Besluit van 30 maart 2000, houdende wijziging van het Besluit van 19 mei 1962, houdende vaststelling van de vergoedingen voor leden enz. van de grondkamers en de Centrale Grondkamer (Stb. 201)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 11 januari 2000, No. TRCJZ/1999/13355, Directie Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 80 en 86 van de Pachtwet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 februari 2000, nr. 11.00.0016/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 22 maart 2000, No. TRCJZ/2000/2923, Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit van 19 mei 1962, houdende vaststelling van de vergoedingen voor de leden enz. van de grondkamers en de Centrale Grondkamer1, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het bedrag «f 115,–» vervangen door: f 200,–.

2. In het tweede en het derde lid wordt na «het Rijk» ingevoegd de zinsnede: «of als rechterlijk ambtenaar» en wordt «Onze Minister van Landbouw en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de Centrale Grondkamer wordt aan de leden en de plaatsvervangende leden een vergoeding toegekend van f 310,– per dag.

  • 2. Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de Centrale Grondkamer wordt aan de plaatsvervangende griffier een vergoeding toegekend van f 200,– per dag.

  • 3. De in de vorige leden bedoelde vergoedingen worden evenwel niet toegekend indien de aldaar genoemde personen bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden, voorzover Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij niet anders bepaalt.

  • 4. Aan een plaatsvervangende griffier die wegens afwezigheid, belet of ontstentenis van de griffier diens werkzaamheden volledig waarneemt, kan, indien hij niet bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleedt, door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tot wederopzeggens toe een bezoldiging worden toegekend overeenkomstig de voor de griffier vastgestelde bezoldiging.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Voor het deelnemen aan een bezichtiging ter plaatse wordt aan de leden en de plaatsvervangende leden van de grondkamer een vergoeding van f 60,– per uur toegekend.

  • 2. Voor het deelnemen aan een bezichtiging ter plaatse wordt een vergoeding van f 65,– per uur toegekend aan de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer, behalve als zij als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden.

  • 3. Bij de berekening van het totale aantal uren waarover een vergoeding volgens de voorgaande leden wordt toegekend, vindt afronding naar boven plaats tot een half uur.

D

Artikel 3a komt te luiden:

Artikel 3a

Indien geen bezichtiging als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, plaatsvindt, wordt een vergoeding toegekend van f 5,– per afgehandeld dossier aan:

a. de leden en de plaatsvervangende leden van de grondkamer;

b. de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer, behalve als zij als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

De zinsnede «De tot de rechterlijke macht behorende leden van de Centrale Grondkamer» wordt vervangen door: De leden en plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer die als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van het in artikel I, onderdeel D, vervallen van artikel 3a, tweede lid, terug tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 maart 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de twintigste april 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

De laatste wijziging van het besluit waarin de vergoedingen voor leden, plaatsvervangende leden, enz. van de grondkamers en de Centrale Grondkamer zijn vastgelegd, dateert van 3 januari 1995. Toen werd een verhoging van de vergoedingen noodzakelijk geacht in verband met de ontwikkeling van het prijspeil. Thans is aanleiding gezien om het besluit op drie punten te wijzigen.

Allereerst betreft het een verhoging van de vergoedingen voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de grondkamer en de Centrale Grondkamer. Een verhoging werd noodzakelijk geoordeeld na een vergelijking met de vergoedingen die leden van soortgelijke commissies en colleges ontvangen. De vergoedingen voor de grondkamers en voor de Centrale Grondkamer zijn verhoogd met f 85,– tot een bedrag van f 200,– respectievelijk f 310,–.

De tweede wijziging behelst de toekenning van een vergoeding aan leden en plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer die tevens raadsheer-plaatsvervanger zijn. Het betreft de vergoeding voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van Centrale Grondkamer, voor het deelnemen aan een bezichtiging ter plaatse en de vergoeding per afgehandeld dossier.

Op basis van het oude besluit ontvingen de tot de rechterlijke macht behorende leden en plaatsvervangende leden geen vergoeding. Dit is te rechtvaardigen voorzover het gaat om leden die daarnaast een bezoldigd ambt bekleden en als zodanig reeds betaald worden voor hun werkzaamheden. Raadsheren-plaatsvervangers (evenals onder andere kantonrechters-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers) ontvangen echter geen bezoldiging van het Rijk. Zij ontvangen slechts een vergoeding voor de zittingen waaraan zij deelnemen. Via een wijziging van de artikelen 2, 3 en 3a ontvangen zij alsnog een vergoeding voor hun werkzaamheden als leden of als plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer.

De wijziging van artikel 4 is nodig omdat het besluit thans ook betrekking heeft op de leden van de Centrale Grondkamer die tevens raadsheer-plaatsvervanger zijn.

De derde wijziging betreft de vergoeding per afgehandeld dossier. Op basis van artikel 3a, tweede lid, werd per afgehandeld dossier in de provincie Flevoland een hogere vergoeding toegekend dan in de overige provincies. De achtergrond hiervan was dat in Flevoland een ander systeem voor grondwaardering gold, waardoor meer tijd per dossier nodig was dan in de overige provincies. Sinds de reorganisatie van de grondkamers per 1 januari 1998 – waarbij de grondkamer Flevoland samen met de grondkamers Noord-Holland en Utrecht opging in de nieuwe grondkamer Noordwest – komt de werkwijze inzake dossiers die de provincie Flevoland betreffen meer en meer overeen met die inzake overige dossiers. Derhalve is een hogere vergoeding per dossier in Flevoland niet meer nodig. Het betreffende artikellid is dan ook komen te vervallen.

De wijzigingen werken terug tot 1 januari 1998, met uitzondering van het vervallen van de hogere vergoeding per dossier in Flevoland. Het is immers niet de bedoeling om te tornen aan inmiddels uitbetaalde vergoedingen.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Stb. 1962, 201; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 januari 1995 (Stb. 29).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven