Besluit van 20 oktober 2008, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit pacht en het Vergoedingenbesluit Kamer voor de Binnenvisserij 1975 (wijziging tarieven en vergoedingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 september 2008, nr. TRCJZ/2008/2374, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 9, tweede lid, 15, tweede lid, 16 en 44, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers en 53, tweede lid, van de Visserijwet 1963;

De Raad van State gehoord (advies van 24 september 2008, no. W11.08.0399/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 oktober 2008, nr. TRCJZ/2008/2757, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit pacht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, eerste lid, wordt «€ 45,38» vervangen door «€ 89,–» en wordt «€ 408,40» vervangen door: € 380,–.

B

In de artikelen 13, 17 en 18 wordt «€ 45,38» telkens vervangen door: € 89,–.

C

In artikel 14 wordt «artikel 317, vierde lid,» vervangen door: artikel 321, vierde lid,.

D

In artikel 15 wordt «0,5% van de getaxeerde waarde met een minimum van € 113,45» vervangen door: € 579,–.

E

In artikel 16 wordt «artikel 404» vervangen door «artikel 399e» en wordt «€ 68,07» vervangen door: € 133,–.

F

In artikel 20, eerste lid, wordt «€ 56,72» vervangen door: € 100,–.

G

In hoofdstuk 2, paragraaf 2, wordt na artikel 21 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a

  • 1. De rechten, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 20, eerste lid, worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de mate waarin het prijspeil in de periode van 1 juli in het voorafgaande jaar tot en met 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar gemiddeld is gestegen volgens de Consumentenprijsindex voor alle huishoudens zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

  • 2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt de aanpassing, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 oktober van het voorgaande jaar bekend in de Staatscourant.

H

In artikel 44, eerste lid, wordt «€ 90,76 per dag» vervangen door: € 67,– per uur.

I

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 140,67 per dag» vervangen door: € 79,– per uur.

2. In het tweede lid wordt «€ 90,76 per dag» vervangen door: € 67,– per uur.

J

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 27,23» vervangen door: € 67,–.

2. In het tweede lid wordt «€ 29,50» vervangen door: € 79,–.

K

In artikel 48 wordt de zinsnede «en de in de artikelen 44 en 45 genoemde personen» geschrapt.

L

In hoofdstuk 2, paragraaf 4, wordt na artikel 49 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49a

  • 1. De vergoedingen, bedoeld in de artikelen de artikelen 44, eerste lid, 45, eerste en tweede lid, en 46, eerste en tweede lid, worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de mate waarin het prijspeil in de periode van 1 juli in het voorafgaande jaar tot en met 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar gemiddeld is gestegen volgens de Consumentenprijsindex voor alle huishoudens zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

  • 2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt de aanpassing, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 oktober van het voorgaande jaar bekend in de Staatscourant.

ARTIKEL II

Het Vergoedingenbesluit Kamer voor de Binnenvisserij 1975 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1 en 2 wordt «€ 90,76 per dag» telkens vervangen door: € 67,– per uur.

B

In artikel 3 wordt «€ 20,42 per uur met een maximum van € 45,38 per dag» vervangen door: € 67,– per uur.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De vergoedingen, bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3, worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de mate waarin het prijspeil in de periode van 1 juli in het voorafgaande jaar tot en met 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar gemiddeld is gestegen volgens de Consumentenprijsindex voor alle huishoudens zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

  • 2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt de aanpassing, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 oktober van het voorgaande jaar bekend in de Staatscourant.

D

In artikel 4 wordt «Onze Minister van Landbouw en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

E

Artikel 5 vervalt.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. De artikelen I, onderdelen H, I, J, K en L, en II werken terug tot en met 1 januari 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 20 oktober 2008

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de dertiende november 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt de vergoedingen voor de grondkamers, de Centrale Grondkamer en de Kamer voor de Binnenvisserij en wijzigt ook de tarieven van de grondkamers en de Centrale Grondkamer. Verder voorziet het besluit in correctie van twee onjuiste verwijzingen (artikel I, onderdelen C en E).

De vergoedingen zijn voor het laatst herzien bij besluit van 30 maart 20001 en bij besluit van 6 mei 20032 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998. De tarieven zijn voor het laatst herzien bij besluiten van 7 augustus 19983 en 30 augustus 19994. Gelet op de ontwikkelingen van de lonen en het prijspeil sindsdien, is er nu aanleiding voor wijziging van de vergoedingen en tarieven.

2. Vergoedingen grondkamers, Centrale Grondkamer en Kamer voor de Binnenvisserij

De regering heeft ervoor gekozen om het vergoedingenstelsel voor de plaatsvervangend voorzitter, leden, plaatsvervangend leden en plaatsvervangend secretaris van de grondkamers geheel te herzien. Voor de hoogte van de vergoedingen is uitgegaan van werkzaamheden op Hbo-niveau, zijnde het vereiste kennis- en ervaringsniveau voor de desbetreffende werkzaamheden. De nieuwe systematiek leidt tot een eenvoudiger uitvoering. De nieuwe vergoeding betreft een uniforme vergoeding voor zittingen, vergaderingen en bezichtigingen. In het tot nu toe geldende vergoedingenstelsel is dit anders. Dat stelsel kent namelijk verschillende vergoedingen voor de verschillende werkzaamheden. In de nieuwe vergoeding zijn reis- en verblijfkosten, representatiekosten en bureaukosten inbegrepen. Dit is nieuw ten opzichte van het tot nu toe geldende stelsel. Dat gaat namelijk uit van aparte vergoedingen voor de verschillende soorten kosten. De nieuwe systematiek is al eerder ingevoerd bij de Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor vergoedingen die op vergelijkbare werkzaamheden betrekking hebben.

Soms is bij de grondkamers sprake geweest van een verdubbeling van de werkduur op een dag tegen dezelfde vergoeding. Door voortaan van een vergoeding per uur uit te gaan, wordt recht gedaan aan de feitelijke duur van de werkzaamheden (artikel I, onderdelen G, H, I en J).

De vergoedingen voor de leden, plaatsvervangend leden en plaatsvervangend griffier van de Centrale Grondkamer zijn aangepast volgens dezelfde systematiek en verhoogd met hetzelfde bedrag als de vergoedingen voor de plaatsvervangend voorzitter, leden, plaatsvervangend leden en plaatsvervangend secretaris van de grondkamers (artikel I, onderdelen H, I en J). Dit geldt ook voor de vergoedingen voor de plaatsvervangend voorzitter en de leden van de Kamer voor de Binnenvisserij (artikel II, onderdelen A en B).

De verhoging van de vergoedingen werkt terug tot en met 1 januari 2007. Terugwerkende kracht ligt in de rede nu de vergoedingen geruime tijd zijn achtergebleven bij de ontwikkelingen van het loon- en prijspeil.

3. Tarieven grondkamers en Centrale Grondkamer

In 1998 en 1999 zijn de tarieven voor de door de grondkamers te behandelen verzoeken op grond van de pachtwetgeving herzien met het oog op kostendekkendheid van die tarieven. Van kostendekkendheid blijkt thans echter geen sprake meer te zijn. Het prijspeil en daarmee de kosten zijn fors gestegen sinds de vorige herziening van de tarieven. Ook is het aantal te behandelen verzoeken afgenomen. Dit heeft tot minder inkomsten geleid, terwijl de daarmee samenhangende kosten niet evenredig zijn afgenomen. Om te voorkomen dat de hierdoor ontstane budgettaire problemen verergeren, is een verhoging van de tarieven noodzakelijk.

Ten aanzien van de tarieven geldt overeenkomstig het rapport «Maat houden, een kader voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten» en het daarover ingenomen kabinetsstandpunt, het uitgangspunt dat de kosten voor het verrichten van werkzaamheden en het verlenen van diensten door de overheid in beginsel aan derden worden doorberekend (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 22 en Stcrt. 2000, 90, blz. 9). In situaties waarin dit te belastend is voor degene tot wie de regelgeving zich richt kan volledige doorberekening achterwege blijven. Hiervan is evenwel geen sprake. Volledige doorberekening van de kosten van de grondkamer voor het behandelen van de verzoeken op grond van het pachtrecht leidt niet tot dermate hoge tarieven dat dit te belastend is voor de pachters en verpachters. In de meeste gevallen zijn de tarieven van de grondkamer veel lager dan de pachtprijs. De tarieven betreffen een eenmalige handeling. Zo zijn voor bijvoorbeeld een pachtovereenkomst met een duur van zes jaar alleen leges verschuldigd bij de aanvankelijke goedkeuring. Pachters en verpachters kunnen de kosten in verband met vergoeding van leges beperken door pachtovereenkomsten voor langere duur of voor een grotere oppervlakte aan te gaan. De bedrijfseffecten zijn aanvaardbaar (zie paragraaf 5).

Ter bepaling van kostendekkende tarieven is uitgegaan van 15.000 verzoeken per jaar. Dit is het aantal verzoeken dat de grondkamers naar verwachting per jaar zullen behandelen ingevolge de sinds 1 september 2007 geldende pachtregels, neergelegd in Boek 7, titel 5, van het Burgerlijk Wetboek. De tarieven moeten zowel de personele als de materiële kosten van de grondkamer dekken. Daarbij is de minimale en maximale werklast bepaald die de onderscheiden verzoeken voor de grondkamers met zich brengen. De tarieven voor de verschillende verzoeken zijn berekend aan de hand van de werkelijke werklast. Dit heeft tot de volgende wijzigingen geleid. Voor verzoeken ingevolge artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit pacht (goedkeuring van een (ontwerp-)pachtovereenkomst of herziening van de tegenprestatie) is het minimumtarief verhoogd en het maximumtarief verlaagd (artikel I, onderdeel A). Voor de weinig voorkomende verzoeken ingevolge artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit pacht (taxatie verkoopwaarde) is het percentagesysteem losgelaten en wordt in plaats daarvan een vast tarief gehanteerd (artikel I, onderdeel C). Het percentagesysteem leidde ingeval van een lage of hoge verkoopwaarde tot een tarief dat veel lager of veel hoger was dan de daarmee samenhangende werklast van de grondkamer. Met het vaste tarief wordt aangesloten bij de daadwerkelijke werklast. Voor de overige verzoeken stijgt het tarief met ongeveer 96% (artikel I, onderdelen B en D).

Het tarief voor de Centrale Grondkamer betreft het griffierecht. Dit wordt met een zelfde bedrag verhoogd als het minimumtarief voor de grondkamers (artikel I, onderdeel E). De Centrale Grondkamer werkt niet kostendekkend. Volledige doorberekening van de kosten voor het verrichten van de werkzaamheden zou namelijk tot een dermate hoog griffierecht leiden dat dit te belastend is voor degene die bij de Centrale Grondkamer in beroep wil komen tegen een beschikking van de grondkamer. Hierdoor zou de drempel voor rechtsbescherming te hoog worden.

4. Jaarlijkse indexering

Opdat de vergoedingen en tarieven voortaan gelijk op gaan met de ontwikkelingen van het prijspeil, worden zij jaarlijks aangepast aan de mate waarin het prijspeil gemiddeld is gestegen in de periode van 1 juli van het voorgaande jaar tot en met 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar. Dit is de prijspeilstijging volgens de Consumentenprijsindex voor alle huishoudens zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (artikelen I, onderdelen F en K, en II, onderdeel C). Met de datum van bekendmaking van 1 oktober van het voorgaande jaar wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten voor regelgeving (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243).

5. Bedrijfseffecten

Nederland kent ongeveer 80.000 actieve agrarische bedrijven. Bedrijven die land of een hoeve pachten kunnen met de tariefsverhoging worden geconfronteerd. Dit zijn vooral melkvee- en akkerbouwbedrijven. In naar schatting 80% van de gevallen worden de tarieven volledig doorberekend aan de pachter, in de overige gevallen zijn de tarieven voor rekening van de verpachter. De groep van verpachters is zeer divers. Deze bestaat onder meer uit particulieren, terreinbeherende organisaties, banken, kerken. Gelet op de diversiteit aan verpachters is het niet goed mogelijk de gevolgen van de tariefsaanpassing voor hen in kaart te brengen. De grondkamers beschikken namelijk niet over een registratie van de bedrijfsgegevens van de individuele verpachters en pachters.

Op basis van de gegevens van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) kunnen wel de bedrijfseffecten voor een gemiddelde pachter in kaart worden gebracht. Aan de hand van de gegevens van het LEI over een gemiddeld melkveebedrijf en een gemiddeld akkerbouwbedrijf uit 2006 (representatieve bedrijven voor de bedrijven die land of een hoeve pachten) gaat de regering uit van de volgende kosten voor het bedrijfsleven. De gemiddelde areaalgrootte waarop een pachtovereenkomst betrekking heeft is 7 hectare. Het gemiddelde pachtareaal van een melkveebedrijf is ongeveer 16,5 hectare en van een akkerbouwbedrijf ongeveer 21 hectare. Een melkveebedrijf heeft gemiddeld circa 2,4 pachtovereenkomsten en een akkerbouwbedrijf circa 3 pachtovereenkomsten. Voor een gemiddeld melkveebedrijf bedroegen de tariefkosten, berekend op basis van de oude tarieven, € 82,– op jaarbasis en voor een gemiddeld akkerbouwbedrijf € 104,–. Als gevolg van de tariefsverhoging stijgen de kosten voor een gemiddeld melkveebedrijf tot € 161,– en voor een gemiddeld akkerbouwbedrijf tot € 203,–. Dit zijn gemiddelden. Voor individuele agrarische bedrijven kunnen de kosten hoger of lager zijn, afhankelijk van de omvang van het pachtareaal, de duur van de pachtovereenkomsten en het aantal verpachters waarvan wordt gepacht.

Het aantal beroepen bij de Centrale Grondkamer bedraagt ongeveer 0,3% van het aantal verzoeken bij de grondkamer.

De tariefsverhogingen hebben geen effect op de marktwerking. De sociaal-economische effecten van de tariefsverhogingen zijn gering.

6. Reactie op ontvangen adviezen

Het ontwerp van het besluit is voor commentaar toegezonden aan de betrokken belangenorganisaties. Van de Federatie Particulier Grondbezit (FPG), LTO Nederland (LTO), de Stichting Beheer Natuur en Landelijk Gebied (SBNL) en de Vereniging Natuurmonumenten (Natuurmonumenten) is een reactie ontvangen.

Volgens LTO zijn de tariefsverhogingen te fors en vormen ze een belemmering voor de toegang tot de grondkamer. Een tariefsverhoging van ongeveer 20%, overeenkomend met de stijging van het prijspeil sinds de vorige verhoging, acht LTO wel redelijk. Ook FPG heeft moeite met de tariefsverhogingen. Deze staan volgens FPG niet in verhouding tot de geleverde prestaties.

SBNL concludeert dat bij veel van de pachtcontracten de administratieve kosten van de grondkamer hoger zullen zijn dan de pachtopbrengst. Zij pleit ervoor om voor gronden met de bestemming natuur een ander regime toe te passen dan wel hiervoor passende maatregelen te nemen. Zij zal waarschijnlijk afstappen van de 1-jarige pachtcontracten en overgaan op 5-jarige contracten.

De tariefsverhoging is inderdaad fors. De stijging is evenwel noodzakelijk. Zoals uiteengezet in paragraaf 3 zijn de tarieven de afgelopen jaren ver achtergebleven bij de ontwikkelingen van het prijspeil. Hiermee is een groot gat tussen kosten en opbrengsten ontstaan. Met de door LTO voorgestelde tariefsverhoging van 20% zou de komende jaren nog steeds sprake zijn van een groot gat tussen kosten en opbrengsten. Zoals toegelicht in paragraaf 3 geldt op grond van het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport «Maat houden, een kader voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten» dat de tarieven voor de grondkamer kostendekkend moeten zijn. Om de budgettaire problemen niet langer te laten voortbestaan is afgezien van een getrapte tariefsverhoging.

Zoals uiteengezet in paragraaf 3 kunnen verpachters en pachters de grondkamerkosten beperken door pachtovereenkomsten voor een langere duur te sluiten. Zij kunnen dit zowel via reguliere pacht als via geliberaliseerde pacht regelen. De in het oude pachtrecht opgenomen beperking ten aanzien van de duur is bij de huidige liberale pachtvormen vervallen. Daarmee worden de bezwaren van LTO voor een deel ondervangen. Het beleid van SBNL om langere pachtcontracten te hanteren past binnen het streven naar een bestendig beheer. Als sprake is van natuurpacht kunnen partijen aanvullende afspraken over het beheer opnemen in de pachtovereenkomst. Ook bij langduriger pachtovereenkomsten kan zo goed beheer worden verzekerd.

Naar aanleiding van opmerkingen van FPG, LTO en Natuurmonumenten zijn de paragrafen 3 en 5 aangepast. In paragraaf 3 is de verhouding tussen de werklast van de grondkamer en de tarieven verduidelijkt en in paragraaf 5 is uiteengezet waarom de bedrijfseffecten voor verpachters niet in beeld zijn gebracht. Verder is in paragraaf 5 uitvoeriger ingegaan op de bedrijfseffecten voor de pachters.

7. Inwerkingtreding

Met de datum van inwerkingtreding wordt niet aangesloten bij de in paragraaf 4 genoemde vaste verandermomenten voor regelgeving. Spoedige inwerkingtreding is noodzakelijk om de kosten te kunnen beheersen. De verhoging van de vergoedingen werkt immers terug tot en met 1 januari 2007, terwijl de verhoging van de tarieven niet terugwerkt.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Besluit van 30 maart 2000, houdende wijziging van het Besluit van 19 mei 1962, houdende vaststelling van de vergoedingen voor leden enz. van de grondkamers en de Centrale Grondkamer (Stb. 201), Stb. 160.

XNoot
2

Besluit van 6 mei 2003, houdende wijziging van het Vergoedingenbesluit Kamer voor de Binnenvisserij 1975 (aanpassing vergoedingen), Stb. 223.

XNoot
3

Besluit van 7 augustus 1998, houdende wijziging van het Tariefbesluit Pachtwet 1995, Stb. 517 .

XNoot
4

Besluit van 30 augustus 1999, houdende wijziging van het Tariefbesluit Pachtwet 1995, Stb. 398.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven