32 123 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

nr. 77
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2009

Inleiding

In vervolg op mijn brief van 15 april jl. (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 VI, nr. 117) informeer ik u hierbij over de gevolgen van de arresten die de Hoge Raad op 30 juni jl. inzake de uitleg van de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) heeft gewezen over de reikwijdte van artikel 6, derde lid onder c, en de uitwerking daarvan in regelingen van het College van procureurs-generaal en de Raden voor rechtsbijstand.

In mijn brief van 15 april jl. heb ik aangegeven te zullen bevorderen dat zowel het bestaande beleid als de wettelijke regeling inzake de bijstand van de verdachte door een raadsman worden aangepast. Aanleiding daartoe waren de arresten van het EHRM in onder meer de zaken Salduz en Panovits. Uit deze arresten kwam naar voren dat het in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 40, tweede lid, sub b, onder III, van het Verdrag inzake de rechten van het kind noodzakelijk is een regeling te treffen die erin voorziet dat de verdachte na aanhouding en voorafgaand aan het politieverhoor een consulterend gesprek kan hebben met een raadsman. De hiervoor genoemde uitspraken van de Hoge Raad hebben de betekenis van deze uitspraken voor Nederland nader afgebakend. Met deze brief informeer ik u over de actuele stand van zaken.

Samenvatting

In de afgelopen maanden heeft over de implementatie van de uitspraken van het EHRM overleg plaatsgevonden met onder andere het Openbaar Ministerie, de politie, de Raden voor rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten. Dit overleg heeft ertoe geleid dat een conceptaanwijzing van het College van procureurs-generaal nagenoeg gereed is. In deze conceptaanwijzing wordt voor de aangehouden verdachte de mogelijkheid van een consult van 30 minuten door een raadsman geïntroduceerd, zonder dat daarvoor inverzekeringstelling noodzakelijk is. Tevens is in overleg met genoemde organisaties door de Raden voor rechtsbijstand een regeling voorbereid voor de toekenning van een piketvergoeding aan de raadsman voor het door hem te geven consult. Het is de bedoeling dat beide regelingen na voltooiing, vaststelling en implementatie op 1 april a.s. in werking treden.

Tegelijkertijd wordt in overleg met betrokken organisaties bezien hoe verbeteringen kunnen worden aangebracht in de geldende procedures vanaf aanhouding van de verdachte tot aan voorgeleiding voor de rechter-commissaris. Ook zal worden bezien of andere wijzen van financiering dan de huidige vergoedingenstructuur voor de advocatuur mogelijk zijn. Dit najaar wordt begonnen met de voorbereiding van het wetsvoorstel inzake de gevolgen van de arresten van het EVRM en de Hoge Raad.

De arresten van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft in drie arresten op 30 juni jl. (LJN BH3079, BH3081 en BH3084) uitgesproken dat een verdachte die door de politie is aangehouden aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een raadsman te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan volgens de Hoge Raad niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een raadsman. Behoudens in het geval dat hij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Het voorgaande ziet zowel op aangehouden strafrechtelijk volwassenen als op aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een raadsman te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv., aldus de Hoge Raad. Dat betekent dat een verklaring van een verdachte die daartoe niet in de gelegenheid is gesteld, in beginsel niet kan bijdragen aan de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Tot zover volgt de Hoge Raad de uitspraken van het EHRM. De Hoge Raad gaat echter verder dan het EHRM door uit te spreken dat voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.

De aanwijzing van het College van procureurs-generaal

In paragraaf 4.3 van mijn brief van 15 april jl. heb ik aangegeven dat op verzoek van het College van procureurs-generaal een interne werkinstructie is opgesteld die erop neerkomt dat de verdachte pro-actief wordt gewezen op zijn rechten, waaronder het recht op rechtsbijstand van een raadsman. Naar aanleiding van de uitspraken van de Hoge Raad inzake aangehouden jeugdige verdachten is de werkinstructie dienovereenkomstig aangepast. De werkinstructie is in feite een noodmaatregel om snel te voldoen aan de gewijzigde situatie na de arresten van het EHRM en de HR. In de werkinstructie speelt de inverzekeringstelling een centrale rol. Inverzekeringstelling kan noodzakelijk zijn direct na aanhouding, dan wel naderhand als het opsporingsonderzoek daartoe aanleiding geeft. Met het ingaan van de inverzekeringstelling ontstaat een aanspraak op bijstand door en het verlenen van een piketvergoeding aan de raadsman. In de tweede plaats komt door de inverzekeringstelling meer tijd beschikbaar voor het verhoor van de aangehouden verdachte. De wettelijke termijn van zes uur die geldt voor het ophouden voor onderzoek na aanhouding van een verdachte is in veel gevallen te kort om de komst van de raadsman af te wachten en aansluitend gelegenheid te bieden voor consult van maximaal 30 minuten voorafgaand aan het verhoor.

De werkinstructie van het College van procureurs-generaal zal worden vervangen door een meer uitgewerkte regeling in de vorm van een aanwijzing waarin wordt geregeld dat indien de aangehouden verdachte van een misdrijf gebruik maakt van zijn recht op een consult voorafgaand aan het politieverhoor, de raadsman twee uur de gelegenheid krijgt zich naar het politieburau te begeven, waarna hij gedurende maximaal 30 minuten met de aangehouden verdachte kan spreken.

In feite wordt met het consult een nieuwe mogelijkheid gecreëerd als gevolg waarvan de aangehouden verdachte in principe niet meer in verzekering hoeft te worden gesteld, louter om de komst van de raadsman af te wachten. De aanwijzing regelt tevens de mogelijke aanwezigheid van een raadsman of andere vertrouwenspersoon bij het verhoor van aangehouden jeugdige verdachten. De condities waaronder de raadsman bij het politieverhoor van minderjarige verdachten aanwezig kan zijn, zijn gelijk aan die van het experiment inzake de raadsman bij het politieverhoor dat loopt tot mei 2010. De uitkomsten van de evaluatie van dat experiment betrek ik bij mijn beslissing over de toekomstige rol van de raadsman bij het politieverhoor.

De vergoeding

Op grond van artikel 23, eerste lid, onder a, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, ontvangt de raadsman op dit moment voor het verlenen van een consult voorafgaand aan het politieverhoor een vergoeding van 1,5 punt. Deze honorering is gebaseerd op de bestaande piketvergoeding die wordt toegekend voor het verlenen van rechtsbijstand tijdens de fase van de inverzekeringstelling. Alleen raadslieden van aangehouden verdachten die in verzekering worden gesteld komen in aanmerking voor de piketvergoeding van 1,5 punt. Deze vergoeding is echter te hoog in verhouding tot de duur van de verleende rechtsbijstand van maximaal 30 minuten, in verband waarmee – zoals in de vorige paragraaf is aangegeven – het consult is gecreëerd als nieuwe mogelijkheid voor de verdachte. In het te wijzigen Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 zal daarom een aparte titel worden gecreëerd voor het verlenen van een vergoeding voor een consult van maximaal 30 minuten. Zolang genoemde titel ontbreekt zal een tijdelijke grondslag worden gecreëerd in de vorm van een beleidsregel die de Raden voor rechtsbijstand vaststellen op grond van artikel 7, onderdelen a en b, van de Wet op de rechtsbijstand. Op grond van deze beleidsregel kennen de Raden voor rechtsbijstand de bij hen ingeschreven raadslieden een vergoeding toe van 0,75 punt in de gevallen waarin zij als gevolg van de in de vorige paragraaf genoemde aanwijzing van het College van procureurs-generaal consultatiebijstand hebben verleend aan aangehouden verdachten. Voor het verlenen van de vergoeding (subsidie) zullen de raden per geval gebruik maken van artikel 4:23, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht. De vergoeding is slechts van toepassing indien sprake is van een misdrijf waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.

Voor bijstand van advocaten aan jeugdigen tijdens het verhoor wordt 1 punt vergoed, tenzij sprake is van daderschap als bedoeld in artikel 47 Sr van een voltooid misdrijf tegen het leven gericht. De vergoeding bedraagt in dat geval 4 punten. De beleidsregel van de raden zal van kracht zijn totdat het te wijzigen Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in werking treedt.

Zowel de aanwijzing van het College van procureurs-generaal als de beleidsregel van de Raden voor rechtsbijstand zullen op 1 april 2010 in werking treden. Tot die tijd gelden de huidige tijdelijke regelingen. De kosten van de gevolgen van de arresten van het EHRM en de HR vinden hun dekking binnen de Justitiebegroting.

Verdere beleidsontwikkeling

In de inleiding van deze brief gaf ik aan dat in de afgelopen maanden overleg heeft plaatsgevonden tussen verschillende betrokken partijen. Dat overleg heeft mede geleid tot een gedeeld besef dat de arresten van het EHRM en de HR aanleiding geven tot een diepgaander bezinning op de wijze van bejegening van aangehouden verdachten, in het bijzonder kwetsbare groepen zoals jeugdigen en zwakbegaafden. Dat besef heeft er inmiddels toe geleid dat op initiatief van politie, advocatuur, de Raden voor rechtsbijstand en het Openbaar Ministerie in Utrecht en Rotterdam proeven worden genomen met een nieuwe werkwijze die inhoudt dat verdachten in een politieregio op één plaats worden ondergebracht waar zich geconcentreerde faciliteiten bevinden voor verblijf, onderzoek, rechtsbijstand en verhoor. Ik juich deze initiatieven toe omdat zij eraan kunnen bijdragen dat wezenlijke verbeteringen worden aangebracht in de behandeling van verdachten, in een efficiënte gang van zaken op het politiebureau en in een verantwoorde opsporingspraktijk.

Daarnaast zal in de komende maanden tussen mij en de verschillende betrokken partijen nader overleg plaatsvinden over de verdere uitwerking van en mogelijke andere verbeteringen in de procedure die wordt gevolgd vanaf aanhouding van de verdachte tot aan de voorgeleiding voor de rechter-commissaris. Ook zal worden bezien of andere wijzen van financiering dan de huidige vergoedingenstructuur voor de advocatuur mogelijk zijn. Het resultaat daarvan zal zo mogelijk worden betrokken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel.

De voorgenomen wetswijziging

In mijn brief van 15 april jl. gaf ik aan ernaar te streven in 2010 een conceptwetsvoorstel in procedure te brengen, waarbij ik tevens de resultaten zal betrekken van het thans lopende experiment waarin de raadsman wordt toegelaten tot het politieverhoor in geval van (kortweg) levensdelicten. Ik handhaaf dit streven en zal de inhoud van de nieuwe aanwijzing van het College van procureurs-generaal en de aangepaste regeling van de vergoeding van rechtsbijstand daarbij betrekken.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven