Besluit van 9 november 2011 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand in het kader van politieverhoren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 mei 2011, nr. 5695288/11/6;

Gelet op de artikelen 35 en 37 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juli 2011, nr. W03.11.0173/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 2 november 2011, nr. 5713452/11/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel e, wordt «het eerste lid van artikel 23» vervangen door: de artikelen 23 en 23a.

B

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

2. Er worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt in een piketzaak 0,75 punt toegekend, indien rechtsbijstand wordt verleend voorafgaand aan één of meer verhoren:

    • a. van in verzekering gestelde verdachten als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering;

    • b. als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van verdachten van een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend.

3. In afwijking van het eerste lid wordt voor verleende rechtsbijstand in een piketzaak na het verhoor als bedoeld in het tweede lid aanvullend 0,75 punt toegekend.

C

In hoofdstuk II, paragraaf 3, wordt na artikel 23 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

  • 1. Indien in een piketzaak als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, tijdens één of meer verhoren rechtsbijstand wordt verleend aan verdachten van een strafbaar feit die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, en de verdenking ziet op een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend, wordt in aanvulling op de vergoeding op grond van artikel 23 een vergoeding toegekend van:

    • a. 2 punten, indien er sprake is van een verdenking van een verdenking van:

      • een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van twaalf jaar of meer;

      • een misdrijf met een slachtoffer dat is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen; of

      • een zedenmisdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van acht jaar of meer, of sprake is van een zedenmisdrijf waarbij de strafverzwaringsgrond van artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;

    • b. 1 punt in alle overige gevallen.

  • 2. Artikel 23, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Op piketrechtsbijstand, verleend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, waarin de eerste verrichting op of na 1 april 2010 is gedaan, zijn van toepassing de regels van de op 26 januari 2010 krachtens artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht vastgestelde beleidsregel Vergoeding raadplegen raadsman voorafgaand aan of bij het politieverhoor van de raden voor rechtsbijstand te Amsterdam, Arnhem, Den Haag, ’s-Hertogenbosch en Leeuwarden.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 november 2011. Indien dit besluit op of na 15 november 2011 in het Staatsblad wordt geplaatst, treedt het in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel II werkt terug tot en met 1 april 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 9 november 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Uitgegeven de veertiende november 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit wijzigt de regeling van de vergoeding voor advocaten voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand (piketrechtsbijstand) in het kader van politieverhoren. Deze vergoedingsregeling is opgenomen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). Met dit besluit wordt op zichzelf niet de aanspraak van een verdachte op rechtsbijstand door een advocaat in het kader van politieverhoren geregeld. Hiertoe zal een afzonderlijke wijziging van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) in gang worden gezet.

Aanleiding

Op grond van artikel 37, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) verstrekt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (de raad) aan een rechtsbijstandverlener een vergoeding voor de door hem verleende rechtsbijstand in het kader van een regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken. Het betreft hierbij naar hun aard piketzaken. Op grond van het vijfde lid van artikel 37 Wrb kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot (onder meer) het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. De uitwerking van een en ander heeft plaatsgevonden in het Bvr.

Uit uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat aan verdachten op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) reeds vanaf het eerste verhoor door de politie toegang tot een advocaat moet worden verschaft, tenzij er dwingende redenen zijn dit recht te beperken. Het betreft hierbij met name de uitspraken van het EHRM van 27 november 2008, NJ 2009, 214 (Salduz) en 11 december 2008, NJ 2009, 215 (Panovits). Het EHRM acht toegang tot een advocaat met name van fundamenteel belang wanneer de verdachte minderjarig is. In het licht van deze jurisprudentie heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in verschillende zaken over het recht van verdachten op toegang tot advocaten in het kader van een politieverhoor (NJ 2009, nrs. 349, 350 en 351). Volgens de Hoge Raad kan uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Salduz worden afgeleid dat een door de politie aangehouden verdachte aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand ontleent die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om een advocaat te raadplegen voorafgaand aan het verhoor door de politie. Uit de uitspraak van het EHRM kan volgens de Hoge Raad niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat tijdens het politieverhoor. Behoudens in het geval dat hij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel indien er dwingende redenen zijn als bedoeld door het EHRM, moet de verdachte binnen redelijke grenzen de gelegenheid worden geboden dat recht te verwezenlijken (NJ 2009, 349, r.o. 2.5). De Hoge Raad merkt op dat voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor.

In de uitspraken van de Hoge Raad wordt geen onderscheid gemaakt tussen verdachten die op het moment van het politieverhoor in verzekering zijn gesteld en verdachten die op dat moment nog niet in verzekering zijn gesteld. Ook verdachten die op het moment van het politieverhoor nog niet in verzekering zijn gesteld hebben daarom recht op toegang tot een raadsman voorafgaand aan het verhoor. Naar aanleiding van de uitspraken van het EHRM in de zaken Salduz en Panovits heeft de toenmalige Minister van Justitie in zijn brief van 15 april 2009 aan de Tweede Kamer aangegeven dat deze uitspraken lijken te nopen tot aanpassing van de wettelijke regeling op het punt van het informeren over en het verschaffen van rechtsbijstand aan verdachten voorafgaand aan het politieverhoor (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 117). In zijn brief van 15 december 2009 aan de Tweede Kamer heeft de toenmalige Minister van Justitie de hoofdlijnen van deze wijzigingen aangekondigd (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 77).

Vergoeding voor rechtsbijstand in het kader van politieverhoren

Indien verdachten gebruik wensen te maken van het recht op toegang tot een advocaat in het kader van politieverhoren, dient de advocaat voor de verleende rechtsbijstand een passende vergoeding te ontvangen. Het gaat hierbij om piketzaken: advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, worden door de raad aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan verdachten. De door advocaten in het kader van piketrechtsbijstand te verrichten handelingen zijn deels juridisch en deels praktisch van aard. Zo zal de advocaat zich bij de justitiële instanties moeten doen informeren over het verloop van de procedure (wordt de verdachte heengezonden of voorgeleid) en zal hij contact moeten leggen met familieleden en/of de werkgever en de reclassering. Praktische zaken kunnen zijn het zorg dragen voor kleding en zo nodig medicijnen. De verdachte is immers meestal zelf niet in staat of bevoegd contact te leggen met de buitenwereld. Ook kan het voor de advocaat nodig zijn om bewijsmateriaal te verzamelen wanneer er bijvoorbeeld sprake kan zijn van een alibi. Voorts zal de verdachte ingelicht moeten worden over de rol van de raadsman in strafzaken en de daaraan verbonden geheimhoudingsplicht, over de gang van zaken tijdens en na het verhoor en de inverzekeringstelling, het aan hem toekomende zwijgrecht, etc. Bovendien zal vaak aan de orde komen wat het standpunt van de verdachte zelf is over de gerezen verdenking en hoe de aanhouding is verlopen. Na het bezoek op het politiebureau houdt de piketadvocaat zich ervan op de hoogte wat er met de verdachte gebeurt. Hiertoe zal hij onder meer contact moeten opnemen met de rechter-commissaris. Ook zal de advocaat kennis moeten nemen van processen-verbaal die in de zaak zijn opgemaakt, onder andere van het verhoor.

De Commissie herijking vergoedingen rechtsbijstand, die tot taak had te adviseren over de hoogte van vergoedingsnormen, kwam op basis van een kwalitatieve beoordeling tot de conclusie dat een waardering van piketwerkzaamheden met 1,5 punt redelijk is. De inefficiënties die bij piketrechtsbijstand onontkoombaar zijn, met inbegrip van het feit dat de rechtzoekende steeds moet worden bezocht, leken volgens de commissie afdoende in de vergoedingsnormen te zijn verdisconteerd.

Vóór de jurisprudentie inzake Salduz c.s. vonden de bovengenoemde werkzaamheden van piketadvocaten plaats na de inverzekeringstelling. Het oude artikel 23 Bvr voorzag dan ook alleen in een vergoedingsregeling voor piketrechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten. Veelal had het (eerste) politieverhoor dan al plaatsgevonden. Aangezien een verdachte thans al voorafgaand aan het politieverhoor (en daarmee veelal vóór de inverzekeringstelling) toegang heeft tot een advocaat, zal een deel van de hierboven genoemde werkzaamheden van de piketadvocaat al in die fase plaatsvinden. Deze hoeven dan niet (ook) nog eens na de inverzekeringstelling plaats te vinden. Als de verdachte bijvoorbeeld al vóór het politieverhoor is ingelicht over de rol van de advocaat in het strafrecht, hoeft deze informatie niet ook nog eens na dat verhoor te worden verschaft. De consultatie na afloop van het verhoor zal voornamelijk complementair van aard zijn en zich met name concentreren op zaken die in de fase van inverzekeringstelling van belang zijn.

Om deze redenen is gekozen voor een splitsing van de oorspronkelijke vergoeding van 1,5 punt over twee maal 0,75 punt. De eerste 0,75 punt wordt toegekend voor verleende piketrechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor, terwijl de tweede 0,75 punt wordt toegekend voor de na afloop van het verhoor verleende piketrechtsbijstand. Verleent de advocaat zowel voorafgaand als na afloop van het verhoor rechtsbijstand, dan is de totale vergoeding – net als in het verleden – 1,5 punt. Wanneer een verdachte afziet van piketrechtsbijstand voorafgaand aan het politieverhoor, doch daarvan wel gebruik maakt wanneer hij na verhoor (alsnog) in verzekering wordt gesteld, zullen de hierboven bedoelde werkzaamheden door de piketadvocaat volledig verricht moeten worden na de inverzekeringstelling. In dat geval is een vergoeding van 1,5 punt op zijn plaats. Hiertoe is met dit besluit artikel 23 gewijzigd. Het nieuwe artikel 23a Bvr voorziet in een bijzondere, aanvullende vergoedingsregeling voor verleende rechtsbijstand aan minderjarige verdachten tijdens het verhoor.

Beleidsregel raden voor rechtsbijstand

In de periode tot aan de inwerkingtreding van dit besluit zijn aan advocaten voor piketzaken als bedoeld in de artikelen 23 en 23a Bvr vergoedingen toegekend op grond van de Beleidsregel Vergoedingen raadplegen raadsman voorafgaand aan of bij het politieverhoor (beleidsregel van de raden voor rechtsbijstand te Amsterdam, Arnhem, Den Haag, ’s-Hertogenbosch en Leeuwarden, vastgesteld op 26 januari 2010 en in werking getreden op 1 april 2010). Met het onderhavige besluit wordt voorzien in een wettelijke regeling van de vergoeding voor verleende rechtsbijstand in de genoemde piketzaken.

Voorhang en consultatie

Een ontwerp van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) en aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand. De raad voor rechtsbijstand heeft aangegeven dat het ontwerpbesluit geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Namens de NOvA heeft de Adviescommissie Strafrecht gereageerd op het ontwerpbesluit. Deze commissie merkt – kort gezegd – op dat rechtsbijstand aan verdachten in het kader van politieverhoren nagenoeg alleen wordt verleend door advocaten die voor hun inkomsten in grote mate of zelfs volledig afhankelijk zijn van toevoegingszaken. De commissie meent dat de vergoedingen voor dergelijke werkzaamheden uiterst mager zijn en alleen kunnen worden volgehouden omdat een advocaat na de inverzekeringstelling van de verdachte vaak ook wordt toegevoegd om rechtsbijstand te verlenen in de strafzaak zelf die daarop volgt. De commissie plaatst eveneens kanttekeningen bij de hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstandverlening aan minderjarige verdachten gedurende het politieverhoor. Voorts merkt de commissie op dat de vergoedingen in de eerste fase van het strafproces worden teruggebracht, hetgeen zou leiden tot minder effectieve rechtsbijstand. Volgens de commissie dienen alternatieven te worden onderzocht die onder meer kunnen zijn gelegen in het efficiënter inzetten van rechtsbijstand, bijvoorbeeld door rechtsbijstand in het kader van politieverhoren door advocaten op centrale punten in het land te laten verlenen.

In reactie op het voorgaande wordt het volgende opgemerkt. Op de splitsing van de vergoeding van 1,5 punt over twee maal 0,75 punt is in het voorgaande al ingegaan. Terecht vraag de commissie aandacht voor het onderzoeken van mogelijkheden om de organisatie van de piketrechtsbijstand in de praktijk efficiënter in te richten. Om deze reden wordt op in samenspraak met politie, openbaar ministerie, advocatuur en de raad voor rechtsbijstand, onderzocht op welke wijze de verlening van piketrechtsbijstand efficiënter kan worden georganiseerd. Tot 1 juni 2010 liepen in dat kader pilots met een advocaat op politiebureaus in Utrecht, Houten en Rotterdam/Capelle aan den IJssel. De pilots in Utrecht en Houten zijn in afgeslankte vorm voortgezet. In Rotterdam/Capelle aan den IJssel is in 2010 een proef gestart met een videoconsult door advocaten. De uitkomsten van deze experimenten zullen worden betrokken bij het bereiken van een efficiëntere organisatie van de wijze van rechtsbijstandverlening in piketzaken.

De commissie heeft er tevens op gewezen dat een passage in de toelichting op het conceptbesluit verwarring schepte over de vraag of de vergoeding, behalve op de rechtsbijstandverlening tijdens de inverzekeringstelling, tevens ziet op rechtsbijstandverlening in het kader van een rechtmatigheidstoets en de voorgeleiding voor de rechter-commissaris. De toelichting is op dit punt aangepast.

Een ontwerp van dit besluit is overeenkomstig de in artikel 49 Wrb voorgeschreven voorhangprocedure aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd en in de Staatscourant bekend gemaakt (Stcrt. 25 januari 2011, Nr. 1322). Naar aanleiding van deze voorhangprocedure heeft op 9 maart 2011 een algemeen overleg plaatsgevonden over de toegang tot het recht tussen de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer en de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Handelingen II 2010/11, nr. 64, item 8). Voorts is in de beantwoording van vragen van het lid Recourt van de Tweede Kamer ingegaan op deze regeling (Kamerstukken II, 201/11, Aanhangsel, nr. 1605).

Financiële consequenties

De nieuwe vergoedingsregeling leidt per saldo tot een toename van de kosten van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit is het gevolg van het feit dat nu iedere verdachte voorafgaand aan het verhoor recht heeft op toegang tot een advocaat als onderdeel van de piketbijstand, terwijl dat voorheen alleen toegang tot een advocaat in het kader van piketrechtsbijstand gold voor in verzekering gestelde verdachten. Bovendien bestaat voor minderjarige verdachten recht op rechtsbijstand gedurende het verhoor, waardoor additionele vergoedingen betaald dienen te worden aan rechtsbijstandverleners. De hierboven beschreven vergoedingensystematiek is overigens niet nieuw, maar geldt al sinds 1 april 2010 op grond van de genoemde beleidsregel. Door de invoering van de consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor is het aantal toegekende piketvergoedingen in 2010 ten opzichte van 2009 gestegen met ca. 21.000, blijkens de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2010. In 2009 werd in strafzaken (inclusief jeugd) ruim 73.000 maal piketrechtsbijstand verleend, tegenover ruim 94.000 maal in 2010. In de monitor wordt aangegeven dat de oorzaak van deze stijging van 24% is gelegen in de wijzigingen naar aanleiding van de uitspraken in Salduz c.s.

In 2009 bedroegen de kosten als gevolg van piketrechtsbijstand € 23,6 mln. In 2010 zijn deze toegenomen tot € 29,1 mln. (derhalve een stijging van € 5,5 mln1). De cijfers over de eerste helft van 2011 wijzen op een verdere stijging van het aantal piketvergoedingen en (derhalve) de daarmee gemoeide kosten. Jaarlijks vinden er ca. 360.000 aanhoudingen plaats2. Van het aantal aanhoudingen betreft het in ca. 300.000 gevallen volwassenen en in 60.000 gevallen minderjarigen. In 70.000 gevallen werd een verdachte in verzekering gesteld. In deze gevallen bestond er vóór de jurisprudentie inzake Salduz c.s. al recht op piketrechtsbijstand. Dit betekent dat als gevolg van deze regeling in ca. 290.000 additionele gevallen recht bestaat op toegang tot een advocaat voorafgaand aan het politieverhoor.

Niet in alle gevallen zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot piketrechtsbijstand. Geschat wordt dat 50% van de verdachte volwassenen afziet van deze mogelijkheid. In geval van minderjarigen zal er in de praktijk wel vaker gebruik worden gemaakt van piketrechtsbijstand. Daarmee is in de berekening van de financiële consequenties van deze regeling eveneens rekening gehouden. In de onderstaande tabel wordt een opbouw geschetst van de op termijn (in 2016) verwachte additionele kosten die zijn gemoeid met piketrechtsbijstand als gevolg van deze regeling. Het betreft hierbij een rekenmodel waarin op verschillende punten afrondingen zijn toegepast.

Omschrijving

Aandeel

Volwassen/Minderjarigen

Puntenaantal

Kosten per punt

Extra Kosten (mln.)

Aantal aangehouden verdachten per jaar

 

360.000

     

Aandeel volwassenen

 

300.000

     

Aandeel minderjarigen

 

60.000

     

– in verzekering gesteld vóór Salduz

 

70.000

     

aandeel volwassenen

83,3%

58.333

     

aandeel minderjarigen

16,7%

11.667

     

resteert:

 

290.000

     
           

Volwassenen

83,3%

241.667

     

Wel consult

50%

120.833

0,75

€ 219,67

€ 19,9 mln.

           

Jeugdigen

16,7%

48.333

     

Wel consult

70%

33.833

0,75

€ 219,67

€ 5,6 mln.

           

Meerkosten advocaat bij verhoor

         

Minderjarigen verdachten ernstig delict

 

5.000

2,00

131,25

€ 1,3 mln.

Minderjarigen overig

 

38.500

1,00

131,25

€ 5,1 mln.

Totaal

       

€ 31,8 mln.

Uit dit overzicht blijkt dat de additionele kosten zullen oplopen tot ca. € 31,8 mln. in 2016. Van belang is daarbij op te merken dat deze kostenverhogingen niet uitsluitend worden veroorzaakt door de vergoedingen die uitbetaald dienen te worden aan advocaten, doch tevens door de kosten als gevolg van o.a. de inzet van tolken tijdens de piketrechtsbijstand, de kosten van de piketcentrale en (overige) overheadkosten aan de kant van de raad voor rechtsbijstand. Het in dit overzicht opgenomen tarief van € 219,67 is berekend op basis van het gemiddelde van de kosten die met de verlening van de piketrechtsbijstand (kunnen) zijn gemoeid, zoals advocaatkosten, overheadkosten raad voor rechtsbijstand, piketcentrale, tolkkosten, etc. Het in dit overzicht opgenomen tarief van € 131,25 is gebaseerd op het basistarief per punt inclusief BTW. Er is in dit overzicht nog geen rekening gehouden met een eventuele verlaging van het basistarief als maatregel in het kader van de taakstelling op de gesubsidieerde rechtsbijstand.

De additionele kosten die gemoeid zijn met deze regeling staan los van de taakstelling op de gesubsidieerde rechtsbijstand zoals deze onder het vorige kabinet is ingezet, en die ook op grond van het huidige regeer- en gedoogakkoord op de gesubsidieerde rechtsbijstand rust. Er zijn, door verschuivingen binnen de begroting van het Ministerie van Veiligheid & Justitie, middelen vrijgemaakt die kunnen worden aangewend voor de toename in de kosten voorzien voor de komende jaren, 2011 (€ 10,8 mln.) en 2012 (€ 16,1 mln). Voor de verdere toename in de kosten zullen alternatieve voorzieningen worden getroffen binnen het domein van de gesubsidieerde rechtsbijstand.

Artikelen

Artikel 23 Bvr

Dit artikel is aangepast aan de nieuwe systematiek van vergoedingen voor verleende piketrechtsbijstand aan verdachten. Er kunnen zich bij de verlening van deze rechtsbijstand verschillende situaties voordoen. Allereerst kan het voorkomen dat een verdachte direct na de aanhouding al in verzekering is gesteld en vervolgens aan verhoor wordt onderworpen. Wordt in zo’n geval voorafgaand aan het politieverhoor piketrechtsbijstand verleend aan een al in verzekering gestelde verdachte, dan wordt op grond van artikel 23, tweede lid, onderdeel a, Bvr een vergoeding toegekend van 0,75 punt. Wordt na dat verhoor aanvullende piketrechtsbijstand verleend, dan wordt dit op grond van artikel 23, derde lid, beloond met een aanvullende vergoeding van eveneens 0,75 punt. Met de woorden «één of meer verhoren» in het nieuwe tweede lid van artikel 23 wordt tot uitdrukking gebracht dat, indien meerdere politieverhoren plaatsvinden in het kader van dezelfde zaak, dit niet tot gevolg heeft dat er meerdere vergoedingen worden uitbetaald. De totale vergoeding voor in het kader van een zaak verleende piketrechtsbijstand blijft in dat geval 1,5 punt.

In de praktijk zal het zelden voorkomen dat een verdachte reeds voorafgaand aan een verhoor in verzekering wordt gesteld. Doorgaans zal een verdachte eerst worden verhoord (vergelijk de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van 15 februari 2010, Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003). In artikel 23, tweede lid, onderdeel b, is daarom voorzien in een vergoedingsregeling voor rechtsbijstandverlening aan verdachten die voorafgaand aan het verhoor nog niet in verzekering zijn gesteld. Het betreft hierbij rechtsbijstand die wordt verleend aan verdachten voorafgaand aan een verhoor als bedoeld in artikel 61, eerste lid, WvSv (het politieverhoor). Het moet daarbij gaan om verdachten van een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend. Op grond van artikel 58, eerste lid, WvSv kan zo’n bevel slechts worden verleend in geval van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (vergelijk ook artikel 67 WvSv). Dat het moet gaan om verdachten die op het moment van het politieverhoor nog niet in verzekering zijn gesteld, volgt uit de verwijzing naar artikel 61 WvSv.

Na afloop van de fase van het ophouden voor het verhoor als bedoeld in artikel 61 WvSv dient de verdachte in vrijheid te worden gesteld, tenzij de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, beveelt dat de verdachte in het belang van het onderzoek in verzekering moet worden gesteld. Is dat laatste het geval, dan heeft de verdachte recht op aanvullende rechtsbijstand gedurende deze fase. Daarbij is het zoals gezegd van belang dat aan de verdachte doorgaans reeds voor een belangrijk deel rechtsbijstand is verleend bij de consultatie voorafgaand aan het verhoor op grond van artikel 61, eerste lid, WvSv. Voor de aanvullende rechtsbijstand na het politieverhoor dient een aanvullende vergoeding te worden toegekend. Dit is geregeld in het derde lid van artikel 23 Bvr, op grond waarvan een vergoeding wordt toegekend van 0,75 punt. Het streven is erop gericht deze rechtsbijstand zoveel mogelijk te laten verlenen door dezelfde advocaat die de rechtsbijstand heeft verleend aan verdachten voorafgaand aan het politieverhoor. In dat geval komt de totale vergoeding voor verleende rechtsbijstand uit op 1,5 punt. Deze regeling geldt in afwijking van – en derhalve nadrukkelijk niet in aanvulling op – de regeling van artikel 23, eerste lid, Bvr.

De situatie kan zich voordoen dat een verdachte afziet van het recht op piketrechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor, maar hiervan wel gebruik wil maken wanneer hij naar aanleiding van het verhoor in verzekering wordt gehouden of alsnog in verzekering wordt gesteld. In dat geval ontvangt de piketadvocaat een vergoeding van 1,5 punt op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel a, Bvr. Deze situatie valt niet onder het bepaalde in artikel 23, tweede en derde lid, terwijl er wel sprake is van rechtsbijstandverlening aan in verzekering gestelde verdachten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, Bvr. Een vergoeding van 1,5 punt is in dat geval redelijk, aangezien nog niet eerder werkzaamheden in het kader van piketrechtsbijstand hebben plaatsgevonden.

Artikel 23a Bvr

Artikel 23a Bvr biedt de grondslag voor een aanvullende vergoeding in geval de raadsman tevens aanwezig is tijdens het verhoor of de verhoren van een minderjarige verdachte in de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Uit de hierboven aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat minderjarige verdachten recht hebben op rechtsbijstand van een advocaat tijdens een politieverhoor. De aanwezigheid bij het politieverhoor is een nieuwe vorm van rechtsbijstand die nog niet door andere (bestaande) vergoedingen wordt afgedekt. Artikel 23a regelt daarom de vergoeding voor deze tijdens het politieverhoor verleende rechtsbijstand, in aanvulling op de vergoeding op grond van artikel 23 Bvr. Het maakt voor de toepassing van de aanvullende vergoeding op grond van artikel 23a Bvr niet uit of de betrokken minderjarige verdachte op het moment van de verlening van rechtsbijstand al dan niet in verzekering is gesteld. Zowel in verzekering gestelde als niet in verzekering gestelde minderjarigen hebben aanspraak op rechtsbijstand tijdens het verhoor. Deze rechtsbijstand kan tijdens het verhoor zowel worden verleend via fysieke aanwezigheid van de advocaat in de verhoorkamer als via een eventuele videoverbinding.

De aanvullende vergoeding bedraagt 2 punten in het geval er sprake is van een verdenking van:

  • een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van twaalf jaar of meer;

  • een misdrijf met een slachtoffer dat is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen; of

  • een zedenmisdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van acht jaar of meer, of sprake is van een zedenmisdrijf waarbij de strafverzwaringsgrond van artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Met deze categorisering is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten, van het College van procureurs-generaal van 6 april 2009 (Stcrt. 2010, nr. 11885). In deze aanwijzing worden typen zaken benoemd die van zodanige zwaarte zijn dat het, in het belang van de waarheidsvinding, van belang is om verhoren auditief of visueel op te nemen. Deze registratie kan van belang zijn als er sprake is van omstandigheden die gelegen zijn in de kwetsbaarheid van de verhoorde persoon of in de aard van het verhoor. De vergoeding van 2 punten komt tegemoet aan de omstandigheid dat in dit soort zaken veelal meer verhoren plaatsvinden dan in andere zaken, terwijl die verhoren bovendien vaak langer duren.In overige zaken geldt een aanvullende vergoeding van 1 punt.

Het tweede lid van artikel 23a voorziet tot slot in het van overeenkomstige toepassing verklaren van een aanvullende vergoeding voor verleende rechtsbijstand in piketzaken op bijzondere dagen. Op piketzaken is voorts het bepaalde in de artikelen 25, derde lid, en 26 Bvr van toepassing, aangezien deze bepalingen algemeen voor piketzaken gelden.

Artikelen II en III

Dit besluit is van toepassing op rechtsbijstand in piketzaken welke wordt verleend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit. In de periode van 1 april 2010 tot aan de inwerkingtreding van dit besluit zijn de vergoedingen voor de piketrechtsbijstand in het kader van politieverhoren toegekend op grond van de op 26 januari 2010 vastgestelde tijdelijke beleidsregel Vergoeding raadplegen raadsman voorafgaand aan of bij het politieverhoor van de (toenmalige) raden voor rechtsbijstand te Amsterdam, Arnhem, Den Haag, ’s-Hertogenbosch en Leeuwarden. Daartoe wordt in artikel III, tweede lid, aan artikel II terugwerkende kracht toegekend.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


X Noot
1

Jaarrekening 2010 raad voor rechtsbijstand.

X Noot
2

AEF rapport Meerkosten rechtsbijstand politieverhoor, 16 februari 2010.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven