2022D27815 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over onder meer het Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021 (Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 1).

De voorzitter van de commissie, Wuite

De adjunct-griffier van de commissie, Prenger

Inhoudsopgave

Blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Inbreng VVD-fractie

2

 

Inbreng D66-fractie

3

 

Inbreng CDA-fractie

5

 

Inbreng SP-fractie

7

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

7

     

III

Volledige agenda

7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het jaarverslag en de slotwet van 2021. Zij hebben daarover nog enkele opmerkingen en vragen.

Wat de leden van de VVD-fractie betreft kunnen complimenten worden uitgedeeld. De Algemene Rekenkamer constateert in haar verantwoordingsonderzoek over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat er in 2021 voor het tweede jaar op rij geen onvolkomenheden zijn. Dat is een mooie ontwikkeling en daarom een compliment aan de Minister en haar ambtenaren.

Uit de Verantwoordingsstukken blijkt dat het percentage ODA is gedaald van 0,59% naar 0,52% in 2021. Een toelichting op de onderliggende factoren ontbreekt. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen: komt dit wellicht door een kasschuif die vorig jaar is gedaan? En is onze berekening van het ODA percentage wel gelijk aan andere OESO landen? Zijn er bijvoorbeeld verschillen in hoe we omgaan met de toerekening van kosten voor eerstejaars asielopvang? En zijn daarin veranderingen voorzien voor het huidige jaar? En hoe gaan andere EU-landen hiermee om, zowel in de afgelopen jaren als het huidige jaar?

De Rekenkamer geeft overigens wel aandachtspunten mee rond inzicht in financiële verantwoording en benoemd daarbij de afspraken rond Invest International en de bijdragen aan multilaterale organisaties. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven of de afspraken met Invest International over de jaarrapportages inmiddels zijn afgerond? En hebben deze afspraken nog gevolgen voor de wijze waarop de Minister over de overgenomen programma’s aan de Kamer rapporteert? De leden van de VVD-fractie willen overigens wel graag dat Invest International een succes gaat worden. Investeringen zijn namelijk een mooie aanvulling naast handelsbevordering en ontwikkelingssamenwerking. Niet in de laatste plaats om de invloed van China in lage- en middeninkomenslanden enigszins in te dammen. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven hoeveel Chinese bedrijven in 2021 direct of indirect hebben geprofiteerd van Nederlandse ontwikkelingsfinanciering? En hoe kijkt de Minister hiernaar?

In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van trustfunds van multilaterale organisaties, waarbij de activiteiten zijn gebundeld tot een beperkt aantal programma’s. De trustfunds zijn gericht op meerdere beleidsthema’s. Volgens de Rekenkamer wordt het voor de Minister moeilijker om de verplichtingen en de uitgaven op de juiste beleidsartikelen te verantwoorden. Wanneer deze verantwoording ontbreekt, ontstaat onzekerheid over de rechtmatigheid van de financiële verantwoordingsinformatie. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven welke verbeteringen ingezet gaan worden om onzekerheden weg te nemen?

2021 was het eerste jaar dat een volledig corona jaar was. In het jaarverslag is geen overzicht opgenomen van alle uitgaven die te maken hebben met de corona-activiteiten. Dit ondanks dat vorig jaar geconstateerd werd dat de Minister al in een vroeg stadium apart de uitgaven gerelateerd aan corona had laten administreren. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven waarom er geen overzicht is opgenomen en wat de omvang van de corona uitgaven is en naar welke landen deze bedragen zijn gegaan? Welke rol heeft bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld hierin gehad? Kan de Minister aangeven hoeveel geld van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via, zowel voor corona activiteiten als in totaal, het Nederlandse maatschappelijk middenveld is weggezet in 2021? En zijn deze gelden allemaal doelmatig en rechtmatig uitgegeven?

Doen waar we goed in zijn is de rode draad van de nieuwe beleidsnota. Dit gaat dan vooral over voedsel en water. De oorlog in Oekraïne heeft consequenties voor verschillende landen waar in het kader van ontwikkelingssamenwerking gewerkt wordt op het terrein van voedsel en voedselzekerheid. De hongercrisis in de Hoorn van Afrika en de gevolgen van de Oekraïne oorlog zijn verschrikkelijk en iedere 48 seconden dreigt iemand te sterven van honger. De gevolgen hiervan zijn mogelijk zichtbaar in volgende rapportages. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen of zij kan aangeven of de gestelde streefwaarden nog realistisch zijn en in welke mate de verschillende indicatoren hiervan invloed ondergaan?

Op het gebied van water zijn mooie resultaten behaald. Maar ook voor dit onderwerp blijven er uitdagingen. De leden van de VVD-fractie willen aan de Minister vragen hoe zij zich gaat inzetten om op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen ook de komende jaren stappen te zetten? En welke commitments zouden er wat de Minister betreft gemaakt moeten worden op de VN Waterconferentie in maart 2023, waar Nederland co-voorzitter van is?

Inbreng leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het jaarverslag en de slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het jaar 2021 en het bijbehorende verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Deze leden danken de Minister voor het verzette werk in het voornoemde jaar maar willen haar nog enkele vragen voorleggen.

Nederland zet zich wereldwijd in voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en de leden van de D66-fractie benadrukken hier nogmaals het belang van deze inzet. Nederland is een pionier op het gebied van SRGR in een wereld waarin andere landen dit thema schuwen en draagt zo bij aan duurzame ontwikkeling van gendergelijkheid en het welzijn van vrouwen, meisjes en LHBTIQ+. Uit het jaarverslag blijkt dat Nederland in 2021 ernaar streefde om 3,9 miljoen nieuwe vrouwen en meisjes toegang te geven tot moderne anticonceptie. Helaas is dit streefgetal niet behaald en zijn 600.000 vrouwen en meisjes te weinig bereikt. Voor hoeveel vrouwen en meisjes wil de Minister anticonceptie toegankelijk maken in 2022? En welke maatregelen neemt zij om ervoor te zorgen dat het doel dit jaar wel bereikt kan worden?

Uit de beantwoording van de feitelijke vragen (Kamerstuk 36 100 XVII, nr. 8) blijkt dat in 2021 slechts 61 lokale partners directe financiering van Nederland hebben ontvangen uit een totaal van 3127 partners. Dit komt neer op 1,9% van de partners en de leden en D66-fractie vinden dit schokkend laag en niet in lijn met de belofte dat Nederland streeft naar gelijkwaardige partnerschappen met meer invloed van Zuidelijke organisaties. Kan de Minister verklaren waarom er met zo weinig lokale partners wordt samengewerkt? Daarnaast vragen de voornoemde leden hoe de Minister van plan is om dit jaar meer samenwerkingen met lokale partners aan te gaan. Welke concrete toename kunnen deze leden verwachten?

Voorts vragen deze leden welke knelpunten de Minister constateert in het verstrekken van middelen uit het Civid Space Fund aan het lokale maatschappelijke middenveld, aangezien deze groep moeilijk wordt bereikt. Hoe gaat de Minister deze knelpunten wegnemen? Welke doelen stelt zij zichzelf hierin voor het jaar 2022? Is de Minister bereid de drempelwaarde voor aanvragen binnen het fonds te verlagen (juist ook ten behoeve van kleinere community based organisaties die opkomen voor kwetsbare groepen)?

De leden van de D66-fractie lezen in het jaarverslag mooie woorden over de internationalisering van het mkb en zijn verheugd dat de Minister de focus op deze ondernemers doorzet in haar beleid. Tegelijkertijd laat de beleidsdoorlichting van de IOB (Kamerstuk 34 124, nr. 25) zien dat mkb’ers met internationale ambities moeite hebben de weg te vinden naar de juiste contactpersonen of financieringsmogelijkheden. Hetzelfde geldt vaak voor start-ups. Kan de Minister hierop reflecteren? Welke lessen neemt zij mee uit 2021 voor het komende jaar om ervoor te zorgen dat financiering voor deze groepen doelgerichter wordt ingezet?

De covid-pandemie heeft ook in 2021 dankzij reisbeperkingen een grote impact gehad op handelsbevorderende activiteiten, zo lezen de leden van de D66-fractie in het jaarverslag. Deze leden zien dat slechts één handelsmissie fysiek plaatsvond en dat alle overige missies digitaal waren. Welk effect heeft deze digitale manier van handelsbevordering gehad op de kosten en baten ervan? Waar ziet de Minister bijvoorbeeld impact op de uitgaven voor deze handelsmissies en in wat de missies hebben opgeleverd voor het Nederlandse bedrijfsleven? En welke andere lessen trekt de Minister uit deze periode? De aan het woord zijnde leden vragen daarbij ook naar de follow-up van missies, zoals het gebruik van het missieplatform en de ervaringen van alle betrokken partijen hiermee.

Daarnaast zien de voornoemde leden dat het niet bij elke handelsmissie is gelukt te voldoen aan het streven om minstens 25% vrouwelijke ondernemers te laten deelnemen. De Minister schrijft onder andere dat in bepaalde sectoren nou eenmaal niet veel vrouwen werkzaam zijn. De leden van de D66-fractie zien dit argument regelmatig voorbij komen en merken op dat dit vaak voortkomt uit gemak. Zij vragen de Minister daarom uiteen te zetten welke acties er voorafgaand aan handelsmissies worden genomen om genoeg vrouwen aan te trekken en waar zij verbeteringen ziet voor het komende jaar.

In de bijlage van het jaarverslag lezen de leden van de D66-fractie dat in 2018 slechts 35% van de bedrijven de OESO-richtlijnen expliciet onderschreef en dat nog wordt bezien of een nieuwe tussenmeting wel relevant is gezien de komende Europese en nationale wetgeving. Kunnen deze leden hieruit opmaken dat de OESO-richtlijnen dus als basis voor deze wetgevende trajecten worden genomen? De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om deze tussenevaluatie in elk geval wel uit te voeren, des te meer gezien het feit dat een deel van de Nederlandse bedrijven niet direct binnen de reikwijdte van Europese en nationale IMVO- wetgeving lijkt te gaan vallen.

Inbreng leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken welke verzonden zijn ten behoeve van de behandeling van het jaarverslag en de slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en hebben hier nog enkele zorgen en vragen over.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat veel Afrikaanse landen tussen handel en ontwikkelingssamenwerking zitten. Aan de ene kant is handel belangrijk tussen landen met een grote welvaart, zoals Nederland, en landen die zich aan het ontwikkelen zijn. Hiermee ontstaan de mogelijkheden voor de bevolking van een land met een lager BNI om zich beter te ontwikkelen. De vruchten van de handel komen niet zomaar terecht bij de bevolking. Het verstevigen van het middenveld, denk aan vakbonden, bewegingen voor vrouwenrechten, milieubewegingen of voorvechters van een goede gezondheidszorg zijn nodig zodat zoveel mogelijk mensen binnen een land kunnen profiteren. En een goede gezondheidszorg, een rechtvaardige inkomensverdeling, goed natuurbeheer zorgen er ook weer voor dat er een bodem ontstaat waardoor een land zich beter kan ontwikkelen. Dit betekent dat ontwikkelingssamenwerking en handel beide hard nodig zijn. Kan de Minister nader duiden hoe de handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar hebben versterkt in het afgelopen jaar? Hoe wordt gezorgd dat de handelsrelaties ondersteund worden met ontwikkelingssamenwerking waar nodig?

Daarnaast vinden de leden van de CDA-fractie het belangrijk dat de SDG’s nagestreefd worden. Een van deze doelstellingen is het werken aan een goed stelsel van gezondheidszorg (SDG 3). Bij de slotwet van 2020, en bij de begrotingsbehandeling afgelopen jaar hebben deze leden aandacht gevraagd voor de PDP’s (Product Development Partnerships). Denk daarbij aan de aangenomen motie Kuik (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 8) die vraagt om het tijdig uitzetten van een call voor financiering met aanvang januari 2022 en vraagt voor een opvolging voor hoe PDP’s meerjarige financiering kunnen krijgen. Het PDP-model heeft in COVID-19 laten zien dat dit kader belangrijk is om snel te kunnen schakelen. Deze producten die we ontwikkelen brengen innovaties op het gebied van diagnostiek en ziekten. Deze kennis en data wordt gedeeld over de hele wereld waardoor ook ontwikkelingslanden van deze kennis kunnen profiteren. Er is nog steeds geen PDP IV subsidieplafond gepresenteerd, terwijl dit er al wel had moeten zijn. De leden van de CDA-fractie vragen dan ook of de Minister kan laten weten wanneer dit verwacht kan worden? Is er al een duidelijke besluitvorming over de te financieren PDP’s lastens het nieuwe Fonds PDP IV? En is het nog steeds de verwachting dat PDP IV in juli 2022 van start kan gaan? Zo nee, wanneer dan wel?

De leden van de CDA-fractie zijn een enorme voorvechter van de bescherming van kinderen (SDG 5), met name tegen de seksuele uitbuiting. Daarvoor is ook het fonds bestrijding kinderprostitutie. Tijdens corona is het aantal kindhuwelijken weer sterk toegenomen. Samen met de CU heeft het CDA eerder gevraagd de regering de steun aan maatschappelijke organisaties die strijden tegen kinderprostitutie in en na 2022 onverminderd voort te zetten. Het is dan ook goed te lezen in de brief Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland, (Kamerstuk 34 952, nr. 160) dat er het voornemen voor een meerjarige financiering tegen het seksueel uitbuiten van kinderen is ontstaan. Hiertoe wordt een internationale subsidietenderprocedure opgesteld van EUR 5 miljoen per jaar die thematisch beperkt wordt tot het bestrijden van seksuele uitbuiting van kinderen. De leden van de CDA-fractie willen de Minister vragen of er bij de verdeling van deze gelden ook rekening wordt gehouden met de geografische spreiding of wordt er primair gekeken naar waar het geld het meest doeltreffend ingezet kan worden?

Hierop aansluitend zijn de leden van CDA-fractie verontrust over een reportage van de BBC, «The Whistleblowers», welke aantoonde dat medewerkers van de VN ongestraft kinderen seksueel misbruiken. Deze leden willen graag weten van deze Minister hoe zij dit binnen de internationale organisaties aan de kaak gaat stellen zodat deze roofdieren hun straf niet ontlopen? Is de Minister het met deze leden eens dat dit ook gevolgen moet kunnen hebben voor onze bijdrage aan deze organisaties?

Wij leven in tijden dat de zorgen rondom voedselzekerheid alleen maar toenemen door de gevolgen van de oorlog in Oekraïne. In het jaarverslag (memorie van toelichting, p.3) valt te lezen dat een aantal programma’s op het gebied van voedselzekerheid en water vertraging hebben opgelopen. Volgens de leden van de CDA-fractie is het juist belangrijk dat deze programma’s geen vertraging oplopen. De humanitaire noden hier zijn alleen maar verder aan het oplopen. Daarnaast is het belangrijk de aandacht te houden voor duurzame voedselsystemen waarbij rekening wordt gehouden met onder andere de productie-efficiëntie, aanpassing aan klimaatverandering en milieuduurzaamheid. Deze leden vragen hoe de Minister kan blijven sturen op de continuering van deze programma’s en het voorkomen van vertraging?

Daarnaast de vraag hoe de Minister sterk kan blijven inzetten binnen de programma’s op het opzetten van duurzame voedselsystemen om zo de voedselzekerheid binnen deze landen te versterken?

De leden van de CDA-fractie hebben in de stukken gelezen dat 8,5 miljoen mensen zijn bereikt met activiteiten ter verbetering van de voedselsituatie met name, maar niet uitsluitend, in de landen waar de Nederlandse ambassades met gedelegeerde middelen inzetten op voedselzekerheid: Bangladesh, Benin, Burkina Faso, Burundi, Egypte, Ethiopië, Jordanië, Kenia, Mali, Mozambique, Niger, Nigeria, Oeganda, Palestijnse Gebieden, Rwanda, Soedan, Zuid-Soedan. De vraag aan de Minister, gezien de huidige context, is of er rekening gehouden met een toenemend beroep op de Nederlandse activiteiten ter verbetering van voedselzekerheid in deze landen?

De leden van de CDA-fractie willen een Europese Afrika-strategie om langjarig bij te dragen aan de ontwikkeling van dit continent, de bestrijding van armoede en ziektes, en samenwerking op het gebied van duurzame energie en handel. Deze strategie moet een nieuw perspectief bieden voor het continent zodat de bevolking in staat wordt gesteld om de lokale economie te ontwikkelen in plaats van dat men wil vetrekken naar Europa. Eerder hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd om in het kader van de Afrika strategie een voortrekkersrol te spelen bij jongerenparticipatie, -onderwijs en -werkgelegenheid. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?

De humanitarian funding gap kunnen wij niet dichten, en daarom is het belangrijk te kijken hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Het maatschappelijk middenveld kan hier een grote rol inspelen, waar zij vaak de netwerken en structuren binnen het land al hebben. Daarom zijn deze landen voorstander van het werken met lokale partners, zolang de risico’s behapbaar zijn. Dit is een punt dat deze leden al een tijd belangrijk vinden en ook is ingebracht met de motie Voordewind/Agnes Mulder (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 46) over een besteding van 25% van de ODA-middelen via het maatschappelijk middenveld. Kan de Minister een update geven over de stand van zaken? Kan de Minister een rapportage hierover geven conform de motie Ceder Kuik (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 43)? Als dit nog niet gehaald is wat wordt dan de inzet om dit wel te halen en per wanneer?

Inbreng leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben het jaarverslag en de Slotwet van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met interesse gelezen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.

De leden vinden het goed dat er geen onvolkomenheden zijn geconstateerd op de begroting. De leden zien wel een aantal nuttige aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer betreffende het Jaarverslag en zien graag hoe dit Kabinet deze aanbevelingen opvolgt. Kan de Minister aangeven op welke manier gevolg zal worden gegeven aan het verbeteren van het financieel inzicht met in het bijzonder Invest International? Is de Minister het eens dat gezien de grote rol van Invest International, extra controle gewenst is op dit onderdeel?

De leden van de SP-fractie maken zich net als de Rekenkamer zorgen over het toenemende gebruik van Trustfunds. Deze focussen op meerdere thema’s. Zo wordt het lastig om verplichtingen en uitgaven te linken aan de juiste artikelen. Op deze manier blijft het onduidelijk of de financiële verantwoordingsinformatie wel echt rechtmatig was. Wat gaat de Minister eraan doen om het gebruik van Trustfunds te verminderen en de duidelijkheid over de rechtmatigheid van de bestedingen te verbeteren?

De leden zien betreffende de besteding richting de ODA norm van 0,7 procent een achteruitgang. Vorig jaar is er maar 0,52 procent van het BNI uitgegeven dat voldoet aan de ODA normen. Dit terwijl de coronacrisis in 2021 nog in volle gang was. Hoe kan het dat in crisistijd binnen een mum van tijd wordt gewerkt naar de 2.0 procent NAVO norm, terwijl gedurende een corona crisis en de gevolgen van de oorlog in Oekraïne het nog niet mogelijk is de 0,7 procent OESO norm te halen? Vindt dit kabinet de NAVO norm belangrijker dan de OESO norm? Is het behalen van de OESO norm nog een doel en zo ja, op welke termijn?

II. Antwoord / Reactie van de Minister

III. Volledige agenda

Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021. 36 100 XVII, nr. 1 – Brief regering d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021. 36 100 XVII, nr. 8 – Brief regering d.d. 07-06-2022

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021. 36 100 XVII – Begroting d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden. 36 100 XVII, nr. 6 – Brief regering d.d. 07-06-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. 36 100 XVII, nr. 2 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 18-05-2022 president van de Algemene Rekenkamer, A.P. Visser

Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. 36 100 XVII, nr. 7 – Brief regering d.d. 07-06-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. 36 100 XVII, nr. 5 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 07-06-2022

Reactie op verzoek commissie inzake beantwoording vragen V-100 over thema Inzet op klimaat en klimaatfinanciering. 35 926, nr. 5 – Brief regering d.d. 07-06-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Proces en meldingen omtrent fraudezaken. 35 925 XVII, nr. 65 – Brief regering d.d. 18-05-2022

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling april 2021 – maart 2022. 34 952, nr. 161 – Brief regering d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Uitvoering van de motie van het lid Ceder c.s. over in en na 2022 de steun voortzetten aan organisaties die strijden tegen kinderprostitutie (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 41) en appreciatie Onderzoeksrapport Werkveld Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen. 34 952, nr. 160 – Brief regering d.d. 18-05-2022 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Overzichten met titels van de door de Auditdienst Rijk uitgebrachte rapporten over het tweede halfjaar 2021. 32 802, nr. 54 – Brief regering d.d. 13-05-2022 Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Naar boven