Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand in het kader van politieverhoren

Ingevolge artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand wordt onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 bekendgemaakt. Aan een ieder wordt de gelegenheid geboden om binnen vier weken na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het ontwerp wordt geplaatst wensen en bezwaren ter kennis te brengen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand in het kader van politieverhoren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van ..., nr. ...;

Gelet op de artikelen 35 en 37 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van ..., nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel e, wordt ‘het eerste lid van artikel 23’ vervangen door: artikel 23, 23a en 23b.

B

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a.

2. In het eerste lid worden de onderdelen b tot en met e vernummerd tot a tot en met d.

3. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.

4. Er wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In een piketzaak wordt een vergoeding van 0,75 punt toegekend, indien rechtsbijstand wordt verleend voorafgaand aan een verhoor van in verzekering gestelde verdachten als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Voor verleende rechtsbijstand na het verhoor wordt een vergoeding toegekend van 0,75 punt.

C

In hoofdstuk II, paragraaf 3, worden na artikel 23 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

  • 1. Indien in een piketzaak voorafgaand aan een verhoor als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering rechtsbijstand wordt verleend aan verdachten van een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend, wordt een vergoeding toegekend van 0,75 punt.

  • 2. Voor verleende rechtsbijstand aan verdachten die na het in het eerste lid bedoelde verhoor in verzekering worden gesteld, wordt een vergoeding toegekend van 0,75 punt.

  • 3. Artikel 23, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23b

  • 1. Indien in een piketzaak als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a of b, of tweede lid, of artikel 23a tijdens een verhoor rechtsbijstand wordt verleend aan verdachten die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, en de verdenking ziet op een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend, wordt in aanvulling op de vergoeding op grond van artikel 23 of 23a voor verleende rechtsbijstand tijdens één of meer verhoren een vergoeding toegekend van:

    • a. 2 punten, indien er sprake is van een verdenking van daderschap als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht van een voltooid misdrijf als bedoeld in Titel XIX van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht;

    • b. 1 punt in alle overige gevallen.

  • 2. Artikel 23, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit regelt de vergoeding voor advocaten voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand (piket) in het kader van politieverhoren. Deze vergoedingsregeling wordt opgenomen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). Met het besluit wordt op zichzelf niet de aanspraak van een verdachte op rechtsbijstand door een advocaat in het kader van politieverhoren geregeld. Hiertoe zal een afzonderlijke wijziging van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) in gang worden gezet.

Aanleiding

Op grond van artikel 37, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) verstrekt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (de raad) aan een rechtsbijstandverlener een vergoeding voor de door hem verleende rechtsbijstand in het kader van een regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken. Het betreft hierbij naar hun aard zogenoemde piketzaken. Op grond van het vijfde lid van artikel 37 Wrb kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot (onder meer) het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. De uitwerking van een en ander heeft plaatsgevonden in het Bvr.

Uit uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat aan verdachten op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) reeds vanaf het eerste verhoor door de politie toegang tot een advocaat moet worden verschaft, tenzij er dwingende redenen zijn dit recht te beperken. Het betreft hierbij met name de uitspraken van het EHRM van 27 november 2008, NJ 2009, 214 (Salduz) en 11 december 2008, NJ 2009, 215 (Panovits). Het EHRM acht toegang tot een advocaat met name van fundamenteel belang wanneer de verdachte minderjarig is. In het licht van deze jurisprudentie heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in verschillende zaken over het recht van verdachten op toegang tot advocaten in het kader van een politieverhoor (NJ 2009, nrs. 349, 350 en 351). Volgens de Hoge Raad kan uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Salduz worden afgeleid dat een door de politie aangehouden verdachte aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand ontleent die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om een advocaat te raadplegen voorafgaand aan het verhoor door de politie. Uit de uitspraak van het EHRM kan volgens de Hoge Raad niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat tijdens het politieverhoor. Behoudens in het geval dat hij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel indien er dwingende redenen zijn als bedoeld door het EHRM, moet de verdachte binnen redelijke grenzen de gelegenheid worden geboden dat recht te verwezenlijken (NJ 2009, 349, r.o. 2.5). De Hoge Raad merkt op dat voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor.

In de uitspraken van de Hoge Raad wordt geen onderscheid gemaakt tussen verdachten die op het moment van het politieverhoor in verzekering zijn gesteld en verdachten die op dat moment nog niet in verzekering zijn gesteld. Ook verdachten die op het moment van het politieverhoor nog niet in verzekering zijn gesteld hebben daarom recht op toegang tot een raadsman voorafgaand aan het verhoor. Naar aanleiding van de uitspraken van het EHRM in de zaken Salduz en Panovits heeft de toenmalige Minister van Justitie in zijn brief van 15 april 2009 aan de Tweede Kamer aangegeven dat deze uitspraken lijken te nopen tot aanpassing van de wettelijke regeling op het punt van het informeren over en het verschaffen van rechtsbijstand aan verdachten voorafgaand aan het politieverhoor (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 117). In zijn brief van 15 december 2009 aan de Tweede Kamer heeft de toenmalige Minister van Justitie de hoofdlijnen van deze wijzigingen aangekondigd (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 77).

Vergoeding voor rechtsbijstand in het kader van politieverhoren

Indien verdachten gebruik wensen te maken van het recht op toegang tot een advocaat in het kader van politieverhoren, dient de advocaat voor de verleende rechtsbijstand een passende vergoeding te ontvangen. Het gaat hierbij om zogenoemde piketzaken: advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, worden door de raad aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan verdachten. De aan verdachten verleende rechtsbijstand in piketzaken bestaat uit verschillende onderdelen. Allereerst gaat het om het verzorgen van de eerste rechtsbijstand aan verdachten, waarbij advocaten verdachten met name wijzen op hun rechten, hen inlichten over de functie en aard van het verhoor en waarbij zij eventueel specifieke zaken doornemen. Indien de verdachte na het verhoor in verzekering wordt gesteld, verlenen zij aanvullende rechtsbijstand gedurende de inverzekeringstelling die doorgaans maximaal drie dagen duurt (artikel 58, derde lid, WvSv).

Voor in het kader van deze piketzaken verleende rechtsbijstand gold op grond van artikel 23 Bvr, zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit een vergoeding van 1,5 punt in het geval het rechtsbijstandverlening betrof aan in verzekering gestelde verdachten. De oude bepaling bood echter geen grondslag voor vergoeding van piketzaken waarin rechtsbijstand wordt verleend aan niet in verzekering gestelde verdachten. Zoals hierboven al is opgemerkt, wordt in de aangehaalde jurisprudentie geen onderscheid gemaakt tussen in verzekering en niet in verzekering gestelde verdachten. Om ook te voorzien in een vergoeding voor verleende rechtsbijstand aan niet in verzekering gestelde verdachten wordt met dit besluit artikel 23 gewijzigd en wordt een specifieke vergoedingsregeling neergelegd in het nieuwe artikel 23a Bvr. Het nieuwe artikel 23b Bvr voorziet in een bijzondere vergoedingsregeling voor verleende rechtsbijstand aan minderjarige verdachten tijdens het verhoor.

Beleidsregel raden voor rechtsbijstand

In de periode tot aan de inwerkingtreding van dit besluit zijn aan advocaten voor piketzaken als bedoeld in de artikelen 23a en 23b Bvr vergoedingen toegekend op grond van de Beleidsregel Vergoedingen raadplegen raadsman voorafgaand aan of bij het politieverhoor (beleidsregel van de raden voor rechtsbijstand te Amsterdam, Arnhem, Den Haag, ’s-Hertogenbosch en Leeuwarden van 26 januari). Met het onderhavige besluit wordt voorzien in een wettelijke regeling van de vergoeding voor verleende rechtsbijstand in de genoemde piketzaken.

Voorhang en consultatie

Een ontwerp van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Nederlandse orde van advocaten en aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand. PM: uitkomsten consultatie.

Een ontwerp van dit besluit is overeenkomstig de in artikel 49 Wrb voorgeschreven voorhangprocedure aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd en in de Staatscourant bekend gemaakt (Stcrt. 2010, ...). PM: Uitkomsten voorhang.

Financiële consequenties en overige effecten

PM.

Artikelsgewijs

Artikel 23 Bvr

Dit artikel wordt aangepast aan de nieuwe systematiek van vergoedingen voor verleende rechtsbijstand aan verdachten in piketzaken. Op grond van het nieuwe tweede lid wordt een vergoeding van 0,75 punt toegekend voor verleende rechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor van verdachten die op dat moment reeds in verzekering zijn gesteld. Wordt na het verhoor aanvullende rechtsbijstand verleend aan de verdachte, dan wordt hieraan een aanvullende vergoeding van 0,75 punt toegekend, In dat geval komt de totale vergoeding uit op 1,5 punt, hetgeen aansluit op de vergoeding die werd toegekend voor verleende rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel a, zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Overigens zal het in de praktijk zelden voorkomen dat een verdachte reeds voorafgaand aan een verhoor in verzekering wordt gesteld. Doorgaans zal een verdachte eerst worden verhoord (vergelijk de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van 15 februari 2010, Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003.) In artikel 23a is voorzien in een vergoedingsregeling voor rechtsbijstandverlening aan verdachten die voorafgaand aan het verhoor nog niet in verzekering zijn gesteld.

Artikel 23a Bvr

Op grond van het eerste lid wordt in piketzaken waarbij rechtsbijstand wordt verleend aan verdachten voorafgaand aan een verhoor als bedoeld in artikel 61, eerste lid, WvSv (het zogenoemde politieverhoor) een vergoeding van 0,75 punt toegekend. Het moet daarbij gaan om verdachten van een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend. Op grond van artikel 58, eerste lid, WvSv kan zo’n bevel slechts worden verleend in geval van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (vergelijk ook artikel 67 WvSv). Het moet bovendien gaan om verdachten die op het moment van het politieverhoor nog niet in verzekering zijn gesteld. Dit volgt uit de verwijzing naar artikel 61 WvSv, dat uitsluitend ziet op aangehouden, maar (nog) niet in verzekering gestelde verdachten. Als de verdachte voorafgaand aan het verhoor wel al in verzekering is gesteld, geldt de vergoedingsregeling voor piketzaken op grond van artikel 23, tweede lid, Bvr. De vergoeding is gebaseerd op een gemiddelde tijdsbesteding door advocaten voor verleende rechtsbijstand.

Na afloop van de fase van het ophouden voor het verhoor als bedoeld in artikel 61 WvSv, dient de verdachte in vrijheid te worden gesteld, tenzij de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid beveelt dat de verdachte in het belang van het onderzoek in verzekering moet worden gesteld. Is dat laatste het geval dan heeft de verdachte recht op aanvullende rechtsbijstand gedurende deze fase. Aangezien aan de verdachte reeds voor een belangrijk deel rechtsbijstand is verleend bij de consultatie voorafgaand aan het verhoor op grond van artikel 61, eerste lid, WvSv, zal deze aanvullende bijstand gedurende de fase van inverzekeringstelling minder werkzaamheden omvatten. Aanvullende rechtsbijstand die in deze fase in de praktijk wordt verleend zal in ieder geval betreffen een rechtmatigheidstoets van de inverzekeringstelling en de behandeling van de vordering tot bewaring. Voor deze aanvullende rechtsbijstand na het politieverhoor dient een aanvullende vergoeding te worden toegekend. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 23a Bvr, op grond waarvan een vergoeding wordt toegekend van 0,75 punt. Het streven is erop gericht deze rechtsbijstand zoveel mogelijk te laten verlenen door dezelfde advocaat die de rechtsbijstand heeft verleend aan verdachten voorafgaand aan het politieverhoor. In dat geval komt de totale vergoeding voor verleende rechtsbijstand uit op 1,5 punt. De regeling van artikel 23a, tweede lid, Bvr geldt in afwijking van de regeling van artikel 23 Bvr. Voor rechtsbijstand die wordt verleend aan een verdachte die eerst na afloop van de periode van ophouden voor verhoor in verzekering wordt gesteld, geldt derhalve geen vergoeding op grond van artikel 23 Bvr.

Artikel 23b Bvr biedt de grondslag voor een aanvullende vergoeding in geval de raadsman tevens aanwezig is tijdens het verhoor of de verhoren van een minderjarige verdachte in de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Uit de hierboven aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat minderjarige verdachten recht hebben op rechtsbijstand van een advocaat tijdens een politieverhoor. De aanwezigheid bij het politieverhoor is een nieuwe vorm van rechtsbijstand die nog niet door andere (bestaande) vergoedingen wordt afgedekt. Artikel 23b regelt daarom de vergoeding voor deze tijdens het politieverhoor verleende rechtsbijstand, in aanvulling op de vergoeding op grond van artikel 23 of 23a Bvr. Het maakt voor de toepassing van de aanvullende vergoeding op grond van artikel 23b Bvr derhalve niet uit of de betrokken minderjarige verdachte op het moment van de verlening van rechtsbijstand al dan niet in verzekering is gesteld. Zowel in verzekering gestelde als niet in verzekering gestelde minderjarigen kunnen immers aanspraak maken op rechtsbijstand tijdens het verhoor. Deze rechtsbijstand kan tijdens het verhoor zowel worden verleend via fysieke aanwezigheid van de advocaat in de verhoorkamer als via een eventuele videoverbinding.

De aanvullende vergoeding bedraagt 2 punten in het geval van rechtsbijstand in zaken waar betrokkene verdacht wordt van daderschap van voltooide misdrijven die tegen het leven gericht zijn (Titel XIX van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht). De vergoeding van 2 punten komt tegemoet aan de omstandigheid dat in dit soort zaken veelal meer verhoren plaatsvinden dan in andere zaken, terwijl die verhoren bovendien vaak langer duren.In overige zaken geldt een aanvullende vergoeding van 1 punt.

Het derde lid van artikel 23a en het tweede lid van artikel 23b voorzien tot slot in het van overeenkomstige toepassing verklaren van een aanvullende vergoeding voor verleende rechtsbijstand in piketzaken op bijzondere dagen. Op piketzaken als bedoeld in artikel 23a en artikel 23b is voorts het bepaalde in de artikelen 25, derde lid, en 26 Bvr van overeenkomstige toepassing, aangezien deze bepalingen algemeen voor piketzaken gelden.

Artikel II

Dit besluit is van toepassing op rechtsbijstand in piketzaken welke wordt verleend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit. Op rechtsbijstand welke is verleend vóór de inwerkingtreding van dit besluit is de eerder genoemde beleidsregel van toepassing.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Naar boven