3 Arbeidsongeschiktheid/beroepsziekten

Aan de orde is het VAO Arbeidsongeschiktheid/beroepsziekten (AO d.d. 28/05). 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom. Er hebben zich vijf sprekers voor dit VAO aangemeld. 

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik wil drie moties indienen. Dit wordt topsport voor mij. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat bedrijfsongevallen wel bij de inspectie gemeld moeten worden en beroepsziekten niet; 

overwegende dat door registratie van beroepsziekten optimaal preventief beleid gevoerd kan worden; 

constaterende dat er breed draagvlak is voor een meldingsplicht, zoals blijkt uit de opvattingen van bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, de FNV en de Long Alliantie Nederland, waarin verzekeraars, patiëntenverenigingen en bedrijven verenigd zijn; 

verzoekt de regering, een meldingsplicht voor beroepsziekten in te voeren naar analogie van de meldingsplicht bij bedrijfsongevallen en hiertoe een voorstel aan de Kamer te zenden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 625 (29544). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de helft van de bedrijfsartsen geen melding maakt van beroepsziekten en dit goed preventief beleid in de weg staat; 

constaterende dat door betere preventie het aantal slachtoffers van beroepsziekten teruggebracht kan worden; 

constaterende dat een integrale aanpak van beroepsziekten ontbreekt; 

verzoekt de regering, in overleg met betrokken partijen in kaart te brengen welke verbeteringen er mogelijk zijn bij het terugdringen van het aantal beroepszieken en de Kamer voor het eind van het jaar een voorstel te zenden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 626 (29544). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat als gevolg van wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten enkele honderden mensen die meer uren werken dan de urenomvang van hun maatman, er gemiddeld €2.400 bruto per jaar op achteruitgaan; 

verzoekt de regering, deze mensen hiervoor structureel te compenseren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 627 (29544). 

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat slechts 38% van de zzp'ers zich verzekert tegen arbeidsongeschiktheid; 

constaterende dat het voor zzp'ers mogelijk is om zich vrijwillig te verzekeren bij het UWV, maar zij zich slechts tot uiterlijk dertien weken nadat hun verplichte werknemersverzekering is gestopt kunnen aanmelden; 

overwegende dat een langere inschrijftermijn zzp'ers meer mogelijkheden geeft om zich vrijwillig te verzekeren; 

verzoekt de regering, de aanmeldtermijn voor de vrijwillige verzekering te verlengen tot ten minste 26 weken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 628 (29544). 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb ook nog een verzoek aan de minister. Tijdens het algemeen overleg zegde hij toe, voor het einde van dit jaar met een voorstel te komen om iets te doen aan het grote tekort aan verzekeringsartsen en bedrijfsartsen dat dreigt te ontstaan. Dat vond ik een belangrijke toezegging. Ik wil de minister vandaag vragen of het mogelijk is om dat voorstel voor de begrotingsbehandeling te ontvangen. Er dreigen hiermee namelijk grote problemen te ontstaan. We praten hier al lang over. Extra actie is wat mijn fractie betreft dringend noodzakelijk. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. GroenLinks complimenteert de minister met zijn besluit om het overgangsrecht te verruimen voor mensen die als gevolg van de aanpassing van het Schattingsbesluit minder geld krijgen. GroenLinks kaartte in het algemeen overleg al aan dat er voor deze mensen mogelijk te weinig tijd zou zitten tussen de aanpassing en het moment waarop zij hierover worden geïnformeerd. Het is goed dat deze groep daarom extra compensatie heeft gekregen. Dank daarvoor aan de minister. 

Daarnaast heeft de minister in het debat toegezegd, eind 2015 de Kamer te informeren over hoe hij ervoor gaat zorgen dat er meer bedrijfsartsen komen. Ik heb gevraagd om een actieplan. Dit is een zeer belangrijk punt, dat al vrij lang speelt. Ik wil de minister daarom nogmaals op het hart drukken dat hij hiermee vaart moet maken. Natuurlijk hebben wij zeer hoge verwachtingen van het plan dat hij samen met zijn collega van Volksgezondheid op zal stellen. 

Tot slot heb ik nog een opmerking over de toegang tot de bedrijfsarts, die wettelijk zal worden vastgelegd. Ik heb hierover de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de bedrijfsarts en zijn/haar specifieke kennis een belangrijke rol spelen in preventie en diagnostiek van ziekte door activiteiten op de werkvloer; 

overwegende dat een steeds groter aandeel van de werkenden geen werknemer-/werkgeverrelatie heeft met degene voor wie hij werkt; 

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe het in te voeren recht op toegang tot de bedrijfsarts op een goede manier kan worden uitgebreid naar alle werkenden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 629 (29544). 

Mevrouw Tanamal (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de volgende motie indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat bedrijfsartsen momenteel te weinig melding maken van beroepsziektes; 

overwegende dat beroepsziektes veel leed veroorzaken voor betrokkenen; 

overwegende dat tijdig melding maken van beroepsziektes belangrijk is om maatregelen te kunnen treffen; 

overwegende dat maatregelen beroepsziektes kunnen voorkomen, de duur van het ziekteverzuim kunnen verkorten en levens kunnen redden; 

constaterende dat het melden van beroepsziektes in het basiscontract moet staan dat werkgevers met bedrijfsartsen sluiten; 

roept de regering op, het melden van beroepsziektes te monitoren en de Kamer hierover binnen drie jaar te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tanamal en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 630 (29544). 

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Voorzitter. Maandag hebben we van de minister de brief mogen ontvangen met voorstellen voor aanpassingen van het hybride stelsel voor arbeidsongeschiktheid. De minister wil het gelijke speelveld tussen publieke en private verzekeringen verbeteren door de staartlasten in de verzekering achter te laten bij uittreding van het publieke of het private stelsel. De VVD pleit al lange tijd voor deze verbeteringen van het speelveld en is er dus erg blij mee dat de minister deze stap per 2017 wil zetten. De VVD ziet graag dat het UWV meer herkeurt als mensen niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn en in de WGA zitten. Maar het UWV wil eigenlijk niet dat duurzaam arbeidsongeschikten in de IVA komen, dus wordt er niet heel veel herkeurd. Zo wordt de WGA in plaats van een tussenstation nu een eindstation. Maar als de IVA ook privaat verzekerbaar wordt gemaakt, heeft het UWV er geen belang meer bij of de mensen nu in de WGA of in de IVA zitten. Na herkeuring gaan mensen die hersteld zijn dan weer aan het werk, maar mensen die wel duurzaam arbeidsongeschikt zijn, weten ook waar ze aan toe zijn. Daarom is de VVD dan ook verheugd dat de minister het idee van het Actuarieel Genootschap om de IVA ook privaat verzekerbaar te maken, vernieuwend vindt en dat hij dat idee nader zal bestuderen. Dat zijn wij zeer met hem eens. We kijken uit naar voorstellen in deze richting. Dan wordt de WGA dus weer een tussenstation en is ze niet langer een eindstation. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik deel de zorg van mevrouw Schut over mensen die heel lang in de WGA zitten, van wie we eigenlijk moeten constateren dat ze duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Waar ik het niet met haar eens ben, is dat ze de suggestie doet dat het UWV uit eigen belang mensen dat onthoudt. Dat heb ik haar toch goed horen zeggen? 

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik heb gezegd dat het UWV er geen belang bij heeft om mensen te herkeuren, omdat het eigenlijk wil dat zo min mogelijk mensen in de IVA komen. De onderzoeken laten zien dat 30% van de mensen die herkeurd worden, herstelt. 30% gaat naar de IVA. Een aantal mensen is iets minder arbeidsongeschikt. Met hen gebeurt niet zo veel. De kans dat mensen in de IVA komen als ze worden herkeurd, is 30%. Ik heb geluiden gehoord dat dit inderdaad het geval is. Verzekeringsartsen van het UVW geven dat ook zelf aan in de krant. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik deel de probleemanalyse wel, maar de vraag is of dat nu komt doordat mensen bij het UVW uit eigenbelang mensen binden. Dat is wat mevrouw Schut suggereert. Ik hoop dat de minister daarop ingaat. Als dat echter waar is en zij dus eigenlijk zegt dat de wet niet wordt nageleefd vanwege een eigen institutioneel belang van het UVW, dan moet mevrouw Schut toch gewoon een motie indienen? Dan is dat toch onacceptabel? 

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik heb in het AO aangegeven dat het voor de VVD onacceptabel is. Daarom heb ik een initiatiefnota geschreven en een aantal voorstellen gedaan. Ik hoop dan ook dat ik D66 aan mijn zijde vind als ik daar voorstellen voor doe. 

De voorzitter:

De minister heeft laten weten twee minuten schorsing te wensen ter voorbereiding van zijn reactie op de moties. 

De vergadering wordt van 10.26 uur tot 10.31 uur geschorst. 

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor zijn reactie op de zes ingediende moties en zijn beantwoording van een enkele vraag. 

Minister Asscher:

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 625 van de heer Ulenbelt wordt de regering verzocht om een meldingsplicht in te voeren. We hebben daar in het algemeen overleg uitgebreid over gesproken. Ik vind het van groot belang dat bedrijfsartsen en arbodiensten beter aan hun meldplicht gaan voldoen. Melden genereert inzicht in de omvang en de aard van voorkomende beroepsziekten. Het melden op basis van een medische diagnose is een taak die bij de bedrijfsarts hoort. Het voorkomen van gezondheidsschade door werk is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Dat geldt zowel voor het voorkomen van arbeidsongevallen als voor het voorkomen van beroepsziekten. Het is niet logisch om die verantwoordelijkheid weg te halen bij de bedrijfsarts en neer te leggen bij de werkgever. 

Om een beroepsziekte te kunnen vaststellen, zijn een medische diagnose en een werkplekonderzoek door een bedrijfsarts nodig. Werkgevers kunnen vrij snel vaststellen of ergens een ongeluk is gebeurd. Dat is makkelijker. Veel beroepsziekten openbaren zich pas na een langere tijd. Dat maakt het onderzoek niet makkelijker. We hebben een aantal extra maatregelen genomen om de arbeidsgerelateerde zorg te verbeteren. De toegang tot de bedrijfsarts, het basiscontract en de professionaliteit van de arbodienstverlening zijn daarbij belangrijk. De werkplekonderzoeken en de meldingen van beroepsziekten moeten altijd opgenomen zijn in het verplichte basiscontract. Daar ga ik ook op handhaven. Ik vertrouw erop dat het effect van die maatregelen zal zijn dat het melden van beroepsziekten verbetert. Ik ontraad daarom de motie van de heer Ulenbelt. 

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 625 wordt ontraden. De heer Ulenbelt heeft daar toch nog een vraag over. 

De heer Ulenbelt (SP):

Ik heb ook gelezen dat de minister dat allemaal gaat doen, maar op deze manier komen we er niet achter in welke bedrijven de beroepsziekte zijn oorsprong heeft gevonden. Dat betekent dus dat het geen aanknopingspunt biedt voor het voorkomen van beroepsziekten. Daarom pleiten we ervoor — ik hoor die geluiden ook van de inspectie van de minister — dat de werkgever dat zou moeten doen. Dat is dan weliswaar met hulp van de bedrijfsarts. Dat spreekt voor zich, want de werkgever kan dat niet. Maar dit zou toch helpen? 

Minister Asscher:

Nee, daarover verschillen de heer Ulenbelt en ik van mening. Ik heb hem in het algemeen overleg wel toegezegd dat ik wil bekijken of het aggregatieniveau van de meldingen niet specifieker kan, zodat je beter kunt zien waar een beroepsziekte vandaan komt. Over dat belang zijn de heer Ulenbelt en ik het eens. Dit kan helpen bij het voorkomen van beroepsziekten in de toekomst. De vraag is nu waar de meldplicht wordt neergelegd. Ik ben van mening dat een medicus, de bedrijfsarts, beter gepositioneerd is om vast te stellen dat er sprake is van een beroepsziekte. Hij of zij is ook verplicht te melden. De hoeveelheid meldingen moet toenemen als gevolg van deze maatregelen, maar dit staat los van de wens van de heer Ulenbelt om beter te kunnen traceren op welke sector of soort bedrijf de meldingen betrekking hebben. Ik heb toegezegd dat ik daarnaar zal kijken. Daarvoor hoeft geen meldplicht bij de bedrijven worden neergelegd. 

In de tweede motie, de motie op stuk nr. 626, wordt de regering verzocht in kaart te brengen welke verbeteringen er mogelijk zijn bij het terugdringen van het aantal beroepszieken en de Kamer voor het einde van het jaar een voorstel te zenden. Ik heb eerder gezegd dat ik de initiatieven steun om gezondheidsschade door werk te voorkomen. Ik hecht aan de zorg voor goede en veilige arbeidsomstandigheden. De werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor de invulling hiervan. Het is belangrijk dat in bedrijven een goed preventief beleid wordt gevoerd. Met de maatregelen voor de arbeidsgerelateerde zorg wordt de bedrijfsarts in staat gesteld om goed te adviseren over preventiebeleid. Daarover blijf ik uiteraard in gesprek met partijen. De preventie van beroepsziekten is geïntegreerd in het beleid voor gezond en veilig werken en daarom acht ik een aparte motie om ons daarop te wijzen, niet nodig. Ik ben wel bereid aan het einde van dit jaar een brief te sturen over de stand van zaken op de relevante punten ten aanzien van de preventie van beroepsziekten. Ik sta nu in dubio hoe ik de motie moet uitleggen. Als de leden vragen om een plan dat losstaat van het geïntegreerde beleid dat ik reeds voer om preventie te bevorderen, dan ontraad ik de motie. Als de motie erop is gericht om het belang daarvan nog eens te benadrukken en te vragen om een update aan het einde van het jaar hoe een en ander er voorstaat, dan laat ik het oordeel aan de Kamer. Ik hoor graag van de indieners hoe ik dit moet opvatten. 

De heer Ulenbelt (SP):

Ik vraag de minister het oordeel aan de Kamer te laten. Zo kunnen wij beroepsziekten op de agenda houden. 

Minister Asscher:

Akoord. Dan krijgt de Kamer, als de motie wordt aangenomen, aan het einde van het jaar een brief over de stand van zaken op alle relevante punten ten aanzien van het voorkomen van beroepsziekten. Ik zal daar dan positief mee aan de slag gaan. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik dank de minister voor zijn reactie. Ik ga ervan uit dat hij, als de conclusie is dat de voortgang die wij hopen te bereiken, niet is behaald, alsnog additionele maatregelen zal opnemen. De minister hoopt dat het niet nodig is, maar als het toch het geval is, neem ik aan dat hij die brief daarvoor zal gebruiken. 

Minister Asscher:

Dan moet ik weer even een stap terug. Ik heb precies aangegeven waar de verantwoordelijkheid ligt. In de toelichting van de heer Van Weyenberg wordt dat niet zozeer benadrukt. De verantwoordelijkheid blijft daar liggen, maar ik heb geprobeerd positief te reageren met het oog op de wens van de heer Ulenbelt om dit op de agenda te houden. Ik heb niet gezegd dat er iets heel anders moet komen of dat er nieuwe plannen moeten komen. Nee, dit is integraal onderdeel van het beleid. Het is belangrijk dat dit op de agenda staat en daarom wil ik met de uitleg van de eerste indiener van de motie, het oordeel aan de Kamer laten. De heer Van Weyenberg hoeft zich echter geen zorgen te maken. Zodra ik mogelijkheden zie om dingen toe te voegen en beter te doen, zal ik niet schromen om dat te doen. Dat spreekt voor zichzelf en ik meen dat wij het daarover eens zijn. 

De motie van de heer Ulenbelt op stuk nr. 627 over het Schattingsbesluit ontraad ik. Wij hebben tijdens het algemeen overleg gesproken over de ins en outs van het Schattingsbesluit. Ik heb goed geluisterd naar de inbreng van onder anderen de heer Ulenbelt en mevrouw Voortman over de termijnen. Ik heb het besluit aangepast, maar met deze motie zou een groot deel van de vereenvoudiging van de besparing teniet worden gedaan. Daarom ontraad ik de motie. 

De voorzitter:

De derde motie van de heer Ulenbelt wordt ontraden. 

Minister Asscher:

Ik vraag de heer Van Weyenberg zijn motie op stuk nr. 628 aan te houden, omdat die past in de bredere vraag naar de positie van zelfstandigen, de bescherming die zij genieten, de verzekering die zij afsluiten, de fiscale arrangementen en de relatie met andere onderdelen van de arbeidsmarkt. Ik zeg de heer Van Weyenberg toe dat ik deze vraag zal meenemen in de reactie op het interdepartementaal beleidsonderzoek. Ik vraag hem de motie nu even aan te houden, want zij gaat als een voetzoeker door dat proces heen. Als hij daar niet toe bereid is, moet ik de motie helaas ontraden. 

D66 heeft verder gevraagd of de Kamer voor de begrotingsbehandeling een brief kan ontvangen waarin staat wat ik samen met collega Schippers zou kunnen doen aan het terugdringen van het dreigende tekort of het zich reeds manifesterende tekort aan bedrijfsartsen. Het antwoord daarop is: ja, daar ben ik toe bereid. Deze vraag is meen ik ook door mevrouw Voortman gesteld. 

In de motie-Voortman op stuk nr. 629 wordt de regering verzocht te onderzoeken hoe het in te voeren recht op toegang tot de bedrijfsarts op een goede manier kan worden uitgebreid naar alle werkenden. Welnu, de werkgever heeft al de verplichting om arbozorg te bieden aan alle andere dan vaste werknemers: flexwerkers, deeltijdwerkers, mensen met een nuluurcontract en beroepskrachten. De toegang tot de bedrijfsarts valt daar onder. De zelfstandige heeft geen werkgever. Hij zal dus zelf consultatie bij een bedrijfsarts moeten regelen. Op dat vlak zijn wel degelijk verbeteringen mogelijk. In het algemeen overleg van eind mei heb ik gezegd dat dit kan via de eigen huisarts en bij specifieke diagnostiek ook via een consult bij de bedrijfsarts en door aansluiting bij sectorale en/of regionale initiatieven van werkgevers en werknemers. Dat laatste ondersteun ik overigens van harte. Om die reden denk ik dat de werkenden die werknemer zijn reeds onder de werking van de wet vallen. De werkenden die ondernemer zijn omdat zij geen werkgever hebben, kunnen niet via die route toegang tot de bedrijfsarts krijgen. Er wordt echter een reeks initiatieven ontplooid om, indien dat nodig is, wel toegang tot de bedrijfsgeneeskundige zorg te gaan bieden. Om die reden ontraad ik deze motie. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is toch een rare situatie. Stel op een steiger in de bouw werken een uitzendkracht, een zzp'er en iemand die in vaste dienst is. Twee van de drie kunnen wel naar de bedrijfsarts en hebben daartoe echt gewoon het recht, maar de derde kan dat niet. Dat is principieel gezien toch een gekke keuze? Mijn verzoek is dan ook om te onderzoeken hoe je dat mogelijk kunt maken voor alle anderen. Ik vraag niet om dat nu meteen te regelen, alhoewel ik dat zelf het liefst zou willen, maar wel om dat in ieder geval te onderzoeken. Dat is toch niet te veel gevraagd? 

Minister Asscher:

Ik heb dat onderzoek net in feite in een heel korte samenvatting gedaan. Alle werkenden die werknemer zijn hebben dat recht. De werkgever blijft verplicht om te zorgen voor een veilige werkplek; daarover bestaat geen misverstand. De toegang tot de bedrijfsgeneeskundige zorg voor de zelfstandige kan langs drie wegen worden verbeterd. Om die reden denk ik dat een additioneel onderzoek naar de vraag hoe de wet nu in elkaar zit en wat het onderscheid daarin is tussen werknemer en ondernemer daar gewoon te weinig aan toevoegt. Dat laat onverlet dat er natuurlijk gevallen kunnen zijn waarbij je je kunt afvragen of iemand nu een ondernemer is of eigenlijk een werknemer. Daarmee doel ik op het probleem van de schijnzelfstandigheid. Dan heb je een heel ander probleem te pakken. Dat is een groot maatschappelijk probleem. Daar ben ik het met mevrouw Voortman zeer over eens, maar dat zou je niet moeten oplossen door nu de toegang tot de bedrijfsarts, die de werkgever moet organiseren, faciliteren en bieden, open te stellen voor ondernemers met wie een werkgever alleen als opdrachtgever een relatie heeft. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Hoe je het ook wendt of keert, dan houd je dus de situatie dat er verschil is tussen de ene werkende en de andere. Dat vind ik toch wel jammer. 

Minister Asscher:

Dat verschil is er ook. Een ondernemer of een zelfstandige wordt fiscaal, wettelijk en juridisch anders behandeld dan een werknemer, maar heeft daar ook zelf voor gekozen. De vraag die achter de vraag van mevrouw Voortman schuilgaat is natuurlijk: is de werkelijkheid in overeenstemming met dat onderscheid tussen een vrije ondernemer en een werknemer? Op dat punt zullen we elkaar snel vinden, omdat je in de werkelijkheid grijstinten tegenkomt, en die vallen soms in het nadeel uit van de zogenaamde zelfstandigen. Een voorbeeld daarvan is de situatie van de pakketbezorgers. Dat is echter een probleem dat je niet oplost door het recht van werknemers op gebruikmaking van de bedrijfsarts van de werkgever ook toe te kennen aan ondernemers. 

In de motie op stuk nr. 630 wordt de regering opgeroepen om het melden van beroepsziektes te monitoren en de Kamer daarover binnen drie jaar te informeren. De wet zal als het goed is over een jaar van kracht worden. Gesteld dat de Kamer het wetsvoorstel wil aannemen, zul je als de wet twee jaar van kracht is al een stijging moeten zien van het aantal meldingen. Ik heb net in reactie op de heer Ulenbelt aangegeven wat we doen om via het basiscontract en de handhaving daarvan te zorgen dat het aantal meldingen omhoog gaat. Ik kan me dus voorstellen dat het inderdaad zinnig is om de Kamer op de hoogte te houden van de daadwerkelijke hoeveelheid meldingen. Ik laat de motie dus aan het oordeel van de Kamer. 

Tot slot. Op het punt van de WGA verdient de VVD-fractie waardering. Zij heeft dit onderwerp stelselmatig op de agenda gezet en gehouden en ik ben tot de conclusie gekomen dat er inderdaad een probleem is dat aangepakt moet worden. Ik spreek de hoop uit dat de balans nu kan worden hersteld met behulp van de aangekondigde wijzigingen, die overigens meteen hun werking krijgen. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid. De motie op stuk nr. 630 wordt overgelaten aan het oordeel van de Kamer. Voor de goede orde: de indiener van de motie op stuk nr. 628 is verzocht om deze motie aan te houden. Zo niet, dan ontraadt de minister deze motie. Dan is dat voor iedereen helder. 

Naar boven