34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland

Nr. 160 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2022

In november 2021 werd door uw Kamer de motie van het lid Ceder c.s. (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 41) aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 28, item 20). Hierin wordt verzocht de steun aan maatschappelijke organisaties die strijden tegen seksuele uitbuiting van kinderen in en na 2022 onverminderd voort te zetten.

In een brief aan uw Kamer op 9 april 20211 en in antwoord op Kamervragen in het kader van de BHOS Begrotingsbehandeling voor 20222 is aangegeven dat een evaluatie wordt uitgevoerd van de aansluiting van de door Nederland gefinancierde inzet op de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen bij ons beleid op Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS-beleid) en het beleid op Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR-beleid). In deze brief staat tevens dat op basis van de uitkomsten van de evaluatie verdere besluitvorming over de voorzetting van Nederlandse financiering voor dit thema zal plaatsvinden.

De evaluatie is inmiddels uitgevoerd door een externe consultant. Zij is in december 2021 gestart met de evaluatie en heeft op 20 april 2022 haar eindrapport ingediend. Het rapport is als bijlage toegevoegd.

Met deze brief deel ik mijn appreciatie van het eindrapport van de evaluatie «Analyse Werkveld Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen» en informeer ik u nader over de voorzetting van Nederlandse financiering voor de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen, alsmede uitvoering van bovengenoemde motie van het lid Ceder c.s.

Bevindingen eindrapport

In het onderzoeksrapport wordt ingegaan op de aansluiting van de inzet op de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden bij het Nederlandse BHOS- en SRGR-beleid, alsmede hoe deze inzet vanuit het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken voortgezet zou kunnen worden. Hierbij wordt ook ingegaan op de comparatieve voordelen van de verschillende financieringsmogelijkheden.

Het rapport stelt dat seksuele uitbuiting van kinderen een complex en urgent probleem is met een breed pallet aan oorzaken, risicofactoren en te nemen maatregelen. De onderzoekster concludeert dat inzetten op de bestrijding hiervan in beginsel inhoudelijk past binnen het BHOS-beleid, met als belangrijke kanttekening dat kinderen geen specifieke doelgroep vormen binnen dit beleid. De aanpak van seksuele uitbuiting van kinderen raakt aan de BHOS-doelstellingen om instabiliteit te voorkomen en armoede en maatschappelijke ongelijkheid te verminderen. Er zijn volgens de onderzoekster dan ook meerdere aanknopingspunten tussen programma’s ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden en beleidsthema’s binnen het BHOS-beleid. De voornaamste koppeling wordt gevonden met beleidsartikelen 3.1 SRGR en HIV/Aids en 3.2 Vrouwenrechten en gelijkheid. Ook wordt verwezen naar aanknopingspunten met beleidsartikel 1.1 Duurzaam handels- en investeringssysteem, 3.3 Maatschappelijk Middenveld, 4.1 Humanitaire hulp, 4.2 Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking, 4.3 Veiligheid en Rechtstaatsontwikkeling en 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet. Via de inzet onder deze artikelen ondersteunt Nederland activiteiten die indirect ook de voedingsbodem voor seksuele uitbuiting van kinderen weg kunnen nemen.

Het rapport stelt ook dat de inzet op het thema past bij het SRGR-beleid, omdat het waarborgen van SRGR een basis vormt in de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen. Interventies die onder dit beleidsartikel gefinancierd worden, zoals werk gericht op het verstrekken van seksuele voorlichting, kunnen een bijdrage leveren aan het verminderen van de voedingsbodem voor seksuele uitbuiting van kinderen, omdat het bijdraagt aan de toegang tot en waarborging van SRGR. Specifiek wordt door de onderzoekster aansluiting gevonden bij de volgende resultaatgebieden van het SRGR-beleid: 1 keuzevrijheid voor jongeren over hun seksualiteit, 3 beschikbaarheid van reproductieve en seksuele gezondheidzorg en diensten, en 4 het handhaven en versterken van seksuele en reproductieve rechten.

Naast de meer indirecte manier van investeren in het voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen binnen het SRGR-beleid, is hiertoe sinds 2016 ook directe financiering verstrekt aan een alliantie van maatschappelijke organisaties. De onderzoekster geeft aan dat deze Nederlandse inzet van toegevoegde waarde is, gezien de Nederlandse voortrekkersrol op het gebied van SRGR en de wijze van samenwerken met het maatschappelijk middenveld.

Tegelijkertijd wordt door de onderzoekster onderstreept dat niet alle interventies die nodig zijn voor het effectief bestrijden van seksuele uitbuiting van kinderen passen binnen het SRGR-beleid. Het rapport benadrukt het belang van een goed functionerend kinderbeschermingssysteem en concludeert dat een effectieve bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen vraagt om een breder geheel van verschillende interventies gericht op meerdere sectoren en actoren. De onderzoekster bepleit samenwerking met andere Nederlandse ministeries ter uitwisseling van expertise, zoals met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en stelt dat het meest duurzame effect bereikt wordt door een integrale, internationale en lange termijn aanpak. Bij het inzetten op de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen kan worden samengewerkt met nationale overheden, internationale netwerken, multilaterale organisaties en maatschappelijke organisaties.

Op basis van bovengenoemde conclusies doet de onderzoekster de volgende aanbevelingen:

  • 1) investeer in de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden;

  • 2) bezie de aanpak van seksuele uitbuiting van kinderen ook vanuit de noodzaak om kinderbeschermingssystemen in landen te versterken;

  • 3) zet in op de ondersteuning van zowel multilaterale en maatschappelijke (niet-gouvernementele) organisaties als van overheden, zorg dat er onderling meer wordt samengewerkt en zorg voor meerjarige commitment; en

  • 4) werk op de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden meer samen met andere ministeries in Nederland zoals het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Appreciatie en uitvoering motie Ceder

In onderstaande ga ik in op de bevindingen uit het eindrapport. Het kabinet onderschrijft de ernst en schrijnende aard van de problematiek en erkent de raakvlakken van de bestrijding hiervan met het Nederlandse BHOS- en SRGR-beleid.

Het rapport laat zien dat de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen, gezien het brede pallet van oorzaken, risicofactoren en te nemen maatregelen, raakvlakken heeft met verschillende beleidsartikelen onder het BHOS-beleid. Hieruit blijkt ook dat interventies die door het kabinet onder deze beleidsartikelen gefinancierd worden, ondanks dat deze niet specifiek gericht zijn op de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen, toch kunnen bijdragen aan het verminderen van de voedingsbodem voor deze vorm van uitbuiting. Voorbeelden hiervan zijn de inzet gericht op het geven van seksuele voorlichting, het versterken van de rechtsstaat en het voorkomen van seksueel en gender gerelateerd geweld.

Het rapport stelt dat het waarborgen van SRGR een belangrijke basis vormt in de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen, met als kanttekening dat niet alle interventies die bijdragen aan de bestrijding van deze problematiek passen bij dit beleid. De voornaamste koppeling met het BHOS beleid wordt evenwel gevonden op het beleidsthema SRGR.

Het onderzoek stelt dat Nederlandse inzet vooral van toegevoegde waarde is waar het gaat om de wijze van samenwerking met het maatschappelijk middenveld. Deze samenwerking is georganiseerd onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld. Per 1 januari 2021 zijn hiertoe zeven meerjarige subsidierelaties aangegaan met allianties van maatschappelijke organisaties werkzaam op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Binnen dit kader is niet geoormerkt op specifieke thema’s. Momenteel is er geen partnerschap actief dat zich specifiek inzet voor de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen. Op dit thema werd tijdens de aanbesteding één aanvraag ontvangen, die niet in aanmerking kwam voor een subsidie op basis van kwaliteitseisen.

Gelet op de uitkomsten van de evaluatie, alsmede de aandacht van uw Kamer voor het onderwerp, is het kabinet voornemens om de directe financiering voor de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden meerjarig voort te zetten. In lijn met de conclusies van het evaluatierapport wordt aangesloten bij het beleid gericht op SRGR en zal deze financiering, vanwege de specifieke meerwaarde die Nederland hier heeft, gekanaliseerd worden via het maatschappelijk middenveld. Hiertoe wordt een internationale subsidietenderprocedure opgesteld van EUR 5 miljoen per jaar die thematisch beperkt wordt tot het bestrijden van seksuele uitbuiting van kinderen. Hierop kunnen allianties van maatschappelijke organisaties een voorstel indienen.

Financiering van een alliantie van maatschappelijke organisaties op dit specifieke thema, betekent evenwel dat er wordt afgeweken van het bestaande SRGR-beleidskader waaronder de samenwerking met het maatschappelijk middenveld in eerste instantie georganiseerd is. Om deze afwijking van het Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld zo beperkt mogelijk te houden, heeft het kabinet besloten dat deze subsidieverstrekking zoveel mogelijk analoog aan dit beleidskader zal verlopen. Net als onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld loopt deze subsidie tot 2025 en is het een vereiste dat de geselecteerde alliantie uit ten minste een partner uit één lage-, lage-midden-, of hoge-middeninkomensland en één Nederlandse partner bestaat.

Dit beleidskader zal zo snel als mogelijk gepubliceerd worden, waarbij wordt gestreefd naar een publicatie in de Staatscourant op 8 juli 2022. Verwacht wordt dat de samenwerking met de nieuwe alliantie dan op 1 januari 2023 van start kan gaan.

Zoals aangegeven in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) houden we focus binnen ontwikkelingssamenwerking. Zo leveren we een grotere bijdrage aan het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen. Het is de ambitie van het kabinet om de inzet op ontwikkelingssamenwerking verder te stroomlijnen om fragmentatie in programmering tegen te gaan. De bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen wordt daarom geïntegreerd in het SRGR-beleid.

Het is daarmee geen nieuw focusthema binnen het BHOS-beleid. Op relevante momenten zal daarbij uitwisseling worden gezocht met andere actoren, zoals het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher


X Noot
1

Kamerstuk 33 625, nr. 328

X Noot
2

Kamerstuk 35 925 XVII, nr.10 Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2022 «Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden»

Naar boven