Besluit van 1 juni 2010, houdende regels voor de huisvesting en verzorging van vleeskuikens (Vleeskuikenbesluit 2010)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 maart 2010, nr. 121480, Directie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182) en de artikelen 3, 35, 38, 40, tweede lid, onderdeel c, 45 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 29 april 2010, no. W11.10.0094/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 mei 2010, nr. 130824, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. bezettingsdichtheid:

    totale levende gewicht van vleeskuikens die tegelijkertijd in de stal per vierkante meter bruikbare oppervlakte aanwezig zijn;

    b. bruikbare oppervlakte:

    van strooisel voorziene oppervlakte die te allen tijde voor vleeskuikens toegankelijk is;

    c. dagelijkse mortaliteit:

    aantal vleeskuikens dat op dezelfde dag in een stal gestorven is, met inbegrip van de vleeskuikens die zijn gedood, gedeeld door het aantal vleeskuikens dat op die dag in de stal aanwezig was, vermenigvuldigd met 100;

    d. eigenaar:

    elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die het pluimveebedrijf waar de vleeskuikens worden gehouden, in eigendom heeft;

    e. gecumuleerde dagelijkse mortaliteit:

    som van de dagelijkse mortaliteitscijfers;

    f. houder:

    elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor of belast is met de zorg voor vleeskuikens;

    g. koppel:

    groep vleeskuikens die in een stal zijn ondergebracht en gelijktijdig in die stal aanwezig zijn;

    h. officiële dierenarts:

    dierenarts die is verbonden aan de Voedsel en Waren Autoriteit;

    i. pluimveebedrijf:

    productieplaats waar vleeskuikens worden gehouden;

    j. richtlijn nr. 2007/43/EG:

    richtlijn nr. 2007/43//EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182);

    k. stal:

    gebouw op een pluimveebedrijf waar een koppel vleeskuikens wordt gehouden;

    l. vleeskuiken:

    dier van de soort Gallus gallus dat gehouden wordt voor de productie van vlees;

    m. wet:

    Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

  • 2. Dit besluit berust op de artikelen 2.2, negende lid en tiende lid, onderdelen b, c, d, l en r en 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Artikel 2

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a. pluimveebedrijven met minder dan 500 vleeskuikens;

  • b. pluimveebedrijven met alleen vermeerderingsdieren;

  • c. broederijen;

  • d. vleeskuikens in extensieve scharrel- en vrije-uitloophouderijen als bedoeld in bijlage V onder b, c, d en e, bij verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van de Europese Unie wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEU L 157);

  • e. vleeskuikens gehouden overeenkomstig regels vastgesteld op grond van artikel 11, derde lid, van de verordening, genoemd in onderdeel d, en

  • f. vleeskuikens gehouden overeenkomstig verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU L 198).

Artikel 3

  • 1. Het is verboden vleeskuikens te houden.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien:

    • a. de bezettingsdichtheid niet hoger is dan 33 kg/m2, en

    • b. er wordt voldaan aan de artikelen 4, 5, 6 en 8.

  • 3. In afwijking van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, is het toegestaan vleeskuikens te houden met een hogere bezettingsdichtheid dan 33 kg/m2, indien:

    • a. de bezettingsdichtheid niet hoger is dan 39 kg/m2, en

    • b. er wordt voldaan aan paragraaf 2.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, het tweede lid, onderdeel a en het derde lid, aanhef en onderdeel a, is het toegestaan vleeskuikens te houden met een hogere bezettingsdichtheid dan 39 kg/m2, indien:

    • a. de bezettingsdichtheid niet hoger is dan 42 kg/m2, en

    • b. er wordt voldaan aan de paragrafen 2 en 3.

  • 5. Het vierde lid, onderdeel a, is van toepassing met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 4

Vleeskuikens worden gehouden, gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de punten 1 tot en met 10 van bijlage I van richtlijn nr. 2007/43/EG.

Artikel 5

  • 1. De eigenaar of houder registreert voor elke stal de volgende gegevens:

    • a. het aantal binnengebrachte vleeskuikens;

    • b. de bruikbare oppervlakte;

    • c. de kruising of het ras van de vleeskuikens, indien bekend;

    • d. voor iedere controle, het aantal dood aangetroffen vleeskuikens met een indicatie van de oorzaken, indien bekend, alsmede het aantal gedode vleeskuikens, met de reden, en

    • e. het resterende aantal vleeskuikens in het koppel nadat er vleeskuikens uit zijn verwijderd voor verkoop of slacht.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden drie jaren bewaard en worden bij een inspectie of op verzoek aan Onze Minister ter beschikking gesteld.

Artikel 6

  • 1. Wanneer een officiële dierenarts aan de houder en een ambtenaar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet, gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de dagelijkse mortaliteit, de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit of de resultaten van de post mortem keuring die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden, nemen de eigenaar of houder van de desbetreffende dieren passende maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn.

  • 2. Onze Minister treft, ingeval een officiële dierenarts informatie verstrekt als bedoeld in het eerste lid, maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn. Deze maatregelen kunnen inhouden:

    • a. een verplichting voor de eigenaar of houder tot het opstellen van een plan van aanpak;

    • b. een verbod voor de eigenaar of houder op het houden van vleeskuikens, tenzij de bezettingsdichtheid niet hoger is dan een bij die maatregel vast te stellen gewicht per vierkante meter, gedurende een bij die maatregel bepaalde periode.

  • 3. Het plan van aanpak, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt ter goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd.

Artikel 7

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verzamelen en verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de bezettingsdichtheid.

Artikel 8

  • 1. De houder van vleeskuikens, voor zover deze een natuurlijke persoon is, is in het bezit van een door Onze Minister erkend certificaat waaruit blijkt dat hij passende cursussen heeft voltooid of gelijkwaardige ervaring heeft opgedaan.

  • 2. Van gelijkwaardige ervaring als bedoeld in het eerste lid is in elk geval sprake wanneer de ervaring is opgedaan voor de inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. De cursussen, bedoeld in het eerste lid, zijn toegespitst op welzijnsaspecten en hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de voorschriften van bijlage I van richtlijn nr. 2007/43/EG en de artikelen 10 en 11 van dit besluit;

    • b. de fysiologie, met name de drink- en voederbehoeften, het diergedrag en het begrip stress;

    • c. de praktische aspecten van de zorgzame omgang met vleeskuikens en van het vangen, laden en transporteren van vleeskuikens;

    • d. eerste hulp voor vleeskuikens, het noodslachten en het doden van vleeskuikens, en

    • e. preventieve maatregelen op het gebied van bioveiligheid.

  • 4. De eigenaar of houder verstrekt instructies en advies over de relevante voorschriften inzake dierenwelzijn, inclusief die met betrekking tot de dodingsmethoden die op de pluimveebedrijven worden toegepast, aan de personen die hij in dienst heeft of die voor hem diensten verrichten en die voor vleeskuikens zorgen of vleeskuikens vangen en laden.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het eerste en derde lid.

§ 2. Voorwaarden voor het houden van vleeskuikens met een bezettingsdichtheid hoger dan 33 kg/m2

Artikel 9

  • 1. De eigenaar of houder die voornemens is een zodanig aantal vleeskuikens te gaan houden dat de bezettingsdichtheid hoger zal worden dan 33 kg/m2, stelt Onze Minister ten minste 15 dagen voordat het desbetreffende koppel in de stal wordt geplaatst, in kennis van zijn voornemen en geeft daarbij aan hoe hoog de bezettingsdichtheid zal zijn.

  • 2. Indien Onze Minister daarom verzoekt, stuurt de eigenaar of houder een samenvatting van de informatie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, toe.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt.

Artikel 10

  • 1. De eigenaar of houder legt per stal een verzameling van documenten aan waarin de productiesystemen in detail zijn beschreven.

  • 2. De verzameling documenten, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval informatie over technische details van de stal en de uitrusting van de stal, waaronder:

    • a. een plattegrond van de stal met inbegrip van de afmetingen van de door de vleeskuikens ingenomen oppervlakten;

    • b. het ventilatiesysteem en het koel- of verwarmingssysteem en de locatie van deze systemen;

    • c. het ventilatieschema met de beoogde parameters over luchtkwaliteit, zoals luchtstroming, luchtsnelheid en temperatuur;

    • d. de voeder- en watervoorziening en de locatie ervan;

    • e. de alarm- en reservesystemen die in werking treden in geval van een storing van de automatische of mechanische apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de dieren;

    • f. het vloertype, en

    • g. het normaliter gebruikte strooisel.

  • 3. De verzameling documenten, bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek aan Onze Minister ter beschikking gesteld.

  • 4. De eigenaar of houder brengt Onze Minister onverwijld op de hoogte van eventuele wijzigingen in de beschreven stal, uitrusting of procedures die van invloed kunnen zijn op het welzijn van de dieren.

Artikel 11

De eigenaar of houder rust elke stal van zijn pluimveebedrijf uit met een ventilatiesysteem en met koel- of verwarmingssystemen, die zo zijn ontworpen en gebouwd en die zo functioneren dat:

  • a. de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie van kooldioxide niet hoger is dan 3000 ppm, gemeten ter hoogte van de kop van de vleeskuikens;

  • b. de binnentemperatuur de buitentemperatuur met niet meer dan 3°C overschrijdt wanneer het buiten in de schaduw warmer is dan 30°C, en

  • c. de gemiddelde relatieve vochtigheidsgraad in de stal over een periode van 48 uur niet hoger is dan 70% bij een buitentemperatuur van minder dan 10°C.

Artikel 12

  • 1. De eigenaar of houder draagt er zorg voor dat de documentatie bij een koppel dat ter slachting wordt aangeboden gegevens bevat over:

    • a. de dagelijkse mortaliteit en de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit, door de eigenaar of houder berekend, en

    • b. de kruising of het ras van de vleeskuikens.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, alsmede het aantal vleeskuikens dat dood aankomt, worden onder toezicht van de officiële dierenarts door de exploitant van het slachthuis geregistreerd met vermelding van het pluimveebedrijf en de stal van het pluimveebedrijf. De aannemelijkheid van de gegevens en van de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit wordt door de exploitant van het slachthuis geverifieerd, rekening houdend met het aantal geslachte vleeskuikens en met het aantal vleeskuikens dat dood aankomt bij het slachthuis.

§ 3. Aanvullende voorwaarden voor het houden van vleeskuikens met een bezettingsdichtheid hoger dan 39 kg/m2

Artikel 13

  • 1. De eigenaar of houder die voornemens is een zodanig aantal vleeskuikens te gaan houden dat de bezettingsdichtheid hoger zal worden dan 39 kg/m2, stelt Onze Minister ten minste 15 dagen voordat het desbetreffende koppel in de stal wordt geplaatst, in kennis van zijn voornemen en geeft daarbij aan hoe hoog de bezettingsdichtheid zal zijn.

  • 2. Artikel 9, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

  • 1. In de twee jaren, voorafgaand aan de kennisgeving, bedoeld in artikel 13, eerste lid, zijn door ambtenaren als bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet, op het pluimveebedrijf geen tekortkomingen in de naleving van dit besluit waargenomen.

  • 2. Ingeval er op het pluimveebedrijf in de twee jaren, bedoeld in het eerste lid, geen toezicht op de naleving van dit besluit heeft plaatsgevonden, geldt in afwijking van het eerste lid, dat er alsnog toezicht plaatsvindt, en hierbij geen tekortkomingen in de naleving van dit besluit worden waargenomen.

Artikel 15

De eigenaar of houder maakt bij de bedrijfsvoering gebruik van gidsen voor goede praktijken, die aanbevelingen bevatten voor de naleving van dit besluit.

Artikel 16

  • 1. De gecumuleerde dagelijkse mortaliteit van ten minste zeven opeenvolgende gecontroleerde koppels van een stal bedraagt voorafgaand aan de kennisgeving, bedoeld in artikel 13, eerste lid, minder dan de som van:

    • a. 1% en

    • b. 0,06%, vermenigvuldigd met de slachtleeftijd van de dieren, uitgedrukt in dagen.

  • 2. Ingeval de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit meer bedraagt dan de som, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister besluiten het eerste lid buiten toepassing te laten, indien de eigenaar of houder naar het oordeel van Onze Minister een toereikende verklaring voor de buitengewone aard van de hogere gecumuleerde dagelijkse mortaliteit heeft verstrekt, en heeft aangetoond dat er sprake is van overmacht.

Artikel 17

  • 1. Met ingang van 1 januari 2011 voldoet de eigenaar of houder aan de normen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld met betrekking tot het voorkomen van de aandoening hakdermatitis bij vleeskuikens.

  • 2. Met ingang van 1 juli 2012 voldoet de eigenaar of houder aan de normen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld met betrekking tot het voorkomen van de aandoening voetzoollaesies bij vleeskuikens.

  • 3. In het geval waarin de houder niet kan voldoen aan de normen in het eerste respectievelijk het tweede lid, kan Onze Minister besluiten het eerste onderscheidenlijk het tweede lid buiten toepassing te laten, indien de eigenaar of houder naar het oordeel van Onze Minister een toereikende verklaring voor de buitengewone aard van de overschrijding van de norm heeft verstrekt, en heeft aangetoond dat er sprake is van overmacht.

Artikel 18

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder een nieuw pluimveebedrijf: een pluimveebedrijf waar vleeskuikens worden gehouden dat van start gaat na de inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. De artikelen 14, 15 en 16 zijn op een pluimveebedrijf waar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit vleeskuikens worden gehouden niet van toepassing tot het moment waarop door een ambtenaar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet toezicht is uitgeoefend op de naleving van dit besluit.

  • 3. De eigenaar of houder van een pluimveebedrijf als bedoeld in het tweede lid stelt binnen 15 dagen na inwerkingtreding van dit besluit op een door Onze Minister aangegeven wijze Onze Minister op de hoogte van zijn voornemen om een zodanig aantal vleeskuikens te houden dat de bezettingsdichtheid na de inwerkingtreding van dit besluit hoger zal zijn dan 39 kg/m2.

  • 4. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. een nieuw pluimveebedrijf;

    • b. een pluimveebedrijf waar voorheen vleeskuikens werden gehouden op een wijze als bedoeld in artikel 2 en dat overstapt op het houden van vleeskuikens op een wijze waarop dit besluit van toepassing is.

§ 4. Overig

Artikel 19

  • 1. De eigenaar of houder die voornemens is een zodanig aantal vleeskuikens te gaan houden dat de bezettingsdichtheid niet langer hoger zal zijn dan 33 of 39 kg/m2, stelt Onze Minister ten minste 15 dagen voordat het desbetreffende koppel in de stal wordt geplaatst, in kennis van zijn voornemen.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt.

Artikel 20

  • 1. Een wijziging van bijlage I van richtlijn nr. 2007/43/EG gaat voor de toepassing van artikelen 4 en 8, derde lid, onderdeel a, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2. Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van een wijziging als bedoeld in het eerste lid.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 21

Artikel 2 van het Besluit welzijn productiedieren wordt als volgt gewijzigd:

A

In het eerste lid wordt na het zinsdeel «houden van legkippen» een zinsdeel ingevoegd, luidende: en vleeskuikens.

B

In het tweede lid wordt na de zin «Het verzorgen van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 4, eerste en derde tot en met zesde lid.» een zin ingevoegd, luidende: Het verzorgen van vleeskuikens geschiedt overeenkomstig artikel 4, derde tot en met zesde lid.

C

In het derde lid wordt na de zin «Het huisvesten van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 5, met uitzondering van het eerste en zesde lid.» een zin ingevoegd, luidende: Het huisvesten van vleeskuikens geschiedt overeenkomstig artikel 5, tweede tot en met vierde lid, en zevende tot en met tiende lid.

Artikel 22

In artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het Ingrepenbesluit, wordt na het zinsdeel «mannelijke kippen» een zinsdeel ingevoegd, luidende: bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie.

Artikel 23

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Artikel 24

Dit besluit wordt aangehaald als: Vleeskuikenbesluit 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 1 juni 2010

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de negenentwintigste juni 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

§ 1. Algemeen

Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften ter bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182; hierna: richtlijn). Uiterlijk op 30 juni 2010 moet deze richtlijn zijn geïmplementeerd.

De richtlijn schrijft in het belang van het dierenwelzijn minimumeisen voor ten aanzien van het houden van vleeskuikens. Deze welzijnseisen zijn gekoppeld aan de bezettingsdichtheid. In de bijlage bij de toelichting op dit besluit is een transponeringstabel opgenomen.

Het besluit is gebaseerd op de artikelen 35, 38 en 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: wet) op grond waarvan regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop bepaalde soorten of categorieën van dieren worden gehouden, verzorgd respectievelijk gehuisvest, alsmede op 111 van de wet. Artikel 111 van de wet biedt de basis voor de artikelen 5, 6, 7, 8, 9, 12, 13, 16 en 19 van het besluit. Deze implementatiebepalingen betreffen een onderwerp waarop de wet van toepassing is (dierenwelzijn), maar in hoofdstuk III van de wet, dat betrekking heeft op dierenwelzijn, ontbreekt een afdoende basis. Artikel 111 voorziet wel in deze basis. Artikel 40, tweede lid, onderdeel c, van de wet biedt de grondslag voor de wijziging van het Ingrepenbesluit als voorzien in artikel 22 van dit besluit.

Het besluit is tevens gebaseerd op artikel 3 van de wet. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de richtlijn mogen de lidstaten bepalingen handhaven of toepassen die strenger zijn dan de bepalingen van de richtlijn. In een onderdeel van dit besluit (artikel 17) wordt uitvoering gegeven aan deze mogelijkheid. Genoemd artikel van de wet bevindt zich in hoofdstuk II (zorg voor de gezondheid van dieren) en maakt het mogelijk om bij ministeriële regeling regels te stellen ten aanzien van bepaalde dieren omtrent onder andere de wijze waarop dieren worden gehouden, hun huisvesting, de verzorging alsmede hygiënische eisen. Deze regels hebben tot doel de gezondheid van het dier te waarborgen.

In paragraaf 2 van de toelichting alsmede bij de toelichting op artikel 17 wordt nader ingegaan op de inhoud van de strengere maatregelen.

Over de totstandkoming en de uitvoering van de richtlijn is veelvuldig overleg gevoerd met de betrokken sectororganisaties, het Productschap Pluimvee en Eieren en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren. Aangezien dit besluit op een enkel punt verder gaat dan de minimumeisen uit de richtlijn, is dit besluit niettemin door middel van een verkorte procedure ter consultatie aan de betrokken partijen voorgelegd.

De sector heeft over het algemeen aangegeven moeite te hebben met de uitgangspunten die de richtlijn hanteert ten aanzien van onder andere de benadering per stal in plaats van een benadering per bedrijf. Dit stelt de sector voor uitvoeringsvraagstukken.

Nepluvi, de vereniging van de Nederlandse pluimveeverwerkende industrie, heeft opmerkingen gemaakt over de verplichtingen die artikel 12 van het besluit legt op de slachterijen.

De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren heeft te kennen gegeven dat zij het beschermingsniveau van de richtlijn en het besluit onvoldoende vindt. Ook de aanvullende nationale bepalingen acht zij onvoldoende om het welzijnsniveau van de vleeskuikens afdoende te verhogen.

Aangezien dit besluit op artikel 17 na de één-op-één-implementatie van de richtlijn betreft, is hiermee de ruimte voor eventuele aanpassingen ingegeven. Daar waar mogelijk zal worden gekeken of er bij de praktische uitvoering van dit besluit tegemoet kan worden gekomen aan mogelijke uitvoeringsvraagstukken.

Na vaststelling wordt dit besluit overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de wet aan beide Kamers der Staten-Generaal overlegd. Binnen vier weken na overleggen kan door een der Kamers de wens te kennen worden gegeven dat inwerkingtreding van het besluit bij wet dient te geschieden.

Overtredingen van de voorschriften die bij algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 35, 38, 45 en 111 van de wet zijn gesteld, zijn gekwalificeerd als economische delicten en zijn derhalve strafbaar gesteld op grond van de Wet economische delicten. Dit geldt eveneens voor overtredingen van de voorschriften die vastgesteld zijn op basis van artikel 3 van de wet. Overtredingen van artikel 40 van de wet zijn commune delicten, welke strafbaar zijn gesteld in artikel 122 van de wet.

§ 2. Hoofdlijnen

Het besluit kent een trapsgewijze indeling. In de eerste plaats zijn er de algemene voorschriften, die gelden voor elke vleeskuikenshouder. Deze voorschriften zijn neergelegd in bijlage I van de richtlijn, en zijn via artikel 4 van dit besluit geïmplementeerd. De in de bijlage opgenomen eisen hebben onder meer betrekking op de drinkvoorziening, het strooisel, de ventilatie en verwarming, de geluidsemissie, het licht in de stallen en het schoonmaken. Andere eisen hebben betrekking op het bijhouden van gegevens met betrekking tot de vleeskuikens (artikel 5) en het treffen van passende maatregelen wanneer er sprake is van een hoge uitval door sterfte die duidt op slechte welzijnsomstandigheden (artikel 6, eerste lid).

Hierbij geldt een maximum aan het aantal in een stal te houden vleeskuikens, dat wordt uitgedrukt in de zogenoemde bezettingsdichtheid. Het uitgangspunt is een maximum bezettingsdichtheid van 33 kilogram levend gewicht per vierkante meter van de in de stal aanwezige bruikbare oppervlakte (artikel 3, tweede lid, onderdeel a).

Op grond van artikel 3, derde en vierde lid, van de richtlijn is het toegestaan om een hogere bezettingsdichtheid te realiseren, en dus om meer vleeskuikens op dezelfde oppervlakte te houden, wanneer er door de eigenaar of houder aanvullende managementmaatregelen worden getroffen. In dat geval bedraagt de maximum bezettingsdichtheid 39 kg/m2. Artikel 3, derde lid, en paragraaf 2 van dit besluit geven hier uitvoering aan. Deze managementmaatregelen hebben betrekking op het ventilatiesysteem en de koel- of verwarmingssystemen (artikel 11) en het bijhouden en verzamelen van gegevens met betrekking tot de stal (artikel 10). Wie binnen deze verhoogde maximum bezettingsdichtheid vleeskuikens wenst te houden, dient daarvan kennis te geven aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) (artikel 9). Een dergelijke melding is nodig met het oog op het uitoefenen van toezicht op de naleving van de regels. Wie immers opteert voor een hogere bezettingsdichtheid, dient aan extra voorschriften te voldoen. De richtlijn wordt zodanig uitgelegd dat een wijziging in de bezettingsdichtheid slechts moet worden gemeld wanneer die wijziging tot gevolg heeft dat op grond van dit besluit een ander regime van toepassing wordt.

Artikel 3, vijfde lid, van de richtlijn voorziet in een verdere verhoging van de maximum bezettingsdichtheid wanneer de eigenaar of de houder aan verdere aanvullende voorwaarden voldoet, naast de eisen die zijn gesteld aan de verhoging van de maximum bezettingsdichtheid tot 39 kg/m2. In dat geval bedraagt de maximum bezettingsdichtheid 42 kg/m2. In het besluit is dit geregeld in artikel 3, vierde lid, en zijn aanvullende voorwaarden neergelegd in paragraaf 3. Deze voorwaarden hebben betrekking op de naleving door de betrokken eigenaar of houder van de regels van dit besluit (artikel 14, eerste lid), de gebruikmaking van gidsen voor goede praktijken (artikel 15), en het percentage van sterftegevallen in de stallen op het bedrijf (artikel 16).

Op grond van artikel 12 van de richtlijn dient uiterlijk op 30 juni 2010 aan de richtlijn uitvoering te worden gegeven. Er is evenwel voor gekozen de voorschriften al zoveel eerder als mogelijk in werking te laten treden, met het oog op de bescherming van het welzijn van de vleeskuikens. Zowel de eisen voor het houden op een bezettingsdichtheid tot 33 kg/m2 als de aanvullende eisen voor het houden op een bezettingsdichtheid tot 39 kg/m2 zijn derhalve met de inwerkingtreding van het besluit onverkort van toepassing.

Een overgangsregime geldt voor bestaande bedrijven met een bezettingsdichtheid boven 39 kg/m2, die voldoen aan de verdere aanvullende managementmaatregelen om het welzijn van vleeskuikens te borgen op een hogere bezettingsdichtheid (paragraaf 3 van dit besluit). Voor de inwerkingtreding van dit besluit was de gemiddelde bezettingsdichtheid waarop pluimveehouders vleeskuikens hielden 45 kg/m2. Zij krijgen tot de inwerkingtreding van dit besluit de tijd om de bezettingsdichtheid terug te brengen naar ten hoogste 42 kg/m2 (artikel 3, vierde en vijfde lid). Tevens is er in voorzien dat zij niet hoeven te wachten totdat de overheid het bedrijf heeft geïnspecteerd, zoals is voorgeschreven in artikel 14. Anders zouden ze hun bezettingsdichtheid eerst moeten terugbrengen naar ten hoogste 39 kg/m2, en pas wanneer de overheid heeft geconstateerd dat aan de eisen van dit besluit is voldaan zouden zij hun bezettingsdichtheid weer kunnen verhogen. Dat is uit bedrijfseconomisch oogpunt ongewenst, en moet dus worden voorkomen. Daarom is in artikel 18 een voorziening voor bestaande bedrijven opgenomen. Op grond van dit overgangsregime mag een pluimveehouder vleeskuikens op een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2 houden, met een maximum van 42 kg/m2. Deze bedrijven zullen in de periode tot de inwerkingtreding van dit besluit door de overheid worden gecontroleerd op de naleving van dit besluit. Bedrijven die in het kader van deze inspecties aan de normen van het besluit blijken te voldoen, mogen ook na deze inspectie een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2 hanteren. Bedrijven die bij deze inspectie niet aan de normen van het besluit blijken te voldoen kunnen niet langer gebruik maken van deze voorziening. Voor hen geldt de maximum bezettingsdichtheid van 33 kg/m2, of van 39 kg/m2 wanneer het bedrijf wel voldoet aan de voorwaarden gesteld in paragraaf 2. Bestaande bedrijven die niet tijdig hebben aangegeven dat ze een maximum bezettingsdichtheid willen gaan aanhouden van 42 kg/m2, vallen wel direct onder het normale regime van het besluit. Zij zullen zich moeten melden op grond van artikel 13, waarna wordt bezien of zij aan de eisen van paragraaf 3 (alsmede uiteraard aan de overige eisen in het besluit) voldoen. De facto betekent dit dat zij pas na zeven opeenvolgende gecontroleerde koppels waarbij de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit onder de drempel van artikel 16 blijft en zij ook voor het overige aan paragraaf 3 blijken te voldoen mogen overstappen naar een maximum bezettingsdichtheid van 42 kg/m2.

Als gezegd bevat paragraaf 3 eisen om vleeskuikens te mogen houden op een bezettingsdichtheid van maximaal 42 kg/m2. In deze paragraaf zijn, onder gebruikmaking van de ruimte die de richtlijn hiervoor biedt, naast de eisen uit de richtlijn extra voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om deze maximaal toegestane bezettingsdichtheid aan te mogen houden.

In oktober 2009 is door de minister en de sector overeengekomen dat vleeskuikenhouderijen een bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 mogen aanhouden als zij tevens voldoen aan aanvullende nationale eisen. Deze aanvullende voorwaarden zullen stapsgewijs worden ingevoerd. Zij hebben betrekking op het monitoren en stellen van normen ten aanzien van het voorkomen van de gezondheidsaandoeningen hakdermatitis en voetzoollaesies bij vleeskuikens. Hakdermatitis en voetzoollaesies zijn huidaandoeningen, waarbij beschadigingen aan de poten optreden in oplopende mate van ernst.

De afspraken met betrekking tot de aanvullende voorwaarden zijn neergelegd in een afsprakenkader. In dit kader is aangegeven langs welk tijdschema en op welke wijze de normen op het gebied van hakdermatitis en voetzoollaesies tot stand zullen worden gebracht (Kamerstukken II 2009/2010, 28 286, nr. 318).

De reden van het stellen van dergelijke aanvullende eisen is gelegen in het volgende. Het welzijn van de vleeskuikens wordt niet louter bepaald door het stellen van grenzen aan de bezettingsdichtheid. Door middel van de aanvullende voorwaarden als hierboven omschreven kan meer winst op het terrein van het dierenwelzijn worden geboekt voor de vleeskuikens dan wanneer alleen wordt gestuurd op de bezettingsdichtheid. Het terugdringen van hakdermatitis en voetzoollaesies bij vleeskuikens maakt de dieren gezonder, vermindert het optreden van pijnprikkels bij de vleeskuikens en vergroot zo het welzijn van de vleeskuikens aanzienlijk.

In het afsprakenkader is vastgelegd dat zal worden begonnen met het stellen van normen met betrekking tot hakdermatitis en dat de normen voor voetzoollaesies op een later moment zullen worden ingevuld. De reden hiervoor is dat op dit moment meer bekendheid en ervaring bestaat in de sector met het aanpakken van de aandoening hakdermatitis. Op een later moment zullen de normen voor het voorkomen van voetzoollaesies worden vastgesteld. Laatstgenoemde normen zullen op termijn de normen voor hakdermatitis geheel vervangen. Vooruitlopend op het vaststellen van de normen zullen diverse onderzoeken worden verricht.

§ 3. Uitvoerings- en handhavingsaspecten

De ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID), Dienst Regelingen (DR) en de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) zijn ingevolge artikel 1, onderdelen a en b, van de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren belast met het toezicht op de naleving van dit besluit. De AID is hierbij belast met de controles op de primaire bedrijven. De AID voert derhalve naast de reguliere inspecties op de pluimveebedrijven in het kader van dit besluit, ook de eerste inspectie op alle pluimveebedrijven uit waarbij wordt vastgesteld of deze bedrijven vleeskuikens op een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2 mogen blijven houden.

Dienst Regelingen is in dit kader belast met het in ontvangst nemen en verwerken van de meldingen op grond van de artikelen 9, 13 en 19 van het besluit.

De officiële dierenartsen verbonden aan de VWA houden toezicht op de slachthuizen. Deze taak kan worden uitgevoerd in het verlengde van de huidige toezichtstaken die bestaan met betrekking tot de hygiëneverordeningen. In het kader van deze hygiëneverordeningen heeft het bedrijfsleven een grote mate van verantwoordelijkheid, waar de VWA toezicht op uitoefent. De officiële dierenarts beoordeelt daarnaast de resultaten van de post mortem keuring op mogelijke indicaties van slechte welzijnsomstandigheden. Indien de resultaten blijk kunnen geven van slechte welzijnsomstandigheden, deelt de officiële dierenarts de gegevens mee aan de eigenaar of de houder van de dieren en aan de AID. Zowel de eigenaar of houder als de AID zijn hierop gehouden passende maatregelen te treffen (artikel 6).

Wanneer een eigenaar of houder niet voldoet aan de voorschriften van paragraaf 2 of 3 van dit besluit en vleeskuikens houdt op een bezettingsdichtheid van meer dan 33 kg/m2 dan wel meer dan 39 kg/m2 dient de bezettingsdichtheid te worden verlaagd. Indien de eigenaar of houder hier zelf niet toe overgaat, kan op grond van artikel 106 van de wet worden ingegrepen door het toepassen van bestuursdwang.

§ 4. Gevolgen voor het bedrijfsleven

De administratieve lasten van dit besluit zijn beraamd op € 2.767.167, waarvan € 2.716.714 structurele jaarlijkse lasten betreffen en € 50.453 als eenmalige lasten aan te merken zijn. Bij deze berekening zijn zowel de lasten betrokken die het besluit voor de in Nederland bestaande 667 vleeskuikenbedrijven met zich brengt, als de lasten die voor de slachthuizen uit het besluit voortvloeien. Veruit de grootste lasten vloeien voort uit de verplichting om het aantal dode vleeskuikens voor iedere controle te registreren (artikel 5, eerste lid, onderdeel d). Op grond van dit besluit moeten alle vleeskuikens ten minste tweemaal per dag worden gecontroleerd. De kosten voor deze inspecties met registratie van genoemde gegevens zijn beraamd op € 2.282.039. Deze kosten waren voor de inwerkingtreding van dit besluit echter ook algemeen gebruikelijk. Immers, onderdeel van een goede bedrijfsvoering is een regelmatige inspectie van de gehouden dieren en het weghalen van de aangetroffen dode dieren uit de stal. Een verschil met de huidige situatie is evenwel dat momenteel de registratie op bedrijfsniveau wordt bijgehouden, waar het besluit verplicht tot registratie op stalniveau. De verplichting tot het registreren op stalniveau vloeit rechtstreeks uit de richtlijn voort.

Andere lasten die voor inwerkingtreding van dit besluit tevens als algemeen gebruikelijk kunnen worden gezien, zijn de lasten die voortvloeien uit de verplichting om de kruising of het ras van de vleeskuikens te registreren en de verplichting tot het registreren van het aantal vleeskuikens dat dood aankomt op het slachthuis. Deze lasten zijn beraamd op respectievelijk € 27.167 en € 108.668.

Het besluit brengt daarnaast een aantal nieuwe lasten van totaal € 349.291 met zich. Deze lasten komen voort uit de registratieverplichtingen met betrekking tot de bruikbare oppervlakte per stal, het resterende aantal vleeskuikens per stal na uitladen en de niveaus in contactdermatitis, systemische ziekten en parasitaire infecties. Verder zijn deze lasten gelegen in de verplichting tot het vaststellen van de technische details van de stal en uitrusting van de stal, de documentatie bij de slacht ten aanzien van de dagelijkse mortaliteit en de verplichting tot het melden van wijzigingen in de bezettingsdichtheid.

Voor de volledigheid wordt nog het volgende opgemerkt. In Nederland is het gebruikelijk om vleeskuikens, zoals dat heet, tussentijds uit te laden uit een stal. Hiermee wordt bedoeld dat tussen het moment dat het koppel in stal wordt geplaatst en het uiteindelijk volledig leeghalen van de stal er tussentijds alvast wat kuikens uit de stal worden verwijderd die ter slachting worden aangeboden. De verplichting tot het bijhouden, registreren e.d. van relevante gegevens geldt onverkort in deze situatie.

Op het besluit is daarnaast een bedrijfseffectentoets uitgevoerd. De bedrijfseffecten van het besluit zijn er in gelegen dat pluimveebedrijven vleeskuikens mogen houden op een maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Aangezien vleeskuikens nu gemiddeld op een hogere bezettingsdichtheid worden gehouden brengt dit economische gevolgen voor de pluimveebedrijven met zich mee. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) heeft berekend dat de kosten voor het terugbrengen van de bezettingsdichtheid ongeveer € 5367 per bedrijf zullen bedragen. De bedrijfseffectentoets heeft niet tot nadere aanpassingen van het besluit geleid.

Ten aanzien van de aanvullende eisen die op grond van artikel 17 zullen worden gesteld als voorwaarde om vleeskuikens te mogen houden met een bezettingsdichtheid van maximaal 42 kg/m2 is thans nog niet bekend wat de omvang zal zijn van hiermee gepaard gaande administratieve lasten alsmede de mogelijke bedrijfseffecten. De inhoud van de normen is op dit moment nog niet bekend. De exacte becijfering zal plaatsvinden ter gelegenheid van de totstandkoming van de ministeriële regeling op dit punt. Er vinden diverse onderzoeken plaats om te kunnen komen tot een afgewogen normstelling. Wel kan alvast worden gemeld dat het bijhouden van het niveau van contactdermatitis reeds is meegenomen in bovenvermelde berekening van de nieuwe lasten als gevolg van dit besluit. Bedrijven die niet aan de toekomstige norm voor hakdermatitis respectievelijk voetzoollaesies kunnen voldoen, zullen extra maatregelen moeten nemen om niet boven het toegestane maximum geconstateerde aandoeningen te komen. Deze maatregelen zijn met name gelegen in de sfeer van bedrijfsvoering. Op basis van eerdere onderzoeken kan de conclusie worden getrokken dat het terugbrengen van het niveau van contactdermatitis vaak gepaard gaat met betere prestaties van de vleeskuikens (snellere en betere groei). Dit kan uiteindelijk leiden tot een positief bedrijfseffect.

De norm voor voetzoollaesies zal pas in juli 2011 worden bepaald. Op dat moment zal duidelijk zijn wat de exacte gevolgen zijn voor het bedrijfsleven. Als eerder gezegd zijn op dit moment onderzoeken gaande naar het effect van diverse factoren op het voorkomen van voetzoollaesies, zoals het gebruik van andere soorten strooisel en het instellen van de temperatuur in de stal. Ook hier geldt dat tegenover eventuele kosten voor het bedrijfsleven betere resultaten van vleeskuikens in de stal zullen staan.

§ 5. Gevolgen voor het milieu

Als gevolg van dit besluit zal het aantal vleeskuikens dat aan het eind van een groeiperiode per oppervlakte-eenheid in een stal wordt gehouden afnemen. Tevens worden bij hogere bezettingsgraden dan 33 kg per m2 (39 en 42 kg per m2) voorwaarden gesteld aan het ventilatiesysteem en het koel- of verwarmingssysteem van een vleeskuikenstal (artikel 11). De wijziging van de bezettingsdichtheid en de technische voorwaarden aan stalsystemen kunnen gevolgen hebben voor de emissies vanuit die stallen.

Door Animal Sciences Group-Veehouderij (ASG-Veehouderij) is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke effecten van het Vleeskuikenbesluit 2010 op de stalemissies. Bij dat onderzoek is onder meer gebruik gemaakt van een onderzoek van het LEI uit 2005 waarin aan de hand van een enquête is nagegaan welke aanpassingen veehouders zullen gaan doorvoeren in hun bedrijfsvoering om te voldoen aan dit besluit.

Op basis van het onderzoek van ASG-Veehouderij wordt verwacht dat de invoering van het Vleeskuikenbesluit 2010 over het algemeen niet zal leiden tot een toename van stalemissies. De eisen die in het besluit worden gesteld aan het ventilatiesysteem en aan het koel- of verwarmingssysteem met het oog op het binnenklimaat in de stal, zullen naar verwachting geen gevolgen hebben op de omvang van de emissies, omdat genoemde systemen in de praktijk nu al aan deze eisen voldoen. Met betrekking tot de wijziging van de bezettingsdichtheid zijn voor de verschillende emissies de volgende inschattingen gemaakt.

Ten aanzien van de emissie van ammoniak wordt verwacht dat eventuele toenames van de emissie door een lagere bezettingsdichtheid (groter mestemitterend oppervlakte per vleeskuiken) worden gecompenseerd door een afname van de emissies als gevolg van de optredende neveneffecten (onder andere droger strooisel). Onder bepaalde voorwaarden zou dat zelfs kunnen leiden tot een lagere ammoniakemissie.

Met betrekking tot de geuremissie is het moeilijker om een betrouwbare inschatting te maken, maar ook hier verwachten de onderzoekers dat eventuele effecten die kunnen leiden tot een hogere emissie (een hogere luchtsnelheid over het strooisel) zullen worden gecompenseerd door neveneffecten die weer tot een lagere emissie leiden (droger strooisel).

Ten aanzien van de emissie van fijn stof geven de onderzoekers aan dat op basis van de huidige kennis moeilijk is in te schatten of de stalemissies zullen wijzigen. Mogelijk zal de concentratie van fijn stof in de stal bij een lagere bezettingsdichtheid toenemen, maar of dat ook tot een grotere emissie leidt, is afhankelijk van het ventilatiedebiet van de stal.

Voor de emissies van methaan en lachgas worden geen veranderingen verwacht, omdat de factoren die wijzigen, de luchtsnelheid over en de grootte van het emitterend oppervlak, geen invloed hebben op deze emissies.

Ook ten aanzien van de emissies naar het oppervlaktewater en de bodem zijn geen effecten te verwachten. Normaliter vinden vanuit vleeskuikenstallen namelijk geen emissies naar het oppervlaktewater plaats en evenmin naar de bodem omdat de mest van vleeskuikens over het algemeen niet op het bedrijf wordt opgeslagen maar direct vanuit de stal wordt afgevoerd.

Overigens moet worden opgemerkt dat het onderzoek van ASG-Veehouderij een kwalitatief onderzoek is, waarbij noodzakelijkerwijs tal van aannames en inschattingen moesten worden gemaakt. Pas in de praktijk zal blijken of de aannames over de bedrijfsvoering en inschatting van effecten juist zijn geweest. Het is dan ook niet uitgesloten dat na invoering van dit besluit, bijvoorbeeld uit stalmetingen, alsnog blijkt dat er negatieve effecten op het milieu optreden. Indien een toename van de ammoniakemissie optreedt, dan zal deze moeten worden gecompenseerd door een reductie elders. Vanwege de verplichtingen die voortvloeien uit richtlijn nr. 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PbEG L 309) mag de totale ammoniakemissie in beginsel na 2010 niet meer toenemen. Bij een eventuele toename van de emissie van fijn stof die leidt tot overschrijdingen van de desbetreffende wettelijke normen, zullen de betrokken bedrijven aanvullende maatregelen dienen te treffen. Dit geldt mutatis mutandis ook als eventuele toenames van de geuremissie leiden tot een overbelaste situatie.

Voor het bepalen van de eventuele gevolgen voor het milieu van de aanvullende voorwaarden uit artikel 17 geldt hetzelfde als hetgeen ten aanzien van de administratieve lasten en de bedrijfseffecten in paragraaf 4 is opgemerkt. Het valt overigens te verwachten dat het terugdringen van de aandoeningen hakdermatitis en voetzoollaesies kan leiden tot een daling in de ammoniakemissie, omdat het strooisel in de stal minder nat zal zijn.

§ 6. Vaste verandermomenten (VVM)

Door middel van dit besluit wordt Europese regelgeving, namelijk richtlijn nr. 2007/43/EG, geïmplementeerd. De uiterste implementatiedatum van deze richtlijn is 30 juni 2010. Implementatie van Europese regelgeving is één van de uitzonderingsgronden met betrekking tot het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten (VVM) van regelgeving. Dit beleid is neergelegd in de brief van de minister van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243) en de brief 11 van december 2009 van de Minister van Justitie, de Staatssecretarissen van Economische Zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309).

§ 7. Artikelsgewijs

Artikel 1

De in dit artikel opgenomen begripsbepalingen zijn ontleend aan artikel 2 van de richtlijn. De bezettingsdichtheid van vleeskuikens wordt bepaald op stalniveau per vierkante meter. Dit brengt met zich mee dat per stal wordt gecontroleerd of de verboden van de maximum bezettingsdichtheden (artikel 3) zijn overtreden.

Bij de berekening van de dagelijkse mortaliteit, als beschreven in onderdeel c, worden zowel de vleeskuikens meegenomen die zijn gedood omdat zij ziek zijn als de vleeskuikens die om andere redenen zijn gedood.

Dit besluit is gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Omdat deze wet wordt ingetrokken als de Wet Dieren in werking zal treden is in het tweede lid aangegeven dat dit besluit na inwerkingtreding van de Wet dieren op die wet zal berusten.

Artikel 2

Artikel 2 definieert de reikwijdte van het besluit. Dit artikel sluit aan bij hetgeen in artikel 1 van de richtlijn is bepaald. Uit artikel 2 volgt dat het besluit niet van toepassing is op pluimveebedrijven met uitsluitend vermeerderingsdieren. Het besluit is echter wel van toepassing op bedrijven waar zowel vermeerderingsdieren als vleeskuikens worden gehouden.

Ten aanzien van onderdeel e wordt het volgende opgemerkt. Op grond van artikel 11, derde lid, van verordening (EG) nr. 543/2008 zoals genoemd in onderdeel d van het besluit mogen de lidstaten zelf maatregelen vaststellen die verder gaan dan de in bijlage V van genoemde verordening neergelegde minimumvoorwaarden. Het Productschap Pluimvee en Eieren heeft in dit kader een verordening opgesteld waarin bijzondere slachtpluimvee-houderijsystemen worden aangeduid. In deze verordening zijn vervolgens eisen opgenomen met betrekking tot onder andere huisvesting en verzorging voor deze bijzondere houderijsystemen. Door middel van dit onderdeel wordt voorkomen dat deze houderijsystemen onder de werking van het onderhavige besluit zouden vallen.

Artikel 3

Zoals in paragraaf 2 aangegeven, koppelt het besluit welzijnseisen aan de maximum bezettingsdichtheid waarop vleeskuikens gehouden mogen worden. Aan het houden op een hogere bezettingsdichtheid zijn aanvullende eisen verbonden. Uit artikel 3 vloeit voort aan welke voorschriften moet zijn voldaan om vleeskuikens te mogen houden. Daarbij gelden strengere eisen naarmate vleeskuikens op een hogere bezettingsdichtheid worden gehouden.

Artikelen 4 en 20

Artikel 4 bepaalt dat het houden, huisvesten en verzorgen van vleeskuikens overeenkomstig genoemde punten van bijlage I van de richtlijn dient te geschieden. Gebruik is gemaakt van een zogenoemde dynamische verwijzing, zodat eventuele latere wijzigingen in de desbetreffende bepalingen van die bijlage automatisch onderdeel uitmaken van dit besluit (artikel 20). Voorzien is tevens in de mogelijkheid om de minister een afwijkend ingangstijdstip voor het doorwerken van een wijziging te laten bepalen.

Artikel 6

Het toezicht op het slachthuis wordt uitgevoerd door de dierenarts die is verbonden aan de Voedsel en Waren Autoriteit. Indien de dierenarts in het kader van zijn toezichthoudende taken stuit op mogelijke indicaties van slechte welzijnsomstandigheden op het pluimveebedrijf of in de stal van het pluimveebedrijf, deelt hij dit mee aan de eigenaar of houder van de dieren en aan de AID. Indicaties van slechte welzijnsomstandigheden betreffen onder meer abnormale niveaus van contactdermatitis, parasitisme en systemische ziektes. Of sprake is van een abnormaal niveau zal per geval door de dierenarts vanuit zijn expertise worden bezien.

Bij indicaties van slechte welzijnsomstandigheden dienen zowel door de eigenaar of houder als door de minister passende maatregelen te worden getroffen. Voor wat betreft de eigenaar of houder kan hierbij afhankelijk van de ernst van het geval bijvoorbeeld gedacht worden aan aanpassingen op het terrein van management, aanpassingen in de wijze van huisvesten, houden en verzorgen van de dieren of aan het verlagen van de bezettingsdichtheid.

De minister kan op grond van dit besluit als passende maatregelen de verplichting tot het opstellen van een plan van aanpak opleggen of het pluimveebedrijf verplichten tot het aanpassen van de bezettingsdichtheid. Deze maatregelen kunnen zowel afzonderlijk als in combinatie met elkaar worden opgelegd. Tevens kunnen de controles door de AID naar aanleiding van indicaties van slechte welzijnsomstandigheden op een pluimveebedrijf worden aangescherpt. Wanneer uit deze controles blijkt dat er inderdaad sprake is van slechte welzijnsomstandigheden en deze zijn gelegen in het niet naleven van de normen van dit besluit kan ook strafrechtelijk worden ingegrepen.

Artikel 7

De richtlijn laat de lidstaten vrij om passende procedures te ontwikkelen voor het vaststellen van de bezettingsdichtheid. Bij het ontwikkelen van deze procedure kan naar voren komen dat er naast de gegevens die op grond van dit besluit reeds dienen te worden verzameld, verstrekt of geregistreerd nog aanvullende gegevens noodzakelijk zijn. Dit artikel strekt ertoe een basis te bieden om eventueel noodzakelijke aanvullende gegevens te kunnen laten verzamelen en daar tevens over te kunnen beschikken. Hierbij zal wel worden gekeken naar een invulling die voor het bedrijfsleven niet meer lasten oplevert dan strikt noodzakelijk.

Artikel 8

Dit artikel borgt dat houders voldoende zijn opgeleid om hun taken adequaat en overeenkomstig dit besluit uit te voeren. Hiertoe wordt in eerste instantie bij de bestaande praktijk aangesloten. Ervaring opgedaan voor de inwerkingtreding van dit besluit wordt erkend als gelijkwaardige ervaring, waarvoor een certificaat zal worden afgegeven. Pluimveehouders die geen gelijkwaardige ervaring hebben opgedaan moeten een cursus volgen als bedoeld in het derde lid. In nadere regels over de te volgen cursussen en de erkenning van het certificaat wordt bij ministeriële regeling voorzien.

Artikel 11

Dit artikel regelt dat de eigenaar of houder dient te garanderen dat elke stal van zijn pluimveebedrijf is uitgerust met een ventilatiesysteem en koel- of verwarmingssytemen die de concentratie van ammoniak, de binnentemperatuur en de gemiddelde relatieve vochtigheidsgraad volgens de voorgeschreven normen reguleren. Deze garantie kan worden gegeven door een verklaring van een installateur over de capaciteit van genoemde systemen. Dit laat onverlet de eisen die op grond van de arbeidsomstandighedenregelgeving worden gesteld.

Artikel 15

Het is aan de sector om de gidsen van goede praktijken op te stellen. De gidsen dienen een uitwerking te bevatten van de in dit besluit gestelde voorschriften resulterende in aanbevelingen voor de naleving van dit besluit. Wel kunnen de gidsen ter beoordeling aan de minister worden voorgelegd. Dit betekent overigens niet dat de gidsen daarmee de voorschriften van dit besluit vervangen. De gidsen voor de goede praktijken zijn uitdrukkelijk bedoeld als leidraden met een privaat karakter. Omdat de gidsen door de eigenaar of de houder moeten worden gebruikt bij de bedrijfsvoering is totstandkoming van die gidsen voor de sector van belang.

Artikel 16

De dagelijkse mortaliteit moet op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel d, worden geregistreerd. Op grond van deze registratie kan de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit, bedoeld in het eerste lid, worden berekend. Indien de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit boven het toegestane percentage ligt, zal indien hier aanleiding toe is na een beroep hierop van de eigenaar of houder van geval tot geval bezien worden of er sprake is van een toereikende verklaring voor de buitengewone hogere gecumuleerde dagelijkse mortaliteit en of de eigenaar of houder kan aantonen dat het om een geval van overmacht gaat als bedoeld in het tweede lid van artikel 16. Zo niet, dan voldoet hij niet aan één van de voorwaarden om vleeskuikens op een hogere bezettingsdichtheid dan 39 kg/m2 te houden, en zal de bezettingsdichtheid moeten worden teruggebracht.

Artikel 17

In dit artikel zijn de aanvullende nationale eisen neergelegd waaraan de eigenaar of houder moet voldoen om vleeskuikens te mogen houden op de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Zoals in paragraaf 2 van de toelichting reeds aangegeven, zien deze normen op het voorkomen van de aandoeningen hakdermatitis respectievelijk voetzoollaesies bij vleeskuikens. De normen worden vastgelegd in een ministeriële regeling. De norm voor hakdermatitis zal per 1 januari 2011 van kracht worden en de die voor voetzoollaesies per 1 juli 2012. Eind 2012 zal alleen nog de norm voor voetzoollaesies van kracht zijn. Deze norm zal in de toekomst stapsgewijs worden aangescherpt.

Ten aanzien van gevallen waarin niet kan worden voldaan aan de aanvullende eisen is de mogelijkheid opgenomen om beroep op een hardheidsclausule te doen. Deze is vergelijkbaar met de hiervoor omschreven hardheidsclausule die op grond van de richtlijn voor de maximaal toegestane gecumuleerde dagelijks mortaliteit in het besluit is opgenomen.

Artikel 18

In dit artikel wordt een overgangsregime geregeld voor een aantal situaties. Het betreft ten eerste de situatie van pluimveebedrijven die voor de inwerkingtreding van dit besluit al bestonden en die aangeven na de inwerkingtreding van dit besluit vleeskuikens te gaan houden met een maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Over deze bedrijven is al gesproken in paragraaf 2 van de toelichting. Voorts is een voorziening getroffen voor bedrijven die na de inwerkingtreding van dit besluit van start gaan alsmede voor pluimveebedrijven die in principe vallen onder een categorie waarvoor in artikel 2 is geregeld dat zij niet onder de werking van het besluit vallen, maar die op een gegeven moment omschakelen naar een wijze van houden van vleeskuikens waarop dit besluit wel van toepassing is.

Artikel 21

Het onderhavige besluit betekent ten opzichte van de bestaande situatie een uitbreiding van de regelgeving op het terrein van de vleeskuikenhouderij. Voor de bescherming van het welzijn van vleeskuikens golden slechts de eisen van het Besluit welzijn productiedieren. In het Besluit welzijn productiedieren zijn eisen opgenomen die in het algemeen gesteld kunnen worden met betrekking tot het houden, verzorgen en huisvesten van productiedieren, waartoe ook vleeskuikens behoren. In dit besluit zijn meer specifieke voorschriften voor het houden, verzorgen en huisvesten opgenomen. Waar dit besluit een precisering bevat van de eisen uit het Besluit welzijn productiedieren zou dubbele normstelling kunnen ontstaan. Een dergelijke dubbele normstelling zou onder meer ontstaan bij het voorschrift waarin de controlefrequentie van de dieren door de houder is bepaald. Zowel artikel 4, tweede lid, van het Besluit welzijn productiedieren als artikel 4 van het onderhavige besluit, door middel van de verwijzing naar punt 8 van de richtlijn, bevatten hier voorschriften over. Aangezien dit besluit een verwijzing naar een specifiek voorschrift bevat met betrekking tot de dagelijkse inspecties op het pluimveebedrijf is het genoemde artikellid van het Besluit welzijn productiedieren niet van toepassing.

Artikel 22

De richtlijn bepaalt in bijlage I, punt 12, dat bij vleeskuikens geen chirurgische ingrepen voor andere dan therapeutische of diagnosedoeleinden die leiden tot beschadiging of verlies van een gevoelig deel van het lichaam of tot wijziging van het beenderengestel mogen worden toegepast. De lidstaten kunnen als uitzondering hierop het inkorten van snavels en het castreren van vleeskuikens onder voorwaarden toestaan.

Op basis van het Ingrepenbesluit in samenhang met de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn is in Nederland het verwijderen van kammen bij mannelijke kippen, dus ook vleeskuikens, een toegestane ingreep. Op grond van genoemde bepaling van de richtlijn dient het Ingrepenbesluit op dit punt te worden aangepast. Deze aanpassing heeft feitelijk echter geen gevolgen voor de vleeskuikenhouderij, aangezien het verwijderen van kammen bij mannelijke kippen een ingreep is die in deze sector niet wordt toegepast.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Bijlage: Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2007/43/EG

Vleeskuikenbesluit, overige regelgeving

Artikel 1

Artikel 2 Vleeskuikenbesluit

Artikel 2

Artikel 1 Vleeskuikenbesluit

Artikel 3

Artikelen 3 tot en met 6 en artikelen 9 tot en met 16 Vleeskuikenbesluit

Artikel 4

Artikel 8 Vleeskuikenbesluit

Artikelen 5 tot en met 13

Behoeven geen implementatie

Bijlage I, punt 1 tot en met 10

Artikel 4 Vleeskuikenbesluit

Bijlage I, punt 11

Artikel 5 Vleeskuikenbesluit

Bijlage I, punt 12

Artikel 22 Vleeskuikenbesluit en artikel 2, eerste lid, onderdeel e, Ingrepenbesluit

Bijlage II, punt 1

Artikelen 9, 13 en 19 Vleeskuikenbesluit

Bijlage II, punt 2

Artikel 10 Vleeskuikenbesluit

Bijlage II, punt 3

Artikel 11 Vleeskuikenbesluit

Bijlage III

Artikelen 6 en 12 Vleeskuikenbesluit

Bijlage IV

Artikel 8 Vleeskuikenbesluit

Bijlage V

Artikel 6, 14 en 16 Vleeskuikenbesluit


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven