Besluit van 21 juni 2011, houdende wijziging van het Besluit justitiële gegevens in verband met onder meer het verstrekken van justitiële gegevens aan de burgemeester bij de terugkeer van ex-gedetineerden en het versterken van de screening in de taxibranche

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 28 februari 2011, directie Wetgeving, nr. 5686730/11/6,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 9, eerste lid, en 13, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 mei 2011, nr. W03.11.0069/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 15 juni 2011, directie Wetgeving, nr. 5698197/11/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit justitiële gegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen j tot en met p tot l tot en met r worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • j. de overtreding van artikel 110, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover de overtreding is gepleegd met een voertuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist;

  • k. de overtreding van artikel 5.6.8, eerste lid, Regeling voertuigen, indien de maximumconstructiesnelheid met meer dan 15 kilometer per uur is overschreden;.

2. Het (nieuwe) onderdeel l komt te luiden:

  • l. de overtreding van de artikelen 19, 20, aanhef en onder a en b, 21, aanhef en onder a en b, 22, aanhef en onder a, b, d, e, f en g en 62 juncto bord A1 of A3 van bijlage 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, voor zover voor de overtreding geen administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd;.

B

Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

  • 1. Ten behoeve van de handhaving van de openbare orde in verband met de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij kan Onze Minister, aan de burgemeester of de door hem aangewezen ambtenaar justitiële gegevens als bedoeld in artikel 6, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, onder a, b, c, d, f, j, k en l, verstrekken van natuurlijke personen die onherroepelijk zijn veroordeeld tot:

    • a. een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf of vrijheidsbenemende maatregel ter zake van een misdrijf bedoeld in de volgende artikelen van het Wetboek van Strafrecht:

      • 240b, 242 tot en met 247, 248a tot en met 248e, 249, 250, 250a (oud), 252, tweede en derde lid, 273a (oud), 273f, 282, 282a, 282b, 287, 288, 288a en 289;

      • 141, tweede lid, 302 en 303, indien het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel een jaar of langer beloopt.

    • b. de maatregel bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht;

    • c. de maatregel bedoeld in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, indien deze verlengd kan worden op grond van artikel 77t, derde lid, van deze wet.

  • 2. Ten behoeve van het verstrekken van informatie aan de burgemeester ten behoeve van de handhaving van de openbare orde in verband met de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij kan Onze Minister van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke personen de justitiële gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, onder a, b, c, d, f, j, k en l, verstrekken aan binnen het Korps landelijke politiediensten aangewezen opsporingsambtenaren.

  • 3. De justitiële gegevens worden niet eerder verstrekt dan drie maanden voor het moment van de verwachte, al dan niet tijdelijke, terugkeer van de betrokkene in de maatschappij.

  • 4. De burgemeester vernietigt de op grond van het eerste lid verstrekte justitiële gegevens uiterlijk negen maanden na de datum van de verstrekking, indien niet tot het treffen van maatregelen is besloten. Indien tot het treffen van maatregelen is besloten, verwijdert de burgemeester de op grond van het eerste lid verstrekte justitiële gegevens uiterlijk negen maanden na de datum van de verstrekking. De verwijderde gegevens worden gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van het afleggen van verantwoording, waarna de gegevens worden vernietigd.

  • 5. Het eerste lid, onder a en b, is niet van toepassing op personen op wie Titel VIIIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht is toegepast.

C

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b komt te vervallen.

2. De onderdelen c tot en met e worden verletterd tot b tot en met d.

3. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Justitiële gegevens worden desgevraagd verstrekt aan Onze Minister ten behoeve van het geven van een positieve of negatieve verklaring aan buitenlandse autoriteiten voor deelname aan programma’s voor geautomatiseerde grenspassage van andere landen.

D

Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 22a

Justitiële gegevens van degene die in het bezit is van de chauffeurspas, bedoeld in artikel 75 van het Besluit personenvervoer 2000, worden ambtshalve verstrekt aan Onze Minister. Onze Minister verstrekt de justitiële gegevens als bedoeld in artikel 6, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, onder f, terzake van de strafbare feiten die van belang zijn voor de beoordeling van een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur aangevraagde verklaring omtrent het gedrag, verder aan de Minister van Infrastructuur en Milieu, met het oog op toepassing van artikel 77 van het Besluit personenvervoer 2000.

ARTIKEL II

A

Onze Minister zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit onderdeel in de praktijk.

B

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2011.

C

Artikel 11a van het Besluit justitiële gegevens vervalt per 1 juli 2014, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 21 juni 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de achtentwintigste juni 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Dit besluit strekt er ten eerste toe dat justitiële gegevens van onherroepelijk veroordeelden aan de burgemeester van de gemeente van terugkeer kunnen worden verstrekt, ten behoeve van het inschatten door de burgemeester van het risico dat als gevolg van deze terugkeer verstoringen van de openbare orde in zijn gemeente plaats kunnen hebben, zodat zo nodig passende maatregelen genomen kunnen worden om de openbare orde te handhaven. De betreffende gegevens worden tevens aan het Korps landelijke politiediensten verstrekt, ten behoeve van het verstrekken van aanvullende informatie aan de burgemeester. Op basis van dit besluit kunnen justitiële gegevens worden verstrekt van personen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor bepaalde ernstige gewelds- of zedenmisdrijven, of die zijn veroordeeld tot ter beschikkingstelling (tbs), of tot (verlengbare) plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij, jeugd-tbs). De hiermee samenhangende wijzigingen van het Besluit justitiële gegevens (Bjg) worden nader toegelicht in paragraaf 2 van deze nota van toelichting.

Dit besluit strekt er ten tweede toe om invulling te geven aan de in een brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer aangekondigde versterking van de screening in de taxibranche (Kamerstukken II 2009/10, 31 521, nr. 47). Dit betreft de voortdurende screening van houders van een door de Minister van Infrastructuur en Milieu afgegeven chauffeurspas. Deze wijziging wordt toegelicht in paragraaf 3 van deze nota van toelichting.

Ten derde wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een onvolkomenheid in een eerdere wijziging van het Besluit justitiële gegevens te herstellen. Dit betreft de verstrekking van justitiële gegevens aan buitenlandse autoriteiten met het oog op deelname aan nationale programma’s voor geautomatiseerde grenspassage van andere landen (Stb. 2010, 154). Deze wijziging van artikel 12 Bjg wordt toegelicht in het artikelsgewijze deel van de toelichting.

Ten vierde wordt met dit besluit de lijst van verkeersovertredingen die worden aangemerkt als justitieel gegeven aangepast aan wijzigingen in de verkeersregelgeving. Deze meer technische wijziging van artikel 4, tweede lid, Bjg houdt verband met recidiveregelingen van het openbaar ministerie en wordt eveneens toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting.

Over het ontwerp van dit besluit is advies gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie, de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB), het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. In paragraaf 5 wordt kort op de ontvangen adviezen ingegaan. Voor zover nodig wordt op de gemaakte specifieke opmerkingen nader ingegaan op de plaatsen van de nota van toelichting waar het onderwerp aan de orde is waarop de in de adviezen gemaakte opmerkingen betrekking hebben.

2. Verstrekking aan de burgemeester inzake ex-gedetineerden

2.1 Achtergrond

De burgemeester dient tijdig op de hoogte te kunnen zijn van de komst in zijn gemeente van een pleger van ernstige gewelds- en zedendelicten die uit detentie wordt ontslagen dan wel met verlof gaat (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 72). Gebleken is dat de mogelijkheden van verstrekking aan de gemeente van gegevens over vrijkomende ernstige gewelds- en zedendelinquenten op grond van artikel 8a van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en in het kader van de nazorg van gedetineerden tekort schieten. De bestaande mogelijkheid van het openbaar ministerie om in incidentele gevallen informatie te verstrekken aan de burgemeester, is niet toereikend omdat het openbaar ministerie niet is toegerust om voor elke individuele justitiabele in het lokale driehoeksoverleg te overleggen over het risico op verstoring van de openbare orde in de gemeente van terugkeer. Daarvoor gaat het om te grote aantallen. Voorts zijn meerdere instanties betrokken bij de detentie van personen. Hierbij moet met name worden gedacht aan de verschillende instellingen die belast zijn met de vrijheidsbeneming van justitiabelen, zoals penitentiaire inrichtingen, forensisch psychiatrische centra (tbs-klinieken) en pij-inrichtingen. Op basis van de huidige praktijk is het voor het openbaar ministerie praktisch niet goed uitvoerbaar de gegevens die op basis van het onderhavige besluit kunnen worden verstrekt, zoals het exacte moment waarop de justitiabele (tijdelijk) zal terugkeren in de maatschappij, op gecoördineerde wijze ter kennis te brengen van de gemeenten. Bovendien kunnen in het kader van het verlenen van nazorg niet structureel justitiële gegevens over de aard van het gepleegde strafbare feit worden verstrekt, omdat het Besluit justitiële gegevens niet in deze mogelijkheid voorziet. Dit betekent dat de burgemeesters er onvoldoende op konden vertrouwen dat zij tijdig en juist werden geïnformeerd over de terugkeer van een pleger van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf in hun gemeente. Naar aanleiding van de wens van de burgemeesters tot verbetering van de informatieverstrekking, gesteund door moties van leden van de Tweede Kamer, is een project gestart dat beoogt de informatiepositie van de burgemeester over in de maatschappij terugkerende gedetineerden te verbeteren, zodat de burgemeester beter in staat is zorg te dragen voor de handhaving van de openbare orde in zijn gemeente (Kamerstukken II 2008/2009, 29 452, nr. 116).

In september 2009 is vanuit het project de pilot «bestuurlijke informatievoorziening gemeenten inzake ex-gedetineerden» (afgekort tot BIVGEG) gestart om gegevens over in de samenleving terugkerende zware gewelds- en zedendelinquenten aan de burgemeester te verstrekken. Op grond van deze gegevens, de aanvullende informatie die de politie aanlevert en hetgeen binnen de gemeente bekend is over de lokale omstandigheden, kan de burgemeester besluiten maatregelen te treffen om verstoring van de openbare orde te voorkomen. Voor de verstrekking van justitiële gegevens in deze eerste pilot heeft de Minister van Justitie toestemming gegeven op grond van artikel 14 Wjsg. Deze toestemming is verlengd tot 1 augustus 2011. De eerste pilot is inmiddels geëvalueerd. Over de resultaten van de evaluatie is de Tweede Kamer in juli 2010 geïnformeerd (Kamerstukken II 2009/10, 29 452, nr. 131). Op basis van de bevindingen is besloten de pilot te verlengen tot 2013. Voor de pilot is als belangrijke eis geformuleerd dat voor alle betrokken instellingen en gemeenten exact hetzelfde verstrekkingsregime geldt, waarbij de informatiestroom betrouwbaar is en via één centraal punt verloopt. Dit centrale punt is de Justitiële Informatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Vanaf 1 januari 2011 wordt de pilot geleidelijk uitgebreid tot de burgemeesters van ruim vijftig gemeenten. Op basis van een evaluatie van deze verlengde pilot wordt uiterlijk 1 juli 2014 besloten of, en zo ja op welke wijze, deze gegevensverstrekking ook na de afronding van de verlengde pilot wordt voortgezet.

Het verdient de voorkeur de gedurende de uitgebreide pilot beoogde verstrekking van justitiële gegevens aan de burgemeesters van de deelnemende gemeenten en het Korps landelijke politiediensten in het Besluit justitiële gegevens te regelen. Dit wijzigingsbesluit voorziet hierin. Voor alle gemeenten, ook de gemeenten die niet meedoen aan de pilot, blijven de bestaande, minder structurele mogelijkheden om geïnformeerd te worden over de terugkeer van ex-gedetineerden, tbs-gestelden en pij-ers onverkort gelden. Hierop wordt in paragraaf 2.3.1 nader ingegaan.

2.2 Doel informatiestroom

Op grond van dit besluit worden justitiële gegevens verstrekt aan de burgemeester en het Korps landelijke politiediensten ten behoeve van de handhaving van de openbare orde in verband met de terugkeer in de maatschappij van (ex-)gedetineerden, tbs-ers en pij-ers. Onder handhaving van de openbare orde wordt mede begrepen de voorkoming van verstoring van de openbare orde. De verstrekte gegevens mogen niet voor een ander doel worden gebruikt (zie nader paragraaf 2.6). Door de verbeterde informatiepositie kan de burgemeester beter het risico inschatten in hoeverre verstoring van de openbare orde dreigt en eventueel passende maatregelen nemen om deze te voorkomen. Hierbij kan worden gedacht aan extra politiesurveillance in de eerste periode na terugkeer van de betrokkene in de maatschappij, afstemming met een woningcorporatie over de locatie waar de ex-gedetineerde veilig kan wonen of ook een persoonlijk gesprek van de burgemeester met de betrokkene of personen uit zijn directe omgeving. Het verdient hierbij opmerking dat het niet in alle gevallen degene die terugkeert zelf zal zijn die met zijn gedrag de openbare orde verstoort. Ook de te verwachten reactie van de omgeving op zijn (hernieuwde) aanwezigheid kan aanleiding geven tot het treffen van maatregelen. Een eventuele maatregel van de burgemeester ten behoeve van de handhaving van de openbare orde dient dan ook de reïntegratie en resocialisatie van de ex-gedetineerde. De NVvR vraagt in haar advies wat de mogelijkheden zijn om in rechte op te komen tegen de door de burgemeester genomen maatregelen. Tegen de feitelijke verstrekking van justitiële gegevens staat grond van het Bjg en de Wjsg geen rechtsmiddel open. Of tegen eventuele door de burgemeester getroffen maatregelen in het kader van de handhaving van de openbare orde een rechtsgang openstaat, hangt af van de getroffen maatregel. Het is in dit verband goed te benadrukken dat – voor zover het niet om verlof gaat – degene die terugkeert op het moment van zijn terugkeer zijn straf heeft uitgezeten. De eventuele maatregelen mogen dus niet het karakter hebben van een nieuwe straf.

2.3 Omvang gegevensverstrekking

In artikel 11a Bjg wordt geregeld in welke gevallen bepaalde justitiële gegevens kunnen worden verstrekt aan de burgemeester. Met het gebruik van het woord «kunnen» in deze bepaling wordt niet beoogd aan te geven dat voor elke gegevensverstrekking een individuele afweging wordt gemaakt. Dat zou afbreuk doen aan het beoogde doel om de gegevens structureel en betrouwbaar te verstrekken. Wel biedt deze «kunnen»-bepaling de mogelijkheid om deze gegevens niet te verstrekken aan alle burgemeesters, maar alleen aan de burgemeesters van de gemeenten die aan de verlengde pilot deelnemen. Tevens biedt deze bepaling de mogelijkheid om – met het behoud van het generieke karakter van de gegevensverstrekking – categorieën van gevallen buiten de informatiestroom te houden. Dit kan met name aan de orde zijn als verlofbewegingen elkaar zo snel opvolgen dat de betrokkene feitelijk als teruggekeerd kan worden beschouwd en het daarom niet zinvol is elke (tijdelijke) terugkeer afzonderlijk aan te kondigen.

2.3.1 Strafbare feiten, straffen en maatregelen

In artikel 11a, eerste lid, Bjg wordt bepaald dat aan de burgemeester bepaalde justitiële gegevens kunnen worden verstrekt van natuurlijke personen die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel voor de in deze bepaling onder a limitatief opgesomde zeden- en geweldsdelicten, en van natuurlijke personen die zijn veroordeeld tot een tbs-maatregel of een verlengbare pij-maatregel. Naar aanleiding van het advies van de NVvR is in onderdeel a van het eerste lid expliciet opgenomen dat het om onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsbenemende straffen en maatregelen moet gaan. In zijn advies stelt het CBP dat het begrip «natuurlijke personen» te ruim is omdat in artikel 12 Wjsg is bepaald dat enkel van veroordeelden die tijdens het begaan van het strafbare feit de leeftijd van zestien jaren hadden bereikt gegevens verstrekt kunnen worden. Artikel 11a Bjg is echter gebaseerd op artikel 13, eerste lid, Wjsg waarin is bepaald dat met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor een goede taakuitoefening aan in het Bjg aangewezen personen of instanties meer gegevens kunnen worden verstrekt dan genoemd in de artikelen 10, 11 en 12 Wjsg. Op grond hiervan zouden dus de justitiële gegevens kunnen worden verstrekt van onherroepelijk veroordeelden vanaf 12 jaar die vallen onder de in artikel 11a, eerste lid, Bjg gestelde vereisten. Voor de verlengde pilot is er echter voor gekozen om voor personen op wie het jeugdstrafrecht (artikelen 77a tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht) is toegepast – met uitzondering van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen – in dit verband geen justitiële gegevens te verstrekken. Dit wordt bepaald in artikel 11a, vijfde lid, Bjg.

Voor het vaststellen van de in dit kader relevante misdrijven, straffen en maatregelen is primair gekeken naar de mogelijke verstoring van de openbare orde vanwege de maatschappelijke onrust die de terugkeer van een gedetineerde in de maatschappij kan veroorzaken. Dit is het geval bij ernstig gewelds- of zedendelicten, bij de tbs- en bij de verlengbare pij-maatregel. Door de doelgroep waarover gemeenten worden geïnformeerd hiertoe te beperken, wordt de door de G4 geuite vrees dat gemeenten in dit verband te veel casussen ontvangen voor een groot deel ondervangen (Kamerstukken II 2009/10, 29 452, nr. 131). In het artikelsgewijze deel van deze toelichting wordt in tabelvorm weergegeven om welke strafbare feiten het gaat. Voor strafbare feiten van openlijk geweld en gekwalificeerde mishandeling, die zijn opgesomd in onderdeel a, sub 2°, geldt daarbij als extra voorwaarde voor het kunnen verstrekken van de genoemde justitiële gegevens, dat het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel een jaar of langer beloopt. Dit betreft de zwaardere gevallen van openlijk geweld of mishandeling, waarbij beroering in de maatschappij bij terugkeer van de dader eerder te verwachten is.

Ook bij andere misdrijven dan de misdrijven die in artikel 11a Bjg zijn opgenomen, kan sprake zijn van een mogelijke verstoring van de openbare orde bij terugkeer in de maatschappij van de dader. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan pyromanie of drugshandel. In zijn advies doet het openbaar ministerie de suggestie om in artikel 11a Bjg een soort van ontsnappingsclausule op te nemen zodat, wanneer een burgemeester gemotiveerd aangeeft in een specifiek geval het noodzakelijk te achten over justitiële gegevens te kunnen beschikken, de Minister van Veiligheid en Justitie deze gegevens kan verstrekken. Dit voorstel is niet overgenomen aangezien binnen de pilot is gekozen om de structurele verstrekking van justitiële gegevens te beperken tot de ernstige gewelds- en zedendelicten en de veroordelingen tot tbs en verlengbare pij. Deze keuze houdt verband met de afweging tussen het maatschappelijk belang van de handhaving van de openbare orde enerzijds en het belang van de dader bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en de uitvoerbaarheid voor de betrokken overheidsinstanties anderzijds. Daarbij komt dat bij de gepleegde misdrijven en opgelegde straffen en maatregelen die buiten de criteria van de pilot vallen, ook zonder een aanvullende bepaling maatwerk kan worden geleverd. De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens biedt het College van procureurs-generaal de mogelijkheid om, ingeval van een zwaarwegend algemeen belang, justitiële gegevens te verstrekken ten behoeve van bepaalde doeleinden, waaronder het handhaven van de orde en veiligheid (artikelen 8a en 39f Wjsg). Op basis van deze wettelijke mogelijkheid kan de officier van justitie de burgemeester op de hoogte stellen van de terugkeer van een specifieke dader in de betreffende gemeente. Deze mogelijkheid blijft ook tijdens de verlengde pilot onverkort gelden. Deze mogelijkheid tot maatwerk blijft daarnaast ook relevant in de gevallen die binnen het bereik van de met dit besluit geregelde pilot vallen, bijvoorbeeld indien de burgemeester op grond van de verstrekte justitiële gegevens behoefte heeft aan meer specifieke informatie over de gepleegde strafbare feiten of de persoon van de dader. Ten slotte kan nog worden opgemerkt dat een beoordeling van de gevallen waarin justitiële gegevens zijn verstrekt, uitdrukkelijk onderdeel zal zijn van de evaluatie van de verlengde pilot. Dit met het oog op het nemen van beslissingen over welke strafbare feiten aanleiding kunnen geven tot het in dit verband verstrekken van justitiële gegevens aan de burgemeester.

2.3.2 Justitiële gegevens

De uitvoeringsinstantie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die verantwoordelijk is voor de feitelijke verstrekking van justitiële gegevens aan de burgemeesters is de Justitiële Informatiedienst. De burgemeester of de door hem aangewezen ambtenaar ontvangt van de Justitiële Informatiedienst in een gesloten envelop een brief over de terugkerende dader. Deze brief vermeldt de voor- en achternaam, het burgerservicenummer, het adres, de geboortedatum, de strafbepaling waarvoor is veroordeeld, het parketnummer, de datum van de start van de vrijheidsbeneming, de geplande datum van terugkeer en de eventuele bijzondere voorwaarden. De personalia vallen onder artikel 6, eerste lid, Bjg, de overige verstrekte justitiële gegevens onder artikel 7, eerste lid, onder a, b, c, d, f, k en l, Bjg. De verstrekking aan de burgemeester is met het oog op de zorgvuldige omgang met persoonsgegevens beperkt tot deze justitiële gegevens. In zijn advies heeft het CBP opgemerkt dat de persoonsgegevens juist en nauwkeurig moeten zijn, omdat dit mede de effectiviteit van het voorstel bepaalt. Deze opvatting van het CBP wordt door mij gedeeld, vanwege de noodzaak van een juiste en nauwkeurige gegevensverstrekking is gekozen voor de Justitiële Informatiedienst als betrouwbare bron van de (justitiële) gegevens. Het CBP noemt als voorbeeld voor het belang van de juistheid van informatie dat uit de eerste evaluatie is gebleken dat in ongeveer 38 procent van de gevallen het gebruikte terugkeeradres volgens de evaluatie niet gelijk was aan het feitelijke terugkeeradres. Dit lage percentage was er het gevolg van dat in het begin van de pilot voor het adres van de betrokkene het adres uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) werd gebruikt waar de gedetineerde vóór detentie woonachtig was. Inmiddels is dit aanzienlijk verbeterd doordat de Justitiële Informatiedienst de laatst bekende gegevens uit de GBA opvraagt. Hiermee worden de meest betrouwbare officiële gegevens gebruikt. Doordat in het kader van de nazorg gestimuleerd wordt dat de ex-gedetineerde zich inschrijft in de gemeente waarnaar hij of zij terugkeert, neemt de betrouwbaarheid van de GBA op dit punt ook toe. De feitelijke juistheid van de officiële gegevens blijft echter een punt van aandacht, ook in de verlengde pilot, omdat de betrokkene regelmatig zou kunnen verhuizen zonder opgave hiervan bij de gemeente.

Op basis van de ervaringen in de eerste pilot wordt gewerkt aan verbetering van de gegevensverwerking door de burgemeester binnen de gemeente. De burgemeester mag de justitiële gegevens niet gebruiken voor andere doeleinden dan het doel van de verstrekking – de handhaving van de openbare orde in de eigen gemeente in verband met de terugkeer in de maatschappij van de betrokkene –, zoals het maken van een inschatting van het recidiverisico van de betrokkene of activiteiten van de gemeente in het kader van het verlenen van nazorg aan de ex-gedetineerde. Op de voorschriften die gelden voor verdere verwerking wordt ingegaan in paragraaf 2.6.

Zoals in de inleiding reeds is opgemerkt, ontvangt het Korps landelijke politiediensten dezelfde justitiële gegevens als de burgemeester. Deze verstrekking is nodig om het Korps landelijke politiediensten in staat te stellen de betreffende burgemeester nader te informeren over de antecedenten van de ex-gedetineerde. De Justitiële Informatiedienst verstrekt deze gegevens aan de Korps landelijke politiediensten door middel van een e-mailbericht via het beveiligde netwerk dat wordt gebruikt door politie en justitie.

2.4 Na de gegevensverstrekking

Het Korps landelijke politiediensten verzamelt op basis van de verstrekte justitiële gegevens aanvullend politiegegevens die de burgemeester behoeft om te beoordelen of er risico bestaat op verstoring van de openbare orde door de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Dit gebeurt door raadpleging van de nationale informatiesystemen en de informatiesystemen van de regionale politiekorpsen. Deze aanvullende politiegegevens worden vervolgens verstrekt aan de burgemeester. De grondslag hiervoor is artikel 16, eerste lid, onder d, Wpg. In haar advies heeft de NVvR een mogelijk dubbele informatiestroom gesignaleerd, omdat uit het gebruik van de term aanvullende gegevens afgeleid zou kunnen worden dat het Korps landelijke politiediensten op grond van artikel 21, onder a, Bjg, reeds over de justitiële gegevens beschikt die op grond van artikel 11a, tweede lid, Bjg aan de opsporingsambtenaren van het Korps landelijke politiediensten verstrekt kunnen worden. Anders dan de NVvR in haar advies meent, is hier echter geen sprake van een dubbele informatiestroom, omdat het Korps landelijke politiediensten slechts over politiegegevens kan beschikken. De waarde van artikel 11a, tweede lid, Bjg is erin gelegen dat de justitiële gegevens over de gedetineerden ook aan het Korps landelijke politiediensten verstrekt kunnen worden. Anders dan bij de gegevensverstrekking op grond van artikel 21, onder a, Bjg, hoeven de opsporingsambtenaren bij het Korps landelijke politiediensten aan wie deze justitiële gegevens worden verstrekt daarnaast geen hulpofficier van justitie te zijn.

De NVvR merkt in haar advies verder op dat dit besluit, naar de NVvR aanneemt, geen nieuwe bevoegdheden aan de burgemeester toekent. Deze aanname is juist. Met dit besluit worden geen nieuwe bevoegdheden toegedeeld op het gebied van de handhaving van de openbare orde. De burgemeester beschikt daartoe reeds over de nodige bevoegdheden. Op grond daarvan kan hij binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders ook bij andere lokale partners en instanties aanvullende informatie inwinnen, bijvoorbeeld via het samenwerkingsverband binnen het Veiligheidshuis. De burgemeester kan vervolgens, waar het de taakuitvoering van de politie betreft in afstemming met de officier van justitie en het hoofd van het territoriale onderdeel van het regionale politiekorps in het driehoeksoverleg (artikel 14 Politiewet 1993), besluiten om maatregelen te treffen. Hierbij kan worden gedacht aan de in paragraaf 2.2 genoemde maatregelen, zoals extra politiesurveillance, afstemming met een woningcorporatie of een persoonlijk gesprek met de betrokkene of met personen uit zijn directe omgeving.

2.5 Moment van verstrekking en vernietiging

De datum van invrijheidstelling is bij het ingaan van de vrijheidsbenemende straf veelal niet exact bekend. Deze datum is bijvoorbeeld afhankelijk van de toepassing van de voorwaardelijke vrijheidsinstelling, de planning van de inrichting en het gedrag van de betrokkene. De onzekerheid over het exacte moment waarop de betrokkene terugkeert in de maatschappij is sterker aanwezig bij verlof. In artikel 11a, derde lid, Bjg, is bepaald dat de justitiële gegevens niet eerder worden verstrekt dan drie maanden voor het moment van de verwachte terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Binnen deze termijn van drie maanden is het moment van terugkeer met meer zekerheid bekend. Deze termijn biedt de burgemeester en de politie voldoende gelegenheid tot het treffen van maatregelen bij een eventueel risico op verstoring van de openbare orde. De termijn van drie maanden is een maximum, het kan voorkomen dat op kortere termijn bekend wordt dat een betrokkene terugkeert in de maatschappij. In de pilot is gebleken dat de kortere termijn de mogelijkheid om tijdig afdoende maatregelen te treffen weliswaar bemoeilijkt, maar dat ook in deze gevallen de gegevensverstrekking toegevoegde waarde heeft voor de burgemeester. In deze gevallen moet sneller een beoordeling plaatsvinden en dikwijls ook sneller worden afgestemd met de betrokken instanties. Door de wijze waarop de informatiestroom op grond van deze regeling structureel vorm krijgt, zullen de betrokken instanties elkaar naar verwachting ook in deze gevallen tijdig weten te vinden om de terugkeer van de ex-gedetineerde in de betreffende gemeente adequaat voor te bereiden.

Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en ter voorkoming van oneigenlijk gebruik van justitiële gegevens is in artikel 11a, vierde lid, Bjg bepaald dat de burgemeester de verstrekte justitiële gegevens moet vernietigen. De algemene regel is dat de gegevens uiterlijk negen maanden na de datum van de verstrekking worden vernietigd. Een uitzondering op deze termijn van negen maanden wordt gevormd door de gevallen waarin de burgemeester besluit tot het treffen van maatregelen. Dan verwijdert de burgemeester de verstrekte justitiële gegevens nadat tot het treffen van maatregelen is besloten. De verwijderde gegevens worden gedurende een termijn van vijf jaar bewaard en vervolgens vernietigd. De verwijderde gegevens zijn niet langer toegankelijk voor operationele doeleinden. Voor de gegevens die langs geautomatiseerde weg worden verwerkt, betekent dit dat zij voor toegang worden afgesloten. Dit geeft de mogelijkheid om in een later stadium, bijvoorbeeld in het geval van klachten, verantwoording af te leggen over de genomen beslissing om maatregelen te treffen bij de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Voor de vormgeving van deze bepaling is aangesloten bij artikel 14 van de Wet politiegegevens (Wpg). De Wpg is het juridisch kader voor de verwerking door de politie van elk gegeven betreffende geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt (artikel 1 Wpg) en geldt dus ook voor het Korps landelijke politiediensten bij de verwerking van de op grond van artikel 11a, tweede lid, Bjg verstrekte justitiële gegevens.

2.6 Grondrechten en waarborgen
2.6.1 Grondrechten

Het verstrekken van justitiële gegevens moet plaatsvinden met inachtneming van de regels voor zorgvuldige omgang met persoonsgegevens, zoals neergelegd in de Wjsg. Verstrekking van justitiële gegevens kan betekenen dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt beperkt. Artikel 10 van de Grondwet, artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) laten op dit recht beperkingen toe die bij of krachtens de wet zijn voorzien. Artikel 8 van het EVRM stelt aan deze beperkingen de eis dat daar een legitiem doel mee wordt nagestreefd. Het tweede lid van dit artikel noemt als legitieme doelen het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Verder eist artikel 8 van het EVRM dat beperkingen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit houdt in dat voor de inbreuk op het recht een dringende maatschappelijke noodzaak («pressing social need») aanwezig is. Bovendien moeten op grond van artikel 8 van het EVRM bij inmenging van de persoonlijke levenssfeer de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht worden genomen. Dat wil zeggen dat het doel waarvoor de gegevens worden verstrekt, niet op een andere, minder nadelige manier voor de bij de verstrekking van persoonsgegevens betrokkene, kan worden bereikt, en dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verstrekking te dienen doel.

Met dit besluit worden de nodige waarborgen geboden om te verzekeren dat met de gegevensverstrekking wordt voldaan aan de eisen die daaraan op grond van de nationale en internationale rechtsregels gesteld worden. Aan het vereiste van een wettelijke grondslag voor het verstrekken van justitiële gegevens wordt voldaan doordat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens de mogelijkheid biedt tot de verstrekking van justitiële gegevens aan personen en instanties die met een publieke taak zijn belast. Vereist is dat de verstrekking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor een goede taakuitoefening van degene aan wie justitiële gegevens worden verstrekt. De verstrekking van justitiële gegevens aan de burgemeester ten behoeve van de handhaving van de openbare orde betreft een legitiem doel in de zin van artikel 8 van het EVRM, te weten de voorkoming van wanordelijkheden en de openbare veiligheid. Dit is een zwaarwegend algemeen belang voor de Nederlandse samenleving. Casuïstiek zoals de ernstige incidenten die hebben geleid tot de uitdrukkelijke wens van burgemeesters om altijd en tijdig geïnformeerd te kunnen worden over de (tijdelijke) terugkeer van plegers van ernstige gewelds- of zedendelicten (zie paragraaf 2.1), onderschrijft dit belang in de praktijk. De in het onderhavige besluit geregelde verstrekking van justitiële gegevens in verband met de terugkeer in de maatschappij van iemand die onherroepelijk is veroordeeld voor een ernstig gewelds- of zedendelict of tot de tbs- of pij-maatregel is gerechtvaardigd en proportioneel. Bij de invulling van deze gegevensverstrekking is gekozen voor de minst ingrijpende wijze waarop zekerheid kan worden geboden aan gemeenten dat zij tijdig deze gegevens ontvangen. De gegevensverstrekking is beperkt tot de justitiële gegevens van personen die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor bepaalde strafbare feiten, een tbs-maatregel of een pij-maatregel. Verder is de gegevensverstrekking beperkt tot bepaalde categorieën van gegevens (zie paragraaf 2.3.2). Pas als daartoe aanleiding is op basis van deze basisgegevens, de aanvullende informatie over de voor de openbare orde relevante context die de politie op basis van raadpleging van de eigen systemen verstrekt en de eerste gemeentelijke inschatting vanuit de omstandigheden ter plaatse, kan – zoals hierna aan de orde komt – gericht meeromvattende informatie worden ingewonnen ter beoordeling van het risico van een mogelijke verstoring van de openbare orde bij terugkeer van de betrokken justitiabele. Procedureel gebeurt dit op de meest zorgvuldige wijze doordat het altijd de burgemeester, als hoogste bevoegd gezag, is die een besluit neemt of er noodzaak is tot het treffen van maatregelen. Dit zal naar verwachting slechts in een zeer beperkt aantal van de gevallen waarin gegevens worden verstrekt het geval zijn. In die gevallen waarin maatregelen worden getroffen staat hierbij voorop dat dit niet moet leiden tot onnodige inmenging in het leven van de terugkerende justitiabele. Dit houdt tevens in dat moet worden voorkomen dat de eventuele maatregelen als een nieuwe bestraffing wordt ervaren (paragraaf 2.2). Gelet op de ernst van de verstoringen van de openbare orde die kunnen plaatsvinden is de verstrekking van justitiële gegevens in dit verband noodzakelijk. Dit doel kan niet op minder ingrijpende wijze worden bereikt.

2.6.2 Convenant en aansluitvoorwaarden

Op de ontvangst en verdere verwerking door de burgemeester van de ten behoeve van de handhaving van de openbare orde verstrekte justitiële gegevens is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. De gegevens die in het kader van de pilot aan burgemeesters worden verstrekt, betreffen per definitie het strafrechtelijk verleden van justitiabelen. Het bekend worden van alleen al de naam van een justitiabele in dit kader kan ernstige gevolgen hebben voor zijn privacy en kan zijn resocialisatie ernstig belemmeren. Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en ter voorkoming van oneigenlijk gebruik van justitiële gegevens alsmede voor een goed verloop van de informatiestroom spreekt de Minister van Veiligheid en Justitie aanvullende voorschriften af in het convenant dat met elke deelnemende gemeente wordt afgesloten. Hierin wordt onder meer de prestatieverplichting vanuit justitie vastgelegd en worden de voorwaarden waaronder gemeenten kunnen aansluiten bij de pilot beschreven. Met de ondertekening van het convenant bekrachtigt de burgemeester dat de gemeente zich zal houden aan de geldende wet- en regelgeving en dat hij – als ontvanger van de justitiële gegevens – verantwoordelijk is voor de juiste omgang met deze gegevens. In de zogeheten aansluitvoorwaarden – een bijlage bij het convenant – wordt de te volgen werkwijze bij de gemeenten beschreven. De doelbinding en de geheimhoudingsplicht staan hierbij voorop. De hoofdregel is dat de burgemeester en de persoon die feitelijk de aan de burgemeester verstrekte gegevens in ontvangst neemt en beoordeelt – de gemandateerd persoon – tot geheimhouding van deze gegevens zijn verplicht. Verstrekking is daarop slechts bij uitzondering toegestaan, als dat noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens zijn verstrekt, te weten de handhaving van de openbare orde. Voor het verstrekken van gegevens geldt dus «nee, tenzij ...». Van een noodzaak tot verstrekking kan alleen sprake zijn als voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: het doel waarvoor gegevens worden verstrekt moet die verstrekking kunnen rechtvaardigen en kan bovendien niet op een andere, voor de justitiabele minder belastende, wijze worden bereikt. Of verstrekken noodzakelijk is, dient van geval tot geval te worden beoordeeld. Voor deze afweging is de burgemeester de verantwoordelijke. Als de gemandateerd persoon van oordeel is dat hij de burgemeester niet goed kan adviseren zonder aanvullende informatie over de casus te verzamelen, dient hij af te wegen of en in hoeverre het noodzakelijk is om ter verkrijging van informatie voor de advisering gegevens over de justitiabele aan derden te verstrekken. Bij die afweging dient hij onder meer te betrekken welke informatie hij nodig heeft, bij wie hij die informatie kan verkrijgen, welke gegevens hij daarvoor moet verstrekken en de gevolgen die dat voor de justitiabele kan hebben. Selectie van de bronnen van aanvullende informatie is daarbij van groot belang. Als uitgangspunt dient te worden volstaan met het bevragen van instanties waar het strafrechtelijk verleden van de justitiabele al bekend is. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan de regiopolitie, het openbaar ministerie en – voor zover deze betrokken is bij de justitiabele – de reclassering. Als daartoe op basis van reeds beschikbare informatie een concrete aanleiding bestaat, kan via een verstrekking van de naamgegevens aan de gemeentelijke coördinator nazorg nadere relevante informatie worden ingewonnen, bijvoorbeeld over de plek waar de woningbouwcorporatie de justitiabele wil huisvesten. Op deze manier wordt voorkomen dat buiten de eigen organisatie bekend wordt dat het gaat om iemand binnen de groep van plegers van zeden- en geweldsdelicten, waarop dit besluit ziet. Verstrekking aan instanties waar het strafrechtelijk verleden van de justitiabele niet bekend is, zal zich naar verwachting alleen in bijzondere gevallen kunnen verdragen met de genoemde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, namelijk als op basis van reeds beschikbare informatie een concrete aanleiding hiertoe bestaat. In elk geval moet worden volstaan met zo min mogelijk gegevens. Degenen aan wie gegevens worden doorverstrekt, zijn op hun beurt eveneens gehouden aan het op hen van toepassing zijnde regime voor gegevensverwerking en daarvan deel uitmakende geheimhoudingsverplichtingen. Onderdeel van de in de aansluitvoorwaarden beschreven werkwijze is dat elke verdere verstrekking van de gegevens vastgelegd moet worden, inclusief de reden waarom de gegevens doorverstrekt zijn. Deze logging dient een tweeledig doel. Ten eerste biedt dit de mogelijkheid voor de gemeentelijke accountantsdienst en andere toezichthouders om achteraf te controleren op een juiste omgang van de gemeente met deze gegevens. Ten tweede geeft dit belangrijke informatie voor de evaluatie omdat deze registratie inzicht biedt in de gevallen waarin de gemeente aanleiding zag tot het verder verstrekken van de ontvangen gegevens of het treffen van maatregelen. Dit zal dus ook concrete inbreng zijn voor de onderbouwing van de noodzaak van deze gegevensverstrekking. Binnen de pilot is verder voor de gemandateerd persoon een richtinggevend functieprofiel opgesteld waarin ook het aspect van het kunnen omgaan met vertrouwelijke gegevens wordt benoemd. Tot slot geldt gedurende de loop van de pilot dat indien blijkt dat een gemeente niet zorgvuldig genoeg omgaat met de verstrekte gegevens en – ook na een waarschuwing en overleg – geen verbetering optreedt, de informatiestroom naar de desbetreffende gemeente zal worden stopgezet. Op deze manier wordt binnen de verlengde pilot het wettelijk geldende doelbindingsprincipe en de privacywaarborgen waar de CBP in zijn advies aandacht voor vraagt extra benadrukt en gecontroleerd.

Op de ontvangst en de verwerking van de verstrekte justitiële gegevens door het Korps landelijke politiediensten ten behoeve van het verstrekken van informatie aan de burgemeester is de Wpg van toepassing. Evenals de Wjsg kent de Wpg strikte normen voor de verwerking van politiegegevens, de doelbinding en de beveiliging van de gegevens.

Het CBP vraagt in zijn advies of betrokkenen worden geïnformeerd over deze gegevensverstrekking en of hiervoor een bepaling in het besluit zou moeten worden opgenomen. In reactie kan worden gemeld dat alle gedetineerden actief worden geïnformeerd, door middel van een folder, over het feit dat aan de burgemeester van de gemeente van terugkeer justitiële gegevens kunnen worden verstrekt in het kader van de handhaving van de openbare orde. Bij degenen jegens wie een zogenaamde pij-maatregel is opgelegd worden ook zijn ouders of verzorgers hierover geïnformeerd. Nu de verstrekking van de justitiële gegevens voor dit doel is uitgewerkt in het Besluit justitiële gegevens, is de verstrekking kenbaar voor de betrokkenen. Op grond van de Wjsg hoeft de betrokkene niet in kennis te worden gesteld van de verstrekking van de op hem betrekking hebbende gegevens aan derden. Wel kan de betrokkene een verzoek doen tot kennisneming of verbetering van de over hem verwerkte justitiële gegevens (artikel 18 Wjsg).

2.7 Verlengde pilot, evaluatie en horizon

De evaluatie van de eerste pilot heeft laten zien dat deze informatievoorziening een toegevoegde waarde heeft. Doordat de burgemeester structureel en tijdig weet dat een veroordeelde voor een ernstig gewelds- of zedendelict zich naar verwachting in zijn gemeente gaat vestigen, kan de burgemeester beoordelen of aanvullende maatregelen nodig zijn voor de handhaving van de openbare orde en kan de burgemeester zich beter voorbereiden op eventuele media-aandacht. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de pilot op het moment van evaluatie beperkt van omvang was en dat de evaluatie zich niet leent voor het doen van definitieve uitspraken over het nut en de noodzaak van het verstrekken van justitiële gegevens aan gemeenten ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De beperkingen van de geëvalueerde pilot zijn gelegen in het beperkt aantal gemeenten dat heeft deelgenomen aan de pilot en in het feit dat tijdens deze eerste pilot tot het moment van de evaluatie alleen justitiële gegevens werden verstrekt bij het beëindigen van de detentie. De positieve resultaten uit de evaluatie van de pilot geven aanleiding dit experiment uit te breiden met de verstrekking van justitiële gegevens bij beëindiging van een tbs- of een pij-maatregel en bij verlof dat aan gedetineerden binnen de doelgroep wordt verleend. Vanaf 2011 wordt er naar gestreefd om in een verlengde pilot deze uitgebreidere informatiestroom te realiseren voor ten minste vijftig gemeenten. Deze vijftig gemeenten zijn gezamenlijk goed voor de helft van de meldingen die worden geraamd bij gegevensverstrekking naar alle gemeenten van Nederland. Op basis van de in artikel 11a Bjg vastgelegde omvang van de informatiestroom is de inschatting dat bij deelname van deze vijftig gemeenten aan de pilot bijna 1.500 keer per jaar justitiële gegevens worden verstrekt. Hiervan heeft circa 700 keer betrekking op verlof en circa 800 keer op beëindiging van de vrijheidsbeneming. Uitgaande van het totale aantal van ruim 400 Nederlandse gemeenten komt het gemiddelde aantal verstrekkingen neer op ongeveer zeven verstrekkingen per gemeente per jaar. Daarbij moet worden opgemerkt dat dit aantal bij grote gemeenten substantieel hoger zal liggen, namelijk richting de honderd verstrekkingen per jaar, terwijl dit aantal bij kleinere gemeenten juist substantieel lager zal liggen, op één of enkele verstrekkingen per jaar. Hierbij verdient verder opmerking dat bij de vrijheidsbenemende maatregelen van tbs en pij melding zal worden gemaakt van de machtiging tot verlof, waaronder meerdere verlofbewegingen kunnen vallen, en niet van elke afzonderlijke verlofbeweging.

In artikel II, onder A, is bepaald dat de Staten-Generaal uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van artikel 11a Bjg een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit artikel ontvangt. In deze formele betrokkenheid van het parlement bij de evaluatie wordt voorzien om het parlement in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken bij en met de Minister van Veiligheid en Justitie van gedachten te wisselen over deze informatievoorziening aan gemeenten. Het streven is de verlengde pilot in de eerste helft van 2012 af te ronden. In deze periode kunnen bredere ervaringen worden opgedaan met deze informatievoorziening. Op grond van artikel II, onder C, vervalt artikel 11a Bjg per 1 juli 2014, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald. De horizonbepaling brengt met zich dat op basis van de evaluatie van de verlengde pilot principieel moet worden besloten of het structureel verstrekken van justitiële gegevens aan de burgemeester ter handhaving van de openbare orde in de bestaande vorm moet worden voortgezet. Mocht overigens op grond van de evaluatie worden besloten tot een voortzetting van deze gegevensverstrekking ter handhaving van de openbare orde, dan zal blijven gelden dat gemeenten ervoor kunnen kiezen deze gegevens te ontvangen; gemeenten zullen hiertoe niet verplicht worden. Elke gemeente zal hierin een eigen afweging moeten maken.

3. Verstrekkingen voor tussentijdse beoordeling taxibranche

In de brief aan de Tweede Kamer van 16 maart 2010 over het taxibeleid (Kamerstukken II 2009/10, 31 521, nr. 47) is aangekondigd de screening in de taxibranche op korte termijn te verbeteren. Artikel 22a Bjg strekt ertoe bij taxichauffeurs voortdurend te kunnen herbeoordelen of er sprake is van nieuwe justitiële gegevens terzake van een strafbaar feit dat – indien op dat moment door de houder van de chauffeurspas een aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) zou worden ingediend – ertoe zou kunnen leiden dat de VOG niet zou worden afgegeven. In het navolgende wordt beschreven hoe de voortdurende screening van houders van de chauffeurspas na de inwerkingtreding van dit besluit in de praktijk gaat verlopen.

Met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, kunnen op grond van artikel 75 van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) slechts personen worden belast die in het bezit zijn van een door de Minister van Infrastructuur en Milieu verstrekte geldige chauffeurspas. Hierdoor beschikt de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) over een overzicht van alle taxichauffeurs die over een geldige chauffeurspas beschikken. Met het oog op de screening in de taxibranche verstrekt de IVW – op grond van haar toezichthoudende taak op basis van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) – dit overzicht aan de Justitiële Informatiedienst. De Justitiële Informatiedienst is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die onder meer verantwoordelijk is voor het beheer van het justitieel documentatiesysteem. In dit register staan gegevens over de afwikkeling van strafbare feiten vermeld, van onherroepelijke veroordelingen tot sepots, transacties en strafbeschikkingen. Op basis van de lijst met taxichauffeurs wordt voor elke nieuwe inschrijving in de justitiële documentatie nagegaan of degene op wie deze inschrijving betrekking heeft in het bezit is van een chauffeurspas. De Justitiële Informatiedienst streeft ernaar dit proces in de loop van 2011 volledig te hebben geautomatiseerd. Tot dan zal deze controle deels handmatig gebeuren aan de hand van maandelijks verstrekte actuele lijsten met taxipashouders. Indien er een nieuwe inschrijving op naam van een taxichauffeur is, verstrekt de Justitiële Informatiedienst op grond van artikel 22a Bjg ambtshalve, in alle gevallen – dus zonder zelf een inhoudelijke beoordeling uit te voeren – de betreffende justitiële gegevens aan de Dienst Justis. Binnen deze uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzorgt het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) een marginale beoordeling van dit nieuwe justitiële gegeven. Hierbij worden ook de andere justitiële gegevens op naam van de houder van de chauffeurspas betrokken. Deze marginale beoordeling verschilt van de reguliere beoordeling van een VOG-aanvraag, in die zin dat geen volledige beoordeling van de aanvraag wordt gemaakt. De marginale toetsing ziet enkel op het zogeheten objectieve criterium. Dat wil zeggen dat bekeken wordt of het strafbare feit, indien herhaald, in de uitoefening van de functie van taxichauffeur een risico oplevert voor de samenleving. Het zogeheten subjectieve criterium wordt buiten beschouwing gelaten. Dit betekent dat het COVOG in deze gevallen niet beziet of het belang dat betrokkene heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het op grond van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Deze marginale beoordeling wordt uitgewerkt in nieuwe beleidsregels van de Minister van Veiligheid en Justitie. Door gebruik te maken van deze marginale toetsing wordt gebruik gemaakt van de ervaring die bij het COVOG is opgebouwd in het screenen van personen en wordt voorkomen dat de IVW taxichauffeurs onnodig belast met het moeten overleggen van een nieuwe VOG. Indien uit de marginale beoordeling volgt dat het naar het oordeel van de Minister van Veiligheid en Justitie noodzakelijk is dat de IVW een taxichauffeur verzoekt een nieuwe VOG te overleggen, wordt de IVW hierover op geobjectiveerde wijze geïnformeerd. In artikel 22a van het Besluit justitiële gegevens is hiertoe opgenomen dat bepaalde justitiële gegevens kunnen worden verstrekt. Het gaat hierbij om de personalia van een houder van een chauffeurspas (artikel 6, eerste lid, Bjg) en om de datum waarop of de periode waarin het strafbare feit zich heeft voorgedaan (artikel 7, eerste lid, onder f). Deze gegevens worden alleen verstrekt terzake van strafbare feiten die van belang zijn voor de beoordeling van een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur aangevraagde VOG. Welke strafbare feiten dit zijn, volgt uit het door de Dienst Justis gehanteerde screeningsprofiel voor de taxibranche (bijlage bij de VOG-beleidsregels, Stcrt. 2010, nr. 14312). De aan de IVW verstrekte inlichtingen bevatten dus verder geen justitiële gegevens van de betrokken taxipashouder.

De Minister van Infrastructuur en Milieu kan op grond van artikel 77, eerste lid, Bp2000, van de betreffende taxichauffeur verlangen dat deze binnen een bepaalde termijn een nieuwe VOG overlegt. In beginsel zal elk signaal dat in dit kader vanuit het COVOG aan de IVW wordt gestuurd hiertoe leiden. De aanvraag die de houder van de chauffeurspas voor de nieuwe VOG moet indienen en de beoordeling die van deze aanvraag plaatsvindt, verschilt niet van de reguliere VOG-aanvraag voor de functie van bestuurder van een taxi en behelst dus toetsing aan zowel het objectieve als het subjectieve criterium. Indien de houder van de chauffeurspas niet of niet tijdig een door de IVW verlangde nieuwe VOG overlegt, kan de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 77, tweede lid, Bp2000 de chauffeurspas intrekken. In afwachting van de nieuwe VOG kan de Minister van Infrastructuur en Milieu de chauffeurspas schorsen voor een door hem te bepalen periode (artikel 77, vierde en vijfde lid, Bp2000). De bestuurder wiens chauffeurspas is geschorst, moet deze terstond inleveren bij de Minister van Infrastructuur en Milieu (artikel 77, zesde lid, Bp2000). Voor het besluit de chauffeurspas te schorsen dan wel in te trekken, zijn naast de personalia van de houder minimaal de datum of periode van het strafbare feit nodig. Dit is de reden waarom ook het justitieel gegeven van artikel 7, eerste lid, onder f, Bjg wordt verstrekt, waar het CBP in zijn advies naar vraagt.

Op deze manier worden ook de relevante strafbare feiten die zijn gepleegd na het verkrijgen van de VOG betrokken in de screening en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat een taxichauffeur die een ernstig delict heeft gepleegd dat relevant is voor uitoefening van dit beroep, werkzaam kan blijven in dit beroep.

4. Financiële paragraaf

De wijzigingen in de registratie als justitiële gegevens van enkele verkeersovertredingen (onderdeel A), hebben geen invloed op de benodigde middelen ten laste van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Aan dit onderdeel van het besluit zijn evenmin administratieve lasten voor bedrijven of burgers verbonden.

De financiële en organisatorische consequenties van de pilot informatievoorziening van gemeenten inzake in de maatschappij terugkerende gedetineerden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde (onderdeel B) liggen met name bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de Justitiële Informatiedienst, het Korps landelijke politiediensten en de regionale politiekorpsen. De personele consequenties voor deze organisaties wordt voor de pilot geraamd op bijna 6 fte op jaarbasis. De jaarlijkse kosten van de pilot, inclusief de evaluatie, zijn voor de betrokken justitie- en politieorganisaties begroot op ongeveer € 700.000. Deze kosten komen ten laste van de justitiebegroting. De gemeenten die deelnemen aan de pilot zullen op grond van de verstrekte informatie moeten beoordelen of bij de terugkeer van de gedetineerde in hun gemeente verstoring van de openbare orde dreigt. Uitgaande van de beoogde omvang van de pilot, te weten vijftig gemeenten die gezamenlijk goed zijn voor de helft van alle meldingen (zie nader paragraaf 2.7), gaat het op jaarbasis om circa 800 gevallen van beëindiging van detentie, pij en tbs en om circa 700 gevallen van verlof. In eenvoudige gevallen kan deze beoordeling door de gemeente naar verwachting in circa een half uur gebeuren. In gecompliceerde gevallen kan hier meer dan een halve werkdag mee gemoeid zijn. De totale personele belasting voor alle aan de pilot deelnemende gemeenten tezamen, wordt op grond hiervan geraamd op minder dan 2 fte op jaarbasis. De financiële consequenties voor alle deelnemende gemeenten gezamenlijk worden hiermee geraamd op minder dan € 150.000 per jaar. Deze kosten – gemiddeld minder dan € 3.000 per gemeente per jaar – komen ten laste van de eigen begroting van de gemeenten die er voor kiezen deel te nemen aan deze pilot. Indien op basis van de verlengde pilot wordt afgeweken van het huidige uitgangspunt dat gemeenten kunnen kiezen voor deze gegevensverstrekking, worden de financiële en organisatorische consequenties opnieuw bezien.

Onderdeel C, de versterking van de screening van de taxibranche, brengt de in paragraaf 3 beschreven extra activiteiten met zich mee voor de Justitiële Informatiedienst, de Dienst Justis en de Inspectie Verkeer- en Waterstaat. De versterking van de screening is een nieuw product dat naar verwachting andere kosten dan de reguliere VOG met zich mee zal brengen. De kosten die hiermee gemoeid zijn voor de Justitiële Informatiedienst en de Dienst Justis komen in 2011 ten laste van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De kosten voor de Inspectie Verkeer- en Waterstaat komen in 2011 ten laste van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voor 2012 wordt opnieuw vastgesteld hoe de kosten van de versterkte screening worden gedekt. Aan dit onderdeel van het besluit zijn geen administratieve lasten voor bedrijven of burgers verbonden.

5. Ontvangen adviezen

Over het ontwerp van dit besluit is advies gevraagd aan het CBP, de NOVA, de VNG, het College van procureurs-generaal, de RvdR, de NVvR, het NGB, het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. Uit de ontvangen adviezen kan worden afgeleid dat de inhoud van het besluit niet op zwaarwegende bezwaren stuit. In deze paragraaf wordt kort op de ontvangen adviezen ingegaan. Voor zover nodig wordt op de gemaakte specifieke opmerkingen nader ingegaan op de plaatsen van de nota van toelichting waar het onderwerp aan de orde is waarop de in de adviezen gemaakte opmerkingen betrekking hebben.

Het CBP heeft met instemming kennis genomen van de wijze waarop de verlenging van de pilot thans wordt geregeld. In de door het CBP gemaakte opmerkingen bij het verstrekken van justitiële gegevens aan de burgemeester bij de terugkeer van ex-gedetineerden wordt benadrukt dat de voorgestelde verstrekking slechts mag plaatsvinden ten behoeve van handhaving van de openbare orde en niet voor andere doeleinden. Naar aanleiding van dit advies is het belang van de doelbinding nader toegelicht in de nota van toelichting. Daarnaast vraagt het CBP aandacht voor de kwaliteit van de verstrekte informatie en het naleven van de bewaartermijnen door de gemeenten. Deze aspecten zijn eveneens nader uitgewerkt in de toelichting. De door het CBP in de nota van toelichting geconstateerde onjuistheid over het wettelijk kader is hersteld en in artikel 11a is – overeenkomstig het advies van het CBP – de Minister van Veiligheid en Justitie genoemd als verstrekker van de justitiële gegevens. Op het informeren van de betrokkenen wordt naar aanleiding van het advies nader ingegaan in paragraaf 2.6.2. De strekking van de overige onderdelen van dit besluit geeft het CBP geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De redactionele opmerkingen die het CBP heeft gemaakt over artikel 22a Bjg, zijn overgenomen.

De NOVA wijst in haar advies op de brief van de toenmalige Minister van Justitie van 13 juli 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 29 452, nr. 131) waarin naar aanleiding van de evaluatie van de pilot wordt aangegeven dat geen informatie meer zal worden verschaft over delinquenten die zijn veroordeeld voor diefstal met geweld (artikel 312 Sr). Deze strafbepaling is inderdaad verwijderd uit de opsomming van ernstige gewelds- en zedendelicten (artikel 11a, eerste lid, onder a, Bjg). De NOVA beveelt verder aan om zo veel mogelijk voorafgaand aan de verstrekking te filteren in welke gevallen zich daadwerkelijk een risico voor de openbare orde zal kunnen voordoen. De G4 heeft aan het begin van de eerste pilot eveneens aangegeven behoefte te hebben aan een ex-ante-risicoanalyse in individuele gevallen (Kamerstukken II 2009/10, 29 452, nr. 131). Ik deel de mening van de NOVA en de G4 dat eventuele risico’s op verstoring van de openbare orde zo vroeg mogelijk naar voren moeten komen. Tijdens de pilot en de evaluatie daarvan zal daarom worden gekeken naar de mogelijkheid om ex-ante een risicoanalyse uit te voeren. Op de overige opmerkingen van de NOVA is ingegaan op de plaatsen van de nota van toelichting waar het betreffende onderwerp aan de orde is.

Het College van procureurs-generaal heeft met instemming kennis genomen van het ontwerpbesluit en de verlengde pilot. Het onderhavige besluit verschaft volgens het college de praktijk de benodigde basis om tijdens de verlengde pilot de gegevensverstrekking aan de burgemeester en het Korps landelijke politiediensten verder vorm te geven. Het college wijst er in zijn advies op dat de discussie nog loopt over de vraag in welke gevallen informatie kan worden verschaft aan de burgemeester ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. In reactie op dit advies kan worden opgemerkt dat voor deze gegevensverstrekking bewust is gekozen om deze in een pilot vorm te geven. De omvang van de gegevensverstrekking zal een wezenlijk onderdeel uitmaken van de evaluatie van de verlengde pilot. Naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie kan de reikwijdte van de gegevensverstrekking worden aangepast. Daarnaast doet het college de suggestie om in artikel 11a een «ontsnappingsclausule» op te nemen zodat indien een burgemeester gemotiveerd aangeeft het in een specifiek geval noodzakelijk te achten over justitiële gegevens te beschikken, de Minister van Veiligheid en Justitie deze kan verstrekken. Een dergelijke toevoeging is mijns inziens niet nodig aangezien de Wjsg reeds de mogelijkheid biedt om in individuele gevallen – na overleg tussen de burgemeester en de officier van justitie – maatwerk te leveren door in de relevante geautomatiseerde systemen bij een specifieke dader aan te geven dat de burgemeester geïnformeerd dient te worden over zijn terugkeer in de gemeente. Dit is in paragraaf 2.3.1 toegelicht.

De VNG ondersteunt de pilot en onderschrijft de noodzaak deze gegevensverstrekking aan de burgemeester en het Korps landelijke politiediensten te versterken en een formele basis te geven. Ook onderschrijft de VNG de doelstelling van een robuuste en generieke informatievoorziening. Bij deze positieve beoordeling plaatst de VNG enkele kanttekeningen bij de wijze waarop de gegevensverstrekking binnen de verlengde pilot door het onderhavige besluit wordt genormeerd. Onder meer wordt opgemerkt dat nader overlegd zal moeten worden over zowel de strikte scheiding van deze informatiestroom en die in het kader van de nazorg voor ex-gedetineerden als de omvang van de gegevensverstrekking. Dit laatste sluit aan bij de in september 2009 door de G4 aangegeven vrees dat binnen pilot te weinig concrete informatie wordt verstrekt (Kamerstukken II 2009/10, 29 452, nr. 131). Daarnaast vraagt de VNG aandacht voor het moment van verstrekking, waarbij wordt opgemerkt dat de vastgelegde periode van drie maanden werkbaar is, maar dat sommige gemeenten hebben aangegeven eerder te willen worden geïnformeerd. Voor deze aspecten geldt dat ze alle onderdeel uitmaken van de evaluatie van de verlengde pilot. Aan de hand van de resultaten hiervan zal worden bezien op welke van deze punten de huidige regeling mogelijk aanpassing behoeft.

De RvdR heeft enkele opmerkingen van inhoudelijke en redactionele aard. Op de inhoudelijke opmerkingen met betrekking tot artikel 11a Bjg wordt ingegaan in het artikelsgewijze deel van deze toelichting. De redactionele opmerking met betrekking tot artikel 4, tweede lid, onder 1, Bjg is overgenomen.

De NVvR heeft met belangstelling kennis genomen van dit ontwerpbesluit en onderkent de behoefte van gemeenten om er van op de hoogte te zijn welke personen zich in hun gemeente vestigen, ten behoeve van het voorkomen van een verstoring van de openbare orde die als gevolg van deze vestiging mogelijk kan ontstaan. De NVvR volstaat in haar advies met het maken van enkele opmerkingen. De NVvR wijst er onder meer op dat het besluit alleen ziet op onherroepelijk veroordeelden, maar dat ook gedetineerden wier zaak nog in hoger beroep of cassatie is reeds in aanmerking kunnen komen voor verlof zodat deze personen reeds enige tijd teruggekeerd kunnen zijn in de samenleving. De structurele gegevensverstrekking is tijdens de met dit besluit geregelde pilot inderdaad beperkt tot onherroepelijk veroordeelden. Een eventuele uitbreiding naar veroordeelden in eerste aanleg of verdachten is op dit moment niet aan de orde, omdat dit zou leiden tot een aanzienlijke verruiming van de kring van personen over wie gegevens worden verstrekt aan het openbaar bestuur. Hieraan zijn zwaarwegende afwegingen verbonden op het gebied van het belang van de maatschappij ten opzichte van de aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en de uitvoerbaarheid voor de betrokken overheidsinstanties. In dergelijke gevallen heeft de officier van justitie wel de mogelijkheid om – indien een individueel geval daartoe aanleiding geeft – justitiële gegevens aan de burgemeester te verstrekken met het oog op voorkoming van mogelijke verstoringen van de openbare orde bij terugkeer van de betrokkene (zie nader paragraaf 2.3.1). De NVvR constateert verder dat het besluit ook onverkort van toepassing is op jongeren en vraagt aandacht voor de andere setting waarin zedendelicten zich bij minderjarigen kunnen afspelen. Voor de verlengde pilot is er voor gekozen om geen justitiële gegevens te verstrekken aan personen op wie het jeugdstrafrecht is toegepast (met uitzondering van jeugdigen aan wie een pij-maatregel is opgelegd). Naar aanleiding van het advies van de NVvR is deze groep expliciet uitgesloten in het vijfde lid van artikel 11a Bjg. De NVvR stelt ook enkele vragen over de bevoegdheden van de burgemeester. Voorop moet worden gesteld dat dit besluit geen nieuwe bevoegdheden aan de burgemeester toekent. De verstrekte gegevens geven de burgemeester alleen de mogelijkheid om zijn bestaande bevoegdheden en zijn gezag gericht in te zetten om verstoring van de openbare orde te voorkomen. Indien een ex-gedetineerde dus niet ingaat op een uitnodiging voor een gesprek met de burgemeester – zoals de NVvR als voorbeeld geeft –, heeft de burgemeester geen formele mogelijkheden om de persoon hiertoe te verplichten. De juridisch-technische opmerkingen van de NVvR zijn verwerkt. Op de overige opmerkingen van de NVvR is ingegaan op de plaatsen van de nota van toelichting waar het betreffende onderwerp aan de orde is.

Het Korpsbeheerdersberaad ondersteunt het in dit besluit vastgelegde initiatief vanuit de verantwoordelijkheid van de burgemeesters voor de lokale openbare orde en veiligheid. Waar het de verstrekking van justitiële gegevens betreft, gaat het Korpsbeheerdersberaad graag nader met mij in overleg over een mogelijke uitbreiding tot andere delicten waarvan het beraad weet dat zij ook met regelmaat leiden tot maatschappelijke – lokale – onrust. De mogelijke uitbreiding van de regeling waar het Korpsbeheerdersberaad aandacht voor vraagt, zal onderdeel uitmaken van het overleg dat tijdens de verlengde pilot plaatsvindt tussen de betrokken overheidsinstanties.

Op grond van overleg tussen alle bij de verlengde pilot betrokken partijen is – nadat dit besluit ter consultatie is voorgelegd aan de adviesorganen – de doelgroep uitgebreid met alle personen aan wie tbs is opgelegd en met alle jeugdigen aan wie verlengbare pij is opgelegd. Deze uitbreiding van de doelgroep is opgenomen in dit besluit en verwerkt in de nota van toelichting. De achtergrond hiervan is dat het gaat om een kwantitatief beperkte groep waarbij zich echter relatief vaak een verhoogd risico voor verstoring van de openbare orde voordoet.

II. Artikelsgewijs deel

Artikel I

Onderdeel A – verkeer

Verkeersovertredingen die strafrechtelijk worden afgedaan, worden in de regel niet reeds gedocumenteerd als justitieel gegeven op het moment dat het openbaar ministerie het proces-verbaal in behandeling neemt, maar pas op het moment dat het openbaar ministerie of de rechter een beslissing heeft genomen waarmee een taakstraf, een vrijheidsstraf, een bijkomende straf of een geldboete van minimaal € 100 wordt opgelegd. Artikel 4 Bjg bevat uitzonderingen op deze hoofdregel uit artikel 3 Bjg. Om het openbaar ministerie in staat te stellen conform zijn beleidsregels rekening te houden met recidive, worden aan de opsomming van artikel 4, tweede lid, Bjg, twee leden toegevoegd en wordt een lid gewijzigd.

Artikel 4, tweede lid, onderdeel j – rijden zonder rijbewijs

Het openbaar ministerie hanteert voor «rijden zonder rijbewijs» een recidiveregeling zodat bij herhaalde overtreding een hogere strafeis volgt (Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften). Indien een bestuurder nog niet de vereiste leeftijd heeft om een rijbewijs te hebben, is niet het in artikel 4, tweede lid, onder i, Bjg, opgenomen, artikel 107, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 van toepassing, maar artikel 110, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994. Met de toevoeging van het nieuwe onderdeel j in artikel 4, tweede lid, kunnen ook de overtredingen van artikel 110, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 worden geregistreerd. De gevallen waarin de bestuurder te jong is om over een rijbewijs te kunnen beschikken, kunnen hierdoor worden meegenomen in de genoemde recidiveregeling.

Artikel 4, tweede lid, onderdeel k – maximumconstructiesnelheid

Voor brom- en snorfietsen is in artikel 5.6.8, eerste lid, Regeling voertuigen bepaald dat de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer mag bedragen dan de op het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid, vermeerderd met 5 kilometer per uur. Blijkt bij controle deze snelheid overschreden te kunnen worden, dan is dat een indicatie dat de brom- of snorfiets is opgevoerd. Voor overtredingen van de maximumconstructiesnelheid met meer dan 15 kilometer per uur geldt een recidiveregeling (Richtlijn voor strafvordering maximumconstructiesnelheid brom- en snorfietsen). Met de opneming van het nieuwe onderdeel k in artikel 4, tweede lid, worden deze overtredingen aangemerkt als justitieel gegeven. Door de landelijke registratie kan de recidiveregeling eenvoudiger worden toegepast.

Artikel 4, tweede lid, onderdeel l – snelheidsovertredingen

De wijziging van artikel 4, tweede lid, onder l, – thans onder j – heeft eveneens betrekking op een recidiveregeling van het openbaar ministerie, namelijk de recidiveregeling gedocumenteerde snelheidsovertredingen op de weg. Deze regeling is opgenomen in de Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Op grond van de huidige bepaling worden de hier genoemde overtredingen alleen als justitieel gegeven geregistreerd indien deze gepaard gaan met overschrijding van de maximumsnelheid met meer dan dertig kilometer per uur. Bij de overtreding van artikel 19, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), het zogeheten «bumper kleven» of «kort volgen», is de verkeersveiligheid echter al bij veel lagere snelheden in het geding. Na deze wijziging is het aanvullende criterium om tot registratie als justitieel gegeven over te gaan niet meer de grootte van de overschrijding van de maximumsnelheid, maar of de overtreding administratiefrechtelijk – via de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften – is afgedaan of niet. Indien de overtreding dus zodanig is dat het openbaar ministerie op grond van zijn strafvorderingsbeleid kiest voor het strafrechtelijk afdoen van de overtreding, wordt deze als justitieel gegeven aangemerkt.

De wijziging van artikel 4, tweede lid, onder l, – thans onder j – ziet daarnaast op de wijzigingen die door de Minister van Infrastructuur en Milieu worden doorgevoerd met het Besluit houdende wijziging van het RVV 1990 in verband met het verbod op het doorsnijden van uitvaartstoeten en enige andere onderwerpen en wijziging van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, het Reglement rijbewijzen en het Besluit voertuigen in verband met het herstellen van enige onvolkomenheden. Met dit besluit komt artikel 22a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) te vervallen en wordt artikel 22 RVV 1990 gewijzigd. Inwerkingtreding van dit besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu is voorzien bij de eerstvolgende wijziging van de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wahv. Dit is ook het beoogde moment van inwerkingtreding van dit onderdeel van het onderhavige wijzigingsbesluit.

Onderdeel B – bestuurlijke informatie justitiabelen

De verstrekking van justitiële gegevens van onherroepelijk veroordeelden die een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf hebben gepleegd aan de burgemeester van de plaats van terugkeer en het Korps landelijke politiediensten ten behoeve van het inschatten van het risico dat als gevolg van deze terugkeer verstoringen van de openbare orde plaats kunnen hebben, is toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in artikel 11a, eerste lid, onder a, Bjg limitatief opgesomde misdrijven. Voor de cursief weergegeven artikelen geldt als extra voorwaarde voor de verstrekking van justitiële gegevens dat het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel een jaar of langer beloopt.

Artikel

Kwalificatie

141 lid 2

Openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel, zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg

240b

Kinderpornografie

242

Verkrachting

243

Gemeenschap met wilsonbekwame

244

Gemeenschap met een persoon beneden 12 jaar

245

Gemeenschap met een persoon beneden 16 jaar

246

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid

247

Ontucht met wilsonbekwame

248a

Verleiding van minderjarige tot ontucht

248b

Prostitutie door minderjarige

248c

Opzettelijk aanwezig zijn bij ontucht door minderjarige

248d

Minderjarige met ontuchtig oogmerk getuige laten zijn van seksuele handelingen

248e

Minderjarige via bijv. internet benaderen met als doel seksueel misbruik («grooming»)

249

Ontucht met misbruik van gezag

250

Teweegbrengen of bevorderen van ontucht

250a (oud)

Mensenhandel

252, lid 2 en 3

Bedwelmende drank met zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg

273a (oud)

Mensenhandel

273f

Mensenhandel

282

Opzettelijke vrijheidsberoving

282a

Gijzeling

282b

Terroristisch oogmerk

287

Doodslag

288

Doodslag in combinatie met ander strafbaar feit

288a

Doodslag met terroristisch oogmerk

289

Moord

302

Zware mishandeling

303

Zware mishandeling met voorbedachten rade

Het advies van de RvdR om in deze opsomming van ernstige gewelds- en zedendelicten ook de strafbepalingen op te nemen die eerder materieel dezelfde strafbaarstelling regelden, is overgenomen. Van iemand die bijvoorbeeld vrijkomt na veroordeeld te zijn geweest voor het per 1 januari 2005 vervallen artikel 250a Sr of voor artikel 273a Sr, zoals die bepaling luidde tussen 1 januari 2005 en 4 juli 2006, zullen dus ook de genoemde justitiële gegevens worden verstrekt aan de burgemeester en het Korps landelijke politiediensten aangezien het gaat om de rechtsvoorgangers van artikel 273f Sr, mensenhandel. Het advies van de RvdR om artikel 317 Sr als equivalent van artikel 312 Sr op te nemen is niet opgevolgd, nu is besloten artikel 312 te verwijderen uit deze lijst van gewelds- en zedendelicten.

Artikel 252, tweede en derde lid, Sr past als geweldsdelict en binnen de oorspronkelijke opdracht voor de pilot, te weten het informeren van burgemeesters over de terugkeer van plegers van ernstige gewelds- en zedendelicten in hun gemeente. Daarom zijn deze strafbare feiten opgenomen in deze lijst, ondanks dat deze niet vaak ten laste worden gelegd. Dit laatste heeft enkel tot consequentie dat met betrekking tot deze strafbare feiten gemeenten minder frequent worden geïnformeerd. Ook de terugkeer van een justitiabele die is veroordeeld voor brandstichting, het teweegbrengen van een ontploffing of het veroorzaken van een overstroming, kan een verstoring van de openbare orde en veiligheid opleveren, zeker indien hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is of indien het feit iemands dood ten gevolge heeft (artikel 157, onder 2 en onder 3, Sr). Omdat dit is onderkend, is artikel 157 Sr ook terdege overwogen als onderdeel van de pilot. In nauw overleg met het openbaar ministerie en het Korps landelijke politiediensten is afgezien van het opnemen van dit misdrijf in de lijst van misdrijven waarvoor op grond van dit besluit gegevens aan de burgemeester worden verstrekt. De belangrijkste overweging is een procedurele, namelijk dat brandstichting geen gewelds- of zedendelict is en daarmee buiten de opdracht van de pilot valt. Daarnaast weegt mee dat veroordeling voor brandstichting relatief vaak plaatsvindt, zodat gemeenten in aanzienlijk meer gevallen geïnformeerd worden, terwijl de daadwerkelijke kans op verstoring van de openbare orde door de terugkeer van deze justitiabelen relatief laag is. In die gevallen waarin een dergelijke verstoring te verwachten valt – bijvoorbeeld bij de terugkeer van een pyromaan in een kleine gemeenschap –, kan gebruik worden gemaakt van de incidentele verstrekking door het openbaar ministerie (zie paragraaf 2.3.1). Tot op heden is echter geen verzoek tot incidentele verstrekking hierover aan het openbaar ministerie gericht. De lijst van misdrijven die vallen onder dit besluit maakt uitdrukkelijk onderdeel uit van de evaluatie van de pilot.

Onderdeel C – grenspassage

In het Besluit van 10 april 2010 tot aanpassing van het Besluit justitiële gegevens in verband met onder meer verstrekking van justitiële gegevens met het oog op deelname aan nationale programma’s voor geautomatiseerde grenspassage van andere landen (Stb. 2010, 154) is geregeld dat desgevraagd aan de Minister van Veiligheid en Justitie justitiële gegevens worden verstrekt ten behoeve van het geven van een positieve of negatieve verklaring aan buitenlandse autoriteiten voor deelname aan programma’s voor geautomatiseerde grenspassage. Met genoemd besluit is deze gegevensverstrekking ten onrechte beperkt gebleven tot de justitiële gegevens als bedoeld in artikel 10, 11 en 12 Wjsg. Bij deze gelegenheid wordt dit gecorrigeerd door – op grond van artikel 13, eerste lid, Wjsg – voor de geautomatiseerde grenspassage het verstrekkingsregime uit te breiden. Met artikel 12, tweede lid, Bjg, wordt het mogelijk alle in hoofdstuk 2, afdeling 1 van het Besluit justitiële gegevens als justitiële gegevens aangemerkte gegevens te betrekken in het door de Koninklijke marechaussee uitgevoerde onderzoek naar de integriteit van de deelnemer aan het programma voor geautomatiseerde grenspassage ten behoeve van het geven van een positieve of negatieve verklaring aan buitenlandse autoriteiten voor deelname aan een dergelijk programma.

Onderdeel D – screening taxibranche

Deze wijziging in verband met de versterking van de screening in de taxibranche is toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

In het nieuwe artikel 22a Bjg wordt uitgegaan van de huidige bepalingen uit het Bp2000 inzake de verlening en intrekking van een chauffeurspas voor taxivervoerders door de Minister van Infrastructuur en Milieu, de artikelen 75 en 77. Het Besluit van 16 oktober 2009, houdende wijziging van het Besluit personenvervoer 2000, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en het Reglement rijbewijzen in verband met de invoering van de boordcomputertaxi, de afschaffing van de vergunning voor collectief personenvervoer en een technische wijziging in verband met het elektronisch vervoerbewijs (Stb. 2009, 472) wijzigt en vernummert deze artikelen. Op het moment dat de datum van inwerkingtreding van genoemd besluit bekend is, wordt artikel 22a Bjg hierop aangepast.

Artikel II

De evaluatie- en horizonbepaling voor artikel 11a Bjg (onderdelen A, B en C) zijn toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemeen deel.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven