesteld.
3. Voor de deelnemer die voor 1 augustus 2012 een aanvang heeft gemaakt met een basisberoepsopleiding of vakopleiding en deze opleiding nog niet heeft voltooid in het studiejaar waarin centrale examinering voor de eerste maal plaatsvindt, vindt centrale examinering voor de eerste maal plaats in het tweede studiejaar volgend op het studiejaar waarin de voor hem geldende studieduur is verstreken.
4. Het examen van een beroepsopleiding wordt voor de eerste maal ingedeeld in specifieke en generieke examenonderdelen als bedoeld in artikel 3, in het studiejaar 2012–2013 bij beroepsopleidingen waarmee een aanvang wordt gemaakt op of na 1 augustus 2012.
5. Op het examen van de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding waarmee een aanvang is gemaakt voor 1 augustus 2012 zijn de artikelen 3 en 17 van toepassing zoals deze artikelen luidden voor 1 augustus 2012 met dien verstande dat daarbij het bepaalde in artikel 19, vierde lid, in acht wordt genomen en in geval van centrale examinering van de basisberoepsopleiding en de vakopleiding voor de deelnemers, bedoeld in het derde lid, artikel 18a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van overeenkomstige toepassing is.
6. De deelnemer is niet vrijgesteld van het examen in het examenonderdeel Nederlandse taal op grond van artikel 3b, tweede lid, indien bij het door de deelnemer afgelegde examen in het vak Nederlandse taal en literatuur, het op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen vastgestelde referentieniveau voor Nederlandse taal voor havo of vwo niet in acht is genomen.
P
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 17, tweede lid, en onverminderd artikel 17, vierde lid, van dit besluit en artikel 7.4.3 van de wet, geldt in het studiejaar waarin centrale examinering voor de eerste maal plaatsvindt en het daaropvolgende studiejaar dat het examen voor de basisberoepsopleiding en de vakopleiding met goed gevolg is afgelegd, indien:
a. voor zowel de onderdelen Nederlandse taal als rekenen een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 is behaald;
b. voor alle specifieke examenonderdelen een eindwaardering van ten minste het cijfer 6 dan wel ten minste «voldoende» is behaald dan wel op grond van artikel 14a vrijstelling is verkregen; en
c. voor het onderdeel loopbaan en burgerschap een eindwaardering «voldaan» is behaald.
2. In afwijking van artikel 17, derde lid, en onverminderd artikel 17, vierde lid, van dit besluit en artikel 7.4.3 van de wet, geldt in het studiejaar waarin centrale examinering voor de eerste maal plaatsvindt en het daaropvolgende studiejaar dat het examen voor de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding met goed gevolg is afgelegd, indien:
a. voor twee van de onderdelen Engels, Nederlandse taal en rekenen een eindwaardering van ten minste het cijfer 5 en voor het andere genoemde onderdeel ten minste het cijfer 6 is behaald, dan wel op grond van artikel 14a vrijstelling is verkregen;
b. voor alle specifieke examenonderdelen een eindwaardering van ten minste het cijfer 6 dan wel ten minste «voldoende» is behaald dan wel op grond van artikel 14a vrijstelling is verkregen; en
c. voor het onderdeel loopbaan en burgerschap een eindwaardering «voldaan» is behaald.
Q
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Deelname aan een pilotexamen, niet zijnde een instellingsexamen, in het laatste studiejaar voorafgaande aan het studiejaar waarin centrale examinering voor de eerste maal plaatsvindt, levert voor de onderdelen Nederlandse taal of rekenen een vrijstelling van uitsluitend het centraal examen voor het betreffende onderdeel op indien:
a. dit overeenkomstig artikel 7a is afgenomen; en
b. voor dit pilotexamen ten minste het cijfer 6 is behaald.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Bij vrijstelling voor de onderdelen Nederlandse taal of rekenen op grond van het tweede lid, telt de waardering voor het pilotexamen mee bij het bepalen van de eindwaardering, bedoeld in artikel 15.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «van die onderdelen voor die beroepsopleiding» vervangen door: van die onderdelen voor de deelnemer.
Het Eindexamenbesluit VO wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt na de begripsbepaling van «profielwerkstuk» ingevoegd:
rekentoets als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de wet.
B
In artikel 5, tweede lid, wordt telkens voor «of het centraal examen» ingevoegd: , de rekentoets.
C
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdelen a tot en met c, wordt telkens na «vrijgesteld van» ingevoegd «de rekentoets of van», en wordt telkens voor «het overeenkomstige vak» ingevoegd «de overeenkomstige rekentoets of».
2. In het derde lid wordt «van artikel 49» vervangen door: van artikel 49 of artikel 50.
D
In artikel 10, eerste lid, wordt na «voor een examenvak» ingevoegd «of de rekentoets», en wordt na «van het desbetreffende vak» ingevoegd «respectievelijk de rekentoets».
E
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c vervalt «en».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «, en» wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. de rekentoets.
2. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot vierde tot en met achtste lid.
3. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die in het bezit is van het diploma havo of het diploma van een leerweg in het vmbo en die in plaats van de rekentoets zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor examens is vastgesteld voor het eindexamen havo of van een leerweg in het vmbo de rekentoets heeft afgelegd zoals deze is vastgesteld voor het eindexamen vwo, vrijgesteld van de rekentoets.
4. In het achtste lid (nieuw) wordt «het zesde lid» vervangen door: het zevende lid.
F
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c vervalt «en».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «, en» wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. de rekentoets.
2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
3. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die in het bezit is van het diploma havo of het diploma van een leerweg in het vmbo en die in plaats van de rekentoets zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor examens is vastgesteld voor het eindexamen havo of van een leerweg in het vmbo de rekentoets heeft afgelegd zoals deze is vastgesteld voor het eindexamen vwo, vrijgesteld van de rekentoets.
G
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c vervalt «en».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «, en» wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. de rekentoets.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het bevoegd gezag kan een kandidaat in de gelegenheid stellen de rekentoets af te leggen zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor examens voor het vwo is vastgesteld.
3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt na het derde lid een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid, is de kandidaat die in het bezit is van het diploma van een leerweg in het vmbo en die in plaats van de rekentoets zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor examens is vastgesteld voor het eindexamen van een leerweg in het vmbo, de rekentoets heeft afgelegd zoals deze is vastgesteld voor het eindexamen havo of vwo, vrijgesteld van de rekentoets.
H
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c vervalt «en».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «, en» wordt een onderdeel ingevoegd luidende:
e. de rekentoets.
2. Het tweede tot en met achtste lid worden vernummerd tot derde tot en met negende lid.
3. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het bevoegd gezag kan een kandidaat in de gelegenheid stellen de rekentoets af te leggen zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor examens voor havo of vwo is vastgesteld.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. In afwijking van het eerste lid, is een kandidaat die in het bezit is van het diploma van een leerweg in het vmbo en die in plaats van de rekentoets zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor examens is vastgesteld voor het eindexamen basisberoepsgerichte leerweg of kaderberoepsgerichte leerweg de rekentoets heeft afgelegd zoals deze is vastgesteld voor het eindexamen theoretische leerweg, havo of vwo, vrijgesteld van de rekentoets.
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «in het zevende lid» vervangen door: in het achtste lid.
I
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c vervalt «en».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «, en» wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. de rekentoets.
2. In het derde lid wordt voor «het vak Nederlandse taal» ingevoegd: de rekentoets,
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Artikel 22, derde lid, is van toepassing.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het bevoegd gezag kan een kandidaat in de gelegenheid stellen de rekentoets af te leggen zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor examens voor theoretische of kaderberoepsgerichte leerweg, havo of vwo is vastgesteld.
J
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c vervalt «en».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «, en» wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. de rekentoets.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 22, derde lid, is van toepassing.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Het bevoegd gezag kan een kandidaat in de gelegenheid stellen de rekentoets af te leggen zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor examens voor theoretische leerweg, havo of vwo is vastgesteld.
7. In afwijking van het eerste lid, is een kandidaat die in het bezit is van het diploma van een leerweg in het vmbo en die in plaats van de rekentoets zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor examens is vastgesteld voor het eindexamen basisberoepsgerichte leerweg de rekentoets heeft afgelegd zoals deze is vastgesteld voor het eindexamen kaderberoepsgerichte of theoretische leerweg, havo of vwo, vrijgesteld van de rekentoets.
K
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel d vervalt «en».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «, en» wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. de rekentoets.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 22, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Het bevoegd gezag kan een kandidaat in de gelegenheid stellen de rekentoets af te leggen zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, en lid 2a, van de Wet College voor examens voor havo of vwo is vastgesteld.
6. In afwijking van het eerste lid, is een kandidaat die in het bezit is van het diploma van een leerweg in het vmbo en die in plaats van de rekentoets zoals deze op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a, van de Wet College voor examens is vastgesteld voor het eindexamen basisberoepsgerichte leerweg of kaderberoepsgerichte leerweg de rekentoets heeft afgelegd zoals deze is vastgesteld voor het eindexamen theoretische leerweg, havo of vwo, vrijgesteld van de rekentoets.
L
In de hoofdstukaanduiding van hoofdstuk IV wordt na «Centraal examen» toegevoegd: en rekentoets.
M
Artikel 37a, derde lid, komt te luiden:
3. Artikel 49, vierde lid, en artikel 50, vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
N
Na artikel 45 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het College voor examens stelt regels voor de uitvoering van de rekentoets. Het College voor examens stelt in ieder geval een regeling vast voor de uitvoering van de correctie voor zover de rekentoets bestaat uit open vragen.
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, treedt slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
3. Met inachtneming van de artikelen 23, zevende lid, 24, zevende lid, en 25, vijfde lid, worden de beoordelingsnormen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de Wet College voor examens bij de beoordeling van de rekentoets toegepast.
4. De rekentoets wordt afgenomen in het laatste leerjaar.
5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een leerling uit het voorlaatste leerjaar toelaten tot de rekentoets.
6. Het College voor examens kan bij regeling bepalen dat de rekentoets niet onder toezicht van een of meer gecommitteerden staat.
7. Artikel 43 en artikel 44 zijn van overeenkomstige toepassing.
O
Artikel 47 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt voor «alle vakken van het eindexamen» ingevoegd: de rekentoets en.
2. Er wordt een lid toegevoegd:
4. Het cijfer voor de rekentoets is tevens het eindcijfer.
P
Artikel 48 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «artikel 49» vervangen door: artikel 49 of artikel 50.
2. In het vierde lid wordt voor «examen in een of meer vakken» vervangen door: de rekentoets of examen in een of meer vakken,.
3. In het zevende lid wordt na «voorgeschreven vakken» ingevoegd: en rekentoets.
Q
Artikel 49 komt te luiden:
1. De kandidaat die het eindexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor:
1°. de rekentoets als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 6 of meer heeft behaald; of voor
2°. de rekentoets als eindcijfer 6 of meer heeft behaald en voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald;
d. hij voor de vakken lichamelijke opvoeding en het kunstvak uit het gemeenschappelijk deel alsmede voor de maatschappelijke stage de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald; en
e. als het een eindexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt het eindcijfer van het afdelingsvak of het intrasectorale of intersectorale programma in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg meegerekend als twee eindcijfers.
3. In afwijking van het eerste lid, is de kandidaat die eindexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd ter afsluiting van een leerwerktraject als bedoeld in artikel 10b1 van de wet geslaagd indien hij voor het beroepsgerichte programma ten minste het eindcijfer 6 en voor de rekentoets en voor het vak Nederlandse taal ten minste het eindcijfer 5 en het eindcijfer 6 heeft behaald. Indien de vakken waarin examen is afgelegd, tezamen een eindexamen vormen van de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b van de wet, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4. Zodra de eindcijfers en indien mogelijk de uitslag zijn vastgesteld, maakt de directeur deze schriftelijk aan de kandidaat bekend, onder mededeling van het in artikel 51 bepaalde. De uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 51, eerste lid, geen toepassing vindt.
R
Na artikel 49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De kandidaat die eindexamen vwo of havo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor:
1°. één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor de rekentoets en het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit subonderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald; of voor
2°. de rekentoets als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of
4°. voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
d. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in het tweede lid, lager dan het eindcijfer 4 heeft behaald; en
e. hij voor de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel van elk profiel alsmede voor de maatschappelijke stage, de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. Bij de uitslagbepaling volgens het eerste lid, wordt het gemiddelde van de eindcijfers van ten minste de volgende onderdelen aangemerkt als het eindcijfer van één vak, voor zover voor deze onderdelen een eindcijfer is bepaald: maatschappijleer en het profielwerkstuk en voor vwo ook algemene natuurwetenschappen. Het bevoegd gezag kan daaraan toevoegen:
a. literatuur, als onderdeel van alle afzonderlijke moderne talen, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, literatuur voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het schoolexamen van de desbetreffende taal en literatuur;
b. klassieke culturele vorming, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, klassieke culturele vorming voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het schoolexamen van Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur;
c. algemene natuurwetenschappen in het havo;
d. bij bijzondere scholen: godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs geen onderdeel is van het eindexamen, tenzij Onze Minister daarvoor goedkeuring heeft verleend met toepassing van artikel 11, eerste lid, onder c, artikel 12, eerste lid, onder c, of artikel 13, eerste lid, onder c.
3. Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan de tweede volzin van het tweede lid, wordt in het examenreglement, bedoeld in artikel 31, vermeld welk onderdeel of welke onderdelen worden toegevoegd.
4. De directeur bepaalt het eindcijfer, bedoeld in het tweede lid, als het rekenkundig gemiddelde van de eindcijfers van de samenstellende onderdelen. Indien de uitkomst van deze berekening niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.
5. Zodra de eindcijfers en indien mogelijk de uitslag zijn vastgesteld, maakt de directeur deze schriftelijk aan de kandidaat bekend, onder mededeling van het in artikel 51 bepaalde. De uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 51, eerste lid, geen toepassing vindt.
S
In artikel 51, eerste lid, wordt «artikel 49, negende lid,» vervangen door: artikel 49, vierde lid, of artikel 50, vijfde lid,.
T
Na artikel 51 wordt een artikel ingevoegd:
U
Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, wordt in onderdeel h, na «de eindcijfers voor» ingevoegd «de rekentoets en» en wordt «artikel 49, vierde lid» vervangen door: artikel 49, derde lid.
2. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot het zevende tot en met negende lid, wordt na het vijfde lid een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:
6. Op de cijferlijst wordt de rekentoets waarvoor de kandidaat vrijstelling of ontheffing is verleend bij het eindexamen op grond van de artikelen 9 tot en met 13 of 22 van dit besluit of artikel 10 van het Staatsexamenbesluit VO vermeld op de cijferlijst, met vermelding van het eerder behaalde cijfer.
V
Artikel 52b wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, wordt na «indien de kandidaat» ingevoegd: de rekentoets,.
2. In het tweede lid wordt voor «het vak of de vakken» ingevoegd: de rekentoets,.
W
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt in onderdeel d, na «de eindcijfers voor» ingevoegd «de rekentoets en» en wordt «artikel 49, vierde lid» vervangen door: artikel 49, derde lid.
2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdelen b en c worden geletterd c en d.
b. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. de rekentoets, indien de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald,
2. Het derde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de aanhef wordt na «voor een of meer vakken» ingevoegd: of de rekentoets.
b. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».
b. Onderdeel b wordt geletterd c en na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
b. de rekentoets, indien de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en
X
In artikel 55, tweede lid, onder b, wordt na «op het centraal examen» ingevoegd: of de rekentoets.
Y
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen e en f worden geletterd f en g.
2. Na onderdeel d wordt een nieuw onderdeel e ingevoegd, luidende:
e. de rekentoets;
Z
In artikel 57, eerste lid, wordt na «van het centraal examen» ingevoegd: en de rekentoets.
AA
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van toepassing op de rekentoets, met dien verstande dat de rekentoets in het ene schooljaar of in het daarop volgende schooljaar kan worden afgelegd.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «artikel 56, onderdelen a tot en met e» vervangen door: artikel 56, onderdelen a tot en met g.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt «van artikel 49» vervangen door: van artikel 49 of artikel 50.
Het Staatsexamenbesluit VO wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt na de begripsbepaling van «profielwerkstuk» ingevoegd:
rekentoets als bedoeld in artikel 60, zesde lid, van de wet.
B
In artikel 2, tweede lid, wordt voor «een vak ten aanzien waarvan» ingevoegd: de rekentoets, of voor.
C
In artikel 3, tweede lid, onder b, wordt na «een of meer vakken» ingevoegd: of rekentoets.
D
In artikel 4, zesde lid, wordt na «van het vak of de vakken» ingevoegd: of rekentoets.
E
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de onderdelen a en b wordt telkens voor «of het centraal examen» ingevoegd: , de rekentoets.
b. In onderdeel c wordt voor «een of meer toetsen» ingevoegd: de rekentoets of.
2. In het derde lid wordt na «een kandidaat die» ingevoegd: de rekentoets en één of meer vakken dan wel.
3. In het zevende lid wordt na «bij het centraal examen in een vak» ingevoegd «of bij de rekentoets» en wordt na «in het desbetreffende vak» ingevoegd: , respectievelijk van verdere deelname aan de rekentoets.
G
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt na «vrijgesteld van» ingevoegd «de rekentoets of van» en wordt voor «het overeenkomstige vak» ingevoegd: de rekentoets of.
b. In onderdeel b wordt telkens na «vrijgesteld van» ingevoegd «de rekentoets of van» en wordt telkens voor «het overeenkomstige vak» ingevoegd: de overeenkomstige rekentoets of.
2. In het vierde lid wordt «artikel 26» vervangen door: artikel 26 of artikel 26a.
3. In het zesde lid wordt «Artikel 52, achtste lid van het Eindexamenbesluit VO» vervangen door: Artikel 52, negende lid, van het Eindexamenbesluit VO.
H
In artikel 11, eerste lid, wordt na «voor een examenvak» ingevoegd «of de rekentoets» en wordt na «van het desbetreffende vak» ingevoegd: respectievelijk de rekentoets.
I
In artikel 13, eerste lid, wordt «van het centraal examen en het college-examen» vervangen door: van het centraal examen, de rekentoets en het college-examen.
J
In het opschrift van Hoofdstuk III, afdeling 3 komt te luiden:
K
Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De bepalingen uit deze afdeling, met uitzondering van artikel 19, zijn van overeenkomstige toepassing op de rekentoets.
2. Het College voor examens stelt nadere regels voor de uitvoering van de rekentoets. Het College voor examens stelt in ieder geval een regeling vast voor de uitvoering van de correctie voor zover de rekentoets bestaat uit open vragen.
3. De regelingen, bedoeld in het eerste lid, treden slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
4. Het College voor examens kan bij regeling bepalen dat het examen in de rekentoets niet onder toezicht van een of meer gecommitteerden staat.
5. Met inachtneming van de artikelen 23, zevende lid, 24, zevende lid, en 25, zevende lid, van het Examenbesluit VO worden de beoordelingsnormen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, en lid 2a, van de Wet College voor examens bij de beoordeling van de rekentoets toegepast.
L
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt toegevoegd: en rekentoets.
2. In het eerste lid wordt na «voor alle vakken» ingevoegd: en rekentoets.
3. In het vierde lid wordt «Indien in een vak» vervangen door «Bij de rekentoets of indien een vak» en wordt na «het cijfer voor» ingevoegd «de rekentoets, respectievelijk voor».
M
In artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «heeft afgelegd in» ingevoegd: de rekentoets en in.
2. In het tweede lid wordt «artikelen 24 en 26» vervangen door: artikelen 24 en 26 dan wel 26a.
N
Artikel 26 komt te luiden:
1. De kandidaat die het staatsexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor:
1°. de rekentoets als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 6 of meer heeft behaald; of voor
2°. de rekentoets als eindcijfer 6 of meer heeft behaald en voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; en
d. als het een staatsexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt het eindcijfer van het afdelingsvak of het intrasectorale of intersectorale programma in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg meegerekend als twee eindcijfers.
3. De kandidaat die niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, is afgewezen voor het staatsexamen.
4. Zodra de uitslag ingevolge het eerste en tweede lid, is vastgesteld, maakt het College voor examens deze samen met de eindcijfers schriftelijk aan de kandidaat bekend. Indien de kandidaat is afgewezen voor het staatsexamen, wordt bij de bekendmaking mededeling gedaan van het in artikel 27 bepaalde. De in de eerste volzin bedoelde uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 27 geen toepassing vindt.
O
Na artikel 26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De kandidaat die staatsexamen vwo of havo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor:
1°. één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor de rekentoets en het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit onderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald; of voor
2°. de rekentoets als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en in voorkomende gevallen wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of
4° voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; en
d. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in het tweede lid, lager dan het eindcijfer 4 heeft behaald.
2. Bij de uitslagbepaling volgens het eerste lid, wordt het gemiddelde van de eindcijfers van ten minste de volgende onderdelen aangemerkt als het eindcijfer van één vak, voor zover voor deze onderdelen een eindcijfer is bepaald: maatschappijleer en het profielwerkstuk en voor vwo ook algemene natuurwetenschappen. Het College voor examens kan daaraan toevoegen:
a. literatuur, als onderdeel van alle afzonderlijke moderne talen, met dien verstande dat indien het College voor examens daartoe niet besluit, literatuur voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het college-examen van de desbetreffende taal en literatuur;
b. klassieke culturele vorming, met dien verstande dat indien het College voor examens daartoe niet besluit, klassieke culturele vorming voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het college-examen van Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur;
c. algemene natuurwetenschappen in het havo.
3. Het eindcijfer, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald als het rekenkundig gemiddelde van de eindcijfers van de samenstellende onderdelen. Indien de uitkomst van deze berekening niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.
4. De kandidaat die niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het eerste en tweede lid, is afgewezen voor het staatsexamen.
5. Zodra de uitslag ingevolge het eerste, tweede en vierde lid, is vastgesteld, maakt het College voor examens deze samen met de eindcijfers schriftelijk aan de kandidaat bekend. Indien de kandidaat is afgewezen voor het staatsexamen, wordt bij de bekendmaking mededeling gedaan van het in artikel 27 bepaalde. De in de eerste volzin bedoelde uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 27 geen toepassing vindt.
P
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met toepassing van artikel 26» vervangen door: met toepassing van de artikelen 26 en 26a.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel a vervalt: en.
b. Onderdeel b wordt geletterd c en na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. het recht om opnieuw aan de rekentoets waarin hij in dat jaar door het College voor examens is geëxamineerd, deel te nemen, en
3. Er wordt een lid toegevoegd:
4. In afwijking van het eerste lid, heeft de kandidaat gedurende een kalenderjaar recht op één herkansing in de rekentoets.
Q
In artikel 28 wordt «artikel 26, zevende lid» vervangen door «artikel 26, vierde lid, of artikel 26a, vijfde lid» en wordt na «en daarbij schriftelijk opgeeft» ingevoegd: dat hij opnieuw wil deelnemen aan de rekentoets, of.
R
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «bij het eerder afgelegde college-examen of centraal examen» vervangen door «bij het eerder afgelegde college-examen, centraal examen of de eerder afgelegde rekentoets» en wordt «voor het college-examen respectievelijk centraal examen» vervangen door: voor het college-examen, de rekentoets respectievelijk het centraal examen.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 24 tot en met 26» vervangen door: de artikelen 24 tot en met 26a.
S
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt voor «het vak of de vakken» ingevoegd: de rekentoets,.
b. In onderdeel d wordt na «voor de examenvakken» ingevoegd: en de rekentoets.
2. Het tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt voor «het vak of de vakken» ingevoegd: de rekentoets,.
b. In onderdeel d wordt voor «de vakken waarvoor» en voor «de desbetreffende vakken» telkens ingevoegd «de rekentoets en».
c. In onderdeel e wordt na «voor de examenvakken» ingevoegd: en de rekentoets.
3. Het zesde lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a, subonderdelen 3 tot en met 5, en in onderdeel b, subonderdelen 2 en 3, wordt telkens voor «waarvoor de kandidaat» ingevoegd: of de rekentoets.
b. In onderdeel a, subonderdeel 5, wordt voor «deze vakken» ingevoegd «de rekentoets» en wordt na «artikel 14, achtste lid, van de wet,» ingevoegd «of de overeenkomstige rekentoets».
c. In onderdeel b, subonderdeel 3, wordt voor «deze vakken dan wel de overeenkomstige vakken» ingevoegd: de rekentoets,.
T
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt voor «het vak of de vakken» ingevoegd: de rekentoets,.
b. In onderdeel d wordt na «de examenvakken» ingevoegd: dan wel de rekentoets..
2. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt telkens voor «het vak of de vakken» ingevoegd: de rekentoets,.
U
In artikel 33, tweede lid, onderdeel b, wordt telkens na «het centraal examen» ingevoegd: of de rekentoets.
V
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel b, wordt telkens voor «de vakken» ingevoegd: de rekentoets en.
2. Het derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdelen b tot en met f worden geletterd c tot en met g.
b. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. de rekentoets;
Het Eindexamenbesluit VO BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, derde lid, wordt «van artikel 37» vervangen door: van artikel 37 of artikel 37a.
B
Artikel 26, derde lid, komt te luiden:
3. Artikel 37, vierde lid, en artikel 37a, vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 35, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede volzin vervalt.
2. In de tweede volzin (nieuw) vervalt: , bedoeld in de eerste of tweede volzin,.
D
In artikel 36, eerste lid, wordt «artikel 37» vervangen door: artikel 37 of artikel 37a.
E
Artikel 37 komt te luiden:
1. De kandidaat die het eindexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald;
c. hij voor de vakken lichamelijke opvoeding en het kunstvak uit het gemeenschappelijk deel de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald; en
d. als het een eindexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt het eindcijfer van het afdelingsvak of het intrasectorale of intersectorale programma in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg meegerekend als twee eindcijfers.
3. In afwijking van het eerste lid, is de kandidaat die eindexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd ter afsluiting van een leerwerktraject als bedoeld in artikel 19 van de wet geslaagd indien hij voor het beroepsgerichte programma ten minste het eindcijfer 6 en voor het vak Nederlandse taal ten minste het eindcijfer 5 heeft behaald. Indien de vakken waarin examen is afgelegd, tezamen een eindexamen vormen van de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 18 van de wet, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4. Zodra de eindcijfers en indien mogelijk de uitslag zijn vastgesteld, maakt de directeur deze schriftelijk aan de kandidaat bekend, onder mededeling van het in artikel 38 bepaalde. De uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 38, eerste lid, geen toepassing vindt.
F
Na artikel 37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De kandidaat die eindexamen vwo of havo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit subonderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of
4°. voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
d. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in het tweede lid, lager dan het eindcijfer 4 heeft behaald; en
e. hij voor de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel van elk profiel de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. Bij de uitslagbepaling volgens het eerste lid, wordt het gemiddelde van de eindcijfers van ten minste de volgende onderdelen aangemerkt als het eindcijfer van één vak, voor zover voor deze onderdelen een eindcijfer is bepaald: maatschappijleer en het profielwerkstuk en voor vwo ook algemene natuurwetenschappen. Het bevoegd gezag kan daaraan toevoegen:
a. literatuur, als onderdeel van alle afzonderlijke moderne talen, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, literatuur voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het schoolexamen van de desbetreffende taal en literatuur;
b. klassieke culturele vorming, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, klassieke culturele vorming voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het schoolexamen van Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur;
c. algemene natuurwetenschappen in het havo;
d. bij bijzondere scholen: godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs geen onderdeel is van het eindexamen, tenzij Onze Minister daarvoor goedkeuring heeft verleend met toepassing van artikel 11, eerste lid, onder c, artikel 12, eerste lid, onder c, of artikel 13, eerste lid, onder c.
3. Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan de tweede volzin van het tweede lid, wordt in het examenreglement, bedoeld in artikel 18, vermeld welk onderdeel of welke onderdelen worden toegevoegd.
4. De directeur bepaalt het eindcijfer, bedoeld in het tweede lid, als het rekenkundig gemiddelde van de eindcijfers van de samenstellende onderdelen. Indien de uitkomst van deze berekening niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.
5. Zodra de eindcijfers en indien mogelijk de uitslag zijn vastgesteld, maakt de directeur deze schriftelijk aan de kandidaat bekend, onder mededeling van het in artikel 38 bepaalde. De uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 38, eerste lid, geen toepassing vindt.
G
In artikel 38, eerste lid, wordt «artikel 37, negende lid,» vervangen door: artikel 37, vierde lid, of artikel 37a, vijfde lid,.
H
In artikel 39, eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 37, vierde lid» vervangen door: artikel 37, derde lid».
I
In artikel 41, eerste lid, onderdeel d, wordt «artikel 37, vierde lid» vervangen door: artikel 37, derde lid».
J
In artikel 47, vijfde lid, wordt «artikel 37» vervangen door: artikel 37 of artikel 37a.
Het Staatsexamenbesluit VO BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9, vierde lid, wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 24 of artikel 24a.
B
Artikel 22, tweede lid, tweede volzin komt te luiden:
Indien de uitkomst van deze berekening niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.
C
In artikel 23, tweede lid, wordt «artikelen 22 en 24» vervangen door: artikelen 22 en 24 dan wel 24a.
D
Artikel 24 komt te luiden:
1. De kandidaat die het staatsexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; en
c. als het een staatsexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt het eindcijfer van het afdelingsvak of het intrasectorale of intersectorale programma in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg meegerekend als twee eindcijfers.
3. De kandidaat die niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, is afgewezen voor het staatsexamen.
4. Zodra de uitslag ingevolge het eerste en tweede lid, is vastgesteld, maakt het College voor examens deze samen met de eindcijfers schriftelijk aan de kandidaat bekend. Indien de kandidaat is afgewezen voor het staatsexamen, wordt bij de bekendmaking mededeling gedaan van het in artikel 25 bepaalde. De in de eerste volzin bedoelde uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 25 geen toepassing vindt.
E
Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De kandidaat die staatsexamen vwo of havo heeft afgelegd, is geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit onderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of
4°. voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; en
d. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in het tweede lid, lager dan het eindcijfer 4 heeft behaald.
2. Bij de uitslagbepaling volgens het eerste lid, wordt het gemiddelde van de eindcijfers van ten minste de volgende onderdelen aangemerkt als het eindcijfer van één vak, voor zover voor deze onderdelen een eindcijfer is bepaald: maatschappijleer en het profielwerkstuk en voor vwo ook algemene natuurwetenschappen. Het College voor examens kan daaraan toevoegen:
a. literatuur, als onderdeel van alle afzonderlijke moderne talen, met dien verstande dat indien het College voor examens daartoe niet besluit, literatuur voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het college-examen van de desbetreffende taal en literatuur;
b. klassieke culturele vorming, met dien verstande dat indien het College voor examens daartoe niet besluit, klassieke culturele vorming voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het college-examen van Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur;
c. algemene natuurwetenschappen in het havo.
3. Het eindcijfer, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald als het rekenkundig gemiddelde van de eindcijfers van de samenstellende onderdelen. Indien de uitkomst van deze berekening niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.
4. De kandidaat die niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het eerste en tweede lid, is afgewezen voor het staatsexamen.
5. Zodra de uitslag ingevolge het eerste, tweede en vierde lid, is vastgesteld, maakt het College voor examens deze samen met de eindcijfers schriftelijk aan de kandidaat bekend. Indien de kandidaat is afgewezen voor het staatsexamen, wordt bij de bekendmaking mededeling gedaan van het in artikel 25 bepaalde. De in de eerste volzin bedoelde uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 25 geen toepassing vindt.
F
In artikel 25, eerste lid, wordt «met toepassing van artikel 24» vervangen door: met toepassing van artikel 24 of artikel 24a.
G
In artikel 26 wordt «artikel 24, zevende lid» vervangen door: artikel 24, vierde lid, of artikel 24a, vijfde lid».
H
In artikel 27, derde lid, wordt «de artikelen 22 tot en met 24» vervangen door: artikelen 22 tot en met 24a.
Artikel III van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (Stb. 2010, 332) wordt als volgt gewijzigd:
Artikel III komt te luiden:
1. De wijzigingen die artikel I, onderdeel D, onderdelen 4 en 5, aanbrengt in artikel 26 van het Staatsexamenbesluit VO vinden met ingang van het vierde jaar na inwerkingtreding van die wijzigingen toepassing op kandidaten die vóór de inwerkingtreding van die wijzigingen:
a. in ten minste één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur of wiskunde A, wiskunde B dan wel wiskunde C deelstaatsexamen hebben gedaan en daarvoor als eindcijfer 4 of hoger hebben behaald, of
b. eindexamen aan een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs hebben afgelegd en daarvoor zijn afgewezen en die na inwerkingtreding van de in de aanhef genoemde wijzigingen op grond van artikel 10, eerste en vierde lid, van het Staatsexamenbesluit VO worden vrijgesteld van het examen in ten minste één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur of wiskunde A, wiskunde B dan wel wiskunde C.
2. De wijzigingen die artikel II, onderdeel E, onderdelen 4 en 5, aanbrengt in artikel 49 van het Eindexamenbesluit VO vinden met ingang van het vierde jaar na inwerkingtreding van die wijzigingen toepassing op kandidaten die vóór de inwerkingtreding van die wijzigingen:
a. in ten minste één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur of wiskunde A, wiskunde B dan wel wiskunde C deeleindexamen aan een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs hebben gedaan en daarvoor als eindcijfer 4 of meer hebben behaald, of
b. eindexamen aan een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs hebben afgelegd en daarvoor zijn afgewezen en die na inwerkingtreding van de in de aanhef genoemde wijzigingen op grond van artikel 9, eerste en derde lid, van het Eindexamenbesluit VO worden vrijgesteld van het examen in ten minste één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur of wiskunde A, wiskunde B dan wel wiskunde C.
3. De wijzigingen die artikel II, onderdeel E, onderdelen 4 en 5, aanbrengt in artikel 49 van het Eindexamenbesluit VO vinden geen toepassing op kandidaten die in het schooljaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de genoemde wijzigingen met inachtneming van:
a. artikel 37a van het Eindexamenbesluit VO in het voorlaatste leerjaar worden toegelaten tot het centraal examen; of
b. artikel 59 van het Eindexamenbesluit VO gespreid centraal examen doen in één of meer van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur of wiskunde A, wiskunde B dan wel wiskunde C en die daarvoor als eindcijfer tweemaal 5 of meer dan wel eenmaal 4 of meer en eenmaal 5 of meer dan wel eenmaal 4 of meer hebben behaald, en die in het jaar volgend op de inwerkingtreding van genoemde wijzigingen in de overige vakken het centraal examen afleggen.
1. De rekentoets wordt voor de eerste maal ingevoerd in het schooljaar 2013–2014.
2. In afwijking van artikel 46, vierde en vijfde lid, van het Eindexamenbesluit VO wordt de rekentoets in het schooljaar 2013–2014 bij kandidaten uit het laatste leerjaar uitsluitend afgenomen in het laatste leerjaar.
3. De kandidaat is vrijgesteld van de rekentoets indien hij in het schooljaar voorafgaande aan het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd deelneemt aan een toets:
a. die is afgenomen en beoordeeld overeenkomstig de bepalingen betreffende de rekentoets als bedoeld in het Eindexamenbesluit VO of het Staatsexamenbesluit VO zoals deze komen te luiden na inwerkingtreding van artikel 5, onderdeel D, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en artikel II van dit besluit; en
b. hij voor deze toets ten minste het cijfer 5 heeft behaald.
4. Op de cijferlijst, bedoeld in artikel 52 van het Eindexamenbesluit VO of artikel 30 van het Staatsexamenbesluit VO, wordt de rekentoets waarvoor de kandidaat vrijstelling is verleend op grond van het derde lid, vermeld op de cijferlijst, met vermelding van het eerder behaalde cijfer.
1. In afwijking van artikel 49, eerste lid, van het Eindexamenbesluit VO en onverminderd artikel 49, tweede en derde lid, van het Eindexamenbesluit VO is in het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd en het daaropvolgende schooljaar de kandidaat die eindexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor zowel de rekentoets als voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald;
d. hij voor de vakken lichamelijke opvoeding en het kunstvak uit het gemeenschappelijk deel alsmede voor de maatschappelijke stage, de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald; en
e. als het een eindexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. In afwijking van artikel 49, eerste en derde lid, van het Eindexamenbesluit VO, is in het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd en het daaropvolgende schooljaar de kandidaat die eindexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd ter afsluiting van een leerwerktraject als bedoeld in artikel 10b1 van de wet, geslaagd indien hij voor het beroepsgerichte programma ten minste het eindcijfer 6 heeft behaald en hij voor zowel de rekentoets als voor het vak Nederlandse taal ten minste het eindcijfer 5 heeft behaald. Indien de vakken waarin examen is afgelegd, tezamen een eindexamen vormen van de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b van de wet, is artikel 49, eerste tot en met derde lid, van het Eindexamenbesluit VO met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3. In afwijking van artikel 50, eerste lid, van het Eindexamenbesluit VO en onverminderd artikel 50, tweede lid, van het Eindexamenbesluit VO is in het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd en het daaropvolgende schooljaar de kandidaat die eindexamen havo of vwo heeft afgelegd geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit onderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of
4°. voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
d. hij voor de rekentoets als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;
e. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in het artikel 50, tweede lid, lager dan het cijfer 4 heeft behaald; en
f. hij voor de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel van elk profiel alsmede voor de maatschappelijke stage, de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
4. Voor een kandidaat voor wie de wijziging op grond van artikel II, onderdeel E, vierde en vijfde lid, van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (Stb. 2010, 332), nog niet van toepassing is, geldt vanaf het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd tot het schooljaar van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, vierde en vijfde lid, van dat besluit, en onverminderd de overige bepalingen van artikel 50 van het Eindexamenbesluit VO, dat hij geslaagd is voor het eindexamen indien hij voor de rekentoets ten minste één vijf of meer heeft behaald.
5. Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing indien de kandidaat voor het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd is aangevangen met het afleggen van het gespreid centraal examen op grond van artikel 59 van het Eindexamenbesluit VO.
6. In afwijking van het derde lid of artikel 50, eerste lid, van het Eindexamenbesluit VO is het niet afleggen van de maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 6f, van de Wet op het voortgezet onderwijs, voor kandidaten waarvoor het Besluit van 14 juni 2011 tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Stb. 2011, 401) op grond van artikel IV van dat besluit niet van toepassing is, niet van invloed op het slagen voor het eindexamen havo of vwo.
1. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit VO is in het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd en het daaropvolgende schooljaar de kandidaat die eindexamen van een leerweg in het vmbo heeft afgelegd geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor zowel de rekentoets als voor het vak Nederlandse taal als eindcijfer 5 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer waarvan ten minste één 7 of meer heeft behaald; en
d. als het een staatsexamen gemengde of theoretische leerweg betreft: hij voor het sectorwerkstuk de kwalificatie «voldoende» of «goed» heeft behaald.
2. In afwijking van artikel 26a, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit VO en onverminderd artikel 26a, tweede en derde lid, van het Staatsexamenbesluit VO is in het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd en het daaropvolgende schooljaar de kandidaat die eindexamen havo of vwo heeft afgelegd geslaagd indien:
a. het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is;
b. hij voor één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en voor zover van toepassing wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C als eindcijfer 5 of meer heeft behaald en hij voor het andere vak dan wel vakken, genoemd in dit onderdeel als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
c. hij onverminderd onderdeel b:
1°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 of meer en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald;
2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt; of
3°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald, en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt;
d. hij voor de rekentoets als eindcijfer 5 of meer heeft behaald; en
e. hij voor geen van de onderdelen, genoemd in artikel 26a, tweede lid, lager dan het cijfer 4 heeft behaald.
3. In afwijking van artikel 27, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit VO, kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besluiten dat in het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd er een recht op een tweede herkansing in de rekentoets bestaat waarop een kandidaat beroep kan doen indien hij na de eerste herkansing voor de rekentoets niet hoger dan het eindcijfer 6 heeft behaald.
4. Voor een kandidaat voor wie de wijziging op grond van artikel II, onderdeel E, vierde en vijfde lid, van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (Stb. 2010, 332), nog niet van toepassing is, geldt vanaf het schooljaar waarin de rekentoets wordt ingevoerd tot het schooljaar van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, vierde en vijfde lid, van dat besluit, en onverminderd de overige bepalingen van artikel 26a van het Staatsexamenbesluit VO, dat hij geslaagd is voor het staatsexamen indien hij voor de rekentoets ten minste één vijf of meer heeft behaald.
1. Indien artikel III, onderdeel O, van dit besluit in werking treedt wordt in de aanhef van het eerste lid van artikel III (nieuw) van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (Stb. 2010, 332) «artikel 26 van het Staatsexamenbesluit VO» vervangen door: artikel 26a van het Staatsexamenbesluit VO.
2. Indien artikel II, onderdeel R, van dit besluit in werking treedt wordt in de aanhef van het tweede lid van artikel III (nieuw) van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (Stb. 2010, 332) «artikel 49 van het Eindexamenbesluit VO» vervangen door: artikel 50 van het Eindexamenbesluit VO.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 23 april 2012
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen
Uitgegeven de tweeëntwintigste mei 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
In deze nota van toelichting, die mede namens de minster van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt gegeven, worden deelnemers aan een beroepsopleiding overeenkomstig het spraakgebruik aangeduid als studenten.
Dit besluit regelt voor het voortgezet onderwijs (hierna: vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) de wijziging van voorschriften voor examens vanwege het beleid ten aanzien van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. De opgenomen wijzigingen in dit besluit voor het mbo komen daarnaast voort uit de beroepsgerichte kwalificatiestructuur. Het betreft onder andere wijzigingen van de te onderscheiden examenonderdelen, de waarderingswijze (hoe de examenresultaten voor onderscheiden examenonderdelen moeten worden aangegeven) en de uitslagregel (voor welke examenonderdelen ten minste een voldoende moet worden behaald).
Hiertoe worden de volgende besluiten gewijzigd:
– het Eindexamenbesluit VO;
– het Staatsexamenbesluit VO; en
– het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB.
In 2010 is de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (Stb. 2010, 194) in werking getreden. Met het bijbehorende Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (Stb. 2010, 265) worden daarmee taal- en rekeneisen voor het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs vastgelegd. Hiermee is de basis gelegd voor een structurele verhoging van het niveau van basisvaardigheden van leerlingen en studenten in alle sectoren van het onderwijs. Voor alle onderwijssectoren wordt op basis van de referentieniveaus in een doorlopende leerlijn op het gebied van Nederlandse taal en rekenen vastgelegd wat leerlingen en studenten op strategische momenten in hun schoolloopbaan moeten kennen en kunnen op het gebied van Nederlandse taal en rekenen.
De versterking van taal- en rekenvaardigheden wordt niet alleen in het vo en mbo aangepakt maar ook in het primair onderwijs, en speciaal onderwijs. De instellingen krijgen extra middelen voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs. Daarnaast ontvangen zowel de scholen als de leraren in alle sectoren hulp van verschillende steunpunten en hebben partijen als Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), de landelijke pedagogische centra en Centraal instituut voor toetsontwikkeling (CITO) producten en diensten ontwikkeld die scholen helpen bij het verbeteren van hun onderwijs.
De referentieniveaus worden in acht genomen bij de eindexamens in het vo. Concreet worden de eindexamenprogramma’s Nederlands geijkt aan de referentieniveaus en wordt er een rekentoets ingevoerd als onderdeel van het eindexamen. Over deze rekentoets wordt in artikel 29, vijfde lid, en artikel 60, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) geregeld: «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften omtrent deze toets vastgesteld.» Deze nadere voorschriften worden opgenomen in het Eindexamenbesluit vo en het Staatsexamenbesluit vo (hierna: examenbesluiten vo).
De rekentoets in het vo wordt als zelfstandig onderdeel van de eindexamens afgenomen. De eindexamens bestaan daarmee uit schoolexamens (of college-examens), centrale examens en een rekentoets. In de memorie van toelichting bij de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen is al aangegeven dat er wel een rekentoets, maar geen taaltoets wordt ingevoerd (Kamerstukken II 2009/10, 32 290, nr. 3). De referentieniveaus zijn immers uitgangspunt voor de eindexamenprogramma’s Nederlands. De rekentoets maakt vanaf het schooljaar 2013–2014 deel uit van de eindexamens. Iedere kandidaat zal dan een rekentoets moeten afleggen.
Voor het mbo is het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB (Stb. 2010, 294) (hierna: examenbesluit mbo) per 1 augustus 2010 van kracht geworden. In dat besluit is geregeld dat er centrale examens Nederlandse taal en rekenen worden afgenomen voor mbo-niveau 4 vanaf het studiejaar 2013–2014. In de nota van toelichting was al het voornemen neergelegd om voor mbo-niveaus 2 en 3 ook te komen tot centrale examinering van Nederlandse taal en rekenen, met ingang van het studiejaar 2014–2015. Dit voornemen wordt met dit besluit geëffectueerd. Bij brief van 9 december 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 31 332, nr. 12) is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
Zowel in het vo als in het mbo worden de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen toegepast bij de toetsing in het (eind)examen. Samenhang is er onder andere op het terrein van de uitslagregel, afnamecondities en herkansingen. Om de samenhang tussen de examenbesluiten in het vo en het mbo te borgen is er één wijzigingsbesluit gemaakt voor de wijzigingen van de examenbesluiten vo en mbo.
Voor het mbo bevat het besluit naast regels voor Nederlandse taal en rekenen tevens regels voor de overige examenonderdelen. Deze regels hangen samen met de wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Stb. 2011, 656). In verband met die wetswijziging is het nodig om bij algemene maatregel van bestuur de uitslagregeling voor beroepsopleidingen aan te passen.
De rekentoets is in de artikelen 29 en 60 van de WVO geregeld als een zelfstandig onderdeel van de eindexamens. De rekentoets kan dus niet gezien worden als een centraal examen of een schoolexamen. De bepalingen die bijvoorbeeld voor de centrale examens gelden, zijn niet automatisch op de rekentoets van toepassing. Omdat de rekentoets centraal ontwikkeld wordt en er regels gesteld worden voor de afname, is de rekentoets wel enigszins te vergelijken met een centraal examen. Er zijn echter ook belangrijke verschillen: rekenen is geen eindexamenvak en er ligt dus geen eindexamenprogramma aan de toets ten grondslag dat voorafgaand aan een examen in een eindexamenvak wordt onderwezen. Rekenen kan als onderdeel in verschillende vakken worden aangeboden. De rekentoets kent ook geen schoolspecifieke component (schoolexamen): het cijfer voor de centraal ontwikkelde rekentoets is tevens het eindcijfer.
Het behaalde eindcijfer voor de rekentoets zal meewegen in de uitslagregel. Voor de leerwegen in het vmbo zullen Nederlands en rekenen een steviger positie in de uitslagregel krijgen. Vanaf schooljaar 2015–2016 moeten vmbo-leerlingen ten minste een zes en een vijf voor Nederlands en rekenen halen. Hiermee sluit de uitslagregel aan bij die in het mbo en verbetert de doorstroom van vmbo naar mbo. In de aanloop naar deze aanscherping mogen leerlingen vanaf het schooljaar 2013–2014 niet lager dan een vijf voor Nederlands en een vijf voor rekenen scoren.
Voor het havo en vwo wordt het eindcijfer vanaf het schooljaar 2015–2016 meegenomen in de kernvakkenregel, die vanaf het schooljaar 2012–2013 al zal gelden voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde. Vanaf het schooljaar 2015–2016 wordt de rekentoets daar aan toegevoegd. Kandidaten mogen dan als eindcijfer slechts één onvoldoende halen voor de vakken Nederlands, Engels, wiskunde of de rekentoets. In de schooljaren 2013–2014 en 2014–2015 doet de rekentoets nog niet mee in de bovenstaande kernvakkenregel. Leerlingen die in deze schooljaren hun havo- of vwo-diploma halen moeten ten minste een vijf scoren op de rekentoets maar mogen ook nog één vijf halen voor de vakken Nederlands, Engels of wiskunde. Deze fasering geeft scholen de ruimte om adequaat in te spelen op de veranderingen in de exameneisen die vanaf 2012 worden ingevoerd (Stb. 2010, 332).
Leerlingen kunnen, net als bij een eindexamenvak, in de gelegenheid worden gesteld de rekentoets al in het voorlaatste jaar af te leggen. Zo wordt talentvolle leerlingen de mogelijkheid geboden om een jaar eerder de rekentoets af te leggen. Ook wordt aan scholen zo de mogelijkheid geboden om afname van de rekentoets over twee jaren te spreiden. Tijdens het invoeringsjaar is het alleen mogelijk in het laatste leerjaar de rekentoets af te leggen. Het jaar voorafgaande aan het invoeringsjaar wordt een landelijke pilot georganiseerd waar alle scholen aan mogen deelnemen. Kandidaten die voor deze pilot tenminste een vijf halen krijgen een vrijstelling voor de rekentoets in het invoeringsjaar. Op deze manier wordt ook voor dit cohort voorzien in een afnamemoment in het voorlaatste leerjaar. Alle kandidaten hebben één herkansingsmogelijkheid. Deze herkansingsmogelijkheid geldt specifiek voor de rekentoets en staat los van eventuele herkansingen bij het centraal examen.
Leerlingen die vanaf het schooljaar 2013–2014 hun opleiding via het vavo of staatsexamens afronden, moeten een rekentoets afleggen als onderdeel van het eindexamen. Dit betekent dat kandidaten die al vóór het schooljaar 2013–2014 examenonderdelen hebben afgerond een rekentoets moeten afleggen als onderdeel van het examen. Voor de leerlingen die via vavo of via de staatsexamens hun diploma behalen geldt eenzelfde fasering in de uitslagregel als hierboven beschreven.
Wanneer een kandidaat vóór het schooljaar 2013–2014 een voldoende heeft behaald voor het vak Nederlands en via vavo of staatsexamens een diploma wil behalen, blijft het huidige recht op vrijstelling (artikel 10 van het Eindexamenbesluit vo) gelden.
De in dit besluit opgenomen regelgeving ten aanzien van de uitslagregels voor het mbo is nodig om diverse redenen. Ten eerste vanwege de beroepsgerichte kwalificatiestructuur. Bij eindtermgerichte opleidingen zijn deelkwalificaties de onderdelen van het examen en voor de uitslagregeling geldt dat een voldoende moet zijn behaald voor de deelkwalificaties van de betreffende opleiding. De opleidingen die opgesteld zijn volgens de beroepsgerichte kwalificatiestructuur kennen evenwel geen deelkwalificaties. Voor de uitslagregeling moeten dus andere onderdelen van het examen worden benoemd die voldoende moeten zijn. Ten tweede dient te worden bepaald op welke wijze de generieke examenonderdelen Nederlandse taal en rekenen (voor mbo-niveaus 2 en 3), Engels (voor mbo-niveau 4) en loopbaan en burgerschap meetellen in de uitslagregeling.
De specifieke (beroepsgerichte) kwalificatie-eisen zijn op een gestandaardiseerde en hiërarchische wijze beschreven in kerntaken. Deze kerntaken bevatten inhoudelijk samenhangende werkprocessen en bijbehorende prestatie-indicatoren en beheersing en vaardigheden. Studenten dienen voor elk van de kerntaken van een kwalificatie ten minste een voldoende te behalen. Elk van de kerntaken is relevant voor de beroepsuitoefening. Er is daarom bij de uitslagregeling geen mogelijkheid voor compensatie tussen de kerntaken.
Om het diploma in het mbo op niveau 2, 3 of 4 te behalen dient de student in voldoende mate deel te nemen aan en zich in te spannen voor het onderdeel «loopbaan en burgerschap». Door de aard van «loopbaan en burgerschap» geldt voor de student geen resultaatverplichting. De kwalificatie-eisen voor «loopbaan en burgerschap» kunnen namelijk niet zo gespecificeerd en handelingsgericht worden aangegeven als de kwalificatie-eisen voor een beroep. Het voornemen om alleen een inspanningsverplichting voor het examenonderdeel loopbaan en burgerschap te hanteren is opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Kamerstukken II 2009/10, 32 316).
Voor mbo-niveau 4 is het generieke onderdeel Engels meegenomen in de uitslagregel voor Nederlandse taal en rekenen. Mbo-niveau 4 studenten mogen vanaf het studiejaar 2015–2016 slechts één onvoldoende halen voor één van de onderdelen Nederlandse taal, Engels en rekenen. De overige onderdelen moeten voldoende zijn en de onvoldoende mag niet lager zijn dan een vijf. Met deze uitslagregel voor mbo-niveau 4 is aangesloten bij de kernvakkenregeling van het havo. In lijn met de fasering van de invoering in havo/vwo mogen mbo-niveau 4 studenten in de studiejaren 2013–2014 en 2014–2015 twee onvoldoendes halen voor Nederlandse taal, Engels en rekenen, waarbij die onvoldoendes niet lager mogen zijn dan een vijf. Deze tijdelijk coulantere uitslagregel geeft mbo-instellingen de ruimte om adequaat in te spelen op de toevoeging van het generieke examenonderdeel Engels aan elke opleiding van mbo-niveau 4.
Studenten van mbo-niveaus 2 en 3 moeten vanaf studiejaar 2016–2017 ten minste een zes en een vijf voor Nederlandse taal en rekenen behalen. Net zoals voor de leerwegen in het vmbo geldt een tweejarig overgangstraject en mogen deze studenten vanaf studiejaar 2014–2015 niet lager scoren dan een vijf voor Nederlandse taal en een vijf voor rekenen.
Voor studenten van mbo-niveau 1 wordt in 2014 een besluit genomen over de invoering van centrale examinering. Daarbij worden de ervaringen bij de invoering van centrale examens in de hogere mbo-niveaus meegenomen. Tot die tijd worden de referentieniveaus met instellingsexamens afgenomen en kunnen studenten ook zonder een voldoende voor deze examens het diploma behalen.
Er worden regels gegeven voor de wijze waarop de behaalde resultaten van de examenonderdelen dienen te worden uitgedrukt. De eindwaardering van de generieke examenonderdelen dient te worden uitgedrukt in een tienpuntsschaal; de cijfers 1 tot en met 10. De eindwaardering van de specifieke examenonderdelen dient te worden uitgedrukt in ten minste een driepuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed) zodat goed presterende studenten zich kunnen onderscheiden.
In beginsel bevat elke mbo-opleiding taal- en rekenonderwijs gericht op onderhoud en verbetering van taal- en rekenvaardigheden. De centrale examens Nederlandse taal en rekenen worden dan ook in de tweede helft van de opleiding afgenomen met gelegenheid voor ten minste één herkansing in het geval van een cijfer lager dan een 6. Voor talentvolle studenten is het mogelijk om Nederlands en rekenen op een hoger mbo-niveau af te leggen.
Studenten die de examenonderdelen Nederlandse taal of rekenen hebben behaald, kunnen voor die examenonderdelen vrijstelling krijgen als zij binnen twee studiejaren opnieuw een mbo-opleiding afronden van hetzelfde of van een hoger mbo-niveau. Zij moeten dan aantonen dat zij het betreffende examenonderdeel reeds hebben afgelegd en daarvoor ten minste een 6 hebben behaald. Een dergelijke vrijstelling voor het examenonderdeel Nederlandse taal kan verkregen worden voor het gehele examenonderdeel of voor een deel ervan (het centraal examen Nederlandse taal dan wel het instellingsexamen Nederlandse taal).
Voor studenten die al een havo- of vwo-opleiding (met of zonder diploma) hebben afgerond, geldt een gelijksoortige regeling. Zij kunnen vrijstelling krijgen als zij een mbo-opleiding afronden binnen twee studiejaren na het studiejaar waarin zij voor het eindexamenvak Nederlands of de rekentoets ten minste een 6 hebben behaald. Een dergelijke vrijstelling kan pas vanaf 2014 worden afgegeven, nadat het eindexamen van het voortgezet onderwijs is afgestemd op de referentieniveaus.
Met het invoeren van de referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen in de eindexamens vo en mbo (in 2013–2014 voor vo en mbo-niveau 4 en een jaar later voor mbo-niveaus 2 en 3) is de lat hoger gelegd. Dit vereist een zorgvuldig invoeringstraject met voorafgaand een pilotfase. Tijdens deze pilotfase worden de rekentoets in vo en de centrale examens Nederlandse taal en rekenen stapsgewijs ontwikkeld, met intensieve betrokkenheid van het scholenveld. De pilotfase geeft de ruimte om op grote schaal ervaring op te doen met de inhoud en organisatie van examens, deze te evalueren en waar nodig te verbeteren. Deze pilottoetsen en -examens geven zowel de docenten als de studenten een goed beeld van de te verwachten inhoud van de rekentoets en de examens Nederlandse taal en rekenen. De Steunpunten Taal en Rekenen Voortgezet Onderwijs en mbo ondersteunen de scholen bij de vormgeving van het onderwijs en de voorbereiding op de examens Nederlandse taal en rekenen.
Toetsen en examens zijn een prikkel voor leerlingen en scholen om hun onderwijsinspanningen te intensiveren en te verbeteren. Scholen worden daarbij ook ondersteund: er is voorzien in extra middelen die (deels) besteed moeten worden aan taal- en rekenonderwijs. In 2011 was dat €53,7 miljoen voor het vo en €51,6 miljoen voor het mbo en vanaf 2012 zullen vergelijkbare bedragen ter beschikking worden gesteld. Het ministerie van OCW heeft ook de Steunpunten Taal en Rekenen Voortgezet Onderwijs en mbo ingericht. Deze steunpunten helpen scholen bij het vinden van de juiste informatie om hun taal- en rekenonderwijs vorm te geven. Er worden netwerken georganiseerd waarin scholen deelnemen en waarin kennis wordt uigewisseld. Daarnaast hebben partijen als SLO, de landelijke pedagogische centra en CITO producten en diensten ontwikkeld die scholen helpen bij het verbeteren van hun onderwijs. Hierbij moet gedacht worden aan diagnostische toetsen, uitwerkingen van de referentieniveaus en publicaties die inzichtelijk maken op welke manieren taal- en rekenonderwijs georganiseerd kunnen worden.
Het is denkbaar dat leerlingen en studenten met taal- en rekenachterstanden ondanks aanvullende maatregelen en extra onderwijsinspanningen de voor hen bedoelde referentieniveaus niet behalen. Om over meer gegevens te beschikken met betrekking tot de haalbaarheid bij invoering van de referentieniveaus, wordt aan de hand van de pilotexamens onderzoek gedaan naar de feitelijk bereikte referentieniveaus. Mocht tijdens de invoeringsfase blijken dat de kans groot is dat een grote groep leerlingen/studenten – ondanks de inspanningen van de onderwijsinstellingen – niet kan voldoen aan de gestelde eisen van de referentieniveaus, dan kan per koninklijk besluit worden bepaald de invoeringsfase te verlengen.
Het College voor examens is verantwoordelijk voor de uitvoering van de centrale examens in voortgezet onderwijs en de centrale examens Nederlandse taal en rekenen voor mbo-niveau 4. In dit besluit wordt geregeld dat dit ook geldt voor de rekentoets vo en de centrale examens mbo-niveaus 2 en 3. De vertaling van de referentieniveaus in centraal ontwikkelde toetsen en examens en de normering ervan is op deze wijze bij één organisatie belegd. Zo is geborgd dat de invoering van de referentieniveaus in vo en mbo op een samenhangende manier plaatsvindt. Het College voor examens stelt ook regels op voor de uitvoering van de rekentoets vo en de centrale examens mbo, bijvoorbeeld op gebied van afnamecondities, toegestane hulpmiddelen en de tijdstippen van afname.
De Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen geldt alleen voor het Europese deel van Nederland en niet voor Caribisch Nederland (de BES-eilanden). De BES-onderwijswetten zijn op grond van deze wet dan ook niet aangepast en kennen dus geen delegatie van de bevoegdheid voor het vaststellen van algemene maatregelen van bestuur waarin de examens voor vo en mbo worden aangepast aan de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Hoewel dit besluit dan ook niet voorziet in regelgeving voor Caribisch Nederland, worden op Caribisch Nederland dezelfde centrale examens afgenomen als in het Europese deel van Nederland. In praktijk wordt er dus bij het eindexamen op hetzelfde referentieniveau getoetst. De juridische invoering van de referentieniveaus en de rekentoets in de BES-onderwijswetten zal later volgen.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geeft aan dat de invoering van de rekentoets impact heeft op zijn systemen. Deze impact zal volgens DUO afhangen van de wijze waarop de rekentoets wordt geregistreerd. Hierover zal met DUO nader overleg worden gevoerd. Een digitale afname van de rekentoets zal daarnaast de nodige consequenties hebben voor de examensoftware vo, beslag leggen op infrastructuur en leiden tot structurele en mogelijk ook incidentele lasten. Als de rekentoets grote overeenkomsten vertoont met de centrale examens vo en mbo, zal volgens DUO de impact beperkt blijven. In het vervolgtraject zal met deze bevinding rekening worden gehouden.
Het College voor examens voorziet een extra belasting voor zijn organisatie, waaronder de commissie staatsexamens vo, maar acht de voorgenomen wijzigingen bij adequate facilitering en voldoende draagvlak bij scholen uitvoerbaar. In deze adequate facilitering zal worden voorzien. In draagvlak bij scholen zal worden voorzien door een zorgvuldige invoering, zoals beschreven in paragraaf 4 van de toelichting. Het College voor examens stelt verder dat bij het aanpassen van bestaande regelingen de eenvoud wordt gediend indien de rekentoets in de begripsdefinitie als examen wordt aangeduid. De rekentoets is in artikel 29, vijfde lid, en artikel 60, zesde lid, van de WVO als onderdeel van de eind- en staatsexamens genoemd. Omdat voor de rekentoets andere bepalingen gelden dan voor de college- of schoolexamens of voor de centrale examens, kan niet onder dezelfde begripsbepaling worden gewerkt. Er zal verwarring ontstaan indien in algemene maatregelen van bestuur en regelingen andere begripsbepalingen worden gebruikt dan in de wet. Daarnaast voorziet het College voor examens extra lasten bij het toestaan van een extra herkansing voor de rekentoets vo en daarom beveelt het college aan om alternatieven te overwegen. Er is daarom besloten om, in plaats van een extra herkansing in het invoeringsjaar, leerlingen die deelnemen aan de pilot (inclusief herkansing) in het voorlaatste leerjaar in bepaalde gevallen een vrijstelling te geven voor de verplichte rekentoets. Daarmee wordt het aantal mogelijkheden die een leerling kan benutten verruimd.
De Inspectie van het onderwijs stelt dat de wijzigingen uitvoerbaar zijn.
De voorgestelde wijzigingen voor het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB hebben geen uitvoeringsgevolgen voor DUO. Ook zijn de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar voor de Inspectie van het onderwijs.
De kosten voor de invoering van de rekentoets in het vo en centrale examens Nederlands in mbo-2 en mbo-3 bedragen vanaf 2011 structureel circa drie miljoen euro. Hiervoor zijn in het regeerakkoord middelen beschikbaar gesteld (zie pagina 25 van de Financiële bijlage, tabel E onderwijs, punt 2). De overige wijzigingen voor het mbo hebben geen financiële gevolgen voor de Rijksbegroting.
Voor de instellingen in het mbo en de vo-scholen zullen de beoogde wijzigingen in de regelgeving niet (mbo) of nauwelijks (vo) extra informatieverplichtingen aan de overheid tot gevolg hebben. Voor het vo gaat het om registratie van resultaten van de rekentoets in BRON. Omdat de scholen dit voor de examenvakken al registreren, betekent deze aanvulling een geringe extra informatieverplichting.
Voorafgaand aan het opstellen van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen hebben veldraadplegingen plaatsgevonden in alle onderwijssectoren en zijn de sectororganisaties MBO Raad en VO Raad erbij betrokken. Uit de veldraadpleging en in contacten met de VO Raad en MBO Raad is gebleken dat er zorgen zijn over de gevolgen van de meer expliciete en hogere eisen aan Nederlandse taal en rekenen en over de haalbaarheid van de examens voor kwetsbare groepen leerlingen. Met name leven zorgen over de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg en over verschillende doelgroepen in het mbo (volwassenen, leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg, ongediplomeerde studenten in mbo-niveau 2). Verder benadrukt de VO-Raad het belang van het opdoen van ervaringen. De MBO Raad wijst met name op het belang van een sectoroverstijgende aanpak. De MBO Raad acht het mbo in staat om taal- en rekenvaardigheden te onderhouden en te verbeteren, maar wijst erop dat de mbo-sector dit alleen kan doen wanneer een goede basis is gelegd in het primair en voortgezet onderwijs.
De in paragraaf 4 beschreven invoeringsstrategie houdt met deze zorgen rekening. Mocht tijdens de pilotfase blijken dat de kans groot is dat een grote groep leerlingen/studenten – ondanks de inspanningen van de onderwijsinstellingen – niet kan voldoen aan de gestelde eisen van de referentieniveaus, dan kunnen aanvullende maatregelen genomen worden.
De MBO Raad heeft daarnaast aangegeven zich zorgen te maken over de organiseerbaarheid van de centrale examens in het mbo. De invoering van centrale examinering betekent voor het mbo een forse verandering van examensystematiek. Het door het College voor examens opgestelde implementatietraject bestaat daarom uit een stapsgewijze invoering van de centrale examens in het mbo, waarbij onderwijsinstellingen jaarlijks met steeds grotere aantallen mbo-studenten kunnen deelnemen aan de pilotexamens. Op deze wijze krijgen de onderwijsinstelllingen de gelegenheid om hun organisaties in te richten op deze nieuwe examensystematiek. Het implementatieproces binnen de mbo-instellingen wordt nauwlettend gevolgd door een stuurgroep, met deelname van het Ministerie van OCW, het College voor examens, MBO Raad, AOC Raad en Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO).
De uitslagregel voor de kwalificaties in het mbo voor wat betreft het onderdeel loopbaan en burgerschap is opgesteld na raadpleging van de MBO Raad, NRTO, de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer (NVLM), Colo en diverse functionarissen uit het mbo-veld. De NVLM is voorstander van een resultaatverplichting voor studenten voor dit onderdeel.
In juni 2011 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over het ontwerpbesluit wijzigingen in de examinering in het vo en mbo. Hieronder staat een samenvatting van de reacties met daarop een antwoord.
De reacties op het ontwerpbesluit hebben niet geleid tot aanpassingen die betrekking hebben op het voortgezet onderwijs (vo).
De meeste reacties met betrekking tot het vo gaan over haalbaarheid en organiseerbaarheid van de rekentoets. Er zijn zorgen over de vraag of de rekentoets niet te moeilijk zal blijken en of digitale afname organiseerbaar is. In paragraaf 8 van deze nota is reeds beschreven hoe bij de invoeringsstrategie met de zorgen over de organisatie van de examinering en de haalbaarheid voor leerlingen rekening gehouden wordt.
Daarnaast is in de internetconsultatie de vraag gesteld of nagegaan kan worden of er feitelijk meer tijd en geld wordt besteed aan taal en rekenen. In antwoord hierop kan worden aangegeven dat dit in diverse monitors al aan de orde is geweest. Uit deze monitors blijkt dat scholen inderdaad meer aandacht besteden aan taal en rekenen. Ook werden vragen gesteld over wat precies van leerlingen wordt geëist. In reactie hierop kan worden gemeld dat wordt uitgegaan van de referentieniveaus. Daarnaast worden syllabi en toetswijzers opgesteld. Deze producten zijn al in concept beschikbaar of zullen dit schooljaar worden gepubliceerd. Verder werd gevraagd waarom de rekentoets wel meetelt in de kernvakkenregel, maar niet in de generieke compensatieregel. De reden hiervoor is onder meer dat de rekentoets vo geen centraal examen is, maar een toets die een basisvaardigheid meet. Het is onwenselijk dat met een hoog cijfer voor de rekentoets een onvoldoende voor een eindexamenvak wordt gecompenseerd. Tegelijkertijd zou het volledig isoleren van de rekentoets in de uitslagregel leiden tot een onacceptabel percentage miskwalificaties. De voorgestelde uitslagregel gaat beide nadelige effecten tegen.
Ten slotte werd gevraagd of leerlingen niet meer dan één herkansing mogen krijgen bij de rekentoets. In antwoord hierop wordt gesteld dat een leerling met twee pogingen moet kunnen aantonen of hij of zij goed kan rekenen. Een groter aantal herkansingen leidt enerzijds tot hogere kosten en een grotere organisatielast voor scholen en anderzijds tot een situatie waarin leerlingen zich mogelijk onvoldoende voorbereiden en een gokje gaan wagen.
Naar aanleiding van een aantal reacties over de uitvoerbaarheid van de generieke onderdelen Nederlands en rekenen zijn verschillende artikelen aangepast.
Zo is in de internetconsultatie aangegeven dat de organisatie van de centrale examens in de tweede helft van de opleiding lastig zal zijn voor opleidingen die één tot twee jaar duren. Naar aanleiding hiervan is het artikel 7a aangepast zodat voor de planning van de afname van het centraal examen en bijbehorende herkansingsgelegenheid altijd minimaal twaalf maanden beschikbaar is.
Ten slotte is artikel 3b over de vrijstellingsregeling op verschillende punten aangepast. Dit naar aanleiding van opmerkingen dat geen rekening is gehouden met instroom van gediplomeerde havisten en vwo’ers en met mbo-studenten die – vanwege verhuizing of tussentijdse overstap – bij instroom in de mbo-opleiding al een deel van het beoogde generieke onderdeel Nederlands hebben afgerond.
Daarnaast kwamen in de internetconsultatie diverse zorgen naar boven over de organiseerbaarheid en de haalbaarheid van de examens Nederlandse taal en rekenen. Er is speciale aandacht is gevraagd voor de beroepsbegeleidende leerweg en voor EVC-kandidaten die met een ervaringscertificaat een mbo-diploma willen behalen.
In paragraaf 8 is beschreven op welke wijze bij de invoeringsstrategie met deze zorgen over de organisatie van de examinering en de haalbaarheid voor studenten rekening gehouden wordt. Hierbij worden onder meer taal- en rekenprestaties gevolgd van jongeren en volwassenen, ingeschreven in de beroepsopleidende en de beroepsbegeleidende leerwegen. In algemene zin kan gezegd worden dat het gevoerde mbo-beleid voor taal en rekenen gericht is op alle mbo-studenten. Dit gebeurt met het oog op de civiele waarde van het mbo-diploma; afnemend werkveld en vervolgonderwijs moeten ervan op aankunnen dat gediplomeerde mbo-ers hun basisvaardigheden beheersen.
Wat betreft de beroepsgerichte examinering zijn zorgen geuit over het feit dat bij de feitelijke inrichting van het examen de indeling in kerntaken niet altijd wordt gehanteerd en dat instellingen door deze regelgeving de inrichting van de examens moeten aanpassen.
In antwoord hierop kan worden opgemerkt dat het benoemen van kerntaken als examenonderdelen geen dwingende inrichting van examentoetsen oplevert. Dus geen verplichting van één examentoets per kerntaak; kerntaakoverstijgende dan wel kerntaakdoorsnijdende examentoetsen zijn mogelijk. Wel moet de beoordeling zodanig zijn opgebouwd dat altijd een waardering per kerntaak wordt geleverd en geregistreerd. Instellingen moeten waar nodig de beoordelingsprotocollen daarop aanpassen. In het geval instellingen kritiek hebben op bijvoorbeeld de ordening van kerntaken en werkprocessen in een kwalificatiedossier, dan kunnen ze dit kenbaar maken aan het betreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Dit punt kan dan betrokken worden bij de afwegingen over eventuele bijstelling van het kwalificatiedossier.
Ten slotte zijn over het examenonderdeel «loopbaan en burgerschap» bezwaren geuitover het feit dat voor dit onderdeel een inspanningsverplichting voor studenten gaat gelden in plaats van een resultaatverplichting zoals bij de andere examenonderdelen. Er wordt voor vrijblijvendheid gevreesd.
In antwoord hierop kan worden gemeld dat voor een inspanningsverplichting is gekozen omdat een beheersingsverplichting niet goed past bij het specifieke karakter van «loopbaan en burgerschap» en uitvoeringsproblemen bij de examinering zou gaan opleveren. De kwalificatie-eisen hiervoor kunnen namelijk niet zo gespecificeerd en handelingsgericht worden aangegeven als voor een beroep. Het onderdeel «loopbaan en burgerschap» is niet vrijblijvend: als de student niet heeft voldaan aan de vereiste inspanning voor dit onderdeel, krijgt hij niet het beoogde diploma. Het bevoegd gezag stelt die eisen aan de inspanningsverplichting vast, met inachtneming van de landelijk vastgestelde kwalificatie-eisen voor dit onderdeel. Kenniselementen maken deel uit van deze kwaliflicatie-eisen. Voor het bevoegd gezag geldt wel een resultaatverplichting om het benodigde aanbod voor het onderdeel «loopbaan en burgerschap» te verzorgen. De Inspectie van het onderdeel houdt hierop uiteraard ook toezicht. Docenten kunnen onder andere via de medezeggenschap invloed uitoefenen op de invulling van het aanbod.
Aan artikel 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit WEB zijn de beroepsopleidingen die zijn genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) toegevoegd. Doordat de beroepsopleidingen in het besluit zijn genoemd, bevordert dit de leesbaarheid van het besluit.
Artikel 1 is tevens aangevuld met een definitiebepaling van het begrip deelnemer. Uit de aangepaste artikelen van het wijzigingsbesluit is onvoldoende op te maken of bepalingen ook van toepassing zijn op examendeelnemers. Daarom is in de definitiebepaling van deelnemer opgenomen dat naast de reguliere deelnemer van een opleiding in voorkomende gevallen ook de examendeelnemer wordt bedoeld. Of een artikel van toepassing kan zijn op een examendeelnemer, blijkt uit de bepalingen van het betreffende artikel. Zo is de bepaling betreffende het moment van afname (artikel 7a) niet van toepassing en het artikel betreffende de herkansing van het examen (artikel 8) wel van toepassing op een examendeelnemer. Ook blijkt uit de artikelen 6, 9 en 11 dat deze bepalingen ook van toepassing zijn op examendeelnemers.
De examens omvatten op grond van artikel 7.4.2 van de WEB een onderzoek aan de hand van de eindtermen of de kwalificatie-eisen in het kwalificatiedossier. De onderdelen van het examen worden daarom hier gedefinieerd met een verwijzing naar deze kwalificatie-eisen in het kwalificatiedossier. Om rekening te houden met het onderscheid tussen generieke en specifieke kwalificatie-eisen en de verschillende wijzen van waarderen is bij de indeling van de examens onderscheid gemaakt tussen generieke en specifieke examenonderdelen.
Het examen van een beroepsopleiding bestaat uit generieke en specifieke examenonderdelen, overeenkomstig de generieke en specifieke kwalificatie-eisen die zijn gesteld in het kwalificatiedossier van een beroepsopleiding. Op grond van artikel 17a van dit besluit zijn de generieke kwalificatie-eisen voor Nederlandse taal, rekenen, loopbaan en burgerschap, en bij de middenkaderopleiding en specialistenopleiding voor Engels in elke kwalificatie opgenomen. Deze examenonderdelen zijn in dit besluit dan ook als generieke examenonderdelen gedefinieerd.
Zoals in het algemene deel is gesteld, kent het onderdeel loopbaan en burgerschap geen resultaatverplichting zoals die bij een centraal examen of instellingsexamen van toepassing is, maar geldt een inspanningsverplichting. Om dit onderscheid aan te duiden is dit onderdeel expliciet uitgezonderd van het derde lid en is voor dit onderdeel (in artikel 17) een eigen uitslagbepaling opgenomen. Het bevoegd gezag van een instelling stelt de eisen vast voor het onderdeel loopbaan en burgerschap met inachtneming van de kwalificatie-eisen die in het kwalificatiedossier zijn gesteld voor het onderdeel loopbaan en burgerschap. Door de uitgezonderde positie van dit onderdeel is het voor het bevoegd gezag niet mogelijk resultaatverplichtingen te bepalen. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld verplichtingen opleggen aan studenten om deel te nemen aan de door de instelling in het kader van loopbaan en burgerschap georganiseerde activiteiten. Voor examendeelnemers kan het bevoegd gezag dit op een andere wijze doen, bijvoorbeeld een verplichting tot het opleveren van een werkstuk.
Artikel 3a regelt dat de student het examen voor het onderdeel Nederlands of rekenen kan afleggen dat hoort bij een beroepsopleiding van een hoger niveau dan het niveau van de beroepsopleiding waarvoor hij is ingeschreven. De student kan door het afleggen van het examen van een hoger mbo-niveau aantonen dat hij in dat examenonderdeel excelleert. Bovendien is het voor de student mogelijk bij een toekomstige beroepsopleiding van een hoger niveau op grond van artikel 3b vrijstelling in het betreffende examenonderdeel te krijgen.
De student kan van deze mogelijkheid alleen gebruik maken indien de examencommissie het verzoek voor aanvang van het eerste examenmoment in dat examenonderdeel heeft ingewilligd. Voor het onderdeel Nederlandse taal, dat uit een centraal examen en een instellingsexamen bestaat, dient het verzoek van de student voor aanvang van het eerste examenmoment van dit onderdeel ingewilligd te zijn. In het geval dat de student het examen niet behaalt, mag de student de herkansing desgewenst benutten om deel te nemen aan het examen van het mbo-niveau dat voor hem geldt.
Artikel 3b regelt de vrijstellingen in de generieke examenonderdelen Nederlandse taal en rekenen. Deze bepaling voorkomt dat een student die voor een mbo-opleiding examen heeft gedaan in de onderdelen Nederlandse taal of rekenen en vanwege overstap of doorstroom binnen twee studiejaren een andere beroepsopleiding afrondt, hij niet nogmaals examen hoeft te doen in deze examenonderdelen. De vrijstelling is van toepassing indien de student reeds in het desbetreffende onderdeel op hetzelfde of op een hoger mbo-niveau examen heeft gedaan en daarvoor ten minste het cijfer 6 heeft behaald. Voor studenten die al een havo- of vwo-opleiding (met of zonder diploma) hebben afgerond, geldt een gelijksoortige regeling. Zij kunnen vrijstelling krijgen als zij een mbo-opleiding afronden binnen twee studiejaren na het schooljaar waarin zij voor het eindexamenvak Nederlands of de rekentoets ten minste een 6 hebben behaald. De examencommissie kan vaststellen of de student in aanmerking komt voor vrijstelling op grond van documenten als een diploma of een getuigschrift van de student, en voor wat betreft de studieduur van de mbo-opleiding op grond van documenten zoals de onderwijsovereenkomst of het opleidingsprogramma dat op de student van toepassing is. De eerder in het mbo behaalde eindwaardering of het eerder in het vo behaalde eindcijfer telt mee bij de uitslagregeling van artikel 17 of artikel 18a.
Omdat het onderdeel Nederlandse taal gedeeltelijk centraal wordt geëxamineerd, maken het vierde lid en het vijfde lid van dit artikel het mogelijk om zowel afzonderlijk voor het instellingsexamen als voor het centraal examen van het onderdeel Nederlandse taal een vrijstelling te krijgen. Bij de vrijstelling van het instellingsexamen van het onderdeel Nederlandse taal heeft de examencommissie net zoals bij het instellingsexamen van de overige examenonderdelen een ruimere discretionaire bevoegdheid, met dien verstande dat de vereisten uit het eerste lid van artikel 3b van toepassing zijn. Dit betekent dat de examencommissie bij de afweging over vrijstelling van het instellingsexamen van het onderdeel Nederlandse taal dezelfde vereisten in acht dient te nemen als die gelden voor de vrijstelling van het gehele examenonderdeel Nederlandse taal, maar dat er aan de examencommissie een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Uit de Wet op het onderwijstoezicht volgt dat het vrijstellingenbeleid van de examencommissie onder het toezicht op de examens van de Inspectie van het Onderwijs valt.
Centraal examen in de generieke examenonderdelen Nederlandse taal en rekenen vindt plaats bij de basisberoepsopleiding, de vakopleiding, de middenkaderopleding en de specialistenopleiding.
Het bevoegd gezag richt de beroepsopleiding van de student zodanig in dat de student het centraal examen aflegt nadat de helft van de voor hem geldende studieduur is verstreken. De studieduur kan blijken uit de met de student gesloten onderwijsovereenkomst of het voor de student geldende opleidingsprogramma. Op deze wijze wordt geborgd dat de student gedurende zijn mbo-opleiding onderwijs volgt gericht op onderhoud en verbetering van (de leerwegen in het vmbo of elders) verworven taal- en rekenvaardigheden. Om de organisatie van de examinering op een goede manier te kunnen inrichten is op deze bepaling een uitzondering gemaakt voor opleidingen met een studieduur korter dan 24 maanden.
Dit artikel waarborgt het recht op herkansing. Het bevoegd gezag van de instelling dient bij de programmering van het onderwijs en de examinering in ieder geval rekening te houden met de mogelijkheid tot één herkansing binnen de voor de student geldende studieduur. Deze voor de student geldende studieduur kan worden afgeleid uit de met hem gesloten onderwijsovereenkomst of het voor hem geldende opleidingsprogramma. Wanneer de student – om welke reden ook – geen gebruik maakt van de door de onderwijsinstelling binnen de studieduur aangeboden eerste toetsgelegenheid en/of herkansing, kan de instelling de student een nieuwe toetsgelegenheid aanbieden in een tijdvak dat buiten deze studieduur ligt.
De instelling mag de student die na de tweede gelegenheid een cijfer lager dan een 6 heeft behaald, ook vaker dan twee maal de gelegenheid geven om examen te doen. Voor deze extra gelegenheid hoeft geen rekening met de voor de student geldende studieduur worden gehouden. Indien de student ook na één of meer herkansingen niet slaagt voor het examen, bestaat altijd nog de mogelijkheid dat de instelling de opleiding voor deze student verlengt of dat de student zich inschrijft als examendeelnemer, zodat de student opnieuw gelegenheid krijgt om het centraal examen af te leggen en alsnog het diploma te behalen. Indien de waardering voor het centraal examen van een examenonderdeel het cijfer 6 of hoger is, heeft de student recht op één herkansing.
Door de herkansingsmogelijkheid van het tweede lid heeft de student de mogelijkheid te excelleren in een examenonderdeel. Het is voor de instelling niet meer mogelijk meer dan één herkansing af te nemen indien de student bij de eerste poging een voldoende heeft behaald. Deze herkansingsmogelijkheid is verder niet bedoeld voor een student die in het betreffende onderdeel van het centraal examen eerder gebruik heeft gemaakt van een herkansingsmogelijkheid.
Als de student het examenonderdeel overeenkomstig artikel 3a op een hoger mbo-niveau heeft afgelegd, legt de student de herkansing ook op dat mbo-niveau af. De student kan ervoor kiezen de herkansing op het niveau af te leggen zoals deze is vastgesteld voor de beroepsopleiding waarin hij examen doet. Hij geeft dit voor aanvang van de herkansing aan bij de examencommissie.
Het bevoegd gezag van de instelling dient bij de organisatie van de centrale examens rekening te houden met het recht van de student om binnen de voor hem geldende studieduur herkansing te doen.
Deze wijziging verduidelijkt de wijze waarop de waardering voor het instellingsexamen bij gedeeltelijke examinering moet worden uitgedrukt. Een instelling zou zonder deze aanpassing ervoor kunnen kiezen om bij het onderdeel Nederlandse taal het instellingsexamen in afgeronde cijfers uit te drukken, terwijl een andere instelling het instellingscijfer uitdrukt in een cijfer met één decimaal achter de komma. Dit kan leiden tot ongelijkheid in de wijze van beoordeling tussen studenten van verschillende instellingen. Daarom bepaalt het nieuwe artikel 14 dat zowel het instellingsexamen als het centraal examen moet worden uitgedrukt in een cijfer met één decimaal achter de komma. De eindwaardering wordt wel uitgedrukt in een geheel cijfer, zoals bedoeld in artikel 15.
De student heeft de mogelijkheid bij de examencommissie een verzoek in te dienen tot het verkrijgen van vrijstelling van een instellingsexamen. De examencommissie kan dat verzoek inwilligen, indien de student buiten de mbo-opleiding reeds de vereiste ervaring in dat examenonderdeel heeft opgedaan in de beroepspraktijk of in het onderdeel eerder met goed gevolg instellingsexamen heeft gedaan bij een andere mbo-opleiding. De examencommissie beoordeelt of de student met deze eerder opgedane ervaring voldoet aan de kwalificatie-eisen die in het kwalificatiedossier aan dit onderdeel van de mbo-opleiding gesteld zijn. Op grond van artikel 3b van dit besluit kan de student een vrijstelling van het examen verkrijgen in het onderdeel Nederlandse taal. Daarom is de mogelijkheid tot vrijstelling van het instellingsexamen Nederlandse taal uitgezonderd in artikel 14a, tweede lid. Uit de Wet op het onderwijstoezicht volgt dat het vrijstellingenbeleid van de examencommissie onder het toezicht op de examens van de Inspectie van het onderwijs valt.
De eindwaardering wordt voor een generiek examenonderdeel uitgedrukt in een geheel cijfer uit de reeks 1 tot en met 10 (tienpuntsschaal).
De eindwaardering voor een specifiek examenonderdeel wordt uitgedrukt in een geheel cijfer uit de reeks 1 tot en met 10 (bij hantering van een tienpuntsschaal) of in een woord uit de reeks «zeer slecht», «slecht», «ruim onvoldoende», «onvoldoende», «voldoende», «ruim voldoende», «goed», «zeer goed», «uitmuntend». Voor de beoordeling van een specifiek examenonderdeel kan de instelling kiezen voor een driepuntsschaal, een tienpuntsschaal of één van de tussenliggende puntsschalen. Bij de keuze voor een tienpuntsschaal dienen de resultaten uitgedrukt te worden in cijfers. Bij de keuze voor een driepuntsschaal wordt de waardering uitgedrukt met de woorden «onvoldoende», «voldoende» en «goed». Bij de keuze voor de overige puntsschalen dienen de woorden «onvoldoende», «voldoende» en «goed» aangevuld te worden met één of meer woorden uit de reeks «zeer slecht», «slecht», «ruim onvoldoende», «ruim voldoende», «zeer goed», en «uitmuntend».
Omdat het examen van het onderdeel loopbaan en burgerschap een inspanningsverplichting betreft, wordt de eindwaardering altijd uitgedrukt in «voldaan» of «niet voldaan». De waarderingswijze is in paragraaf 3 van het algemene deel van de toelichting nader toegelicht.
De student heeft het examen met goed gevolg afgelegd, indien hij overeenkomstig artikel 7.4.3 van de WEB zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de mbo-opleiding met goed gevolg heeft afgesloten. Artikel 17 van dit besluit geeft een nadere uitwerking van de gestelde eisen om het examen in een beroepsopleiding met goed gevolg af te leggen. In paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting is dat toegelicht. Het gaat bij de uitslagregeling alleen om resultaten voor de examenonderdelen die betrekking hebben op de kwalificatie-eisen van de desbetreffende kwalificatie, zoals neergelegd in het kwalificatiedossier. In het geval de student daarnaast ook examen aflegt voor andere onderdelen dan de kwalificatie-eisen waarvoor hij een opleiding volgt, zijn de behaalde resultaten bij deze examens niet van invloed op de uitslagbepaling. Ten slotte is in deze bepaling rekening gehouden met de mogelijkheid dat de examencommissie vrijstelling verleent voor een examenonderdeel van de beroepsopleiding.
In de uitslagregeling van de assistentopleiding (eerste lid) zijn de generieke examenonderdelen Nederlandse taal en rekenen niet opgenomen. Op grond van artikel 19, vierde lid, geldt namelijk dat een onvoldoende voor het instellingsexamen geen gevolgen heeft voor het behalen van het diploma. Dat deze examenonderdelen Nederlandse taal en rekenen wel moeten worden geëxamineerd blijkt uit het nieuwe artikel 3.
De wijzigingen in artikel 18 betreffen de overgangsbepalingen die noodzakelijk zijn voor de invoering van dit wijzigingsbesluit.
De invoering van centrale examinering ziet er als volgt uit:
Voor studenten van een mbo-niveau 4 opleiding die op of na 1 augustus 2010 aan de opleiding zijn begonnen geldt een verplichting tot centrale examinering voor de onderdelen Nederlandse taal en rekenen, overeenkomstig artikel 18, eerste volzin, van het oude besluit (thans opgenomen in artikel 18, eerste lid, onder a, van het gewijzigde besluit). Voor degenen die voor 1 augustus 2012 zijn begonnen met hun opleiding is de uitslagregeling van artikel 17 van toepassing zoals deze luidde voor 1 augustus 2012. Het oude artikel 19, derde lid, thans vernummerd tot vierde lid, Blijft op hen van toepassing. Het regelt dat tot dat moment de waardering voor een instellings- of pilotexamen van deze onderdelen met een cijfer lager dan een 6 geen gevolgen heeft voor het behalen van het diploma.
De beoogde invoering van centrale examinering van de examenonderdelen Nederlandse taal en rekenen voor de basisberoepsopleiding en de vakopleiding is in het studiejaar 2014–2015. Dat zal met name de studenten betreffen die in de studiejaren 2012–2013 of 2013–2014 met de opleiding zijn gestart. Voor studenten van mbo-niveaus 2 of 3 die vóór 1 augustus 2012 die in de studiejaren 2010–2011 en 2011–2012 met de opleiding zijn gestart maar deze opleiding niet binnen de gestelde termijn afronden, geldt dat zij nog één jaar examen kunnen doen zonder centraal examen in de onderdelen Nederlandse taal en rekenen af te leggen. Het betreft hier dus één bezemjaar. Indien studenten uit deze groep langer dan één studiejaar vertraging oplopen zijn de bepalingen voor centrale examinering op grond van dit besluit van toepassing. Indien studenten uit deze groep in de studiejaren 2014–2015 en 2015–2016 centraal examen doen, geldt dat zij om te kunnen slagen voor het examen voor zowel de examenonderdelen Nederlands taal als rekenen ten minste een vijf moeten halen (en voor de overige examenonderdelen ten minste een zes).
Voordat de invoering plaatsvindt, zullen er in eerdere studiejaren op basis van vrijwilligheid pilotexamens plaatsvinden. De ervaringen die daarmee worden opgedaan, zijn van belang voor een goede invoering. Omdat in het studiejaar 2014–2015 geen pilotexamens meer beschikbaar zijn, kan de instelling besluiten om bij de bovengenoemde bezemklassen in plaats van pilotexamens, centrale examens Nederlandse taal en rekenen af te nemen. Als voor hen nog geen centraal examen verplicht is, moeten deze als instellingsexamen worden aangemerkt. Een waardering hiervoor lager dan het cijfer 6, heeft dan op grond van het nieuwe artikel 19, vierde lid, geen gevolg voor het behalen van het diploma.
Ten slotte regelt artikel 18, zesde lid, dat vrijstellingen op grond van artikel 3b van dit besluit niet worden gegeven voor het onderdeel Nederlandse taal indien de student eerder een havo of vwo-examen in het vak Nederlandse taal en literatuur heeft afgelegd waarbij de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen nog niet zijn toegepast. In praktijk betekent dit dat met name in de eerste studiejaren na invoering er nog geen vrijstelling kan worden gegeven voor het examenonderdeel Nederlandse taal op grond van een eerder afgelegd havo of vwo-examen in het vak Nederlandse taal en literatuur.
De invoering van specifieke en generieke kwalificatie-eisen ziet er als volgt uit:
De indeling in specifieke en generieke examenonderdelen is niet van toepassing op studenten die voor 1 augustus 2012 met de beroepsopleiding zijn begonnen omdat het kwalificatiedossier voor deze studenten geen indeling in specifieke en generieke kwalificatieonderdelen kent. Het examen voor deze studenten omvat daarom ook geen indeling in generieke en specifieke examenonderdelen.
Voor studenten die na 1 augustus 2012 met een beroepsopleiding starten geldt de indeling in specifieke en generieke examenonderdelen. Wanneer een student in het studiejaar 2012–2013 met een mbo-niveau 4 opleiding start en in hetzelfde studiejaar deze opleiding afrondt, geldt dat hij overeenkomstig artikel 17, derde lid, onderdeel a, voor het generieke examenonderdeel Engels ten minste het cijfer 5 dient te behalen.
Artikel 18a regelt dat in de eerste twee jaar waarin centrale examinering plaatsvindt, een coulante uitslagregeling wordt toegepast bij de basisberoepsopleiding, de vakopleiding, de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding. In het algemene deel van dit besluit is deze overgangsregeling nader toegelicht.
Het derde lid van artikel 19 regelt dat de student onder bepaalde voorwaarden is vrijgesteld voor het centraal examen van de examenonderdelen Nederlandse taal en rekenen indien de student het pilotexamen behorend bij dit examenonderdeel met goed gevolg heeft afgelegd in het laatste jaar voorafgaande aan het jaar waarin centrale examinering voor de eerste maal plaatsvindt. Deze bepaling voorkomt dat de student meerdere malen binnen de duur van zijn mbo-opleiding op hetzelfde onderdeel wordt getoetst.
Het vierde lid (nieuw) is aangepast zodat artikel 19, vierde lid, niet in de weg staat aan de werking van artikel 18, vierde lid. Artikel 18 geeft aan wanneer centrale examinering voor een student voor de eerste maal plaatsvindt. Indien wordt uitgegaan van een beroepsopleiding zou bij de uitslag van studenten die op grond van artikel 18, vierde lid, voor het eerst centraal worden geëxamineerd, een onvoldoende geen gevolg hebben voor het behalen van het diploma. Deze wijziging van artikel 19, voorkomt deze onbedoelde uitwerking.
De eindexamens en staatsexamens omvatten een rekentoets op grond van artikel 29, vijfde lid, van de wet en artikel 60, zesde lid, van de wet. Omdat er geen examenprogramma voor de rekentoets bestaat, worden de referentieniveaus bij het opstellen van de rekentoets in acht genomen.
Met deze wijzigingsbepalingen wordt de bepaling uit het Eindexamenbesluit VO betreffende onregelmatigheden tijdens het examen en de bepalingen uit het Staatsexamenbesluit VO betreffende toelating tot het staatsexamen, het verzenden van een opgave met kandidaten, onregelmatigheden bij het staatsexamen het examenregelement en programma van toetsing en afsluiting van het staatsexamen ook van toepassing op de rekentoets.
Deze wijzigingsbepalingen regelen dat de kandidaat voor de rekentoets overeenkomstig de examenvakken een beroep kan doen op vrijstellingen en ontheffingen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). Daarnaast is in artikel 10 van het Staatsexamenbesluit VO rekening gehouden met de splitsing van de uitslagregeling in een uitslagregeling voor de leerwegen in het vmbo en een uitslagregeling voor havo en vwo.
Deze wijzigingsbepalingen regelen dat overeenkomstig artikel 29 en 60 van de WVO de rekentoets naast de examenvakken deel uitmaakt van het eindexamen vwo, het eindexamen havo en het eindexamen van een leerweg in het vmbo. Ook aan het eindexamen van het leer-werktraject is de rekentoets toegevoegd. Het is mogelijk de rekentoets op een hoger niveau af te leggen dan het niveau waarop eindexamen wordt gedaan. In het verlengde daarvan zijn overeenkomstig de eindexamenvakken vrijstellingen geregeld voor de rekentoets indien de kandidaat de rekentoets eerder op het niveau waarin hij examen doet heeft afgelegd.
In paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting wordt ingegaan op de positie van de rekentoets bij het eindexamen of het staatsexamen.
Voor het eindexamen regelt hoofdstuk IV van het Eindexamenbesluit VO dat de rekentoets centraal geëxamineerd wordt naast het bestaande centraal examen van het eindexamen. Omdat er een mogelijkheid bestaat dat de rekentoets digitaal wordt geëxamineerd, worden de bepalingen over het centraal examen van hoofdstuk IV van het Eindexamenbesluit niet van overeenkomstige toepassing verklaard, maar stelt het College voor examens regels voor de rekentoets.
De staatsexamens worden door het College voor examens afgenomen. Er kan worden aangesloten bij de bestaande bepalingen voor het afnemen van de staatsexamens, met uitzondering van artikel 19 van het Staatsexamenbesluit VO. Het College voor examens kan de rekentoets digitaal afnemen, waardoor de correctie van het examen op een andere wijze kan geschieden dan in artikel 19 van het Staatsexamenbesluit VO is bepaald. Het College voor examens stelt daarom aparte regels op voor de correctie van de rekentoets. Deze regels dienen tevens de objectiviteit en de validiteit van de rekentoets te waarborgen. Deze regels sluiten aan bij de regels die gesteld zijn voor de correctie van de rekentoets bij het eindexamen. De regels worden ter goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd.
Voor zowel het eindexamen als het staatsexamen geldt:
– Indien de rekentoets uit open vragen bestaat, stelt het College voor examens regels betreffende de correctie van de rekentoets. Het College voor examens waarborgt met deze regels de objectiviteit en de validiteit van de open vragen van de rekentoets.
– Indien de rekentoets digitaal wordt afgenomen, is het niet nodig een tweede correctie uit te voeren en zijn gecommitteerden niet noodzakelijk. Artikel 29, tweede lid, van de WVO vereist een uitzondering betreffende de gecommitteerden in dit besluit.
– Indien de rekentoets niet op regelmatige wijze is afgenomen of indien sprake is van onvoorziene omstandigheden bij de rekentoets, zijn dezelfde bepalingen die van toepassing zijn op het centraal examen ook op de rekentoets van toepassing.
Artikel 47 van het Eindexamenbesluit VO regelt hoe het eindcijfer voor de rekentoets wordt bepaald.
Artikel 49 en 50 van het Eindexamenbesluit VO en artikel 26 en 26a van het Staatsexamenbesluit VO betreffen de uitslagregeling van de leerwegen in het vmbo respectievelijk de uitslagregeling van het havo en vwo. Aan de uitslagregeling van artikel 49 en artikel 26 van de besluiten zoals deze luidden voordat dit besluit inwerking trad, is uitsluitend de rekentoets toegevoegd. Om de uitslagregeling overzichtelijk te houden, is gekozen voor een nieuwe redactie van de uitslagregeling in twee aparte artikelen voor de leerwegen in het vmbo respectievelijk havo en vwo.
Hieronder is schematisch weergegeven aan welke vereisten een kandidaat moet voldoen om het eindexamen te halen. Dit schema heeft betrekking op de uitslagregeling die telkens staat beschreven in het eerste lid van elke uitslagregeling. Dit betekent dat naast dit schema nog rekening moet worden gehouden met vereisten die zijn gesteld in de overige leden van elke uitslagregeling, zodat bijvoorbeeld maatschappijleer en het profielwerkstuk ook een plaats krijgen binnen de uitslagregeling.
Ook is uit de uitslagregeling voor het eindexamen van een leerweg in het vmbo af te leiden dat dit schema niet van toepassing is op het leerwerktraject als bedoeld in artikel 10b1 van de WVO. Hiervoor geldt dat voor de rekentoets en het vak Nederlandse taal ten minste een eindcijfer 5 of hoger en 6 of hoger en voor het beroepsgerichte programma het eindcijfer 6 of hoger moet zijn behaald om te slagen voor het eindexamen van een leerweg in het vmbo.
Het eindcijfer is bij een vak het rekenkundig gemiddelde van het cijfer voor het school- of college-examen en het cijfer voor het centraal examen. Bij de rekentoets is het cijfer behaald voor de rekentoets tevens het eindcijfer. Het gaat om de situatie die vanaf het schooljaar 2015–2016 zal gaan gelden. Voor de schooljaren 2013–2014 en 2014–2015 geldt een coulantere uitslagregel. Die coulantere uitslagregel betekent in een leerweg in het vmbo, dat voor zowel de rekentoets als voor het vak Nederlandse taal ten minste het eindcijfer 5 moeten worden behaald om te slagen. Voor het havo en vwo moet ten minste een vijf gehaald worden voor de rekentoets, los van de prestaties voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde. Deze coulantere uitslagregel is niet opgenomen in onderstaande schema. De vereisten om te slagen zijn cumulatief geletterd in het schema.
a. cijfers centraal examen |
Het gemiddelde van bij het centraal examen behaalde cijfers: 5,5 of hoger; |
|
en b. Nederlandse taal en rekentoets |
voor Nederlandse taal en de rekentoets één eindcijfer 5 of hoger en één eindcijfer 6 of hoger; |
|
en c. met inachtneming van de eisen genoemd bij punt b. |
voor één examenvak eindcijfer 5 of hoger, voor overige examenvakken eindcijfer 6 of hoger; |
|
of |
voor één examenvak het eindcijfer 4, voor overige examenvakken eindcijfer 6 waarvan ten minste één eindcijfer 7 of hoger; |
|
of |
voor twee examenvakken het eindcijfer 5, voor overige examenvakken eindcijfer 6 of hoger waarvan ten minste één eindcijfer 7 of hoger; |
|
en d. niet voor staats- examen |
voor het vak lichamelijke opvoeding het kunstvak en de maatschappelijke stage uit het gemeenschappelijke deel een «voldoende» of «goed»; |
|
en e. alléén bij gemengde of theoretische leerweg |
voor het sectorwerkstuk «voldoende» of «goed». |
a. cijfers centraal examen |
Het gemiddelde van bij het centraal examen behaalde cijfers: 5,5 of hoger; |
|
en b. kernvakkenregeling en rekentoets |
voor Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur, de rekentoets en indien van toepassing wiskunde A, B of C maximaal één eindcijfer 5 of hoger en verder een eindcijfer 6 of hoger; |
|
en c. met inachtneming van de eisen genoemd bij punt b. |
voor één examenvak eindcijfer 5 of hoger, voor overige examenvakken eindcijfer 6 of hoger; |
|
of |
voor één examenvak het eindcijfer 4, voor overige examenvakken eindcijfer 6 of hoger en het gemiddelde van de eindcijfers: 6,0 of hoger; |
|
of |
voor twee examenvakken het eindcijfer 5, voor overige examenvakken eindcijfer 6 of hoger en het gemiddelde van de eindcijfers: 6,0 of hoger; |
|
of |
voor één examenvak het eindcijfer 4 en één examenvak het eindcijfer 5, voor overige examenvakken eindcijfer 6 of hoger en het gemiddelde van de eindcijfers: 6,0 of hoger; |
|
en d. |
voor alle vakken die zijn genoemd in het tweede lid een eindcijfer 4 of hoger; |
|
en e. niet voor staats- examen |
voor de maatschappelijke stage, het vak culturele en kunstzinnige vorming en vak lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijke deel van elk profiel een «voldoende» of «goed». |
Uitzonderingen op deze uitslagregelingen voor een leerweg in het vmbo, havo en vwo bestaan tijdens de invoering en na de invoering van de rekentoets door het overgangsrecht bij de invoering van het «Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs» en het «Besluit van 14 juni 2011 tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs». Dit wijzigingsbesluit houdt hiermee rekening in artikel IV en artikel VI, zesde lid. Op de vragen of een kandidaat tot een van deze uitzonderingsgroepen behoort en op welke manier deze groepen zijn uitgezonderd wordt ingegaan in de toelichting bij deze wijzigingsartikelen en de betreffende wijzigingsbesluiten.
De kandidaat heeft recht op één herkansing in de rekentoets. Bij de indeling van de kandidaten die examen doen in de rekentoets over de verschillende tijdvakken die door het College voor examens zijn vastgesteld zal het bevoegd gezag van de school rekening moeten houden met deze mogelijkheid tot herkansing.
In de artikelen 28 en 29 van het Staatsexamenbesluit VO is bovendien rekening gehouden met de splitsing van de uitslagregeling in een uitslagregeling voor een leerweg in het vmbo en een uitslagregeling voor havo en vwo.
De bepalingen over diploma en cijferlijst, voorlopige cijferlijst, certificaat en cijferlijst, afwijken wijze van examinering, gegevensverstrekking, het bewaren van examenwerk en spreiding voltooiing eindexamen zijn voor de rekentoets op overeenkomstige wijze van toepassing als op de vakken van het centraal examen. In de artikelen 52 en 53 van het Eindexamenbesluit VO is bovendien een wijziging opgenomen vanwege de opsplitsing van de uitslagregeling in een uitslagregeling voor de leerwegen in het vmbo en een uitslagregeling voor havo en vwo.
Door het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (hierna: aanscherping slaag/zakregeling) zijn de uitslagregelingen in het Eindexamenbesluit VO en het Staatsexamenbesluit VO gewijzigd. De eerste aanscherping houdt in dat het gemiddelde van de cijfers die zijn behaald bij het centraal examen in het gehele voortgezet onderwijs voldoende moet zijn. Deze aanscherping is op 1 augustus 2011 in werking getreden. De tweede aanscherping houdt in dat de in het vwo en havo voor de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C gezamenlijk maximaal één 5 als eindcijfer (gemiddelde van het cijfer behaald voor het schoolexamen en het centraal examen) mag worden behaald. Voor de overige twee vakken moet een voldoende worden behaald. Deze aanscherping treedt in werking op 1 augustus 2012.
Ten derde werd de afwijkende uitslagregeling voor de basisberoepsgerichte leerweg (hierna: bbl) in het voorbereidend beroepsonderwijs afgeschaft. Sinds 1 augustus 2011 geldt daar niet meer dat bij het bepalen van het eindcijfer het voor het schoolexamen behaalde cijfer twee maal zo zwaar telt als het voor het centraal examen behaalde cijfer. Beide cijfers tellen in de bbl nu even zwaar, net als dat bij de overige schoolsoorten en leerwegen het geval is.
Deze aanscherpingen zijn echter nog niet opgenomen in het Eindexamenbesluit VO BES en het Staatsexamenbesluit VO BES. Deze besluiten waren al in procedure op het moment dat de aanscherping slaag/zakregeling in september 2010 werd gepubliceerd. Omdat de aanscherping slaag/zakregeling werden voorgehangen voor inwerkingtreding was het echter nog te vroeg om met deze wijzigingen rekening te kunnen houden. In dit wijzigingsbesluit worden de uitslagregelingen voor Caribisch Nederland en Europees Nederland alsnog gelijk getrokken, zodat de diploma’s dezelfde waarde zullen hebben.
In de praktijk heeft het verschil tussen de uitslagregelingen geen effect gehad: op grond van artikel 206 van de Wet voortgezet onderwijs BES worden de nieuwe onderwijsprogramma’s met ingang van 1 augustus 2011 successievelijk per opvolgend leerjaar ingevoerd. De eerste eindexamens op grond van de nieuwe programma’s in de Wet voortgezet onderwijs BES worden dus pas met ingang van het vierde jaar na inwerkingtreding afgenomen.
Anders dan bij de aanscherping slaag/zakregeling wordt bij deze wijziging van het Eindexamenbesluit VO BES en het Staatsexamenbesluit VO BES geen overgangsregeling opgenomen. De leerlingen die de nieuwe onderwijsprogramma’s volgen en die met deze aanscherping te maken krijgen, zitten op dit moment pas in het eerste leerjaar. Zij zullen dus na publicatie van deze aanscherping ruim voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden hun examens met inachtneming van de aangescherpte uitslagregeling.
Het overgangsrecht van artikel III van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (hierna: aanscherping slaag/zakregeling) valt samen met het overgangsrecht bij dit besluit (artikel V, vierde lid, en artikel VI, vijfde lid). Op grond van het overgangsrecht uit deze aanscherping slaag/zakregeling voor de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit is onbedoeld een verschil ontstaan tussen de voorwaarden om onder de oude regeling eindexamen af te leggen voor kandidaten die eerst eindexamen hebben gedaan aan een reguliere school en kandidaten die eindexamen hebben gedaan aan het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs. Dit geldt ook voor het staatsexamen met kandidaten die eerder staatsdeelexamen hebben afgelegd en kandidaten eerst eindexamen hebben gedaan aan het regulier onderwijs. Om dit onbedoelde verschil te repareren is het overgangsrecht van het eerste en tweede lid van artikel III van de aanscherping slaag/zakregeling opnieuw geformuleerd. Een kandidaat die vóór inwerkingtreding van de kernvakkenregeling van artikel I, onderdeel D, onderdelen 4 en 5 of artikel II, onderdeel E, onderdelen 4 en 5, eindexamen, deeleindexamen of deelstaatsexamen heeft gedaan en daarbij voor één van de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur of wiskunde A, wiskunde B of wiskunde C een eindcijfer 4 of hoger heeft behaald, hoeft tot ingang van het vierde jaar na inwerkingtreding van de kernvakkenregeling niet te voldoen aan de vereisten die de kernvakkenregeling stelt om te slagen voor het eind- of staatsexamen.
Indien een kandidaat op grond van het tweede lid zonder kernvakkenregeling eindexamen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs aflegt en vervolgens zakt voor het eindexamen is het niet mogelijk vervolgens op grond van het eerste lid zonder kernvakkenregeling staatsexamen te doen. De kandidaat is dan niet vóór de inwerkingtreding van de kernvakkenregeling vrijgesteld van vakken op grond van artikel 10, eerste en vierde lid van het Staatsexamenbesluit VO.
Op grond van artikel 59 van het Eindexamenbesluit VO is het mogelijk om gespreid eindexamen te doen. De situatie dat een kandidaat die over een periode van twee schooljaren eindexamen doet halverwege wordt geconfronteerd de kernvakkenregeling is onwenselijk, maar was per abuis nog niet geregeld in het overgangsrecht van de aanscherping slaag/zakregeling. Op deze kandidaat is net als bij de kandidaat die op grond van artikel 37a van het Eindexamenbesluit VO examen doet in het voorlaatste leerjaar de kernvakkenregeling niet van toepassing als hij aan het eind van het eerste schooljaar van het eindexamen nog de mogelijkheid heeft om te slagen voor het eindexamen.
Indien artikel II, onderdeel, Q, en artikel III, onderdeel O, in werking treden is de uitslagregeling voor havo en vwo in een apart artikel geregeld. Daarom dat de verwijzigingen in het overgangsrecht van de aanscherping slaag/zakregeling hierop wordt aangepast vanaf het moment dat deze wijziging in werking treedt.
De rekentoets wordt in het schooljaar 2013–2014 voor de eerste maal afgenomen voor kandidaten van het eindexamen en van het staatsexamen.
In de periode voorafgaand aan de invoering van de rekentoets, neemt het College voor examens bij wijze van proef pilots van de rekentoets af bij de eindexamens. Om te voorkomen dat kandidaten het schooljaar voorafgaand aan de invoering van de rekentoets een pilot in de rekentoets afleggen en het jaar daaropvolgend verplicht moeten meedoen aan de rekentoets, regelt dit artikel dat vrijstelling van de rekentoets mogelijk is. Voorwaarden die hieraan verbonden zijn, is dat de pilot rekentoets een toets overeenkomstig de rekentoets is, deze op gelijke wijze is afgenomen en beoordeeld en dat de kandidaat het cijfer 5 of meer voor deze toets heeft behaald (overeenkomstig de artikelen V en VI van het besluit). Tevens wordt hiermee aangesloten bij de vrijstellingsregeling in het mbo als bedoeld in artikel I, onderdeel L van dit besluit.
Zoals in paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting is vermeld, kan een leerling aan het vmbo die in de eerste twee leerjaren nadat de rekentoets is ingevoerd eindexamen doet slagen indien ten minste een vijf en een vijf is behaald voor de onderdelen Nederlandse taal en rekenen. In de eerste twee leerjaren nadat de rekentoets is ingevoerd kan een leerling aan de havo en het vwo slagen indien voor de rekentoets, ten minste een vijf is gehaald. Deze voorwaarde geldt niet in het schooljaar waarin de rekentoets voor het eerst wordt ingevoerd voor kandidaten die op grond van artikel 59 gespreid examen doen. Daarnaast mag dan ook nog een vijf worden gescoord voor één van de vakken Nederlands, Engels en wiskunde.
In het overgangsrecht van dit besluit is rekening gehouden met het overgangsrecht in artikel III van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs waarin voor een aantal groepen kandidaten die al eerder examen in een vak hebben afgelegd, niet direct worden geconfronteerd met een aangescherpte regeling indien zij later het diploma havo of vwo willen halen. Deze overgangsregeling is voor vier jaar na inwerkingtreding van de betreffende onderdelen uit het besluit vastgesteld. Omdat de inwerkingtreding niet eerder dan 1 augustus 2012 zal plaatsvinden, houdt het overgangsrecht in dit besluit ook rekening met de uitzonderingspositie van de betreffende groepen kandidaten die al eerder examen in een vak hebben afgelegd.
De invoering van de rekentoets heeft tot gevolg dat kandidaten die behoren tot een van de categoriën van het overgangsrecht (artikel III) van het Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2014–2015 voor de rekentoets een 5 of hoger moet behalen (artikel V, derde lid, onder d en artikel VI, tweede lid, onder c), maar in 2015–2016 de rekentoets niet meetelt om te slagen voor het eindexamen of staatsexamen omdat de kernvakkenregeling van artikel 50, eerste lid, onder b van het Eindexamenbesluit VO en artikel 26a, eerste lid, onder b van het Staatsexamenbesluit VO). Daarom regelt artikel V, vierde lid, en artikel VI, vijfde lid, dat voor deze kandidaten na invoering van de rekentoets geldt dat zij ten minste een vijf voor de rekentoets moeten halen om te kunnen slagen voor het eind- of staatsexamen.
In het zevende lid is geregeld dat rekening wordt gehouden met het overgangsrecht bij het Besluit van 14 juni 2011 tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Stb. 2011, 401). Indien de maatschappelijke stage niet op een kandidaat van toepassing is, is deze ook niet van invloed op het behalen van een diploma.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-217.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.