Besluit van 8 december 2011, houdende vaststelling Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 september 2011, nr. KO/2011/16167, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën en in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 1.5, derde lid, 1.45, vierde lid, 1.47a, tweede lid, 1.50, tweede lid, , 2.2, derde lid, 2.4a, tweede lid, en 2.6, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 2011, No. W12.11.0388/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 december 2011, nr, KO/2011/19253, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    aantal kindplaatsen:

    maximum aantal kinderen dat gelijktijdig in een peuterspeelzaal of in een kinderopvangvoorziening kan worden opgevangen, waarbij in het geval van een voorziening voor gastouderopvang tot de kinderen behoort een kind jonger dan 10 jaar van de gastouder of zijn partner;

    burgerservicenummer:

    het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

    college:

    college van burgemeester en wethouders;

    handelsregister:

    het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

    inschrijving in het register:

    het toekennen, op basis van een positieve beschikking, van de status geregistreerd in het register kinderopvang dan wel het register peuterspeelzaalwerk;

    kinderopvangvoorziening:

    een kindercentrum, waarin buitenschoolse opvang dan wel dagopvang plaatsvindt, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang;

    KvK-nummer:

    een door een kamer van koophandel toegekend uniek nummer over een onderneming of maatschappelijke activiteit in het handelsregister;

    Onze Minister:

    Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    registers:

    het register kinderopvang, bedoeld in artikel 1.47a van de wet en het register peuterspeelzaalwerk, bedoeld in artikel 2.4a van de wet.

    sociaal-fiscaal nummer:

    het sociaal-fiscaal nummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    uniek registratienummer:

    het registratienummer, bedoeld in artikel 1.47a, derde lid, van de wet, van een kinderopvangvoorziening;

    vestiging:

    een vestiging als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007, van een gastouderbureau of waar buitenschoolse opvang of dagopvang dan wel peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

    wet:

    Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

  • 2. Waar in dit besluit wordt gesproken van burgerservicenummer kan, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer dan wel een ander uniek vanwege een overheid verstrekt persoonsidentificerend nummer daarvoor in de plaats worden gesteld.

  • 3. Waar in dit besluit wordt gesproken van college betreft dat steeds het college van de gemeente waar een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal is gevestigd of zal worden gevestigd.

  • 4. Een geregistreerd kindercentrum, een geregistreerd gastouderbureau of een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de wet heeft de status «geregistreerd» in het register kinderopvang.

Artikel 2. Vorm en doel van de registers

  • 1. Het register kinderopvang en het register peuterspeelzaalwerk hebben de vorm van een elektronische databank.

  • 2. In de registers worden gegevens verwerkt over kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen en over de inschrijving in en de verwijdering uit de registers van die voorzieningen en peuterspeelzalen.

  • 3. In de registers worden gegevens verwerkt met het oog op de raadpleging door ouders om na te gaan of de kinderopvangvoorzieningen en de peuterspeelzalen redelijkerwijs zullen voldoen aan de kwaliteitseisen die de wet aan exploitatie stelt, om inzage te geven in het onderzoek naar deze kwaliteitseisen en in verband met de aanspraken van de ouders, bedoeld in artikel 1.5 van de wet.

  • 4. In de registers worden gegevens verwerkt met het oog op het toezicht op de naleving en de handhaving van de naleving van de kwaliteitseisen, die de wet aan exploitatie van kinderopvangvoorzieningen of peuterspeelzalen stelt.

  • 5. In het register kinderopvang worden gegevens verwerkt over inschrijving in en de verwijdering uit het register met het oog op besluiten over de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen.

Artikel 3. Verantwoordelijken ex Wet bescherming persoonsgegevens

  • 1. Onze Minister is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor de verwerking van gegevens in de registers.

  • 2. Het college is mede verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens die in de registers worden opgenomen.

  • 3. Het college draagt zorg voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 40 en 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 4. Beheer van de registers

  • 1. Ten behoeve van de verantwoordelijken, bedoeld in artikel 3, wijst Onze Minister een bewerker in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens aan.

  • 2. Bij de bewerker berust in ieder geval het beheer van de registers, waarbij zorg gedragen wordt voor een goede beschikbaarheid, betrouwbaarheid, werking en beveiliging van de registers.

  • 3. De bewerker richt de toegang tot en de inzagemogelijkheden van de registers in overeenkomstig de regeling, bedoeld in het vijfde lid.

  • 4. Het college treft maatregelen die er toe strekken dat de inhoud van de registers juist, actueel en volledig is.

  • 5. Bij ministeriële regeling, wordt, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de aanwijzing van de bewerker nader geregeld, wordt een systeembeschrijving vastgesteld en worden nadere regels gesteld voor de taak van de bewerker. De systeembeschrijving geeft de inrichting, werking en autorisatie van de registers aan.

HOOFDSTUK 2. REGISTER KINDEROPVANG

Artikel 5. De aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, eerste lid, van de wet, verstrekt de houder die voornemens is een kinderopvangvoorziening niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang te gaan exploiteren aan het college:

    • a. De gegevens, die over de houder, de onderneming of activiteit en de vestiging conform de Handelsregisterwet 2007 zijn opgenomen in het handelsregister:

      • Het KvK-nummer van de onderneming of activiteit;

      • indien de onderneming toebehoort aan een natuurlijke persoon: het burgerservicenummer;

      • het unieke vestigingsnummer van de vestiging;

      • andere gegevens, zoals naam, post- en bezoekadresgegevens en rechtsvorm,, die over de onderneming of activiteit en over de persoon aan wie de onderneming toebehoort of de persoon die de activiteit uitvoert in het handelsregister zijn opgenomen;

    • b. het adres en het telefoonnummer van de vestiging;

    • c. het aantal kindplaatsen waarvoor de aanvraag wordt gedaan, voor zover de aanvraag een kindercentrum betreft;

    • d. het soort kinderopvang dat wordt geboden: dagopvang dan wel buitenschoolse opvang, voor zover de aanvraag een kindercentrum betreft;

    • e. het gegeven of gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt aangeboden, voor zover de aanvraag een kindercentrum betreft.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, van de wet verstrekt het gastouderbureau aan het college:

    • a. het unieke registratienummer en andere contactgegevens van het gastouderbureau;

    • b. het burgerservicenummer, de naam, het telefoonnummer en het woonadres van de gastouder;

    • c. het aantal kindplaatsen van de voorziening voor gastouderopvang;

    • d. adresgegevens van de voorziening voor gastouderopvang.

  • 3. Ten behoeve van het afgeven van de beschikking en het onderzoek door de toezichthouder, bedoeld in artikel 1.62 van de wet, verstrekt de aanvrager aan het college:

    • a. voor zover het om een voorziening voor gastouderopvang gaat, die op het woonadres van de gastouder is gevestigd, het aantal huisgenoten van de gastouder van 18 jaar en ouder;

    • b. een kopie van verklaringen omtrent het gedrag van de houder en, voor zover de opvang op het woonadres van de gastouder plaatsvindt, van de huisgenoten van de gastouder van 18 jaar en ouder en, voor zover het om een gastouderbureau gaat, van de bemiddelingsmedewerkers;

    • c. een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, van de gastouder en van de houder of degene die namens de houder de aanvraag indient;

    • d. kopieën van documenten, waaruit blijkt dat aan de deskundigheidseisen, bedoeld in artikel 1.56b, van de wet wordt voldaan;

    • e. een document waarin het pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 1.50, is beschreven;

    • f. een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 1.51.

  • 4. De gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt dan wel op grond van artikel 7 worden gemeld, worden aan het college verstrekt door opname in het door Onze Minister vast te stellen formulier.

Artikel 6. In het register kinderopvang op te nemen gegevens

In het register kinderopvang neemt het college onder het unieke registratienummer de volgende gegevens op:

  • a. het KvK-nummer, het burgerservicenummer, het vestigingsnummer en de andere gegevens, genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdeel a;

  • b. het adres en telefoonnummer van de vestiging, of het adres waar de opvang door de gastouder plaatsvindt en het woonadres en telefoonnummer van de gastouder;

  • c. in geval van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang: de soort kinderopvang die wordt geboden, te weten: dagopvang dan wel buitenschoolse opvang in een kindercentrum of gastouderopvang;

  • d. in geval van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang: het aantal kindplaatsen;

  • e. per gastouderbureau: de geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang die gebruikmaken van de diensten van dat bureau, met het aan hen toegekende unieke registratienummer;

  • f. de datum met ingang waarvan de exploitatie plaatsvindt, bedoeld in artikel 1.46, tweede lid, van de wet;

  • g. de datum van de wijziging van gegevens, bedoeld in artikel 7, vijfde lid;

  • h. in geval van verwijdering uit het register kinderopvang: vermelding van deze verwijdering, alsmede de datum van deze verwijdering;

  • i. een verwijzing naar de vindplaatsen van elektronische documenten van de in artikel 1.63 van de wet bedoelde inspectierapporten;

  • j. indien gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt aangeboden: een aanduiding dat deze wordt aangeboden.

Artikel 7. Wijziging verstrekte gegevens

  • 1. Indien de gegevens, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, wijzigen doet de houder van het kindercentrum of het gastouderbureau hiervan onverwijld mededeling aan het college met het verzoek deze aan te passen.

  • 2. Het college beoordeelt na een verzoek tot aanpassing als bedoeld in het eerste lid in hoeverre een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 van de wet of ander onderzoek noodzakelijk is voordat besloten wordt over aanpassing van de gegevens met betrekking tot de kinderopvangvoorziening.

  • 3. De houder van een gastouderbureau meldt het college de beëindiging of totstandkoming van een bemiddelingsrelatie met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.

  • 4. De houder van een gastouderbureau dat een geregistreerde bemiddelingsrelatie heeft met een voorziening voor gastouderopvang waarvan de gegevens wijzigen, meldt de wijzigingen in de gegevens van die voorziening voor gastouderopvang aan het college onverwijld nadat deze wijzigingen aan het gastouderbureau bekend zijn geworden.

  • 5. Indien het college besluit tot aanpassing naar aanleiding van een verzoek tot aanpassing, stelt het college in de beschikking de datum van ingang van de wijzigingen vast. Artikel 1.46, tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 van de wet of uit ander onderzoek is gebleken dat wijziging van gegevens of verwijdering als bedoeld in dit artikel noodzakelijk is, kan het college daartoe ambtshalve besluiten.

  • 7. Indien de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau wijzigt, verzoeken de bestaande en de toekomstige houder voorafgaand aan de datum van deze wijziging gezamenlijk aan het college, de houdergegevens van dat kindercentrum of gastouderbureau in het register kinderopvang aan te passen met ingang van die datum. Het college behandelt dit verzoek om aanpassing als een aanvraag tot exploitatie van de kinderopvangvoorziening door de toekomstige houder als bedoeld in artikel 5, waarbij het college bepaalt waarop het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62 van de wet, betrekking heeft. Vanaf de datum van deze aanvraag tot de datum van de beschikking op deze aanvraag en na een positieve beschikking blijft de kinderopvangvoorziening met de status geregistreerd en met ongewijzigd uniek registratienummer in het register ingeschreven staan. Na een negatieve beschikking wordt de kinderopvangvoorziening uit het register kinderopvang verwijderd met onmiddellijke ingang indien de nieuwe houder de voorziening al exploiteert of met ingang van de datum van wijziging van de houder in het handelsregister, indien die wijziging nog niet heeft plaatsgevonden.

  • 8. Indien het adres van een vestiging van een kindercentrum wijzigt, en daarmee de opvanglocatie, verzoekt de houder voorafgaand aan de datum van deze wijziging aan het college de vestiging uit het register kinderopvang te verwijderen met ingang van de datum van de wijziging en dient de houder voor de nieuwe opvanglocatie een nieuwe aanvraag tot exploitatie in.

  • 9. Indien het adres van de voorziening voor gastouderopvang en daarmee de opvanglocatie wijzigt, verzoekt de houder van een gastouderbureau dat een geregistreerde bemiddelingsrelatie met deze voorziening voor gastouderopvang heeft, direct na het bekend worden van deze wijziging bij dat gastouderbureau en voorafgaand aan de datum van deze wijziging, aan het college deze voorziening voor gastouderopvang uit het register kinderopvang te verwijderen met ingang van de datum van de wijziging en dient de houder van het gastouderbureau een nieuwe aanvraag in tot exploitatie op de nieuwe opvanglocatie;

Artikel 8. Verwijdering uit het register kinderopvang

  • 1. Het college kan besluiten tot verwijdering van een kinderopvangvoorziening uit het register kinderopvang:

    • a. op verzoek van de houder;

    • b. indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert, zonder dat er een aanpassingsverzoek als bedoeld in artikel 7, zevende lid, is ingediend;

    • c. indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 van de wet of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet, dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens Hoofdstuk I, Afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.

  • 2. Het college verwijdert de aanduiding aanbod voorschoolse educatie, indien aan de kinderopvangvoorziening daarvoor geen subsidie meer wordt verstrekt.

  • 3. De bewerker stelt de gastouders die volgens het register gebruik maken van de diensten van een gastouderbureau in kennis van de verwijdering van dat gastouderbureau.

  • 4. Het college maakt de verwijdering van een kinderopvangvoorziening niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang uit het register kinderopvang bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 5. De verwijdering uit het register kinderopvang, bedoeld in het eerste en tweede lid, en de bekendmaking, bedoeld in het derde en vierde lid, vinden onverwijld plaats.

  • 6. Het college kan een kinderopvangvoorziening uit het register kinderopvang verwijderen indien drie maanden na de inschrijving de opvang- of bemiddelingsactiviteiten van de kinderopvangvoorziening niet daadwerkelijk zijn begonnen.

  • 7. Bij verwijdering van een kinderopvangvoorziening uit het register kinderopvang blijft deze voorziening onder het unieke registratienummer in het register zichtbaar met de status «niet meer geregistreerd» en met de datum van ingang van die status, die op of na de datum ligt waarop de verwijdering door het college in het register is verwerkt.

  • 8. De uitlooptermijn waarbinnen een voorziening voor gastouderopvang in het register kinderopvang blijft ingeschreven, bedoeld in artikel 1.5, derde lid, van de wet, bedraagt vier maanden na de datum waarop het gastouderbureau waarbij de gastouder is aangesloten, is verwijderd.

Artikel 9. Verstrekking gegevens uit register kinderopvang

  • 1. De gegevens, genoemd in artikel 6, die in het register kinderopvang zijn opgenomen kunnen door een ieder worden geraadpleegd, met uitzondering van burgerservicenummers, het woonadres van gastouders, voor zover op dat adres geen voorziening voor gastouderopvang gevestigd is, en het woonadres van de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau, wanneer die houder een natuurlijke persoon is.

  • 2. Na verwijdering van een kinderopvangvoorziening kunnen door een ieder gedurende een periode van zeven jaren na de datum van de verwijdering, bedoeld in artikel 8, zevende lid, uitsluitend worden geraadpleegd: de naam en het adres van de vestiging en het unieke registratienummer van de kinderopvangvoorziening, de status «niet meer geregistreerd» en de datum van ingang van deze status alsmede de daaraan voorafgaande datum van inschrijving.

  • 3. De gegevens die verwerkt worden in het register kinderopvang worden verstrekt aan de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover de kennisneming daarvan noodzakelijk is voor de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en aan de rijksbelastingdienst voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting.

Artikel 10. Bewaartermijn gegevens register kinderopvang

De gegevens van een kinderopvangvoorziening in het register kinderopvang worden door Onze Minister bewaard tot zeven jaren nadat zij zijn gewijzigd of nadat de kinderopvangvoorziening uit het register kinderopvang is verwijderd.

HOOFDSTUK 3. REGISTER PEUTERSPEELZAALWERK

Artikel 11. De aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 2.2 van de wet verstrekt de houder, bedoeld in artikel 2.1 van de wet, die voornemens is een peuterspeelzaal te gaan exploiteren aan het college:

    • a. de gegevens die over de houder, de onderneming of activiteit en de vestiging, conform de Handelsregisterwet 2007 zijn opgenomen in het handelsregister:

      • het KvK-nummer van de onderneming of activiteit;

      • indien de onderneming toebehoort aan een natuurlijke persoon: het burgerservicenummer;

      • het unieke vestigingsnummer van de vestiging;

      • andere gegevens , zoals naam, post- en bezoekadresgegevens en rechtsvorm, die over de onderneming of activiteit en over de persoon aan wie de onderneming toebehoort of de persoon die de activiteit uitvoert, in het handelsregister zijn opgenomen;

    • b. het adres en telefoonnummer van de peuterspeelzaal;

    • c. het aantal kindplaatsen;

    • d. het gegeven of gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt aangeboden;

    • e. een document waarin het pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 2.6, is beschreven;

    • f. een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 2.9.

  • 2. Ten behoeve van het onderzoek door de toezichthouder, bedoeld in artikel 2.20 van de wet, verstrekt de aanvrager aan het college een kopie van de verklaring omtrent het gedrag van de houder alsmede een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de houder of van degene die namens de houder de aanvraag indient.

  • 3. De gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt dan wel op grond van artikel 13 worden gemeld, worden aan het college verstrekt door opname in het door Onze Minister vast te stellen formulier.

Artikel 12. In het register peuterspeelzaalwerk op te nemen gegevens

In het register peuterspeelzaalwerk neemt het college ten aanzien van elke peuterspeelzaal de volgende gegevens op:

  • a. het KvK-nummer, het burgerservicenummer, het vestigingsnummer en de andere gegevens, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel a;

  • b. het adres en telefoonnummer van de peuterspeelzaal;

  • c. het aantal kindplaatsen;

  • d. de datum met ingang waarvan de exploitatie plaatsvindt, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de wet;

  • e. de datum van de wijziging van gegevens, bedoeld in artikel 13, tweede lid;

  • f. in geval van verwijdering van de peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk: vermelding van deze verwijdering, alsmede de datum van deze verwijdering;

  • g. een verwijzing naar de vindplaatsen van elektronische documenten van de in artikel 2.21 van de wet bedoelde inspectierapporten;

  • h. indien gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt aangeboden: een aanduiding dat deze wordt aangeboden.

Artikel 13. Wijziging verstrekte gegevens

  • 1. Indien de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, wijzigen doet de houder hiervan onverwijld mededeling aan het college met het verzoek deze aan te passen.

  • 2. Indien het college besluit tot aanpassing naar aanleiding van een verzoek tot aanpassing, stelt het college in de beschikking de datum van ingang van de wijzigingen vast. Artikel 2.3, tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 2.20 van de wet of uit ander onderzoek is gebleken dat wijziging van gegevens of verwijdering van de peuterspeelzaal als bedoeld in dit artikel noodzakelijk is, kan het college daartoe ambtshalve besluiten.

  • 4. Indien de houder van een peuterspeelzaal wijzigt, verzoeken de bestaande en de toekomstige houder voorafgaand aan de datum van deze wijziging gezamenlijk aan het college, de houdergegevens van de peuterspeelzaal in het register peuterspeelzaalwerk aan te passen met ingang van die datum. Het college behandelt dit verzoek tot aanpassing als een aanvraag tot exploitatie van de peuterspeelzaal door de toekomstige houder als bedoeld in artikel 11, waarbij het college bepaalt waarop het onderzoek, bedoeld in artikel 2.20 van de wet, betrekking heeft. Vanaf de datum van deze aanvraag tot de datum van de beschikking op deze aanvraag en na een positieve beschikking blijft de peuterspeelzaal met de status geregistreerd in het register peuterspeelzaalwerk ingeschreven staan. Na een negatieve beschikking wordt deze peuterspeelzaal uit het register verwijderd met onmiddellijke ingang indien de nieuwe houder de peuterspeelzaal al exploiteert of met ingang van de datum van de wijziging van de houder in het handelsregister, indien die wijziging nog niet heeft plaatsgevonden.

  • 5. Indien het adres van een peuterspeelzaal wijzigt, en daarmee de locatie waarop het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, verzoekt de houder voorafgaand aan de datum van deze wijziging aan het college de peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk te verwijderen met ingang van de datum van de wijziging en dient de houder voor de nieuwe locatie een nieuwe aanvraag tot exploitatie in.

  • 6. Het college beoordeelt na een verzoek tot aanpassing in hoeverre een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20 van de wet of ander onderzoek noodzakelijk is voordat besloten wordt over aanpassing van de gegevens met betrekking tot de peuterspeelzaal.

Artikel 14. Verwijdering uit het register peuterspeelzaalwerk

  • 1. Het college kan besluiten tot verwijdering van een peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk:

    • a. op verzoek van de houder;

    • b. indien is gebleken dat de houder niet langer de peuterspeelzaal exploiteert, zonder dat er een verzoek tot aanpassing als bedoeld in artikel 13, vierde lid, is ingediend, of

    • c. indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 2.20 van de wet of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.

  • 2. Het college verwijdert de aanduiding aanbod voorschoolse educatie, indien aan de houder van de peuterspeelzaal daarvoor geen subsidie meer wordt verstrekt.

  • 3. Het college maakt de verwijdering van een peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 4. De verwijdering uit het register peuterspeelzaalwerk, bedoeld in het eerste en tweede lid, en de bekendmaking, bedoeld in het derde lid, vinden onverwijld plaats.

  • 5. Het college kan een peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk verwijderen indien drie maanden na de inschrijving in het register de verzorging, opvoeding en het bijdragen tot de ontwikkeling van kinderen in de peuterspeelzaal niet daadwerkelijk is begonnen.

  • 6. Bij verwijdering van een peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk blijft deze voorziening in het register zichtbaar met de status «niet meer geregistreerd» en met de datum van ingang van die status, die op of na de datum ligt waarop de verwijdering door het college in het register is verwerkt.

Artikel 15. Verstrekking gegevens uit register peuterspeelzaalwerk

  • 1. De gegevens, genoemd in artikel12, die in het register peuterspeelzaalwerk zijn opgenomen, kunnen door een ieder worden geraadpleegd, met uitzondering van het burgerservicenummer en woonadres van de houder van een peuterspeelzaal, wanneer die houder een natuurlijke persoon is.

  • 2. Na verwijdering van een peuterspeelzaal kunnen door een ieder gedurende een periode van zeven jaren na de datum van deze verwijdering uitsluitend worden geraadpleegd: de naam en het adres van de peuterspeelzaal, de status «niet meer geregistreerd», de datum van ingang van deze status en de daaraan voorafgaande datum van inschrijving.

Artikel 16. Bewaartermijn gegevens register peuterspeelzaalwerk

De gegevens in het register peuterspeelzaalwerk worden door Onze Minister bewaard tot zeven jaar nadat zij zijn gewijzigd of nadat de peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk is verwijderd.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17. Intrekking Besluit registratie kinderopvang

Het Besluit registratie kinderopvang wordt ingetrokken.

Artikel 18. Overgangsbepaling

Een kinderopvangvoorziening die met de status «geregistreerd» is opgenomen in het register kinderopvang met toepassing van het Besluit registratie kinderopvang wordt na de datum van inwerkingtreding van dit besluit aangemerkt als «geregistreerd» in het register kinderopvang met toepassing van dit besluit.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 20. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 8 december 2011

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Uitgegeven de eenentwintigste december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Paragraaf 1. Doel van dit besluit

Dit besluit is een aangepaste versie van het Besluit Registratie kinderopvang (Stb. 2009, 602). Het strekt ter uitvoering van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) en geeft uitvoering aan artikel 1.47a, tweede lid, en aan artikel 2.4a, tweede lid, van de Wko, die betrekking hebben op de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. In deze artikelen wordt bepaald dat de vormgeving van de registers nader wordt geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Dit besluit ligt nu voor en bevat voor de beide registers regels over de volgende onderwerpen:

  • a) de vorm van het register;

  • b) de in het register op te nemen gegevens;

  • c) de vastlegging van gegevens in het register en de verwijdering van gegevens daaruit;

  • d) de wijze waarop verbetering van onjuistheden in het register plaatsvindt;

  • e) de verstrekking van gegevens;

  • f) de openbaarheid van gegevens; en

  • g) de verantwoordelijkheden van degenen die gegevens aanleveren ten behoeve van het register.

Daarnaast is dit besluit gebaseerd op de artikelen 1.45, vierde lid, en artikel 2.2, derde lid, van de Wko, waarmee regels worden gesteld voor de gegevens, die bij de aanvraag, die uiteindelijk tot inschrijving leidt, dienen te worden aangeleverd en de wijze waarop die gegevens worden aangeleverd.

Om een aantal redenen is herziening van het Besluit registratie kinderopvang noodzakelijk, waardoor er voor gekozen is dit besluit te vervangen door een nieuw besluit. Ten eerste is in samenhang met de wijzing van de Wko (dd. 7 juli 2010, Stb. 2010, 296) een aantal artikelen toegevoegd waarmee het register peuterspeelzaalwerk wordt geregeld en de registratie van het gegeven, of er op een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt geboden. De onderdelen die betrekking hebben op het peuterspeelzaalwerk en de gesubsidieerde voorschoolse educatie waren ten tijde van de vorige versie van het besluit nog niet opgenomen in de Wko, waarin uitsluitend werd voorzien in een landelijk register kinderopvang. Met de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wko (Stb. 2010, 296) is voorzien in een wettelijke basis voor de registratie van peuterspeelzalen en voorschoolse educatie.

Naast deze wijzigingen zijn er ook enkele wijzigingen doorgevoerd waarmee bepaalde onduidelijkheden en problemen zijn opgelost, die in de praktijk van het werken met het register en in de aanvraag-, inspectie- en beschikkingsprocedure naar voren kwamen.

  • Een belangrijke wijziging is, dat indien een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal een andere houder krijgt of verhuist, er een nieuwe aanvraag tot exploitatie moet worden ingediend. Achtergrond van deze aanpassing is de behoefte om de kwaliteit van de opvang beter te kunnen bewaken. Door de mogelijkheid van een nieuwe inspectie door de Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en een nieuwe beschikking door de gemeente bij een verhuizing of een wijziging van de houder, is het beter mogelijk de exploitatie van een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal waarvan de locatie of de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet, te verhinderen.

  • Daarnaast is er meer duidelijkheid gebracht in de definities van de begrippen en in de te registreren gegevens van de houder en de locatie, waarbij is aangesloten op de regelgeving voor het handelsregister en op de wijziging daarin per 1 juli 2011 (met name de introductie van een afzonderlijk 12-cijferig vestigingsnummer).

  • Voorts is meer duidelijkheid gebracht in het traject van de aanvraag tot exploitatie, via inspectie en beschikking, tot start exploitatie, waarbij de mogelijkheden voor de gemeente zijn vergroot om ook te toetsen op lokale regelgeving, voordat toestemming tot exploitatie wordt gegeven.

  • Ook wordt met het nieuwe besluit minder registerinformatie openbaar getoond: de woonadressen van gastouders zijn, voor zover dit geen opvanglocaties zijn, niet meer in het openbare deel van het register kinderopvang zichtbaar, en ook het woonadres van een houder, wanneer dat een natuurlijke persoon is, is afgeschermd.

  • Ten slotte is een aantal onvolkomenheden in het oude besluit gerepareerd: in het nieuwe besluit wordt bij een aanvraag tot exploitatie ook de aanlevering van een verklaring omtrent het gedrag door een niet-natuurlijke persoon (een rechtspersoon of samenwerkingsverband) verplicht gesteld en ook is het voor de gemeente mogelijk gemaakt om gegevens in de registers te wijzigen zonder dat daar noodzakelijkerwijs een verzoek van de houder aan vooraf hoeft te gaan.

Het besluit brengt een aantal technische aanpassingen in het register kinderopvang met zich, maar de opzet van het register en de omvang van de te verwerken gegevens zijn met deze aanpassingen niet wezenlijk gewijzigd. De algemene bepalingen over de opzet van de registers en de verantwoordelijkheden voor zover ze betrekking hebben op beide registers zijn in een apart hoofdstuk bij elkaar gevoegd. Daarbij is door de wijziging van de verantwoordelijke minister voor het terrein van de kinderopvang van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) naar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de positie van de onder de Minister van OCW ressorterende Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ook gewijzigd.

Ter wille van de leesbaarheid is er voor gekozen een volledig nieuw besluit te maken in plaats van een wijziging van het bestaande besluit.

Paragraaf 2. Korte beschrijving inhoud besluit

De Nederlandse overheid ondersteunt ouders die hun kinderen door anderen laten opvangen, door middel van een kinderopvangtoeslag. De vaststelling en betaling daarvan wordt verzorgd door de Belastingdienst/Toeslagen. Om te zorgen voor een kwalitatief goede opvang van deze kinderen is er een wijziging van de Wko tot stand gebracht (Stb. 2009, 345), die op 1 januari 2010 in werking is getreden.

Ingevolge deze wijziging van de Wko hebben ouders pas recht op kinderopvangtoeslag als hun kind wordt opgevangen in een kinderopvangvoorziening die is opgenomen in het register kinderopvang. Om in het register kinderopvang te komen en om te mogen exploiteren moeten kinderopvangvoorzieningen een aanvraag tot exploitatie indienen bij het college van de gemeente waarin de opvanglocatie zich bevindt. De houder en de opvanglocatie dienen te voldoen aan een aantal administratieve eisen, die door de vestigingsgemeente worden gecontroleerd, en aan kwaliteitseisen, die door de GGD worden gecontroleerd. Pas als aan alle eisen wordt voldaan wordt door de gemeente toestemming gegeven tot de exploitatie en wordt de kinderopvangvoorziening in het register kinderopvang ingeschreven.

Doel van de wet is ook, zorg te dragen voor een kwalitatief goede opvang van kinderen in peuterspeelzalen. Een middel hiertoe is de harmonisatie van de kwaliteitseisen van de kinderopvang en die van het peuterspeelzaalwerk waardoor peuterspeelzalen onder een vergelijkbaar kwaliteitsregime komen te vallen als kinderopvangvoorzieningen. Onderdeel hiervan is het aanvullen van de landelijke registratie van kinderopvangvoorzieningen met een eigenstandige landelijke registratie van instellingen voor peuterspeelzaalwerk en met de registratie van het aanbod van door een gemeente gesubsidieerde voorschoolse educatie in kindercentra en peuterspeelzalen.

In dit besluit worden twee samenhangende aspecten geregeld, te weten: de vaststelling van doel, vorm, inrichting en inhoud van de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (paragraaf 3), de procedure van de aanvraag tot exploitatie door de houder van een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal tot de registratie in het register, alsmede de gegevens die bij aanvraag worden aangeleverd en die in de registers worden vastgelegd (paragraaf 4).

Paragraaf 3. Registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

De artikelen 1.46 en 2.3 van de Wko regelen de inschrijving van een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang respectievelijk een peuterspeelzaal in een (landelijk) register. Het college van de gemeente waarin de betreffende kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal gevestigd is, is belast met deze inschrijving. De kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen zijn object van GGD-toezicht. Opname in het register wordt schriftelijk aan de aanvrager bericht, omdat dit de uitkomst van het positieve besluit van het college is op een aanvraag om een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal te exploiteren.

De landelijke registers zijn door iedereen te raadplegen via internet, waarbij een deel van de geregistreerde gegevens is afgeschermd (zoals BSN-nummer en woonadresgegevens). Het afgeschermde deel van de registers is uitsluitend toegankelijk, ten behoeve van toezicht en handhaving, voor betrokken instanties: de colleges van B&W van de betrokken gemeenten en de GGD als op grond van de Wko aangewezen toezichthouders.

Het feit dat een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal in het register is ingeschreven geeft ouders het inzicht dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de op grond van de Wko geldende kwaliteitseisen en dat van overheidswege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft (anders wordt men uit het register verwijderd). Daarnaast is in de landelijke registers te zien welke peuterspeelzaal en welk kindercentrum gesubsidieerde voorschoolse educatie aanbiedt.

Omdat kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum, en gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, een voorwaarde is voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag, biedt de registratie aan ouders ook duidelijkheid over hun recht op deze toeslag.

Bij inschrijving in het register krijgt elke kinderopvangvoorziening (dit is ofwel een kindercentrum waar buitenschoolse opvang wordt geboden, ofwel een kindercentrum waar dagopvang wordt geboden, ofwel een gastouderbureau, ofwel een voorziening voor gastouderopvang) een uniek registratienummer. Dit nummer heeft dus altijd betrekking op een specifieke locatie, waar opvang geboden wordt of waar een gastouderbureau gevestigd is. Met uitzondering van een voorziening voor gastouderopvang zal zo’n locatie in het handelsregister terug te vinden zijn met een door de Kamer van Koophandel (KvK) toegekend vestigingsnummer. De unieke registratienummers waarmee de kinderopvangvoorzieningen in het register kinderopvang staan, worden gebruikt in de toeslagaanvraag die vraagouders bij de Belastingdienst/Toeslagen indienen en maakt koppeling van die aanvraag aan de geregistreerde kinderopvang in het register kinderopvang op eenvoudige wijze mogelijk.

De landelijke registers hebben de vorm van een elektronische databank, die wordt beheerd door een door de minister aangewezen bewerker. De landelijke registers vallen voor de daarin opgenomen persoonsgegevens onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij de inrichting van de registers gelden dan ook strenge eisen voor de juistheid, volledigheid en actualiteit van de gegevens. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geregistreerde gegevens en treft de maatregelen die er toe strekken dat de registers juist, actueel en volledig zijn.

Om recht te doen aan het specifieke karakter van het peuterspeelzaalwerk zijn de registers van de kinderopvang enerzijds en die van de peuterspeelzalen anderzijds, onderscheiden. Zij zijn waar mogelijk gelijkvormig en waar nodig verschillend. De verschillen betreffen ondermeer de te registreren gegevens en de gebruikers. Anders dan bij de kinderopvang is er bij het peuterspeelzaalwerk geen sprake van het (kunnen) toekennen van een kinderopvangtoeslag aan ouders. Daarom is de Belastingdienst/Toeslagen geen gebruiker van gegevens uit het register peuterspeelzaalwerk en wordt aan peuterspeelzalen dan ook geen uniek registratienummer toegekend.

Paragraaf 4. Aanvraag tot exploitatie en opname in het register

4.1. De aanvraagprocedure

Het besluit geeft uitvoering aan het vierde lid van artikel 1.45 van de Wko, dat verwijst naar het eerste en tweede lid van dat artikel.

Deze leden bepalen dat:

  • a. wie voornemens is een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen, daartoe een aanvraag moet indienen bij het college van de gemeente van vestiging van dat kindercentrum of gastouderbureau;

  • b. de houder van een gastouderbureau een aanvraag moet indienen voor wie door tussenkomst van dat gastouderbureau van plan is gastouderopvang te bieden, welke aanvraag wordt gericht tot het college van de gemeente van vestiging van de desbetreffende voorziening voor gastouderopvang.

Ook geeft het besluit uitvoering aan het derde lid van artikel 2.2 van de Wko dat verwijst naar het eerste lid van dat artikel. Dit lid bepaalt dat wie voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, daartoe een aanvraag moet indienen bij het college van de gemeente van vestiging van die peuterspeelzaal.

In het kort komt de aanvraagprocedure op het volgende neer:

Voordat een kindercentrum, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal in exploitatie mag gaan dient de houder een aanvraag tot exploitatie in bij de gemeente waar de voorziening gevestigd is of zal gaan worden. Voor een voorziening voor gastouderopvang geldt, dat de gastouder zich moet aansluiten bij een geregistreerd gastouderbureau en dat dit gastouderbureau in naam van de gastouder de aanvraag tot exploitatie indient bij de gemeente waar de voorziening voor gastouderopvang gevestigd is of zal zijn. Voor een gastouder die op meer opvanglocaties opvangt, wordt door het gastouderbureau voor iedere opvanglocatie afzonderlijk een aanvraag ingediend. De gastouder vormt in combinatie met iedere opvanglocatie telkens een afzonderlijke voorziening voor gastouderopvang met ieder een afzonderlijk uniek registratienummer.

Een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal mag niet in exploitatie worden genomen voordat is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de wettelijke kwaliteitseisen van de Wko, zo bepaalt het derde lid van artikel 1.45 respectievelijk het tweede lid van artikel 2.2 van de Wko.

De aanvraag tot exploitatie wordt, voorzien van een aantal bijlagen, door de houder ingediend bij de gemeente, waarna de GGD een inspectie uitvoert. De GGD rapporteert aan het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging beslist binnen uiterlijk tien weken na de aanvraag over de toelating en geeft hierover een beschikking af aan de houder. In die beschikking is de datum opgenomen met ingang waarvan de houder mag gaan exploiteren (artikelen 1.46, tweede lid, en 2.3, tweede lid, van de Wko).

In geval van een voorziening voor gastouderopvang ontvangt de houder van het gastouderbureau die de aanvraag heeft ingediend de beschikking van het college en stelt deze de gastouder schriftelijk op de hoogte.

Met ingang van de datum die in de beschikking is opgenomen gaat de kinderopvangvoorziening of de peuterspeelzaal in exploitatie. Met ingang van die datum wordt de voorziening in het register opgenomen met de status geregistreerd en ontstaat voor ouders (in het geval van kinderopvang) recht op een toeslag.

Voor het bieden van voorschoolse educatie in een kindercentrum of peuterspeelzaal kan door de houder een subsidieaanvraag bij de gemeente van vestiging worden ingediend. Indien de aanvraag gehonoreerd wordt, geeft de gemeente een positieve beschikking af. Daarna registreert de gemeente de goedkeuring in het register kinderopvang respectievelijk het register peuterspeelzaalwerk. De registratie heeft de vorm van een aantekening en bevat geen nadere gegevens.

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor een tijdige toetsing van de kwaliteit van de voorschoolse educatie door de GGD. De GGD (en eventueel de onderwijsinspectie) stelt in de toetsing, die in het algemeen een onderdeel vormt van de reguliere, jaarlijkse inspectie bij een peuterspeelzaal of kindercentrum, vast of de voorschoolse educatie op de betreffende locatie aan de wettelijke basisvoorwaarden voldoet. Het college laat bij een positief oordeel de aantekening van het aanbod in het landelijk register staan.

De gemeente bepaalt of een peuterspeelzaal of kindercentrum subsidie krijgt voor het uitvoeren van voorschoolse educatie. De onderwijsinspectie beoordeelt daarenboven specifiek de kwaliteit van voorschoolse educatie die daarvoor geselecteerd is in het kader van het signaalgestuurde VVE-toezicht. De gemeente en de onderwijsinspectie kunnen ook besluiten op basis van signalen van de GGD een onderzoek te laten uitvoeren door de onderwijsinspectie naar de kwaliteit van de voorschoolse educatie. De inspectie rapporteert hierover aan het betreffende college.

Niet-gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt niet getoetst; deze educatie betreft niet noodzakelijkerwijs de doelgroepkinderen. Voor het ontvangen van een subsidie voor voorschoolse educatie dient voldaan te worden aan bepaalde kwaliteitsnormen. Er zijn voor het aanbieden van deze voorschoolse educatie door het Rijk middelen ter beschikking gesteld aan de gemeenten. De gemeente bewaakt de kwaliteit van de besteding van deze rijksmiddelen door hierop toezicht te houden. De gemeente heeft geen toezichthoudende verantwoordelijkheid voor niet-gesubsidieerde voorschoolse educatie. Het verschil betreft derhalve de borging en handhaving van de kwaliteit door de toetsing van de aangeboden voorschoolse opvang: deze borging ontbreekt bij de niet-gesubsidieerde voorschoolse opvang. Alleen de gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt in de registers geregistreerd.

4.2. Te verstrekken gegevens

Het vierde lid van artikel 1.45 respectievelijk het derde lid van artikel 2.2 van de Wko luidt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens bij de aanvraag worden verstrekt en op welke wijze ze worden verstrekt. Dit besluit regelt dat bij de aanvraag in hoofdzaak worden verstrekt gegevens over de identiteit van de houder en gegevens over de onderneming en de vestiging, zoals het adres en het voorgenomen aantal kindplaatsen. Deze gegevens vormen ook de basis voor inschrijving in de registers. Uitgangspunt daarbij is, dat aangesloten wordt bij gegevens uit basisregistraties bij de overheid, zoals het burgerservicenummer (hierna: BSN) en de gegevens over ondernemingen in het handelsregister.

Uitgangspunt is dus dat bij de aanvraag het BSN wordt verstrekt of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer (hierna: sofinummer), van degene ten behoeve van wie een aanvraag wordt gedaan. Het BSN is beperkt tot degene, die ingeschreven is in gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA). Bij verblijf in het buitenland, maar wel met een financiële relatie met Nederland is het identificerende nummer het sofinummer. In geval ook in Nederland geen belasting wordt betaald zal een ander persoonsidentificerend nummer, dat vanwege een overheid is verstrekt, worden opgenomen.

Het vijfde lid van artikel 1.45 van de Wko bevat de plicht voor de houder van de voorziening voor gastouderopvang (dit is de gastouder) om zijn BSN te verstrekken aan de houder van het gastouderbureau dat ten behoeve van die houder een aanvraag indient.

Uitgangspunt is dat ten tijde van de aanvraag tot exploitatie de peuterspeelzaal of de vestiging van het kindercentrum of van het gastouderbureau in het handelsregister staat ingeschreven met een uniek vestigingsnummer, als vestiging van een onderneming die met een uniek KvK-nummer in het handelsregister staat ingeschreven met een houder aan wie die onderneming toebehoort en die met een RSIN (het rechtspersonen samenwerkingsverbanden informatienummer) of een BSN in het handelsregister staat ingeschreven.

Op basis van de artikelen 5 en 11 van dit besluit moeten bij de aanvraag tot exploitatie van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal in beginsel de volgende gegevens worden verstrekt:

  • het door de KvK aan de onderneming en de betreffende vestiging toegekende unieke nummer;

  • Het BSN van de houder als het om een natuurlijke persoon gaat;

  • de naam en het adres van de houder en van de vestiging;

  • bij kindercentra: de soort kinderopvang die wordt geboden;

  • bij kindercentra en peuterspeelzalen: het aantal kindplaatsen;

  • Bij kindercentra en peuterspeelzalen: aanbod van gesubsidieerde voorschoolse educatie.

Bij de aanvraag tot exploitatie van een voorziening voor gastouderopvang worden door het gastouderbureau gegevens verstrekt over het gastouderbureau zelf (het unieke registratienummer en de contactgegevens), over de houder van de voorziening voor gastouderopvang (naam en woonadres en contactgegevens van de gastouder) en over de opvanglocatie (adres en aantal kindplaatsen).

Naast deze gegevens worden bij aanvraag ook kopieën van een aantal documenten aangeleverd:

  • een kopie van de verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de houder van het kindercentrum, het gastouderbureau of de peuterspeelzaal of van de gastouder, van de bemiddelingsmedewerkers van een gastouderbureau en – indien de opvang op het adres van de gastouder plaatsvindt – van diens huisgenoten van 18 jaar en ouder, op basis van artikel 1.56b, derde lid, van de Wko. Omdat een houder een natuurlijk of een niet-natuurlijke persoon kan zijn, geldt de verplichting om een VOG te overleggen ook voor de houder die een niet-natuurlijke persoon is. In artikel 1.50, lid 5, artikel 1.56b, lid 4 en artikel 2.6, lid 4 van de Wko worden de eisen gespecificeerd die de wet stelt aan de actualiteit van deze VOG. De reden dat een VOG bij de kinderopvang en peuterspeelzaalwerk wordt gevraagd is om te borgen dat kinderen verantwoorde opvang wordt geboden, waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving (artikel 1.49 en 2.5 van de Wko);

  • een bewijsstuk dat is voldaan aan de deskundigheidseisen, bedoeld in artikel 1.56b, tweede lid, onderdeel b, van de Wko (bijvoorbeeld in de vorm van een opleidingscertificaat); en

  • een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de houder (waaronder de gastouder als houder van een voorziening voor gastouderopvang) of degene die namens de houder de aanvraag indient.

  • een document waarin het pedagogisch beleid beschreven staat, zoals bedoeld in artikel 1.50 en artikel 2.6 van de Wko, en een risico-inventarisatie, zoals bedoeld in de artikelen 1.51 en 2.9 van de Wko. In de beleidsregels kwaliteit (artikel 1.57a van de Wko) is vastgelegd dat de houder deze documenten ten tijde van de aanvraag tot exploitatie moet kunnen overleggen.

Deze stukken worden aangeleverd ten behoeve van de administratieve toets en de GGD-inspectie van de kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal. In geval van een voorziening voor gastouderopvang dient de gastouder deze documenten voorafgaand aan de aanvraag aan het gastouderbureau te overleggen.

Veel identificerende gegevens – zoals namen en adressen van personen of ondernemingen – kunnen door het college verkregen worden op basis van het BSN van de persoon, het KvK-nummer van de onderneming of het nummer van de vestiging. De GBA en het handelsregister zijn immers aangemerkt als basisregistraties en bestuursorganen zijn in beginsel gehouden om van de daarin opgenomen gegevens gebruik te maken. Het door overheden steeds maar weer uitvragen van dezelfde gegevens veroorzaakt onnodige administratieve lasten en vergroot de kans op het maken van fouten. In werkelijkheid zal de procedure van inschrijving dan ook aanzienlijk minder bureaucratisch kunnen zijn dan uit de bepalingen van dit besluit over de te verstrekken gegevens blijkt, vooral wanneer de registers gekoppeld zullen zijn aan de GBA en aan het handelsregister. Er zijn twee redenen om toch bij de benodigde gegevens de term «verstrekken» te gebruiken. De eerste is, dat niet alle personen een BSN hebben of staan ingeschreven in de GBA; denk alleen al aan personen die in een grensstreek werkzaam zijn. Maar belangrijker nog is dat de bepalingen in de Handelsregisterwet 2007 over identificerende nummers voor ondernemingen en vestigingen nog niet tot authentiek gegeven zijn verklaard. Dat betekent dat gebruik zal worden gemaakt van nummers waar dat kan en mag, maar dat er in de regelgeving ruimte moest blijven om ook, waar nodig, feitelijke gegevens uit te vragen.

Voor de aanlevering van gegevens bij een aanvraag tot exploitatie wordt gebruik gemaakt van een door de minister vast te stellen formulier. Dit wordt voorgeschreven om een volledige en eenduidige gegevensverstrekking aan de gemeente zoveel mogelijk te waarborgen en daarmee een zo betrouwbaar mogelijke registratie.

Het college kan weigeren, de aanvraag tot exploitatie in behandeling te nemen indien de op grond van de artikelen 5 en 11 van dit besluit te verstrekken gegevens van een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal niet of niet volledig worden verstrekt, dan wel kennelijk onjuist zijn.

4.3. Te registreren gegevens

De artikelen 6 en 12 van dit besluit specificeren de gegevens die in de registers moeten worden opgenomen. Het gaat om een aantal gegevens over de vestiging, over de onderneming waarvan de kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal een vestiging is en over de houder van die onderneming of de gastouder, indien het een voorziening voor gastouderopvang betreft.

Een aantal van die gegevens wordt hieronder nader toegelicht:

Het BSN van de houder (indien dat een natuurlijke persoon is) en van de gastouder wordt opgenomen in het register kinderopvang, maar alleen in een afgeschermd deel: het is alleen toegankelijk voor gebruik door medewerkers van overheidsorganen. Dit is in lijn met de Wet Algemene bepalingen burgerservicenummer, waarin is bepaald dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het BSN. Zo heeft de Belastingdienst het BSN nodig om gegevens uit het register te kunnen koppelen met gegevens in de eigen administratie. Opname van het BSN maakt het daarnaast mogelijk, bij registratie van houders en gastouders met zekerheid vast te stellen of ze al in het register zijn opgenomen of in het verleden opgenomen zijn geweest, wat in het kader van handhaving van belang is. Ook medewerkers van de GGD, de toezichthouders en anderen kunnen functioneel het BSN nodig hebben.

De Wko biedt echter geen grondslag voor het gebruik van het BSN van gastouders door vraagouders in bv. het verkeer met de Belastingdienst. Dit is de reden voor het toekennen van een uniek registratienummer aan elke kinderopvangvoorziening in het register. Ouders geven dit unieke registratienummer bij de aanvraag van een kinderopvangtoeslag door aan de Belastingdienst/Toeslagen. Met het unieke registratienummer kan de toeslagaanvraag efficiënt door de Belastingdienst worden gekoppeld aan het register, om op die manier de rechtmatigheid van de toeslag te controleren. De wettelijke grondslag voor de opname van dit unieke registratienummer is artikel 1.47a, derde lid, van de Wko.

Per gastouderbureau worden de geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang die gebruikmaken van de diensten van dat bureau vastgelegd. In het register worden per gastouderbureau de koppelingen geregistreerd met iedere voorziening voor gastouderopvang die van dat gastouderbureau gebruik maakt. Via deze geregistreerde koppelingen is het mogelijk «door te klikken» naar de gegevens van elke afzonderlijke voorziening voor gastouderopvang die bij het gastouderbureau is aangesloten. Per voorziening voor gastouderopvang is in het register te zien van welk(e) gastouderbureau(s) gebruik wordt gemaakt en is per gastouderbureau te zien welke voorzieningen voor gastouderopvang zijn aangesloten.

In het register is de datum opgenomen met ingang waarvan de kinderopvangvoorziening of de peuterspeelzaal de status «geregistreerd» heeft gekregen. Dit is het tijdstip met ingang waarvan de kinderopvangvoorziening of de peuterspeelzaal volgens de beschikking van de gemeente mag gaan exploiteren (artikel 1.46, tweede lid, en artikel 2.3, tweede lid, van de Wko) en vanaf wanneer in principe recht op kinderopvangtoeslag ontstaat voor de vraagouders in geval van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang.

Ook wordt de datum vermeld waarop wijziging van gegevens, bedoeld in artikel 1.47 van de Wko, plaats heeft gevonden: van elke wijziging wordt het tijdstip vastgelegd. De actuele gegevens zijn in te zien in het register en de «oude» gegevens worden gedurende een periode van 7 jaar na de wijziging ervan, bewaard.

In geval van verwijdering van een kinderopvangvoorziening uit het register kinderopvang wordt de datum van die verwijdering geregistreerd.

Ook een verwijzing naar de vindplaatsen van de in de artikelen 1.63 en 2.21 van de Wko bedoelde inspectierapporten van de GGD is in de registers opgenomen. Vanuit de registers is het mogelijk, «door te klikken» naar de GGD- en Inspectierapporten die over een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal openbaar zijn gemaakt.

4.4. Wijzigingen in de verstrekte gegevens

In de artikelen 1.47 en 2.4 van de Wko is bepaald dat de houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of van een peuterspeelzaal onverwijld mededeling doet van wijziging in de verstrekte gegevens. Het college draagt zorg voor de wijziging van de gegevens in het register en deelt de houder vervolgens mee dat de wijziging heeft plaatsgevonden.

In de artikelen 7 en 13 wordt aangegeven van welke gegevens de wijzigingen onverwijld moeten worden doorgegeven door de houder. Hierbij geldt dat een wijziging van houder (die in het handelsregister tot uitdrukking komt doordat de voorziening gaat toebehoren aan een persoon met een ander RSIN of een ander BSN, waarbij ook het KvK-nummer van de onderneming of activiteit wijzigt) of van locatie niet wordt beschouwd als wijziging in de zin van artikel 1.47 van de Wko, maar altijd moet leiden tot een nieuwe aanvraag. In geval van een wijziging van locatie leidt dat bij positieve beschikking altijd tot een nieuwe registratie en een nieuw uniek registratienummer. Een wijziging van houder leidt bij een positieve beschikking echter niet tot een nieuwe registratie en, in het geval van een kinderopvangvoorziening, niet tot een nieuw uniek registratienummer. Dit is om hiaten in de registratie en toeslaghiaten bij een houderwisseling te voorkomen, alsmede de noodzaak tot een nieuwe toeslagaanvraag bij ieder wisseling van houder. Bij het innemen van deze nieuwe aanvraag beoordeelt het college wel waarop het GGD-onderzoek betrekking dient te hebben. Het kan zijn dat een nieuw compleet onderzoek op alle kwaliteitsaspecten niet noodzakelijk is, omdat daarover al voldoende recent onderzochte gegevens beschikbaar zijn.

Het college kan overigens bij ieder wijzigingsverzoek besluiten tot een onderzoek, waarbij de wijziging alleen mag worden doorgevoerd als de gemeente positief heeft beschikt.

Door de verplichting om wijzigingen aan het college door te geven respectievelijk deze door te voeren in het register kinderopvang, worden de registers actueel gehouden: er ontstaat een volledig overzicht van kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang, gastouderbureau’s en peuterspeelzalen, voorzien van actuele, relevante gegevens, waaronder persoons- en adresgegevens, die een adequaat toezicht mogelijk maken.

Verwijderde kinderopvangvoorzieningen of peuterspeelzalen of gewijzigde gegevens worden bewaard gedurende een periode van 7 jaar, voorzien van de datum van verwijdering of wijziging.

Dit maakt het mogelijk om de situatie op elk moment in de afgelopen 7 jaar te reconstrueren. Vooral voor de Belastingdienst/Toeslagen is dit van belang, in het kader van de rechtmatige vaststelling van toeslagen. Maar tegen diezelfde achtergrond is het ook gewenst dat burgers/vraagouders gedurende deze periode deze gegevens kunnen raadplegen.

Ook voor het doorgeven van wijzigingen in geregistreerde gegevens wordt gebruik gemaakt van een door de minister vast te stellen wijzigingsformulier. Dit wordt voorgeschreven om een volledige en eenduidige gegevensverstrekking aan de gemeente zoveel mogelijk te waarborgen.

4.5 Verwijdering van een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal uit het register

In de artikelen 8 en 14 wordt beschreven in welke gevallen verwijdering van de kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal plaatsvindt. Verwijdering betekent in de praktijk dat de status van de kinderopvangvoorziening of de peuterspeelzaal in het register wordt gewijzigd van «geregistreerd» naar «niet meer geregistreerd». De gegevens blijven zo wel behouden in het register, maar zijn niet meer allemaal in het openbare deel van het register zichtbaar. Wat wel zichtbaar blijft, zijn de naam, het vestigingsadres en het unieke registratienummer van de kinderopvangvoorziening of de naam en het adres van de peuterspeelzaal, de status («niet meer geregistreerd») en de datum van ingang van deze status en de daaraan voorafgaande datum van inschrijving. Door opname van deze laatste datum blijft voor ouders in het register kinderopvang zichtbaar gedurende welke periode er recht bestond op toeslag.

Indien een gastouderbureau uit het register wordt uitgeschreven, kan dat consequenties hebben voor de gastouders die bij dat bureau waren aangesloten. Gastouders zijn verplicht om met een geregistreerd gastouderbureau te werken. Indien het gastouderbureau wegvalt mag de voorziening voor gastouderopvang gedurende een periode van vier maanden zonder een geregistreerde koppeling met een gastouderbureau in het register blijven staan, zonder dat het recht op een kinderopvangtoeslag voor de ouders vervalt. Is er vier maanden na het wegvallen van het gastouderbureau nog geen nieuwe geregistreerde koppeling van deze voorziening voor gastouderopvang met een ander gastouderbureau, dan wordt de voorziening voor gastouderopvang uit het register verwijderd. Hierbij is van belang, dat een gemeente op basis van de Algemene wet bestuursrecht acht weken de tijd heeft om een beschikking te nemen op een wijzigingsaanvraag. Omdat het aangaan van een bemiddelingsrelatie van een gastouderbureau met een gastouder via een wijzigingsverzoek bij het college binnenkomt, kan er daarna nog een periode van acht weken voorbij gaan voordat de wijziging in het register is verwerkt. Om de grens van vier maanden niet te overschrijden is het dus noodzakelijk dat een gastouder zich binnen twee maanden nadat het gastouderbureau uit het register is weggevallen, aansluit bij een nieuw gastouderbureau, en die bemiddelingsrelatie ook door dat gastouderbureau laat aanmelden bij de gemeente.

Paragraaf 5. Financiële gevolgen

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen met betrekking tot de één-locatie-eis en de terugbetalingsplicht kinderopvangtoeslag voor ouders over het kalenderjaar 2010 (Kamerstukken 32 693, nr. 3) zijn de kosten opgenomen die samenhangen met de ombouw van het register om het mogelijk te maken dat er meer opvanglocaties per gastouder worden geregistreerd en dat dit ook wordt meegenomen in de koppeling met de belastingdienstsystemen. In die kosten (circa € 4 mln) zijn ook de kosten van het bouwen van het register peuterspeelzalen begrepen. Dit betekent dat dit besluit ten opzichte van het bedrag dat in bovenstaande memorie van toelichting wordt genoemd, geen extra kosten voor rekening van het Rijksbudget met zich meebrengt.

Omdat er met dit besluit voor de uitvoering (de gemeenten, de GGD-en en de Belastingdienst/Toeslagen) slechts weinig verandert ten opzichte van de uitvoeringspraktijk zoals die er al was, heeft dit besluit ook voor deze partijen nauwelijks gevolgen voor de kosten. De kosten van de uitvoering nemen slechts licht toe, omdat een wijziging van houder en van opvanglocatie als een nieuwe aanvraag in plaats van als een wijziging wordt behandeld. Dat betekent een lichte toename van uitvoeringslasten voor gemeenten en GGD-en. Omdat daardoor het aantal wijzigingen dat ouders moet doorgeven aan de Belastingdienst/Toeslagen zal toenemen, nemen ook de kosten aan de kant van de Belastingdienst/Toeslagen enigszins toe. Daarover zijn met de gemeenten, de GGD-en en de Belastingdienst/Toeslagen afspraken gemaakt.

Paragraaf 6. Gevolgen voor de uitvoering

Een concept van dit besluit is voorgelegd aan een aantal bij de uitvoering ervan betrokken instanties. Desgevraagd hebben de Belastingdienst/Toeslagen, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, GGD Nederland, de DUO (als beheerder van het register), Stichting ICTU (als ontwikkelaar van het register) en de Inspectie van het Onderwijs een uitvoeringstoets uitgebracht.

De VNG wijst in haar uitvoeringstoets op de onduidelijkheid die in de praktijk is ontstaan over wanneer een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal mag exploiteren en in hoeverre rekening mag worden gehouden met andere regelgeving. Dit is opgelost door middel van een wijziging van de artikelen 1.46, tweede lid, en 2.3, tweede lid, van de Wko (opgenomen in de Verzamelwet kinderopvang 2012). In artikel 1.46, tweede lid, wordt nu voorgeschreven dat het college bepaalt vanaf welke datum de inschrijving in het register mag plaatsvinden. Deze datum wordt in de toekennende beschikking vermeld en wordt ook in het register kinderopvang opgenomen als startdatum van de registratie. Met deze wijziging kan een kinderopvangvoorziening alleen in exploitatie worden genomen na een positieve GGD-inspectie (artikel 1.45, derde lid, van de Wko) én een toekennende beschikking van het college (artikel 1.46, nieuw tweede lid, van de Wko). Indien uit GGD-onderzoek of anderszins blijkt dat de kinderopvangvoorziening naar verwachting niet aan de kwaliteitseisen voldoet, dan kan een afwijzende beschikking volgen (artikel 1.66, tweede lid, van de Wko). Artikel 2.3, tweede lid, dat betrekking heeft op de aanvraag tot het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal en de registratie daarvan, is op overeenkomstige wijze aangepast. Daarnaast maakt de VNG zich zorgen over de wettelijke grondslag om de inschrijving op andere gronden dan het GGD-rapport genoemd in artikel 1.46, tweede lid, van de Wko niet te laten plaatsvinden. Echter, artikel 1.49, eerste en tweede lid, van de Wko biedt voldoende grondslag om ook op andere gronden over de inschrijving te besluiten. Om die reden is in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit expliciet opgenomen dat naast op grond van het GGD-rapport ook op grond van andere signalen kan worden besloten tot verwijdering uit de onderscheidenlijke registers.

Aan de verzoeken van GGD Nederland en de VNG om een meer expliciete vermelding van de VOG voor rechtspersonen en consistent gebruik van de terminologie is voldaan alsmede aan het verzoek om een beschrijving van de uitbreiding van de administratieve lasten als gevolg van het aanmerken van een verhuizing en nieuwe houder als een nieuwe aanvraag.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft ook een opmerking gemaakt over de uitbreiding van de administratieve lasten die onderstaand verwerkt is. Daarnaast wijst de Belastingdienst/Toeslagen op het risico van het gebruik van gegevens uit het register peuterspeelzaalwerk en het register kinderopvang. Terecht wijst de Belastingdienst/Toeslagen om die reden op het belang dat beide registers volledig gescheiden zijn. Om die reden wordt in het register peuterspeelzaalwerk geen gebruik gemaakt van een uniek registratienummer.

De Inspectie van het Onderwijs heeft naast het verzoek om consistenter gebruik van de terminologie voorgestellen gedaan voor een betere beschrijving van de rol van de onderwijsinspectie bij de voorschoolse educatie, die zijn overgenomen.

De DUO en stichting ICTU hebben aangegeven wat de gevolgen voor de ICT-ontwikkeling en beheer zijn van dit besluit. Doordat voor het register peuterspeelzaalwerk wordt aangesloten bij de systematiek van de kinderopvang, zijn die gevolgen niet groot en binnen afzienbare tijd te realiseren binnen de daarvoor afgesproken budgetten.

Paragraaf 7. Administratieve lasten

Ten opzichte van de situatie onder het oude besluit is de enige verandering in de administratieve belasting van kindercentra, gastouderbureaus, gemeenten en GGD-en dat de wijziging van een houder en van opvanglocatie als een nieuwe aanvraag en niet administratief worden afgehandeld. Dat betekent dat in die gevallen de uitgebreidere aanvraagprocedure moet worden gevolgd, die wordt afgesloten met een besluit van het college na een voorafgaande inspectie. De toename in de administratieve lasten voor de ondernemers blijft echter zeer beperkt: onder het oude besluit moesten houder- en locatiewijzigingen ook al via een formulier worden doorgegeven. Hierin wijzigt niets.

De administratieve procedure rond het indienen van een aanvraag tot exploitatie, het afwikkelen van die aanvraag en het registreren wijzigen verder niet.

De bestaande kindercentra en peuterspeelzalen behoeven geen extra activiteit te ontplooien voor de aantekening in het register dat zij door de gemeente gesubsidieerde voorschoolse educatie aanbieden omdat ook de gegevens van hun subsidieaanvraag bekend zijn bij de gemeente.

In hoofdstuk 6.4. van de memorie van toelichting op het voorstel tot wijziging van de Wko (Kamerstukken 31 989, nr. 3) is vastgesteld dat er een beperkte administratieve last is voor een klein deel van de peuterspeelzalen die voortvloeit uit de verplichting tot het aanleveren van NAW-gegevens aan gemeenten ten behoeve van het toezicht op de kwaliteit. Omdat verreweg de meeste peuterspeelzalen een subsidierelatie hebben met hun gemeente is de omvang van deze last zo gering dat het wetsvoorstel, in overleg met het Adviescollege toetsing regeldruk (ACTAL), toentertijd niet is voorgelegd voor de ACTAL-toets.

Paragraaf 8. Advies College bescherming persoonsgegevens

Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft geadviseerd over het Besluit registratie kinderopvang en de adviezen zijn verwerkt in dat besluit. De enige wijziging die met dit besluit wordt doorgevoerd die vanuit de invalshoek verwerking persoonsgegevens relevant is, is dat er minder gegevens zichtbaar zijn in het openbare deel van de registers: de adresgegevens van natuurlijke personen (gastouders en houders) zijn niet meer zichtbaar, behalve wanneer op een woonadres opvang plaatsvindt. Dat neemt niet weg, dat het ontwerp-besluit voor advies is voorgelegd aan het CBP.

Het ontwerp-besluit geeft het CBP geen aanleiding tot het maken van nadere op- of aanmerkingen.

Paragraaf 9. Toezicht

De registers vormen een belangrijk instrument voor het toezicht door de colleges van burgemeester en wethouders op de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. De registers leveren ook informatie op voor de minister in het kader van zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wko en voor de Inspectie van het Onderwijs in het kader van het rijkstoezicht.

Artikelsgewijs

In aanvulling op het bovenstaande volgt bij een aantal artikelen nog een nadere toelichting.

Artikel 1 begripsbepalingen

De in dit artikel opgenomen begripsomschrijvingen zijn omschrijvingen in aanvulling op die in de wet (de Wko). In de wet is gedefinieerd wat verstaan moet worden onder de houder of een voorziening voor gastouderopvang. De houder is enerzijds degene aan wie de onderneming toebehoort van het kindercentrum of het gastouderbureau anderzijds is dat de gastouder. Een voorziening voor gastouderopvang is in de wet omschreven als gastouderopvang door een specifieke gastouder op een specifiek woonadres. Daarmee kan de gastouderopvang plaats vinden op verschillende opvanglocaties: in de woning van de gastouder of bij de vraagouder. Een gastouder kan dus op verschillende opvanglocaties gastouder zijn en daarmee verschillende voorzieningen voor gastouderopvang hebben. Omdat de opvanglocaties onderwerp zijn van onderzoek door de GGD, wordt de kinderopvangvoorziening (inclusief de gastouderopvang) per opvanglocatie en iedere peuterspeelzaal de ingang van de registratie in de registers.

De locatie van het kindercentrum of van een peuterspeelzaal of een locatie waar een gastouderbureau zijn werkzaamheden verricht is bepalend voor opname in het register. Deze locaties vallen onder het begrip vestiging van de Handelsregisterwet 2007. Dit is een gebouw of een complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming (die ook kan toebehoren aan een natuurlijke persoon) of rechtspersoon plaatsvindt.

Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven zijn omschrijvingen van de identificerende gegevens van de ondernemingen die kinderopvang aanbieden (kindercentra en gastouderbureaus) ontleend aan het handelsregister (in de zin van artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007). Het identificerende nummer van de gastouder is het burgerservicenummer (BSN). De nummers waaronder een persoon, onderneming of maatschappelijke activiteit en een vestiging in het handelsregister zijn opgenomen worden ook in de registers (het register kinderopvang en het register peuterspeelzaalwerk) opgenomen. Het betreft allereerst het KvK-nummer (elke onderneming of maatschappelijke activiteit krijgt in het handelsregister één door de KvK toegekend KvK-nummer van 8 cijfers). Van een natuurlijke persoon aan wie de onderneming toebehoort wordt het BSN opgenomen. Overigens wordt iedere natuurlijke persoon die een rol vervult in een onderneming of rechtspersoon in het handelsregister geregistreerd met het BSN. Een niet natuurlijke persoon (een rechtspersoon of een samenwerkingsverband zoals een vennootschap onder firma) wordt in het handelsregister geïdentificeerd met het RSIN(het rechtspersonen samenwerkingsverbanden informatienummer). In het handelsregister wordt voorts voor iedere vestiging van een onderneming een uniek vestigingsnummer van 12 cijfers opgenomen.

Bij het ontbreken van het BSN (bv. voor een persoon, die niet is ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie, maar wel betrokken bij een kinderopvangvoorziening) wordt het sociaal-fiscaal nummer opgenomen. Indien die persoon geen fiscale relatie heeft met Nederland zal hij niet in het bezit zijn van het sociaal-fiscaal nummer. In dat geval zal een persoonsidentificerend nummer van een andere overheid worden opgenomen (het tweede lid).

Het inschrijven in de registers en het verwijderen daaruit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal is gevestigd. Dit is de gemeente waar de locatie van het kindercentrum, van de voorziening voor gastouderopvang, van het gastouderbureau of peuterspeelzaal is gelegen. Indien nog sprake is van een voornemen totexploitatievan een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal en de kinderopvang dus nog niet werkelijk is gestart is dit de gemeente waar dit na een positieve beschikking zal plaatsvinden.

De procedure begint immers met een aanvraag op grond van artikel 1.45, eerste en tweede lid, (kinderopvang) en artikel 2.2 (peuterspeelzalen) van de wet. De beschikking op de aanvraag betekent een positieve beschikking over de exploitatie na onderzoek door de GGD. De exploitatie in de zin van de wet is het in stand houden van een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzalen op de wijze als de wet voorschrijft dus conform de kwaliteitseisen die de wet stelt. Het moet dus gaan om exploitatie waarvan is vastgesteld, dat deze aan de eisen van de wet voldoet of zal voldoen. Dat kan ook betekenen, dat er ook sprake kan zijn van exploitatie als er feitelijk (nog) geen kinderen worden opgevangen of gastouders worden bemiddeld.

Bij een positieve beschikking draagt het college zorg voor inschrijving in het register. Door de inschrijving wordt feitelijk de positieve beschikking bekend gemaakt naar alle belanghebbenden (in de zin van artikel 3: 41 van de Awb). Het feit, dat de gegevens in het register openbaar zijn, is daarmee aan alle belanghebbenden (ook de vraagouders) bekend.

In artikel 1.5 van de wet, dat betrekking heeft op de aanspraak op kinderopvangtoeslag, wordt gesproken over opvang in een geregistreerd kindercentrum of in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die is aangesloten bij een geregistreerd gastouderbureau. In het vierde lid wordt verduidelijkt, dat daarvan alleen sprake is als de kinderopvangvoorziening, waarvan de ouder gebruik maakt de status «geregistreerd» heeft en niet wanneer de kinderopvangvoorziening na verwijdering nog wel is opgenomen, maar met de status «niet meer geregistreerd». Dit is ook in dit besluit verder verduidelijkt, omdat de wet de term inschrijving hanteert en niet registratie.

Ook is door de definitie van uniek registratienummer aangegeven, dat dit nummer, waaronder de kinderopvangvoorzieningen worden geregistreerd, per locatie het nummer is dat in artikel 1.47a, derde lid, van de wet is bedoeld. En daarmee ook het nummer dat relevant is voor de kinderopvangtoeslag.

Het aantal kindplaatsen is een gegeven, dat van belang is voor het onderzoek door de GGD. Het gaat er om dat wordt vastgesteld, dat het maximale aantal kinderen, dat tegelijkertijd wordt opgevangen voldoet aan de wettelijke eisen (bij gastouderopvang: maximaal 6 inclusief eigen kinderen of pleegkinderen onder de 10 jaar) of in overeenstemming is met de beroepskracht-kindratio die voor de soort opvang of het peuterspeelzaalwerk geldt.

Artikel 2 Vorm en doel van de registers

De registers hebben de vorm van een databank. Het betreft een databank, zoals gedefinieerd in de Databankenwet: een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering.

De opzet en organisatie van de registers voldoen aan deze omschrijving.

Met de registers worden persoonsgegevens verwerkt door de verantwoordelijken in de zin van de Wbp. Het gaat hier inderdaad om het hele proces van verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

Het verwerken van persoonsgegevens dient in overeenstemming met het doel van de registers te zijn. In artikel 2 worden de doelen benoemd.

Allereerst worden de gegevens verzameld, vastgelegd en geordend als onderdeel van het proces van toetsing van de kinderopvangvoorzieningen en de peuterspeelzalen door de colleges aan de kwaliteitsvereisten (het tweede lid).

Voorts stelt het in stand houden van de registers en het via het register vastleggen en opvraagbaar maken van de gegevens ouders die kinderopvang vragen of hun kinderen willen onderbrengen in een peuterspeelzaal, in staat inzicht te verkrijgen dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de op grond van de Wko geldende kwaliteitseisen. Bovendien krijgen zij ook inzicht in de mate waarin die kwaliteit regelmatig wordt onderzocht en wat de resultaten van het onderzoek door de GGD zijn (het derde lid).

Daarnaast maakt het systematisch bijeenbrengen van de gegevens over onderzoek het mogelijk aan de colleges die belast zijn met het toezicht en de handhaving van de kwaliteitseisen de noodzakelijke gegevens beschikbaar te hebben. Voorts is het daardoor ook mogelijk algemene informatie over de stand van zaken van het toezicht beschikbaar te krijgen voor de minister of de Inspectie voor het onderwijs (het vierde lid).

Ten slotte is de registratie in het register kinderopvang noodzakelijk voor het verstrekken van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen (het vijfde lid).

Artikel 3 verantwoordelijken in de zin van de Wbp

De minister van SZW is verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens omdat hij de doelstellingen van het verwerken van de gegevens in de registers bepaalt.

Daarnaast zijn de colleges de verantwoordelijke voor het verwerken van de persoonsgegevens in de registers. Zij beslissen immers over opname, wijziging en verwijdering van de gegevens.

In het derde lid is door verwijzing naar de desbetreffende bepalingen in de Wbp bepaald, dat het informeren over de gegevens die verwerkt worden en verzoeken tot aanpassing van de gegevens via de colleges verloopt. De colleges beslissen op grond van de genoemde bepalingen over verzoeken tot verbetering of verwijdering van gegevens en andere wijze van beroep op de rechten van de belanghebbende, wiens gegevens worden verwerkt in de registers.

Artikel 4 Beheer van de registers

De DUO is belast met het beheer van het register kinderopvang en zal deze dienst uitbreiden met het beheer van het register peuterspeelzaalwerk. Het beheer is een onderdeel van het brede begrip verwerken van gegevens in de zin van de Wbp. De DUO is een agentschap van OCW en valt daarmee onder de minister van OCW. Omdat de DUO niet aan het gezag van de verantwoordelijken, de minister van SZW of de colleges, is onderworpen is het wenselijk dat de DUO als bewerker in de zin van de Wbp wordt aangewezen voor de taken in verband met het verwerken van gegevens in de registers. De feitelijke uitvoering van de taken blijft daarmee bij de DUO. In het eerste lid is bepaald, dat de minister van SZW een bewerker aanwijst. Daarmee wordt ruimte gelaten voor een nadere invulling van de bewerkersrol. Omdat het vooralsnog aannemelijk is dat de DUO wordt aangewezen wordt de nadere regeling van de aanwijzing van bewerker in overeenstemming met de minister van OCW vastgesteld (zie het vijfde lid).

De inhoud van de beheertaken wijzigt niet ten opzichte van de systeembeschrijving die op grond van het oude besluit was vastgesteld. Door de gewijzigde aansturing van de DUO en de andere positie als bewerker kan het noodzakelijk blijken nadere regels te stellen voor de taakverdeling tussen verantwoordelijken en de namens de minister van SZW optredende ambtenaren en de DUO. Het vijfde lid biedt hiervoor de grondslag.

Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3 Registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

In het algemeen deel van deze nota van toelichting is uitgebreid ingegaan op het proces van aanvraag, aanleveren van de gegevens, het wijzigen van de gegevens en het opnemen van de gegevens.

Het aanvraagformulier en het formulier voor het melden van wijzigingen in de gegevens worden na vaststelling door de minister bekend gemaakt via de site www.rijksoverheid.nl.

In geval van verwijdering in verband met wijziging in de locatie zal een beoordeling van de nieuwe voorziening moeten plaatsvinden via een nieuwe aanvraag. De achtergrond hiervan is ook hiervoor al uiteengezet. Hierna wordt nader ingegaan op een aantal artikelen uit Hoofdstuk 2 en 3.

In artikel 5, derde lid, onder b, staat, onder andere, de verplichting van de aanvrager om een kopie van verklaringen omtrent het gedrag (VOG) van de houder te verstrekken aan het college. Deze verplichting geldt zowel voor de houder die een natuurlijk persoon is als de houder niet een niet-natuurlijke persoon is.

In artikel 7 en 13 wordt voor kinderopvangvoorzieningen, onderscheidenlijk peuterspeelzalen, de wijziging van gegevens geregeld. De hoofdregel is dat bij een wijziging van houder en locatie altijd een nieuwe aanvraag nodig is. In geval van een houderwisseling (artikel 7, zevende lid, en artikel 13, vierde lid) worden bij een positieve beschikking de houdergegevens gewijzigd. In het geval van een kindercentrum of gastouderbureau blijft bij een houderwisseling het aan de locatie gebonden unieke identificatienummer hetzelfde. Bij positieve beschikking op de aanvraag blijft de voorziening met de nieuwe houdergegevens gewoon geregistreerd staan, maar bij een negatieve beschikking wordt de voorziening verwijderd. Bij wijziging van opvanglocatie vindt altijd verwijdering van de oude locatie plaats. Voor de nieuwe opvanglocatie moet een nieuwe aanvraag worden ingediend en wordt in geval van een kinderopvangvoorziening na een positieve beschikking een nieuw uniek identificatienummer toegekend. Er is geen reden de ingebruikname van een nieuwe opvanglocatie vanwege een verhuizing anders te behandelen dan de in gebruikname van een nieuwe opvanglocatie zonder verhuizing. Met andere woorden: als de houder een nieuwe opvanglocatie opent naast een bestaande opvanglocatie zal er ook een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend en, in geval van een kinderopvangvoorziening, een nieuw uniek identificatienummer worden toegekend en zullen nieuwe aanvragen voor een toeslag gedaan moeten worden. Het enige verschil met een verhuizing is dat bij een verhuizing de oude opvanglocatie wordt verwijderd. Verder is expliciet aangegeven dat niet alleen het adres moet wijzigen maar ook de opvanglocatie om van een verhuizing te kunnen spreken. Indien alleen het adres wijzigt maar de opvanglocatie niet, hoeft er geen nieuwe aanvraag en nieuwe registratie plaats te vinden maar kan het adres in de registers worden aangepast zonder verdere wijzigingen.

In artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 14, eerste lid, onderdeel b, wordt geregeld dat een kinderopvangvoorziening onderscheidenlijk peuterspeelzaal, uit het register kan worden verwijderd, indien is gebleken dat een houder niet langer de kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal exploiteert en er geen perspectief is op hervatting van daadwerkelijke opvang of bemiddeling. Dus, als door bijzondere omstandigheden als ziekte of zwangerschap, tijdelijk geen kinderen worden opgevangen, of gastouders worden bemiddeld, kan nog wel sprake zijn van exploitatie en is dit artikel niet van toepassing. Expliciet is geregeld dat deze artikelen niet van toepassing zijn als er een aanpassingsverzoek is gedaan vanwege wijziging van houder, waardoor de oude houder feitelijk niet meer exploiteert.

In artikel 11 en volgende wordt de aanvraag voor exploitatie en de registratie van een peuterspeelzaal geregeld. Voor de toepassing van deze artikelen wordt degene die een peuterspeelzaal in stand houdt tevens beschouwd als degene die een peuterspeelzaal exploiteert.

Artikel 18 Overgangsbepaling

Dit besluit heeft ten aanzien van het register kinderopvang vooral tot gevolg, dat een aantal stappen beter onderscheiden worden en de data van de exploitatie beter worden vastgelegd. Het proces van toetsing aan de kwaliteitseisen en het vastleggen van de relevante gegevens per kinderopvangvoorziening is niet aangepast. Dit betekent, dat van kinderopvangvoorzieningen die reeds voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit onder een uniek registratienummer zijn opgenomen, wordt aangenomen dat zij redelijkerwijs zullen voldoen aan de kwaliteitseisen op grond van de wet. Zij voldoen daarmee aan de vereisten van dit besluit. Er vindt geen aanpassing plaats in die registratie. Daarom is in de overgangsbepaling bepaald, dat die registratie met toepassing van het Besluit registratie kinderopvang aangemerkt wordt als inschrijving op grond van dit besluit.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven