Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2009, 602 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2009, 602 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 28 september 2009, nr. WJZ152856(2681), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Gelet op de artikelen 5, derde lid, 45, vierde lid, en 47a, tweede lid, van de Wet kinderopvang;
De Raad van State gehoord (advies van 13 november 2009, nr. W05.09.002794);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 15 december 2009, nr. WJZ/174407(2681), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
college van burgemeester en wethouders;
handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;
kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang;
het sociaal-fiscaal nummer als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
buitenschoolse opvang of dagopvang;
vestiging, bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007;
Wet kinderopvang.
2. Waar in dit besluit wordt gesproken van burgerservicenummer kan, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer dan wel een ander uniek vanwege een overheid verstrekt persoonsidentificerend nummer daarvoor in de plaats worden gesteld.
3. Waar in dit besluit wordt gesproken van college betreft dat steeds het college van de gemeente van vestiging of voorgenomen vestiging van een organisatie voor kinderopvang.
1. Indien een kindercentrum een vestiging is van een onderneming die is ingeschreven in het handelsregister, verstrekt degene die voornemens is een kindercentrum in exploitatie te nemen, bij een aanvraag als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet aan het college de volgende gegevens:
a. het door de Kamer van Koophandel aan de onderneming en aan de betreffende vestiging toegekende unieke nummer, bedoeld in artikel 11 van de Handelsregisterwet of, bij het ontbreken van het nummer van de vestiging, de naam en het post- en bezoekadres er van;
b. het aantal kindplaatsen per soort kinderopvang; en
c. het voorgenomen aanvangstijdstip van exploitatie.
2. Indien een kindercentrum geen vestiging is van een onderneming die is ingeschreven in het handelsregister, verstrekt degene die voornemens is een kindercentrum in exploitatie te nemen, bij een aanvraag als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet aan het college de volgende gegevens:
a. indien de houder een natuurlijke persoon is: het burgerservicenummer van de houder alsmede een voldoende recente kopie van de Verklaring omtrent het gedrag van de houder en de naam van het kindercentrum en, indien het betreffende kindercentrum op een ander adres is gevestigd dan de houder, tevens het post- en bezoekadres van het kindercentrum;
b. indien de houder een rechtspersoon is: het door de Kamer van Koophandel aan de rechtspersoon en aan de betreffende vestiging toegekende unieke nummer, bedoeld in artikel 12 van de Handelsregisterwet of, bij het ontbreken daarvan, de naam en statutaire zetel van de rechtspersoon en de naam en het post- en bezoekadres van de vestiging;
c. het aantal kindplaatsen per soort kinderopvang; en
d. het voorgenomen aanvangstijdstip van exploitatie.
3. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet door degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen, zijn het eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, en het tweede lid, met uitzondering van onderdeel c, van overeenkomstige toepassing.
4. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet stelt het college de identiteit vast van de natuurlijke persoon of de namens een rechtspersoon handelingsbevoegde persoon die houder is van het kindercentrum of gastouderbureau.
1. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de wet verstrekt het gastouderbureau de volgende gegevens:
a. het burgerservicenummer van de gastouder;
b. het aantal kindplaatsen;
c. het aanvangstijdstip van exploitatie;
d. indien de betreffende voorziening voor gastouderopvang op een ander adres is gevestigd dan het woonadres van de gastouder, bedoeld in onderdeel a, tevens het vestigingsadres van die voorziening;
e. een bewijsstuk dat is voldaan aan de deskundigheidseisen, bedoeld in artikel 56b, tweede lid, onderdeel b, van de wet;
f. een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de gastouder; en
g. een voldoende recente kopie van de Verklaring omtrent het gedrag van de gastouder en, indien van toepassing, van zijn huisgenoten.
2. Ten behoeve van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, verstrekt de gastouder de in dat lid genoemde gegevens aan het gastouderbureau.
Het register kinderopvang heeft de vorm van een elektronische databank.
1. Het beheer van het register kinderopvang berust bij Onze Minister.
2. Onze Minister draagt zorg voor een goede beschikbaarheid, betrouwbaarheid, werking en beveiliging van het register kinderopvang.
3. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling een systeembeschrijving vast. De systeembeschrijving geeft de inrichting, werking en autorisaties van het register kinderopvang aan.
1. Onze Minister is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor het register kinderopvang.
2. In afwijking van het eerste lid is het college verantwoordelijke voor de toepassing van de artikelen 8 tot en met 11. Het college is voorts verantwoordelijk voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 40 en 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
3. Het college richt de toegang tot en de inzagemogelijkheden van het register in overeenkomstig de regeling, bedoeld in artikel 6, derde lid.
1. Bij registratie in het register kinderopvang wordt de organisatie voor kinderopvang opgenomen met een uniek, door de beheerder van het register kinderopvang toegekend registratienummer. Het college verstrekt dit registratienummer aan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau tegelijk met de beschikking, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet.
2. In het register kinderopvang neemt het college ten aanzien van elke organisatie voor kinderopvang de volgende gegevens op:
a. indien de organisatie voor kinderopvang toebehoort aan een onderneming die is ingeschreven in het handelsregister: het door de Kamer van Koophandel aan de onderneming en aan de betreffende vestiging toegekende unieke nummer, bedoeld in artikel 9 van de Handelsregisterwet en de naam en het post- en bezoekadres van de onderneming en van de vestiging;
b. indien de organisatie voor kinderopvang niet toebehoort aan een onderneming die is ingeschreven in het handelsregister: de naam alsmede het post- en bezoekadres van de organisatie voor kinderopvang;
c. over de houder, indien deze een natuurlijke persoon is: het burgerservicenummer en de naam en het adres;
d. over de houder, indien deze een rechtspersoon is: het door de Kamer van Koophandel aan de rechtspersoon en aan de betreffende vestiging toegekende unieke nummer, bedoeld in artikel 12 van de Handelsregisterwet of, bij het ontbreken daarvan, naam, rechtsvorm en statutaire zetel;
e. ingeval van een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang: een opgave van het aantal kindplaatsen, met dien verstande dat op het adres van een gastouder niet meer dan een enkele voorziening voor gastouderopvang kan worden opgenomen;
f. in geval van een kindercentrum: een opgave van het soort kinderopvang dat het kindercentrum verzorgt;
g. per gastouderbureau: de geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang die gebruikmaken van de diensten van dat bureau, met het aan hen toegekende unieke registratienummer;
h. het tijdstip van registratie in het register kinderopvang;
i. de datum van wijziging van gegevens, bedoeld in artikel 47 van de wet;
j. ingeval van uitschrijving uit het register kinderopvang, gedurende een periode van 7 jaren na het moment van uitschrijving: de naam van de organisatie voor kinderopvang, een vermelding van de uitschrijving, alsmede de datum waarop deze uitschrijving heeft plaatsgevonden; en
k. een verwijzing naar de elektronische vindplaatsen van de in artikel 62 van de wet bedoelde rapporten van de GGD alsmede de in artikel 63 van de wet bedoelde inspectierapporten.
3. De organisatie voor kinderopvang wordt geregistreerd met ingang van de datum van een toekennende beschikking als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet.
1. Gegevens die eerst bekend worden nadat registratie van een organisatie voor kinderopvang in het register kinderopvang heeft plaatsgevonden, waaronder het verkrijgen van een door de Kamer van Koophandel toegekend uniek nummer alsmede het tot stand komen of de beëindiging van een bemiddelingsrelatie van een gastouderbureau met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang, zijn wijzigingen als bedoeld in artikel 47 van de wet en worden onverwijld aan het college gemeld door de degene die de aanvraag, bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, van de wet heeft ingediend.
2. Een gastouder doet van wijzigingen in zijn gegevens die door het gastouderbureau bij de aanvraag, bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de wet zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het gastouderbureau.
1. Verwijdering door het college van de gegevens van een organisatie voor kinderopvang uit het register kinderopvang vindt plaats:
a. op verzoek van de houder;
b. indien is gebleken dat de houder niet langer de organisatie voor kinderopvang exploiteert; of
c. indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 62 van de wet is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
2. Het college maakt de verwijdering van de gegevens van een organisatie voor kinderopvang uit het register kinderopvang bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, met dien verstande dat het college bovendien de gastouders die volgens het register gebruik maken van de diensten van een gastouderbureau in kennis stelt van de verwijdering van de gegevens uit het register kinderopvang van dat gastouderbureau.
3. De verwijdering van gegevens uit het register kinderopvang en de bekendmaking, bedoeld in het eerste en tweede lid, vinden onverwijld plaats.
4. Het college kan de gegevens van een organisatie voor kinderopvang verwijderen indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang niet daadwerkelijk is aangevangen.
5. De uitlooptermijn waarbinnen een voorziening voor gastouderopvang in het register kinderopvang blijft ingeschreven, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, bedraagt drie maanden na de datum waarop het gastouderbureau waarbij de gastouder is aangesloten, uit het register kinderopvang is verwijderd, maar loopt in elk geval tot 1 januari 2011.
Een gastouderbureau stelt elke bij hem aangesloten voorziening voor gastouderopvang onverwijld in kennis van de op die voorziening betrekking hebbende registratie als bedoeld in artikel 8, waaronder de toekenning van het unieke registratienummer, bedoeld in dat artikel, en van wijziging of verwijdering van de op die voorziening betrekking hebbende gegevens, als bedoeld in de artikelen 9 en 10.
Het college treft maatregelen die er toe strekken dat het register kinderopvang juist, actueel en volledig is.
1. De gegevens die in het register kinderopvang zijn opgenomen kunnen, met uitzondering van burgerservicenummers, door een ieder worden geraadpleegd.
2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 46, zesde lid, van de wet verstrekt het college in elektronische vorm inzage in het register.
1. De gegevens in het register kinderopvang worden door Onze Minister bewaard tot 7 jaren nadat zij zijn gewijzigd of uit het register kinderopvang zijn verwijderd.
2. Op de bewaarde gegevens uit het register kinderopvang is artikel 12, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 4 van het Besluit gebruik sofinummer Wbp wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat luidt:
c. Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Belastingdienst en de colleges van burgemeester en wethouders, ten behoeve van de uitvoering van de Wet kinderopvang.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel H, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 2009, 345) in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 16 december 2009
Beatrix
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. A. M. Dijksma
De Staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager
Uitgegeven de negenentwintigste december 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Dit besluit strekt ter uitvoering van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2010 en regelt de volgende onderwerpen:
– de gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot exploitatie van een organisatie voor kinderopvang;
– de wijze waarop deze gegevens moeten worden verstrekt;
– de inrichting, werking enz. van het register kinderopvang;
– de uitlooptermijn voor handhaving van inschrijving in het register.
Het gaat in deze amvb derhalve uitsluitend over de registratie van organisaties voor kinderopvang en het register. Andere onderwerpen, zoals de regels met betrekking tot de te hanteren kwaliteit, zullen in een afzonderlijk besluit hun plaats krijgen.
De Nederlandse overheid ondersteunt ouders die hun kinderen door anderen laten opvangen door middel van een kinderopvangtoeslag. De vaststelling en betaling daarvan wordt verzorgd door de Belastingdienst/Toeslagen. Om te zorgen voor een kwalitatief goede opvang van deze kinderen is er een wijziging van de Wet kinderopvang tot stand gebracht (Stb. 2009, 345), die op 1 januari 2010 in werking treedt.
Ingevolge deze wijziging van de Wet kinderopvang hebbben ouders pas recht op kinderopvangtoeslag als hun kind wordt opgevangen in een organisatie voor kinderopvang die is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang (LR ko). Om in het LR ko te komen moeten organisaties voor kinderopvang voldoen aan administratieve eisen, die door de vestigingsgemeente worden gecontroleerd en aan kwaliteitseisen, die door de GGD worden gecontroleerd. Voor die kwaliteitseisen zal een afzonderlijk besluit worden vastgesteld, waarna de GGD’en met behulp van een toetsingskader kunnen beoordelen of de voorziening daar aan voldoet. Pas als aan beide sets van eisen wordt voldaan wordt overgegaan tot het geven van toestemming tot de exploitatie en daartoe het registreren van de organisatie voor kinderopvang in het LR ko.
Om het uitvoeren van inspecties te ondersteunen bevatte de tot en met 2009 operationele versie van de Gemeenschappelijke Inspectieruimte Kinderopvang (GIRKO) een register met gegevens over kindercentra, houders en toezichthouders. Dit register werd door de gemeenten en de GGD gebruikt voor inspectie en handhaving. Omdat deze GIRKO niet voldoet aan de eisen van het LR ko, zijn er aanpassingen gedaan aan de bestaande systemen. Het registreren van organisaties voor kinderopvang moet er toe leiden dat er een sluitend administratief systeem ontstaat tussen ouders die hun kind laten opvangen, aanbieders van kinderopvang en de Belastingdienst. Daarnaast moet het LR ko ook de onderzoeken van de gemeente en de GGD faciliteren. Ook hiervoor worden aanpassingen gerealiseerd. Ouders die hun kinderen laten opvangen door een organisatie voor kinderopvang die niet is geregistreerd, ontvangen geen toeslag.
In deze amvb worden twee samenhangende aspecten geregeld, te weten: het aanvragen van een beschikking om kinderen te mogen opvangen (paragraaf 3 van deze nota) en het instellen en de werking van het LR ko en de bijbehorende vulling van het register (paragraaf 4).
Allereerst wordt vastgelegd hoe een kindercentrum, gastouderbureau of gastouder een beschikking voor exploitatie aan kan vragen. Dit gaat op hoofdlijnen als volgt. De aanvraag van de kindercentra en gastouderbureaus worden bij de gemeente ingediend waarin het centrum of bureau gevestigd is of zal gaan worden. De desbetreffende gemeente voert de administratieve toets uit en de GGD voert een kwalitatieve toets. Pas als beide toetsen tot een positief resultaat leiden wordt door de gemeente een positieve beschikking afgegeven.
Voor gastouderopvang geldt in wezen de zelfde route, met dien verstande dat de gastouder zich moet aansluiten bij een gastouderbureau. De laatste doet in naam van de gastouder een aanvraag bij de gemeente waar de gastouderopvang gevestigd is of zal zijn. De desbetreffende gemeente voert de administratieve toets uit en de GGD een kwalitatieve toets. Pas als beide toetsen tot een positief resultaat leiden wordt door het college een beschikking afgegeven. Het gastouderbureau dat de aanvraag heeft ingediend krijgt de beschikking van het college en stelt de gastouder schriftelijk op de hoogte. Met ingang van de datum dat een positieve beschikking wordt afgegeven wordt het kindercentrum, het gastouderbureau of de gastouder in het LR ko opgenomen.
Vervolgens wordt in paragraaf 3 van dit besluit het instellen van het LR ko en de bijbehorende vulling van het register geregeld. Om het register in te richten moet een aantal zaken van te voren worden vastgelegd. Dit zijn onder andere: wie is verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens en wie is verantwoordelijk voor het beheer van het register? Maar ook: welke gegevens komen waarom in het register, hoe gaat men om met het wijzigen van de gegevens, hoe met het verwijderen van de gegevens, hoe waarborgt men de juistheid en hoe kan men gegevens uit het LR ko opvragen en welke zijn dat dan?
Het besluit geeft allereerst uitvoering aan het vierde lid van artikel 45 van de Wko, dat verwijst naar het eerste en tweede lid van dat artikel. Deze leden bepalen dat:
a. wie voornemens is een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen, daartoe een aanvraag moet indienen bij het college van de gemeente van vestiging van dat kindercentrum of gastouderbureau;
b. de houder van een gastouderbureau een aanvraag moet indienen voor wie door tussenkomst van dat gastouderbureau van plan is gastouderopvang te bieden, welke aanvraag wordt gericht tot het college van de gemeente van vestiging van de desbetreffende voorziening voor gastouderopvang.
Een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang mag pas in exploitatie worden genomen nadat is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de wettelijke kwaliteitseisen, zo bepaalt het derde lid van artikel 45.
Het vierde lid van artikel 45 Wko luidt dat bij algemene maatregel van bestuur (amvb) wordt bepaald welke gegevens bij de aanvraag worden verstrekt en op welke wijze ze worden verstrekt. Het voorliggende besluit regelt dat bij de aanvraag in hoofdzaak worden verstrekt gegevens over de identiteit van de aanvrager, de locatie, het aanvangstijdstip van exploitatie en het voorgenomen aantal kindplaatsen. Deze gegevens vormen ook de basis voor inschrijving in het register kinderopvang.
Bij deze amvb kunnen ook voorschriften worden gegeven over het bij de aanvraag verstrekken van het burgerservicenummer (hierna: BSN) of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer (hierna: sofinummer), van degene ten behoeve van wie een aanvraag wordt gedaan. Vooral buiten de landsgrenzen kan het ook gaan om een ander persoonsidentificerend nummer, dat vanwege een overheid is verstrekt.
Het vijfde lid van artikel 45 Wko bevat de plicht voor de houder van de voorziening voor gastouderopvang om zijn BSN te verstrekken aan de houder van het gastouderbureau dat ten behoeve van die houder een aanvraag indient.
De aanvraag tot exploitatie wordt gedaan bij de gemeente van vestiging van de organisatie voor kinderopvang die in exploitatie zal worden genomen. Bij elke aanvraag verzamelt de gemeente een set gegevens. Die set bestaat deels uit gegevens die de aanvrager moet verstrekken en deels uit gegevens die op basis van het verstrekte BSN en/of Kamer van Koophandel-nummer (hierna: KvK-nummer) door de gemeente aan het GBA respectievelijk het handelsregister kunnen worden onttrokken.
De samenstelling van de gegevensset die bij aanvraag wordt verzameld, is afhankelijk van het type organisatie voor kinderopvang (kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang) waarvoor een aanvraag wordt gedaan en van het al dan niet beschikbaar zijn van die gegevens in het handelsregister.
Mede op basis van de gegevens die bij de aanvraag zijn verzameld, voert de GGD haar inspectie uit. Alleen indien de exploitatie van een organisatie voor kinderopvang redelijkerwijs aan de wettelijk eisen zal voldoen, wordt de organisatie ingeschreven in het register. Op dit register gaat paragraaf 4 van deze nota van toelichting nader in.
Het college weigert registratie indien de op grond van de artikelen 2 en 3 te verstrekken gegevens van een organisatie voor kinderopvang niet of niet volledig worden verstrekt, dan wel kennelijk onjuist zijn.
Bij de aanvraag moeten in beginsel de volgende gegevens worden verstrekt.
Indien het kindercentrum of het gastouderbureau behoort tot een onderneming die staat ingeschreven in het handelsregister:
• het KvK-nummer van de onderneming en het vestigingsnummer of de naam- en adresgegevens van de onderneming en de vestiging.
Indien het kindercentrum of het gastouderbureau geen vestiging is van een onderneming die staat ingeschreven in het handelsregister en in geval van een aanvraag voor een voorziening voor gastouderopvang:
• het BSN van de houder (indien het om een natuurlijke persoon gaat) of van de gastouder (op basis van dit nummer worden adresgegevens uit de GBA toegevoegd);
• het KvK-nummer of de naam en statutaire zetel van de houder (indien dit een rechtspersoon is);
• de naam van het kindercentrum of gastouderbureau;
• het post- en bezoekadres van het kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang. Het vestigingsadres wordt alleen verstrekt als het verschilt van het adres van de houder of van de gastouder;
• een voldoende recente kopie van een VOG van de houder van het kindercentrum of gastouderbureau of van de gastouder en – indien de opvang op het adres van de gastouder plaatsvindt – van diens huisgenoten van 18 jaar en ouder. In artikel 50, lid 4, artikel 56, lid 3 en artikel 56b, lid 4 worden de eisen die de wet stelt aan de actualiteit van deze VOG gespecificeerd. Hierbij past de kanttekening dat in het overgangsjaar 2010 ook voor alle bestaande gastouders voor het eerst een aanvraag moet worden ingediend. Deze gastouders hebben al eerder een VOG ingediend bij hun gastouderbureau. In het kader van de aanvragen in 2010 mogen kopieën van deze bestaande VOG’s worden gehanteerd en worden in het kader van de aanvragen voor deze bestaande gastouders geen eisen gesteld aan de recentheid van de VOG.
Daarnaast in alle gevallen:
• het aantal kindplaatsen, waar van toepassing per soort kinderopvang (buitenschoolse opvang of dagopvang). Dit wordt uiteraard niet bij een aanvraag tot exploitatie van een gastouderbureau gevraagd;
• het voorgenomen aanvangstijdstip van exploitatie (het gaat hier om het tijdstip waarop de organisatie voor kinderopvang in praktijk verwacht te gaan starten. Deze datum is niet bepalend voor het recht op toeslag van de vraagouders. Daarvoor is de datum van opname in het landelijk register doorslaggevend);
• adresgegevens van houders en vestigingen (worden alleen verstrekt als ze niet kunnen worden ontleend aan de GBA of aan het NHR).
Bij de aanmelding van een voorziening voor gastouderopvang moet een gastouderbureau behalve de bovenstaande gegevens over de voorziening voor gastouderopvang nog verstrekken:
• een bewijsstuk dat is voldaan aan de deskundigheidseisen, bedoeld in artikel 56b, tweede lid, onderdeel b, van de Wko; en
• een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de gastouder.
Deze stukken worden aangeleverd ten behoeve van de administratieve toets door de gemeente en de GGD-inspectie van de voorziening voor gastouderopvang. De gastouder moet ze voorafgaand aan de aanvraag aan het gastouderbureau aanleveren.
Veel indentificerende gegevens – zoals namen en adressen van personen of ondernemingen – kunnen door het college verkregen worden op basis van het BSN van de persoon of het KvK-nummer van de onderneming, vestiging daarvan of van de rechtspersoon. De GBA en het handelsregister zijn immers aangemerkt als basisregistraties en bestuursorganen zijn in beginsel gehouden om van de daarin opgenomen gegevens gebruik te maken. Het door overheden steeds maar weer uitvragen van dezelfde gegevens veroorzaakt onnodige administratieve lasten en vergroot de kans op het maken van fouten. In werkelijkheid zal de procedure van inschrijving dan ook aanzienlijk minder bureaucratisch kunnen zijn dan uit de bepalingen van dit besluit over de te verstrekken gegevens blijkt.
Er waren twee redenen om toch bij de benodigde gegevens de term «verstrekken» te gebruiken. De eerste is, dat niet alle personen een BSN hebben of staan ingeschreven in de GBA; denk alleen al aan personen die in een grensstreek werkzaam zijn. Maar belangrijker nog is dat de bepalingen in de Handelsregisterwet 2007 over indentificerende nummers voor ondernemingen en vestigingen nog niet tot authentiek gegeven zijn verklaard. Dat betekent dat gebruik zal kunnen worden gemaakt van nummers waar dat kan en mag, maar dat er in de regelgeving ruimte moest blijven om ook, waar nodig, feitelijke gegevens uit te vragen.
Dit besluit geeft in paragraaf 3 uitvoering aan artikel 47a, tweede lid, van de Wko, dat betrekking heeft op het register kinderopvang. Dat tweede lid bepaalt dat de vormgeving van het register nader wordt geregeld bij of krachtens amvb. Deze amvb ligt nu voor en en bevat regels over de volgende onderwerpen:
a. de vorm van het register;
b. de in het register op te nemen gegevens;
c. de vastlegging van gegevens in het register en de verwijdering van gegevens daaruit;
d. de wijze waarop verbetering van onjuistheden in het register plaatsvindt;
e. de verstrekking van gegevens;
f. de openbaarheid van gegevens; en
g. de verantwoordelijkheden van degenen die gegevens aanleveren ten behoeve van het register.
Op de diverse uitvoeringsregels wordt hieronder ingegaan, na een korte toelichting op het wettelijk systeem waarin het register een functie heeft.
Artikel 46 van de Wko regelt de inschrijving van een kindercentrum, gastouderbureau en voorziening voor gastouderopvang in een (landelijk) register kinderopvang. Het college van de gemeente van vestiging van de betreffende voorziening is belast met deze inschrijving. De voorzieningen zijn ook object van GGD-toezicht. Opname in het register wordt schriftelijk aan de aanvrager bericht.
Net als de vroegere gemeentelijke registers is het landelijk register kinderopvang door iedereen te raadplegen. Het landelijk register kinderopvang is niet alleen via internet in te zien, maar ook te allen tijde bij de gemeentesecretarie kosteloos te raadplegen, zo bepaalt artikel 46, zesde lid, van de Wko.
Inschrijving in het register geeft ouders de zekerheid dat de kinderopvang bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat van overheidswege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft (anders wordt men uit het register verwijderd). Omdat kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum, en gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, een voorwaarde is voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag, biedt de registratie aan ouders ook op dit punt duidelijkheid.
Bij inschrijving in het register krijgt elke organisatie voor kinderopvang een uniek registratienummer. Dit unieke registratienummer wordt gebruikt in de toeslagaanvraag die vraagouders bij de Belastingdienst/Toeslagen indienen en maakt koppeling van die aanvraag aan de geregistreerde voorzieningen in het register op eenvoudige wijze mogelijk.
De Belastingdienst/Toeslagen kan door middel van één landelijk register toegang krijgen tot de gegevens van alle geregistreerde kinderopvang. In de oude situatie was sprake van 443 gemeentelijke registers. Deze dienst kan daardoor beter dan eerst controleren of aangevraagde toeslagen rechtmatig zijn.
Artikel 47a, eerste lid, van de Wko draagt de minister op, te zorgen voor de inrichting van het register. Deze zorgverplichting wordt ingevuld door het aanwijzen van een beheerder door de minister.
Het landelijk register valt voor de daarin opgenomen persoonsgegevens onder de werking van de Wbp. Bij de inrichting van het register gelden dan ook strenge eisen voor de juistheid, volledigheid en actualiteit van de gegevens.
Artikel 8 van dit besluit somt de gegevens op die in het register moeten worden opgenomen. Het gaat om een aantal gegevens over de voorziening en over de houder, die in paragraaf 3 van deze nota van toelichting aan de orde zijn gekomen, aangevuld met een aantal variabelen die hieronder worden toegelicht.
• Het BSN is opgenomen als gegeven van het register kinderopvang, maar alleen in een afgeschermd deel: het is alleen toegankelijk voor gebruik door medewerkers van overheidsorganen. Dit is in lijn met de Wet Algemene bepalingen burgerservicenummer, waarin is bepaald dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het BSN. Zo heeft de Belastingdienst het BSN nodig om gegevens uit het register te kunnen koppelen met gegevens in de eigen administratie. Opname van het BSN maakt het daarnaast mogelijk, bij registratie van houders en gastouders met zekerheid vast te stellen of ze al in het register zijn opgenomen of in het verleden opgenomen zijn geweest, wat in het kader van handhaving van belang is. Ook medewerkers van de GGD, de toezichthouders en anderen kunnen functioneel het BSN nodig hebben.
• De Wko biedt echter geen grondslag voor het gebruik van het BSN van gastouders door vraagouders in bv. het verkeer met de Belastingdienst. Dit is de reden voor het toekennen van een uniek registratienummer aan elke organisatie voor kinderopvang in het register. Ouders geven dit unieke registratienummer bij de aanvraag van een kinderopvangtoeslag door aan de Belastingdienst/Toeslagen. Met het unieke registratienummer kan de toeslagaanvraag efficiënt door de Belastingdienst worden gekoppeld aan het register, om op die manier de rechtmatigheid van de toeslag te controleren. De wettelijke grondslag voor dit unieke registratienummer wordt neergelegd in artikel 47a van de Wko. De verwachting is dat de daartoe strekkende wetswijziging begin 2010 in werking zal treden.
• NAW-gegevens van onderneming, vestiging, houder en gastouder.
• Per gastouderbureau: de geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang die gebruikmaken van de diensten van dat bureau. Gekoppeld aan elk gastouderbureau in het register is een lijst van voorzieningen voor gastouderopvang die zijn aangesloten bij dat gastouderbureau. Via deze lijst is het mogelijk «door te klikken» naar de gegevens van elke afzonderlijke voorziening voor gastouderopvang op die lijst. Door deze koppeling binnen het register is het mogelijk per voorziening voor gastouderopvang te zien van welk(e) gastouderbureau(s) gebruik wordt gemaakt en per gastouderbureau te zien welke voorzieningen voor gastouderopvang zijn aangesloten.
• Het tijdstip van registratie in het register kinderopvang. Dit is het tijdstip met ingang waarvan voor het eerst recht op kinderopvangtoeslag ontstaat voor de vraagouders die van deze voorziening gebruikmaken. Dit tijdstip komt overeen met de datum van de toekennende beschikking (zie lid 3).
• Vermelding van de datum waarop wijziging van gegevens, bedoeld in artikel 47 van de wet, plaats heeft gevonden: van elke wijziging wordt het tijdstip vastgelegd. De actuele gegevens zijn in te zien in het register en de «oude» gegevens worden gedurende een periode van 7 jaar na de wijziging ervan, bewaard.
• Ingeval van uitschrijving uit het register kinderopvang gedurende een periode van 7 jaren na het moment van uitschrijving: de naam van de organisatie voor kinderopvang, een vermelding van de uitschrijving alsmede de datum waarop deze uitschrijving heeft plaatsgevonden. Dit gegeven is in het register opgenomen om het voor vraagouders mogelijk te maken, te zien vanaf wanneer – althans via de betreffende voorziening – hun recht op toeslag is komen te vervallen.
• een elektronische verwijzing naar de elektronische vindplaatsen van de in artikel 62 van de Wko bedoelde rapporten van de GGD alsmede de in artikel 63 van de wet bedoelde inspectierapporten. Vanuit het register moet het mogelijk zijn om «door te klikken» naar de GGD- en Inspectierapporten die over een organisatie voor kinderopvang openbaar zijn gemaakt. Deze rapportages maken overigens niet zelf deel uit van het register.
Dit besluit bevat zelf geen regels over wijziging van gegevens: artikel 47 van de Wko bepaalt al dat de houder van een kindercentrum of gastouderbureau wijzigingen in de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt, onverwijld mededeelt aan het college. Dat college voert deze wijzigingen onverwijld door in het register. Het college deelt de houder van het kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk mee dat de wijziging heeft plaatsgevonden. Wanneer het gaat om wijzigingen in de gegevens die bij de inschrijving van een gastouder zijn verstrekt, deelt de houder van het gastouderbureau de gastouder schriftelijk mee dat de wijziging heeft plaatsgevonden.
Door de verplichting om wijzigingen aan het college door te geven respectievelijk deze door te voeren in het register kinderopvang, kan het register actueel worden gehouden: het geeft daardoor een volledig overzicht van kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureau’s, voorzien van actuele, relevante gegevens, waaronder persoons- en adresgegevens, die een adequaat toezicht mogelijk maken.
Uit het register verwijderde of gewijzigde gegevens worden bewaard gedurende een periode van 7 jaar, voorzien van de datum van wijziging. Dit maakt het mogelijk om de situatie op elk moment in de afgelopen 7 jaar te reconstrueren. Vooral voor de Belastingdienst/Toeslagen is dit van belang, in het kader van de rechtmatige vaststelling van toeslagen. Maar tegen die zelfde achtergrond is het ook gewenst dat burgers/vraagouders gedurende deze periode deze gegevens kunnen raadplegen.
Kindercentra en gastouderbureaus die op het moment voorafgaande aan inwerkingtreding van dit besluit zijn opgenomen in het gemeentelijke register, bedoeld in artikel 46 van de Wko zoals tot dat tijdstip luidend, hoeven zich niet opnieuw te melden om door het college te worden opgenomen in het landelijk register, want ze zijn al bij de gemeente bekend. Wel dienen de houders gehoor te geven aan het verzoek van het college om gegevens die bij een melding verstrekt dienen te worden maar nog niet bij het college bekend zijn alsnog te verstrekken. Artikel 46, derde lid, van de Wko is door het invoeringsartikel 90, eerste lid, laatste volzin, van die wet van toepassing verklaard om zeker te stellen dat het college alle al bestaande kindercentra en gastouderbureaus ervan verwittigen dat zij in het register zijn opgenomen. Zo kan er bij de houders geen misverstand bestaan over de vraag of een instelling bekend is of niet. Zie voor dit alles artikel 90 van de Wko.
De kosten van de bouw van het landelijk register Kinderopvang bedragen circa € 2,4 miljoen. Met het beheer is een bedrag van circa € 0,5 mln jaarlijks gemoeid.
Andere extra kosten worden ten opzichte van de systematiek van registratie, welke tot en met 2009 gold, niet voorzien. Er wordt van uitgegaan dat, door betere inzet van elektronisch dataverkeer, zelfs een bescheiden besparing mogelijk is ten opzichte van de eerdere praktijk. Die zou dan kunnen worden ingezet om de lacunes in het bijhouden van de registratie, zoals eerder door de Inspectie van het Onderwijs gesignaleerd, te mitigeren.
Een concept van dit besluit is voorgelegd aan een aantal bij de uitvoering er van betrokken instanties. Desgevraagd hebben de Belastingdienst, de VNG, GGD Nederland en de Inspectie van het Onderwijs een uitvoeringstoets uitgebracht.
Deze reacties konden in zeer veel gevallen in de tekst van de amvb worden verwerkt of hebben geleid tot aanvulling dan wel verduidelijking van de nota van toelichting bij de betreffende onderwerpen. Actal heeft laten weten het concept besluit niet te selecteren voor een toetsing van administratieve lasten, na al hetgeen reeds in de fase van formele wetgeving is gepasseerd. Aansluitend op de verwerking van alle ingekomen opmerkingen in voorliggend besluit met toelichting merken wij nog het volgende op.
Dit besluit beoogt te borgen dat er steeds een compleet en actueel beeld voorhanden zal zijn van alle organisaties voor kinderopvang in Nederland. Daartoe waren allereerst wettelijk minimum eisen vastgelegd. In het voorliggende besluit worden die uitgewerkt en geconcretiseerd. Daarbij hebben wij rekening willen houden met de mogelijkheden, die elektronisch dataverkeer al biedt, en met het bestaan van al voorhanden gegevenssets zoals die van de GBA en het Handelsregister. Inzet daarvan maakt registratieprocessen sneller en doorgaans aanzienlijk meer betrouwbaar. Niettemin kan het zo zijn, zoals de Onderwijsinspectie suggereert, dat een college later dan binnen de voorgeschreven 10 weken na de aanvraag een beslissing neemt en tot inschrijving in het register overgaat. De vulling van het register blijft mensenwerk en het bijhouden er van onderworpen aan bestaande regels, zoals de Awb. Dat betekent ook dat soms achteraf – bv. na een bezwaar – moet worden vastgesteld dat een onderdeel van de registratie op enig moment niet juist is geweest. Dit is echter geen andere situatie dan in het overige maatschappelijke verkeer en bv. de rechtspraak. De vrees dat het register op termijn daardoor zijn betrouwbaarheid zou kunnen verliezen, delen wij dan ook niet. Bovendien zal de landelijke aanvraagmodule bevorderen, dat voorzieningen voor kinderopvang op uniforme wijze worden geregistreerd.
De procedure van uitschrijving van een gastouderbureau oogt in de wijze van regeling wellicht enigszins complex. Zij vloeit echter voort uit de bepalingen zoals die in de Wet kinderopvang zijn vastgelegd en sluit aan bij in het Parlement daaromtrent geuite wensen. Naar ons voorkomt zal met inzet van automatische gegevensverwerking de administratieve last voor gemeenten zeker mee kunnen vallen. Dat geldt te meer waar het register kinderopvang zelf ook de vorm heeft van een elektronische databank. Bovendien heeft de nu in de wet gekozen systematiek tot doel vooral preventief te werken: het voorkomen van minder gewenste inschrijvingen. Dat zal het aantal uitschrijvingen, anders dan op eigen verzoek, vermoedelijk zeer beperkt houden.
Dat gastouders zich uitsluitend via een gastouderbureau kunnen inschrijven leidt er niet vanzelfsprekend toe dat zij bij een eventueel bezwaar of beroep wegens een afwijzing geen belanghebbende zouden kunnen zijn. De regels omtrent de vraag, wie onder welke omstandigheden belanghebbende kan zijn, liggen in algemene zin in de Awb vast. Zo kan de beoogde eigenaar ook belanghebbende zijn bij de aan de projectontwikkelaar te verlenen bouwvergunnning van een nog te realiseren bouwwerk. Een vergelijkbare opmerking valt te plaatsen bij de ondergrens van 15 werkzame uren per week, welke de Kamer van Koophandel pleegt te hanteren om iemand als ondernemer aan te merken. Dat is dus, anders dan de VNG aangeeft, geen (al dan niet bedoeld) gevolg van het voorliggende besluit.
De Inspectie voor het Onderwijs schetst in haar toets ook nog een andere opzet voor de registratie dan zoals in dit besluit is vervat. Die opzet strijdt echter ook met de onderliggende wettekst, bv. van de artikelen 46 en 47. Wij gaan daarom aan deze opzet voorbij.
De procedure bij de aanvraag tot exploitatie door aspirant-kindercentra verschilt wat de administratieve belasting van die organisaties betreft nauwelijks van de situatie voorafgaand aan de invoering van het landelijk register. Gastouderbureaus krijgen wel een aantal extra verplichtingen, te weten:
• het aanmelden van voorzieningen voor gastouderopvang bij de gemeente;
• het in kennis stellen van de voorzieningen voor gastouderopvang van opname in het register;
• het doorgeven van wijzigingen in de gegevens van voorzieningen voor gastouderopvang.
In het kader van de recente wijziging van de Wko in verband met de herziening van het stelsel van gastouderopvang is een berekening gemaakt van de extra administratieve lasten die met de genoemde verplichtingen gepaard gaan. Bij invoering gaat het om een eenmalige extra administratieve belasting voor gastouderbureaus van ca € 775.000,–, terwijl de structurele jaarlijkse extra belasting uitkomt op ca € 25.000,–. In het kader van het onderhavige besluit is deze berekening nogmaals ter toetsing voorgelegd aan Actal. Aangezien Actal al eerder had geadviseerd over deze berekening in het kader van het wetsvoorstel heeft Actal afgezien van het opnieuw uitbrengen van een advies.
De administratieve lasten voor gemeenten en Belastingdienst worden zoveel mogelijk beperkt door gebruik te maken van het BSN en het KvK-nummer ten behoeve van een eenmalige uitvraag van gegevens en van een uniek registratienummer ten behoeve van een eenvoudige koppeling aan de administratie van de Belastingdienst. Bedacht moet worden dat al eerder sprake was van gemeentelijke registraties van voorzieningen voor kinderopvang. De invoering van één, landelijk register in combinatie met een slimmer gebruik van ICT en het, waar mogelijk, benutten van reeds binnen de overheid bekende gegevens rechtvaardigen de verwachting dat de administratieve lasten voor gemeenten zelfs enigszins zullen dalen.
In zijn advies wijst het Cbp allereerst op de uit artikel 24 van de Wet bescherming persoonsgegevens voortvloeiende noodzaak, het in artikel 8, eerste lid, van dit besluit bedoelde unieke nummer te baseren op een wettelijke grondslag. Aan die eis wordt voldaan door bij nota van wijziging bij wetsvoorstel 31 989 aan artikel 47a van de Wet kinderopvang een derde lid toe te voegen, waarmee in die grondslag wordt voorzien. De tweede opmerking van het College berust op de gedachte dat het voorliggende besluit zowel gemeentelijke als een rijksregister in het leven zal roepen. Die veronderstelling is onjuist. Er komt één landelijk register, dat echter vanuit de gemeenten zal worden gevuld en ook in gemeenten kan worden ingezien. De toelichting is op dit onderdeel daarom verduidelijkt. In zijn derde punt bepleit het College terughoudendheid bij het publiceren van gegevens in een openbaar te raadplegen register. Als voorbeeld zijn de gegevens rond inschrijving bij de Kamer van Koophandel als – in dit verband – niet noodzakelijk en derhalve bovenmatig aangemerkt. Een KvK-nummer is echter al openbare informatie, en moet bv. ook door de ondernemer worden vermeld op de eigen website en op alle uitgaande correspondentie. Voorts is het doel van het register kinderopvang breder dan het enkele vindbaar maken van de organisaties voor kinderopvang. Er blijkt ook de aard van de voorziening uit en er is direct door te linken naar bv. de inspectierapporten. Vermelding van het KvK-nummer draagt bij aan de mogelijkheden van ouders en verzorgers om na te gaan, hoe betrouwbaar de voorziening is. In bredere zin is de in het register te raadplegen set gegevens doelmatig te noemen.
Het toezicht op de uitvoering van dit besluit is geregeld in de artikelen 62 en volgende van de Wko.
De Wko bepaalt in artikel 1, eerste lid, wat in die wet en in de daarop berustende bepalingen, waaronder dus ook het voorliggende besluit, wordt verstaan onder de in dat artikel genoemde begrippen. Deze zijn daarom in dit besluit niet opnieuw gedefinieerd.
Wel zijn om praktische redenen enkele andere begrippen gedefinieerd, waaronder «organisatie voor kinderopvang», als verzamelterm voor kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang.
In dit artikel wordt bepaald welke gegevens door kindercentra en gastouderbureaus aan het college moeten worden verstrekt bij een aanvraag tot exploitatie, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Wko.
De vormgeving van dit artikel is als volgt. In het eerste en tweede lid worden de door een kindercentrum bij de aanvraag te verstrekken gegevens voorgeschreven. In het derde lid worden deze voorschriften, met uitzondering van het vermelden van het aantal kindplaatsen, van overeenkomstige toepassing verklaard op het gastouderbureau.
Het aantal kindplaatsen dat vermeld dient te worden is het aantal opvangplaatsen dat daadwerkelijk bij de organisatie voor kinderopvang aanwezig is.
Op basis van de op grond van artikel 2 verstrekte gegevens vindt, na een positieve beschikking van het college omtrent de exploitatie, registratie als bedoeld in artikel 8 plaats van het kindercentrum of gastouderbureau.
Eerste lid: Het eerste lid schrijft voor welke gegevens bij de aanvraag worden verstrekt indien het kindercentrum of gastouderbureau behoort tot een onderneming die is ingeschreven in het Handelsregister. In dat geval is verstrekking van het aan de onderneming toegekende KvK-nummer, bedoeld in artikel 9 van de Handelsregisterwet 2007 voldoende (eerste lid, onderdeel a). Een kindercentrum of gastouderbureau is een vestiging in de zin van de Handelsregisterwet 2007: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt. Ingeval de onderneming is ingeschreven in het handelsregister zal elke organisatie voor kinderopvang dus op grond van artikel 11 van de Handelsregisterwet 2007 als aparte vestiging in het Handelsregister zijn opgenomen. Handelsnaam, post- en bezoekadres alsmede de aanvangsdatum van exploitatie zijn dan in het handelsregister terug te vinden. Daarnaast zijn in dat register de gegevens van de houder van het kindercentrum of gastouderbureau, natuurlijke persoon of rechtspersoon, opgenomen.
Naast de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde gegevens zal de aanvrager het aantal kindplaatsen moeten vermelden (eerste lid, onderdeel b). Dit gegeven blijkt namelijk niet uit het handelsregister.
Tweede lid: Het tweede lid schrijft voor welke gegevens bij de aanvraag worden verstrekt indien het kindercentrum of gastouderbureau niet behoort tot een onderneming die is ingeschreven in het handelsregister. Dit zal zich vooral voordoen in de oprichtingsfase: de fase waarin al wel een aanvraag tot exploitatie wordt gedaan maar er nog niet daadwerkelijk een aanvang is gemaakt met de exploitatie. Het kan zijn dat er op het moment van aanvraag nog geen KvK-nummer is toegekend aan de onderneming. In andere gevallen zal een kindercentrum of gastouderbureau gezien de omvang van de activiteiten of omzet veelal een onderneming in de zin van de Handelsregisterwet 2007 zijn, en dus verplicht staan ingeschreven in het handelsregister.
Het tweede lid, onderdeel a, schrijft voor welke gegevens worden verstrekt in het geval de houder een natuurlijke persoon is. Het tweede lid, onderdeel b, schrijft voor welke gegevens worden verstrekt in het geval de houder een rechtspersoon is. In dat laatste geval worden minder gegevens vermeld. Een rechtspersoon staat ingeschreven in het handelsregister zodat het college in dat geval ook kan putten uit de daarin opgenomen authentieke gegevens over de rechtspersoon.
Vierde lid: De verificatie van de natuurlijke personen vindt plaats aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. De borging van die procedure kan aan het aanvraagformulier worden gekoppeld.
In dit artikel wordt bepaald welke gegevens het gastouderbureau aan het college moet verstrekken bij een aanvraag voor degene die door tussenkomst van dat gastouderbureau voornemens is gastouderopvang te bieden (artikel 45, tweede lid, van de Wko). De aanvraag tot exploitatie en vervolgens de registratie van een voorziening voor gastouderopvang vindt dus plaats via tussenkomst van het gastouderbureau.
Ook bij de registratie van voorzieningen voor gastouderopvang wordt het systeem gevolgd zoals bij artikel 2 beschreven.
Het eerste lid regelt hetgeen het gastouderbureau het college moet verstrekken bij voorgenomen registratie van een nieuwe gastouder. Het tweede lid bepaalt dat de gastouder die gegevens ook aan het gastouderbureau – en dus niet aan de gemeente – aanlevert. Op grond van dit lid is de gastouder verplicht aan het gastouderbureau alle gegevens te verstrekken die het gastouderbureau nodig heeft voor de aanvraag tot exploitatie van de voorziening voor gastouderopvang. Artikel 56a van de Wko vormt de basis voor het gebruik van het BSN door het gastouderbureau.
Registratie, ten slotte, van het aantal kindplaatsen – dat is niet: het aantal feitelijk opgevangen kinderen, maar de maximum capaciteit – is relevant voor de vraag, voor hoeveel kinderen de betreffende voorziening toeslag kan genereren.
Om een goede uitvraag van gegevens en daarmee goede vulling van het register mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat elk college eenzelfde aanvraagformulier hanteert. De inhoud van dit formulier zal bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal bij het ontwikkelen van dat formulier intensief worden betrokken. De – bij voorkeur te gebruiken – elektronische versie zal er in kunnen voorzien, dat een aanvraag niet kan worden ingezonden zonder dat alle vereiste verklaringen en bewijsstukken voorhanden zijn. Daarmee kan worden bereikt dat de relatief zwaar ogende aanvraagprocedure in praktijk toch meer lichtvoetig zal blijken te zijn. Bij een papieren versie van het formulier kan iets vergelijkbaars, maar daar zal handmatige controle van de aanvragen nodig blijven.
De gegevens in het register kinderopvang zullen elektronisch worden opgeslagen. Het raadplegen van het register vindt eveneens elektronisch plaats, met behulp van internet. Daarnaast volgt uit artikel 46, zesde lid, van de Wko dat het register kinderopvang bij de gemeentesecretarie kosteloos is te raadplegen.
In artikel 47a van de Wko is bepaald dat de Minister zorg draagt voor de inrichting van een register kinderopvang. In het eerste lid van artikel 6 wordt vastgelegd dat dit in ieder geval inhoudt dat de Minister beheerder is van het register. In het tweede en derde lid worden de met het beheer samenhangende taken nader uitgewerkt. De Minister draagt zorg voor een goede beschikbaarheid, werking en beveiliging van het register kinderopvang. Om het geautomatiseerde gegevensverkeer goed te laten verlopen, is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om de noodzakelijke technische en administratieve eisen te stellen aan de toepassingssystemen van het register en de afnemers. Deze kunnen in een systeembeschrijving worden vastgelegd. Die beschrijving bevat de informatie die nodig is om het verkeer tussen het register en de afnemers goed te laten verlopen. Behalve aan technische en administratieve eisen valt te denken aan voorschriften over de opbouw en het formaat van de verschillende berichten. Ook kan worden voorgeschreven op welke wijze de inhoud van de berichten wordt beveiligd, waardoor ongeoorloofde inzage in het afgeschermde BSN niet mogelijk is.
Het register kinderopvang bevat persoonsgegevens in de zin van de Wbp. In artikel 47a van de Wko zijn het doel en de middelen voor de verwerking voor persoonsgegevens reeds vastgelegd. Daarbij is bepaald dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zorg draagt voor de inrichting van het register kinderopvang. Niet expliciet is bepaald dat de Minister ook de verantwoordelijke is in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wbp. Dat gebeurt in artikel 7 voor de hoofdzaak alsnog. De colleges van B&W worden als verantwoordelijke aangewezen met betrekking tot de specifiek aan hen in dit besluit toebedeelde taken. Zij hebben zich voorts te conformeren aan de per ministeriële regeling vast te leggen systeembeschrijving, regelingen met betrekking tot authenticatie, en dergelijke.
De op grond van artikel 8 te registreren gegevens zijn grotendeels persoonsgegevens. Hierdoor is de internationale en nationale regelgeving op het gebied van bescherming persoonsgegevens relevant. Deze regelgeving is geïmplementeerd in de Wbp. Zij brengt onder meer met zich mee dat in het register kinderopvang alleen gegevens mogen worden opgenomen die noodzakelijk zijn voor het realiseren van het doel van het register kinderopvang. Dit doel is in artikel 47a van de Wko als volgt geformuleerd: de waarborging van de kwaliteit en de rechtszekerheid van de kinderopvang en gastouderopvang alsmede het toezicht op de handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 van de Wko gestelde regels.
Eerste lid: Iedere geregistreerde krijgt een uniek registratienummer toegekend. Dat is een nummer dat automatisch door het elektronische systeem wordt gegenereerd en een administratieve functie heeft. Het unieke registratienummer zal worden gebruikt in de gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de vraagouder in het kader van de aanvraag voor kinderopvangtoeslag.
Tweede lid: Het tweede lid somt de gegevens op die in het register worden opgenomen. Voor een toelichting op de noodzaak van het opnemen van deze gegevens wordt verwezen naar paragraaf 4 van deze nota van toelichting.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat de vestiging en de plaats van vestiging in respectievelijk onderdelen a en b in geval van gastouderopvang bij de vraagouder thuis het adres van de vraagouder betreft.
Derde lid: Op grond van artikel 46, tweede lid, van de Wko vindt registratie onverwijld plaats nadat een toekennende beschikking is genomen op de aanvraag tot exploitatie. Daar is echter nog niet geregeld met ingang van welk moment de registratie plaatsvindt. In dit besluit wordt daarom bepaald dat dit moment samenvalt met de dag van dagtekening van voornoemde beschikking. Vindt de feitelijke handeling tot registratie onverhoopt niet onverwijld plaats dan zal dit dus geen gevolgen hebben voor het moment waarop de registratie gaat gelden.
Het college mag niet tot registratie overgaan indien de vereiste gegevens over een organisatie voor kinderopvang niet (volledig) worden verstrekt of kennelijk onjuist zijn. Dit voorschrift geeft uitvoering aan artikel 47a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wko: nadere regels over de in het register op te nemen gegevens. Het volgt overigens ook de in de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het nemen van besluiten op aanvragen. Bij «vereiste gegevens» gaat het om de gegevens die ingevolge het tweede lid in het register worden opgenomen.
Artikel 47 van de Wko bepaalt dat de houder van een kindercentrum of gastouderbureau van wijziging in de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt, onverwijld mededeling moet doen aan het college. Over het melden van wijzigingen door de gastouder aan het gastouderbureau is in de Wko nog niets bepaald. Artikel 10, tweede lid, voorziet daarin. In aanvulling op het bepaalde in artikel 47 van de Wko is in artikel 10, eerste lid, expliciet bepaald dat gegevens die eerst bekend worden nadat registratie van een organisatie voor kinderopvang heeft plaatsgevonden ook worden gezien als een wijziging van gegevens en dus onverwijld aan het college moeten worden gemeld. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan het verkrijgen van een KvK-nummer, bedoeld in artikel 9 van de Handelsregisterwet 2007, aan een verhuizing van een gastouder of aan het tot stand komen of de beëindiging van een bemiddelingsrelatie tussen een geregistreerd gastouderbureau en een geregistreerde gastouder.
Verwijdering door het college van de gegevens van een voorziening uit het register kan om uiteenlopende redenen plaatsvinden:
a. de houder kan daarom verzoeken,
b. het is het college gebleken dat de houder niet langer de organisatie voor kinderopvang exploiteert. In die situatie zou de houder nalatig zijn geweest zelf de beëindiging van de exploitatie te melden. Anderzijds kan het ook een slow starter betreffen, die gedurende een aantal maanden nog niet tot exploitatie van de voorziening is overgegaan. Of in dat geval na enige maanden tot uitschrijving moet worden besloten zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Verwijdering van de gegevens kan ook plaatsvinden indien uit GGD-onderzoek is gebleken dat de houder naar verwachting niet (langer) voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen. Dan immers ontvalt de basis aan de legitimatie van de exploitatie (zie artikel 45 van de Wko).
Het college moet de verwijdering van gegevens bekendmaken in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Zij moeten bovendien daarnaast de voorzieningen voor gastouderopvang die gebruikmaken van de diensten van een gastouderbureau in kennis stellen van de verwijdering van gegevens over het gastouderbureau.
Wanneer de gegevens van een gastouderbureau uit het register worden verwijderd, dienen de gastouders die van de diensten van dat gastouderbureau gebruik maakten, zich binnen drie maanden na verwijdering van dat gastouderbureau aan te sluiten bij een nog wel geregistreerd gastouderbureau: de z.g. uitlooptermijn; zie daarvoor het vijfde lid. Heeft een gastouder niet binnen die termijn een ander gastouderbureau gevonden, dan vervalt het recht op toeslag van de aangesloten vraagouders. In het overgangsjaar 2010 geldt dat geregistreerde gastouders die hun gastouderbureau uit het register zien verdwijnen, in ieder geval tot 1 januari 2011 de tijd hebben om een ander gastouderbureau te zoeken. Om de aangesloten gastouders zo goed mogelijk in staat te stellen, zich tijdig bij een ander gastouderbureau aan te sluiten (en zo te voorkomen dat het recht op een toeslag van de vraagouders van wie de kinderen door de desbetreffende gastouder worden opgevangen, ongemerkt vervalt) is geregeld dat het college er zorg voor draagt dat de aangesloten gastouders onmiddellijk op de hoogte worden gesteld van de verwijdering van hun gastouderbureau uit het register. Op basis van het register is bekend welke gastouders bij een geregistreerd gastouderbureau zijn aangesloten. De beheerder van het register beschikt over de postadressen van de betreffende gastouders en zal de berichtgeving aan deze gastouders in de praktijk kunnen uitvoeren.
Uit het derde lid volgt dat de verwijdering van gegevens uit het register om de redenen die hiervoor zijn genoemd zo klemmend is dat zij «onverwijld» moet plaatsvinden, dat wil zeggen zonder uitstel, zo snel als redelijkerwijs mogelijk is. Het belang van snelheid is groot, want het kan niet zo zijn dat bijvoorbeeld een houder die niet meer aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoet, de exploitatie niettemin nog enige tijd kan voortzetten, waardoor de betrokken vraagouders gedurende die periode nog voor toeslag in aanmerking komen.
Uitschrijving kan ook plaatsvinden als drie maanden na de inschrijving de exploitatie nog niet is gestart (vierde lid). Dit is echter een discretionaire bevoegdheid van het college.
Het vijfde lid geeft uitvoering aan artikel 5, derde lid, van de Wko. De in dat lid bedoelde uitlooptermijn is bepaald op drie maanden gerekend vanaf de datum waarop het desbetreffende gastouderbureau uit het register is uitgeschreven.
In artikel 46, lid 4 van de Wet is weliswaar geregeld dat een houder van een gastouderbureau een gastouder op de hoogte stelt van diens registratie, maar niet dat daarbij ook het unieke registratienummer wordt doorgegeven. Artikel 10a van dit besluit regelt dit, alsmede de informatieverstrekking door het gastouderbureau aan de gastouder over wijziging of verwijdering van gegevens die op die gastouder betrekking hebben.
Het college moet maatregelen treffen om te waarborgen dat het register juist, actueel en volledig is. Dat betekent onder meer dat personen, die zich melden als houder van een voorziening voor kinderopvang, zich behoren te legitimeren en in voorkomende gevallen moeten aantonen, dat zij bevoegd zijn om namens de organisatie, die zij zeggen te vertegenwoordigen, op te treden. Ook zal op gezette tijden moeten worden nagegaan of de in het register opgenomen voorzieningen nog steeds in exploitatie zijn.
Het college moet ervoor zorgen dat het register bij de gemeentesecretarie kosteloos kan worden geraadpleegd (artikel 46, zesde lid, van de Wko). Daarnaast zal het zo zijn dat het college in elektronische vorm inzage geeft in het register. Dat betekent dat de inzage zelf, dus los van de raadpleging van het register ter gemeentesecretarie, niet meer is dan dat: men kan dus niet met succes om een gewaarmerkt afschrift van of uitdraai uit het register verzoeken. Ook dit beperkt de administratieve lasten voor de gemeente.
Iedereen is gerechtigd om de gegevens die het register bevat te raadplegen. Er is slechts één uitzondering op deze regel. BSN’s mogen uitsluitend worden geraadpleegd door bestuursorganen ten behoeve van de uitoefening van hun publieke taken. In dit geval zal het vooral gaan om de Belastingdienst, het college, teneinde het register op juiste wijze te kunnen vullen (artikel 8 van dit besluit) en de GGD’s in verband met het door hen uit te oefenen toezicht en de rapportage daarover. Voor dit gebruik van de BSN’s vormt artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer de basis. Voor ander gebruik van het BSN is geen wettelijke grondslag gecreëerd en zijn de regels van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer rechtstreeks van toepassing.
De in het register kinderopvang opgenomen gegevens worden gedurende 7 jaren bewaard. Dit is noodzakelijk met het oog op eventuele procedures tussen vraagouders en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op kinderopvangtoeslag.
De toegankelijkheid van de bewaarde gegevens is op dezelfde wijze geregeld als de toegankelijkheid van de gegevens in het register kinderopvang zelf.
Het moment van inwerkingtreding van dit besluit hangt af van het moment waarop artikel I, onderdeel H, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 2009, 345) in werking treedt. In genoemd onderdeel wordt het nieuwe artikel 47a in de Wko ingevoegd, waarin aan de Minister wordt opgedragen een register kinderopvang in te richten en waarin tevens de delegatiegrondslag voor het voorliggende besluit is opgenomen.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit registratie kinderopvang.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. A. M. Dijksma
De Staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-602.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.