2019D18574 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1170).

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Inhoudsopgave

Blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

6

II

Antwoord / Reactie van de Minister

23

III

Volledige agenda

23

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019.

De Minister geeft aan steun uit te willen spreken voor het nieuwe prestatiemodel van het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Kan de Minister aangeven welke stappen er recent zijn gezet op het gebied van vereenvoudiging? En kan de Minister aangeven of zij van mening is dat de huidige stappen in de vereenvoudiging voldoende tegemoetkomen? De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd over de voorgestelde vereenvoudiging en vragen zich af of de boeren in de nieuwe GLB-periode ook daadwerkelijk profiteren van een vereenvoudiging van het GLB. Kan de Minister hier een reflectie op geven? Kan de Minister een meetbare ambitie aangeven?

Tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 10 april jl. heeft de Minister aangegeven het belang te zien van digitalisering in de land- en tuinbouw. De leden van de VVD-fractie hebben hier meerdere malen aandacht voor gevraagd, ook in het kader van het GLB. De Minister gaf tijdens het algemeen overleg (AO) aan dat zij hiervoor aandacht zal blijven vragen. Kan de Minister aangeven of dit tijdens de vorige Landbouw- en Visserijraad ter sprake is gekomen en, zo ja, wat daar besproken is?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderhandelingen voor handelsakkoorden geagendeerd staan. Onderdeel daarvan zijn de onderhandelingen met Mercosur. Kan de Minister aangeven of zij eerder aandacht heeft gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen met betrekking tot het Braziliaanse landbouwbeleid? Zo nee, kan de Minister aangeven waarom hier niet eerder aandacht voor is geweest? Is de Minister bereid om in navolging van de schriftelijke vragen van de leden Lodders en Van Haga (2019Z09052, ingezonden op 6 mei 2019) het Braziliaanse landbouwbeleid en de gevolgen voor de Europese boeren en tuinders aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie kijken met waardering naar de inzet van de Minister om de herziening van de Genetisch Gemodificeerd Organismen (GGO)-regelgeving op te laten nemen in het nieuwe werkprogramma van de Europese Commissie. Heeft de Minister inzichtelijk op welke manier de GGO-regelgeving herzien zou moeten worden om de ambitie van Nederland vorm te kunnen geven? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om voor de zomer een document op te stellen met de contouren die nodig zijn om de GGO-regelgeving te herzien? En wil de Minister de Kamer daarbij betrekken? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht de Minister duidelijkheid over de octrooieerbaarheid van klassieke plantenveredeling, waar de Grote Kamer van Beroep zich momenteel over buigt?

Kan de Minister een actuele stand van zaken geven over de voorziene toename van het tariefquotum voor pluimveevlees uit Oekraïne? Dit mede in het licht van de aangenomen motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1449).

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de informatie over de Bee Guidance. De leden onderschrijven de noodzaak van een werkbaar document en praktische uitvoerbaarheid. De leden zien een aangepast voorstel graag tegemoet. Kan de Minister aangeven of zij bereid is tijdens de eerstvolgende vergadering van het Standing Comittee Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) de noodzaak tot Europese aanpak van de varroamijt te agenderen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister om het pulsverbod nietig te laten verklaren door het Hof van Justitie van de EU. Welke van de vier beroepsgronden acht de Minister kansrijk bij het Hof?

De Minister is voornemens om pulsvergunningen tot eind dit jaar te verlengen teneinde het wetenschappelijk onderzoek naar pulsvisserij bevredigend af te ronden. Kan de Minister aangeven of zij hiervoor steun van de Europese Commissie krijgt?

Innovatie wordt door Europese lidstaten helaas niet op waarde beoordeeld, blijkens het verbod op pulsvisserij. De leden van de VVD-fractie zijn daarom blij dat de Minister de wijzigingsvoorstellen van Frankrijk en Spanje niet steunt. Cofinanciering is te allen tijde van belang om de betrokkenheid van lidstaten hierin te borgen. Kan de Minister aangeven of er meerdere landen zijn die de wijzigingsvoorstellen van Frankrijk en Spanje niet steunen? Zo ja, welke landen zijn dit en kan de Minister aangeven op welke manier met deze lidstaten zal worden samengewerkt om een krachtig geluid te laten horen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en Visserijraad en de inzet van de Minister als beschreven in de geannoteerde agenda. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland de inzet van de Europese Commissie steunt bij het vergroten van de markttoegang, -uitbreiding en -behoud voor Europese landbouwproducten. Onlangs gaf de Minister in de Kamer aan dat haar inzet ten aanzien van handelsakkoorden is dat wij onze eisen daarin ook mee zouden moeten nemen en dat voor Nederland altijd vooropstaat dat we moeten zorgen dat die standaarden ook daar gehanteerd gaan worden. Dit lezen deze leden niet terug. Is de Minister bereid om bij de komende Raad maar ook daarna te blijven bepleiten dat onze Europese standaarden ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen en dierenwelzijn ook daadwerkelijk gehanteerd worden in handelsverdragen, zodat importproducten hier ook aan moeten voldoen? Zo nee, hoe gaat u of dit kabinet dit wel agenderen bij de Europese Commissie? Hoe geeft de Minister uitvoering aan de aangenomen motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1449) die de regering verzoekt om zich bij de komende Raden uit te spreken tegen de verhoging van het quotum voor kippenvlees uit Oekraïne en voor deze positie ook steun onder andere lidstaten te verwerven?

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de aanpassing van de Europese GGO-regelgeving de Minister op welke termijn zij een aanpassing verwacht. Daarnaast vragen deze leden wat de Minister bedoelt met «de Nederlandse inzet beoogt daarin te voorzien» ten aanzien van de paragraaf over CRISPR-Cas. Is het mogelijk met een interpretatie van de huidige GGO-regelgeving te komen met een uitzondering in Nederland?

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de inzet is van andere lidstaten ten aanzien van het Franse en Spaanse voorstel voor wijziging van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Welke mogelijkheden zijn er om de toelating van de puls te koppelen aan steun voor EFMZV?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de nieuwe Europese meststoffenverordening kwaliteitseisen stelt aan onder meer compostproducten. De Europese kwaliteitseisen zijn vergelijkbaar met de eisen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. In hoeverre wijken deze eisen af van het keurmerk Keurcompost? In de Nederlandse praktijk zien we dat Keurcompost A en B of gelijkwaardige kwaliteit door de Brancheorganisatie Akkerbouw voorgeschreven is in de telerhandleidingen. Keurcompost kent drie kwaliteitsklassen, te weten: klasse C is basiskwaliteit, klasse B is de middelste kwaliteitsklasse en klasse A is de hoogste kwaliteit. De kwaliteitsklassen onderscheiden zich door steeds strengere normen voor verontreinigingen zoals glas en plastic.

Wanneer de Europese meststoffenverordening in werking treedt, bestaat het risico dat vanuit onder andere Duitsland en Vlaanderen compost van mindere kwaliteit wordt geëxporteerd naar Nederland. Zou bovenstaande voorkomen kunnen worden door Keurcompost-eisen algemeen verbindend te verklaren? Zo ja, hoe zou dat gerealiseerd kunnen worden?

Het is de leden van de CDA-fractie ter ore gekomen dat een aantal afvalverwerkers gratis compost aan particulieren verstrekken. Deze compost zit blijkbaar vol met plastic en is inmiddels afgewaardeerd naar Keurcompost C. De compostsoort C wordt door diverse gemeenten blijkbaar wel toegepast in plantsoenen, volkstuinen en/of gewone tuinen. Daarnaast hebben deze leden vernomen dat er diverse gemeenten zijn die compost afnemen maar geen idee hebben wat de kwaliteit daarvan is. Is de Minister bereid over bovenstaande met de gemeenten in gesprek te gaan en de Kamer voor de zomer van 2019 over de uitkomsten hiervan te berichten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van 18 april 2019 over de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer. Deze leden danken de Minister voor het toesturen van de tijdlijn en de afschriften van het door Nederland ingebrachte commentaar. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De European Food Safety Authority (EFSA) zette in 2012 de wetenschappelijke inzichten over risico's van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, wilde bijen en hommels op een rij in een scientific opinion. Deze analyse was de basis voor de verbeterde Bee Guidance die EFSA in 2013 voorstelde. Kan de Minister aangeven of er sinds het in 2012 gepubliceerde EFSA-rapport nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn verkregen die de risico’s van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, solitaire bijen en hommels in een ander daglicht stellen en een andere risicobeoordeling rechtvaardigen dan EFSA in 2013 voorstelde in het Bee Guidance document? Klopt het dat de Nederlandse inbreng afwijkt van de wetenschappelijke analyse en het wetenschappelijke voorstel? Zo ja, kan de Minister uitleggen waarom de Nederlandse inbreng afwijkt en wat de wetenschappelijke analyse achter de Nederlandse zienswijze is? Kan de Minister daarnaast uitleggen wat de wetenschappelijke analyse is achter de Nederlandse zienswijze dat de beschermingsdoelen te conservatief zijn?

De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 26 juni 2018 door de Minister is toegezegd dat de pilot omtrent Remote Electronic Monitoring op visserijschepen begin 2019 van start zou gaan. Kan de Minister toelichten hoe het hiermee staat? Klopt het dat er slechts drie schepen, op een totaal van 300 schepen, meegenomen worden in de huidige Nederlandse pilot en dat dit aantal in drie jaar wordt opgeschaald naar tien schepen? Zo ja, is de Minister het met deze leden eens dat nu dit jaar de aanlandplicht volledig geïmplementeerd is, de noodzaak voor controles op zee hoger is dan ooit? Is de Minister bereid om op korte termijn te kijken naar de mogelijkheid om het pilotproject na de analyse van de eerste resultaten uit te breiden naar significant meer schepen binnen de Nederlandse vloot? Zijn er nieuwe inzichten over Fully Documented Fisheries en Remote Electronic Monitoring opgedaan binnen Europa en kan de Minister dit toelichten?

Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen omtrent de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 14 mei 2019. De leden lezen dat de uitkomst van Digital Day 2019 niet aan bod is gekomen tijdens de laatste Landbouw- en Visserijraad en dat dit agendapunt wederom op de agenda staat voor de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei aanstaande. In de verklaring over digitalisering van landbouw en plattelandsgebieden staan de onderwerpen Artificial Intelligence (AI), robotica, blockchain en snel breedbandinternet beschreven. Op welke manier passen Smart Farming en het gebruik van satellietdata in deze verklaring? Kan de Minister aangeven op welke manier satellietdata over landbouwgronden zijn weg vindt door Europa?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met onvrede kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad die op 14 mei gehouden zal worden. Onze zorgen gaan vooral over de gang van zaken rondom het nieuwe bijenrichtsnoer en de pulsvisserij. Deze leden willen het kabinet daarom nog enkele kritische vragen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn ontevreden met de reactie die de Minister heeft gegeven naar aanleiding van het Europese verbod op de pulsvisserij. Ondanks dat zij in februari nog een realistisch en dus somber perspectief gaf, heeft zij de afgelopen tijd vissers weer hoop gegeven, o.a. door te zeggen dat ze het verbod gaat aanvechten bij het Europese Hof van Justitie. Omdat Nederland echt alleen staat in het pulsvisserij-debat in de Europese Unie en dit verbod tot stand is gekomen door een democratisch proces binnen het Europees Parlement, achten deze leden dit niet als een realistisch scenario. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit dan ook oneerlijk ten opzichte van de vissers. Daarom enkele vragen. Waar denkt de Minister de nietigverklaring bij het Europees Hof op te baseren? Kan de Minister schetsen hoe realistisch het is dat Noordzeelanden onze pulskorvissers toelaten binnen hun 12 mijlszones? Welke landen verwacht zij dat hier positief tegenover staan en welke negatief? Kan de Minister aangeven hoeveel aandacht er in het meerjarige pulsvisserijonderzoek wordt gegeven aan de sociale implicaties van de pulsvisserij op kleinschalige kustvissers in zowel Nederland als andere landen? De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat er ook aandacht is voor deze groep vissers, naast uiteraard de belangrijkste reden voor onderzoek: de milieu- en dierenwelzijnsvragen. In hoeverre zijn deze sociale aspecten ook onderdeel van de toekomstvisie voor de kottersector op de Noordzee? Hoe komt deze toekomstvisie tot stand en wanneer denkt de Minister deze af te ronden?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn in verwarring over het Nederlandse beleid om insecten te beschermen. Enerzijds is er een nieuwe ambitieuze gewasbeschermingsvisie waar de leden van de GroenLinks-fractie in grote lijnen best in mee kunnen gaan, anderzijds horen deze leden in de media dat Nederland de totstandkoming van het nieuwe bijenrichtsnoer vertraagt. Dit zou zijn omdat na inwerkingtreding van deze richtlijn een aantal middelen onterecht het stempel «riskant» krijgt en de richtlijn daarmee niet werkbaar is. Uit brieven en antwoorden op vragen van collega-Kamerleden van andere fracties blijkt nog geen helder antwoord op de vraag waarom de positie van Nederland zo kritisch is ten opzichte van het nieuwe bijenrichtsnoer en op welke wetenschappelijke consensus het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en de EFSA zich baseren. Daarom de volgende vraag: kan de Minister inzicht geven in de redenen voor en tegen het nieuwe bijenrichtsnoer en daarbij aangeven welke redenen de doorslag hebben gegeven om tegen de huidige versie van het bijenrichtsnoer te zijn? Welke methodes gebruikt het Ctgb en hoe kunnen deze uitgebreid worden met nieuwe wetenschappelijke inzichten, bijvoorbeeld op het gebied van niet-dodelijke effecten op insecten die wel de voortplanting beïnvloeden? Zijn er andere Europese landen waar ook dergelijk uitgebreid onderzoek naar toelating van middelen gedaan wordt?

Daarnaast heeft de Authorisation Procedure for Pesticides(PEST)-commissie van het Europees Parlement, onder leiding van collega Bart Staes van de Groenen, de Europese Commissie én de lidstaten een brief gestuurd om duidelijk te maken waarom het goed is om het bijenrichtsnoer zoals dat in juli 2018 gepresenteerd is aan te nemen1. De PEST-commissie geeft hierbij duidelijke argumenten. Wat vindt de Minister van deze argumenten en kan zij hierbij uitgebreid aangeven waarom zij dit vindt?

Tot slot spreken de leden van de GroenLinks-fractie hun steun uit voor de Minister omdat zij schrijft het nieuwe bijenrichtsnoer zo snel mogelijk in te willen voeren. Dat willen deze leden ook. Is de Minister het ermee eens dat dit niet ten koste moet gaan van de veiligheid en onze leefomgeving?

Vragen en opmerkingen van de Partij voor de Dieren-fractie

Bijenrichtsnoer, agendapunt bij SCoPAFF-overleg

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de schadelijke effecten van door de EU toegelaten bestrijdingsmiddelen op het ecosysteem, met bijen en hommels als specifiek punt van grote zorg. Deze leden waarschuwen al sinds jaar en dag dat de testmethoden op basis waarvan de Europese voedsel- en warenautoriteit EFSA pesticiden beoordeelt achterlopen bij de wetenschappelijke inzichten. Daar komt bij dat de studies op basis waarvan de EFSA een stof beoordeelt, worden aangeleverd door de gifproducenten zelf – bedrijven als Bayer-Monsanto en Syngenta. De beoordelingen kunnen tot overmaat van ramp tot nu toe niet onderworpen worden aan openbare peer-reviews (de standaard wetenschappelijke werkwijze, die wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft óók de norm zou moeten zijn als het gaat om het toelaten van pesticiden in Nederland en de EU), omdat de (door de industrie aangeleverde) studies waarop EFSA zich baseert bij de beoordeling van pesticiden tot nu toe nog altijd niet openbaar worden gemaakt.2

Het voorgeschreven gebruik van de omstreden Klimisch ranking dwingt EFSA ten onrechte om bij haar risicobeoordeling meer gewicht te geven aan (geheime) industriestudies (met good laboratory practice(GLP)-certificaten en volgens de richtlijnen van de Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD) uitgevoerd) dan aan collegiaal getoetste studies gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat Nederland zich met hoge prioriteit moet inzetten voor het zo snel mogelijk afschaffen van de Klimisch ranking in alle EFSA-richtsnoeren, om in plaats daarvan echt wetenschappelijke kwaliteitscriteria te gebruiken (zoals statistisch onderscheidend vermogen) bij het toekennen van gewicht aan studies, of deze nou van de industrie of van academische wetenschappers afkomstig zijn.

Hoewel de risicobeoordelingen door EFSA slechts input zouden moeten vormen voor het politieke besluitvormingsproces (EFSA is verantwoordelijk voor het risk assesment, de politiek is verantwoordelijk voor het risk management en moet een bredere afweging maken over de vraag of het verantwoord is om bepaalde pesticiden toe te laten op de hele Europese markt), worden ze door de Europese Commissie en lidstaten zoals Nederland als voldongen feiten gepresenteerd. Daarbij gaan ze zowel voorbij aan de (voornoemde) mankementen in de verouderde beoordelingssystematiek als aan hun eigen verantwoordelijkheid om een politiek besluit te nemen, waarbij niet alleen de EFSA-beoordeling, maar bijvoorbeeld ook het voorzorgbeginsel en de positie van biologische boeren een rol spelen in de afweging. Verordening 1107/20093 stelt immers in artikel 1.4 dat: «De bepalingen van deze verordening stoelen op het voorzorgsbeginsel teneinde te garanderen dat werkzame stoffen of middelen die op de markt worden gebracht niet schadelijk zijn voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu. In het bijzonder worden de lidstaten er niet van weerhouden het voorzorgsbeginsel toe te passen wanneer er wetenschappelijk gezien onzekerheid bestaat over de risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu van de op hun grondgebied toe te laten gewasbeschermingsmiddelen.»

Onder de genoemde gemankeerde systematiek van risicobeoordelingen zijn begin jaren ’90 systemische insecticiden toegelaten in de hele Europese Unie, neonicotinoïden (zoals imidacloprid) en fipronil. Wetenschappers die waarschuwden dat EFSA ten onrechte – want op basis van een achterhaald model – had geconcludeerd dat deze systemische insecticiden veilig waren, werden lange tijd genegeerd en weggehoond, tot de gevolgen tóch zichtbaar werden in het ecosysteem. EFSA kwam uiteindelijk zelf tot de conclusie dat de risico’s voor bijen onvoldoende in kaart waren gebracht. De beoordeling van acute toxiciteit voor honingbijen gaf, zo constateerde EFSA in een analyse in 2012, onvoldoende inzicht in andere effecten die wel degelijk optreden bij het gebruik van (systemische) pesticiden, zoals de chronische toxiciteit, de indirecte gevolgen en de effecten van blootstelling van larven van wilde, solitaire bijen en hommels.4 In het tot dan toe gehanteerde model werd niet gekeken naar het feit dat bijen binnen een paar weken alsnog kunnen sterven wanneer zij herhaaldelijk worden blootgesteld aan pesticiden, of dat pesticiden het navigatievermogen van bijen kunnen aantasten waardoor zij sterven door honger of kou. Hiervoor, zo luidde nu óók de conclusie van EFSA zelf, zijn aanvullende testen nodig. Precies waar onafhankelijk wetenschappers en toxicologen al langer op wezen.

Nu de conclusie onontkoombaar was, ontwikkelde EFSA een concept voor een nieuw richtsnoer, de Bee Guidance5, dat wél deze risico’s voor hommels en bijen in kaart brengt, onder andere door de invoering van uitgebreidere (semi)veldstudies. Dit concept is gebruikt om opnieuw te kijken naar de risico’s van drie neonicotinoïden, waaronder imidacloprid.

Op basis van deze nieuwe risicobeoordeling kon niet anders dan worden geconcludeerd dat een tijdelijke inperking van het gebruik van deze drie neonics nodig was (waarbij de effecten twee jaar lang moesten worden gemonitord). Toen dat gebeurd was, bleek dat de inperking permanent moest worden én fors moest worden uitgebreid. Het kwam in 2018, na een herbeoordeling van deze middelen op basis van het in 2013 afgeronde, maar nog niet vastgestelde Bee Guidance richtsnoer, tot een verbod op het gebruik van drie neonicotinoïden in open teelten.

Hoewel de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het goed vinden dat het gebruik van deze drie neonicotinoïde middelen in open teelten uiteindelijk is verboden, vinden deze leden het wrang dat deze middelen al die jaren grote schade hebben aangericht aan het ecosysteem, en dat die schade nog wel even doorgaat omdat systemische bestrijdingsmiddelen een lange afbrekingstijd kennen en ook omdat gebruik in kassen en als biocide en diergeneesmiddel buiten het verbod vallen en de neonicotinoïden thiaclorpid, sulfoxaflor en acetemiprid nog steeds op grote schaal in buitenteelten toegelaten zijn. De gifstoffen die door onzorgvuldige toelatingsbesluiten in onze natuur, bodems en water terecht zijn gekomen en nog altijd komen, verdwijnen niet zomaar op het moment dat het gebruik van deze stoffen eindelijk aan banden is gelegd.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer ernstig dat het nieuwe richtsnoer voor de beoordeling van risico’s van pesticiden voor bijen en hommels al in 2012 in conceptvorm is gepresenteerd en in 2013 is afgerond, maar anno 2019 nog altijd niet is geïmplementeerd. Er zijn in de tussentijd allerlei nieuwe stoffen toegelaten, ook ándere neonictotinoïde middelen, die niet zijn beoordeeld op basis van de nieuwe wetenschappelijke inzichten en het nieuwe bijenrichtsnoer, maar op basis van het verouderdere richtsnoer uit 20016, waarvan vaststaat dat dit belangrijke risico’s voor bijen en hommels buiten beschouwing laat.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier enkele vragen over.

  • 1. Erkent de Minister dat de toelating van in ieder geval neonicotinoïden en fipronil heeft geleid tot schade aan het ecosysteem?

  • 2. Erkent de Minister dat deze schade zich voorlopig nog wel even blijft voltrekken, ook nu het gebruik van drie neonicotinoïden in open teelten is verboden, omdat deze pesticiden in het milieu terecht zijn gekomen en daar maar langzaam afbreken?

  • 3. Erkent de Minister dat de Europese beoordelingssystematiek (op basis van tot nu toe niet-openbare, door de industrie aangeleverde studies, waarbij geen openbare peer-review mogelijk is) in het algemeen – en het gehanteerde richtsnoer uit 2001 in het bijzonder – het risico met zich meebrengen dat bestrijdingsmiddelen worden toegelaten die later toch meer schadelijke effecten blijken te hebben op milieu, volksgezondheid, ecosysteem en – meer specifiek – bijen en hommels?

  • 4. Hoe kijkt de Minister naar het risico dat toegelaten bestrijdingsmiddelen bij nader inzien meer schadelijke effecten hebben dan op voorhand werd gedacht?

  • 5. Denkt de Minister dat zo’n risico onvermijdelijk is of denkt zij dat je zulke risico’s zou kunnen uitsluiten?

  • 6. Deelt de Minister de mening dat het risico dat toegelaten stoffen bij nader inzien toch meer schadelijke gevolgen hebben dan op voorhand werd ingeschat, (als dat risico niet kan worden uitgesloten) dan in elk geval zo klein mogelijk moet worden gemaakt?

  • 7. Erkent de Minister dat de Bee Guidance, zoals in concept gepresenteerd in 2012 en afgerond in 2013, een antwoord was op het wetenschappelijke inzicht dat de beoordelingssystematiek tot dan toe – acute toxiciteit voor honingbijen – onvoldoende inzicht gaf in andere effecten die wel degelijk optreden bij (systemische) pesticiden, zoals chronische toxiciteit, indirecte gevolgen en blootstelling van larven van wilde bijen en hommels?

  • 8. Erkent de Minister dat de eerste gedeeltelijke inperking van drie neonicotinoïden gebaseerd was op de concept Bee Guidance van EFSA uit 2012 (waarin lessen werden getrokken uit de tekortkomingen van het beoordelingsmodel tot dan toe), inclusief nieuwe EFSA- beoordelingen en aanvullend onderzoek, uitgevoerd door de industrie op basis van de nieuwe concept Bee Guidance?

  • 9. Kan de Minister bevestigen dat uit deze studies en beoordeling onder andere bleek dat deze drie neonicotinoïde middelen zich – omdat ze systemisch zijn – verspreiden via wilde bloemen en volggewassen en dat de conclusie luidde dat er eigenlijk geen veilige toepassing is van deze neonicotinoïde middelen?

  • 10. Kan de Minister bevestigen dat Nederland die eerste gedeeltelijke inperking – op basis van de nieuwe wetenschappelijke inzichten van EFSA en de concept Bee Guidance uit 2012 – heeft gesteund?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat het verouderde richtsnoer al lang had moeten worden vervangen. Het kent grote tekortkomingen die ervoor zorgen dat stoffen «veilig» worden genoemd terwijl ze dat helemaal niet zijn. Zo kunnen stoffen op basis van dit verouderde richtsnoer, zelfs als op basis van laboratoriumonderzoek vast is komen te staan dat bij veldrealistische blootstelling onaanvaardbare schade optreedt bij bijen, toch worden toegelaten als de industrie een veldproef kan overleggen waaruit zou blijken dat de schade meevalt. Doordat het oude richtsnoer geen eisen stelt aan het statistisch onderscheidend vermogen van de veldproef (en bovendien geen eisen stelde aan een valide opzet van de veldproef) glippen tal van stoffen, waaronder systemische neonicotinoïden, op dit moment nog altijd door de mazen van het toelatingsnet.

De Kamer mocht erop vertrouwen dat het kabinet de mening deelde dat het oude richtsnoer zo snel mogelijk moest worden vervangen door een richtsnoer dat gebaseerd is op wetenschappelijke kwaliteitscriteria, en dat het Nederlandse kabinet zich inzette voor nieuwe, betere beoordeling van pesticiden op de effecten voor bijen en hommels op basis van de nieuwste stand van de wetenschap. Het kabinet verwees de Kamer en haar zorgen over de schadelijke effecten van neonicotinoïde middelen op bijen en hommels steeds naar de Europese herbeoordelingen, op basis van de concept Bee Guidance, die Nederland dus steunde. Een aangenomen motie (Kamerstuk 27 858, nr. 155) die het kabinet verzocht om zelfstandig maatregelen te treffen om de Nederlandse natuur te beschermen tegen neonicotinoïden, werd niet uitgevoerd met verwijzing naar (aangescherpte) herbeoordelingen van de betreffende middelen. Staatssecretaris Dijksma schreef hierover in 2014: «Het kabinet concludeert dat op nationaal en op Europees niveau zeer recent de gewasbeschermingsmiddelen met neonicotinoïden en fipronil zijn herbeoordeeld aan de nieuwste stand van de wetenschap als het gaat om de risico’s voor bijen» (Kamerstuk 27 858, nr. 264). Staatssecretaris Dijksma schreef in mei 2014 ook expliciet in een brief aan de Kamer in reactie op het nieuwe EFSA-richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor bijen dat zij het «van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer wordt opgesteld en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen». En in 2018 steunde het Nederlandse kabinet het verbod op het gebruik van drie neonicotinoïde middelen in open teelten, op basis van herbeoordeling van de middelen aan de hand van de in 2013 gepresenteerde (maar nog steeds niet vastgestelde) nieuwe Bee Guidance.

Uit de informatie die de Kamer van het kabinet ontving over de Nederlandse inzet voor de bescherming van bijen en de besluiten die werden genomen om het gebruik van neonicotinoïden in te perken, spreekt dat Nederland zich ook in Europa inspande voor een bijenrichtsnoer dat goede bescherming voor bijen en hommels voorop stelt.

De Kamer vertrouwde daar ook op, totdat er eind 2018 signalen kwamen dat Nederland achter de schermen meewerkte aan uitholling van het in 2013 gepresenteerde richtsnoer dat bijen en hommels beter zou moeten beschermen. Er lekten notulen uit de SCoPAFF-vergadering, waarin politiek vertegenwoordigers (ambtenaren) namens de regering van hun lidstaat met elkaar overleggen over de voorstellen van de Europese Commissie. Uit die notulen bleek dat er een implementatieplan voor de nieuwe Bee Guidance voorlag en dat Nederland zich bij een indicatieve stemming in het tegenkamp bevond.

Dat leidde tot grote verbazing en vooral grote zorg bij de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. De leden hebben zeer grote moeite met de manier waarop de Kamer tot op dat moment was geïnformeerd over het Nederlandse handelen met betrekking tot de Bee Guidance, net als met de manier waarop de Kamer werd geantwoord toen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie specifieke vragen stelden over het proces rond de totstandkoming en tussentijdse aanpassingen van het EFSA-bijenrichtsnoer (het Bee Guidance document) en voorstel voor implementatie (Roadmap to implementation).

Sinds de eerste signalen, heeft het lid Ouwehand in schriftelijke overleggen7, algemeen overleggen8 en schriftelijke vragen9 gevraagd naar de positie van Nederland in de discussie over het richtsnoer. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen hoe de discussie over het Bee Guidance document van EFSA tot dan toe was verlopen. De Minister antwoordde dat het document nog niet was vastgesteld omdat «een groot aantal lidstaten onderdelen van het document niet uitvoerbaar vinden», waarmee ze suggereerde dat ándere lidstaten dwarslagen, niet Nederland.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen wat de opstelling van Nederland (steeds) is geweest in de discussie. De Minister antwoordde dat Nederland bij de Europese Commissie heeft aangedrongen op het zo spoedig mogelijk vaststellen van de Bee Guidance met daarbij een «gefaseerde invoering van de onderdelen waarover consensus bestaat» en dat Nederland heeft aangegeven dat de praktische toepassing van het Bee Guidance document kan worden «verbeterd» – waarmee ze suggereerde dat Nederland zich constructief opstelde en nog altijd voor een snelle toepassing van de BeeGuidance was.

De Minister stelde voorts dat er geen voorstel voorlag, dat er geen sprake was van uitholling, dat er geen sprake van was dat Nederland een andere inzet zou hebben dan waar de Kamer al die tijd van uit was gegaan (namelijk optimale bescherming van bijen en hommels tegen acute en chronische toxiciteit), dat de Kamer zou worden geïnformeerd op het moment dat er zal worden gestemd over het onderwerp, dat Nederland pas dan een positie inneemt en dat de inzet van Nederland niet is gewijzigd.

Pas nadat Follow the Money op 4 april 2019 een artikel publiceerde waarin een aantal onthullingen werd gedaan over de inbreng van de Nederlandse delegatie in SCoPAFF, stuurde de Minister meer informatie, en pas nadat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie aandrongen op een feitenrelaas (Kamerstuk 27 858, nr. 451, ontvangen op 18 april jl., waarvoor dank aan de Minister), heeft de Kamer zicht op wat er sinds 2013 rondom de Bee Guidance is gebeurd en hoe de Nederlandse regering zich daarbij heeft opgesteld. Nu pas heeft de Kamer er kennis van kunnen nemen dat er sinds 2013 wel degelijk tenminste zeven (!) verschillende momenten zijn geweest waarop er een (gewijzigd) voorstel voor het bijenrichtsnoer of het bijbehorende implementatieplan was of werd voorgelegd aan de lidstaten. We lezen nu pas wat er schuilgaat achter het verhullende taalgebruik dat de Minister en haar voorgangers hebben gebezigd in brieven naar de Kamer. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer ernstig dat dit kabinet en voorgaande kabinetten de Kamer niet uit zichzelf hebben geïnformeerd over de ontwikkelingen en de inzet en het handelen van Nederland rond de Bee Guidance.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier vragen over.

  • 1. Erkent de Minister dat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie gevraagd hebben naar de positie van Nederland in de discussie rond de Bee Guidance, naar eventuele wijzigingen van het voorstel in de afgelopen zes jaar, naar het meewegen van de chronische toxiciteit in de risicobeoordeling en naar het meewegen van de gevolgen voor solitaire bijen en hommels (en niet naar ophanden zijnde stemmingen)?

  • 2. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist of niet volledig heeft geïnformeerd door niet te melden dat er in de afgelopen zes jaar in ieder geval zes en op dit moment zeven versies van het implementatieplan (Roadmap to implementation) zijn besproken binnen SCoPAFF?

  • 3. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist heeft geïnformeerd door te antwoorden «Nederland heeft nog geen positie aangezien er nog geen eindvoorstel officieel is voorgelegd aan de lidstaten»?

  • 4. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet volledig heeft geïnformeerd door niet te melden dat Nederland al die jaren binnen SCoPAFF is genoteerd in het kamp van de tegenstemmers?

  • 5. Erkent de Minister dat voorstellen en wijzigingen van voorstellen die op ambtelijk niveau zoals in ScoPaff worden gepresenteerd, voorgesteld, besproken en indicatief ter stemming worden gebracht, medebepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst?

  • 6. Erkent de Minister dat de Kamer geïnformeerd moet worden over de verschillende voorstellen die voor komen te liggen in deze overleggen, evenals over de inbreng en positie van Nederland in deze overleggen, zeker als de Kamer daarom vraagt?

  • 7. Kan de Minister bevestigen dat EFSA gedurende de ontwikkeling van de Bee Guidance en voordat het richtsnoer in 2013 definitief werd opgeleverd zeer ruime inspraakmogelijkheden heeft geboden10 en daarbij is uitgegaan van de laatste stand van wetenschap?

  • 8. Kan de Minister bevestigen dat, na de oplevering van het Bee Guidance document dat door wetenschappers is ontwikkeld, het document sindsdien achter gesloten deuren van SCoPAFF door politieke vertegenwoordigers van lidstaten besproken en mogelijk aangepast wordt?

  • 9. Kan de Minister bevestigen dat bij deze SCoPAFF-overleggen geen wetenschappers aanwezig zijn?

  • 10. Kan de Minister bevestigen dat er geen sprake is van wetenschappelijke peer-review van de besluiten die binnen SCoPAFF worden genomen?

Behalve over de manier waarop de Minister is omgegaan met de informatiepositie van de Kamer, zijn de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zeer ontstemd over wat – zo blijkt nu – het Nederlandse kabinet achter de schermen heeft gedaan rond de Bee Guidance, wat beduidend anders is dan het kabinet de Kamer al die tijd heeft gemeld.

Terwijl de Kamer erop mocht vertrouwen dat Nederland zich inzette voor betere bescherming van bijen en hommels, bevestigen het feitenrelaas dat de Minister naar de Kamer stuurde (opnieuw Kamerstuk indien mogelijk) en de bijbehorende commentaren die door Nederland achter de schermen zijn ingebracht bij de Europese Commissie het beeld dat Follow the Money onlangs onthulde: Nederland pleit achter de schermen, in de besloten overleggen, actief voor het verminderen van de zwaarte van de voorgestelde veiligheidstesten en gebruikt hierbij opvallend veel termen en argumenten die letterlijk terug te vinden zijn in de lobbybrieven van de industrie.

Zonder dat aan de Kamer te melden, heeft het Nederlandse kabinet in de discussie over het implementatieplan ingezet op het uitstellen van de invoering van feitelijk alle testen die betrekking hebben op de beoordeling van de risico’s van middelen voor hommels en andere bijen dan honingbijen, en ook de invoering van testen die de risico’s met betrekking tot chronische toxiciteit in kaart moeten brengen, moeten, als het aan het Nederlandse kabinet ligt, worden uitgesteld. Terwijl de Minister op de vragen naar de discussie meldde dat «lidstaten» dwarslagen, blijkt Nederland zelf dwars te liggen. En met succes, zagen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in een uitgelekte conceptversie van het implementatieplan. Niet alleen is mede onder druk van Nederland de invoering van deze testen uitgesteld: de invoeringsdatum is in de nieuwe uitgelekte conceptversie van het implementatieplan zelfs volledig geschrapt. Invoering van de testen die volgens de laatste stand van de wetenschap nodig zijn om blootstelling van bijen en hommels aan schadelijke pesticiden te vermijden is dus op de lange baan geschoven, zonder zelfs maar een einddatum waarop de invoering een feit zou moeten zijn. Nederland pleit ervoor om het deel van het richtsnoer met de nu uitgestelde ofwel geschrapte testen te laten herschrijven door EFSA, om dit daarna (over twee jaar) vervolgens opnieuw binnen SCoPAFF te bespreken. Erkent de Minister dat de Bee Guidance zoals deze nu in werking zal treden, hiermee is uitgekleed tot weinig meer dan het huidige richtsnoer uit 2001? Erkent de Minister dat hierdoor de daadwerkelijke bescherming van hommels en solitaire, wilde bijen nog altijd uitblijft?

De commentaren die Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie heeft gestuurd, geven een volstrekt ander beeld dan de (summiere) informatie over de discussie die door de Minister en haar voorgangers aan de Kamer is verstrekt.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister graag aan een aantal uitspraken die haar voorgangers hebben gedaan. Zo schreef Staatssecretaris Dijksma in mei 2014 in de kabinetsreactie op het EFSA-richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor bijen dat zij het van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer wordt opgesteld en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 265). Hierbij wees zij op het commentaar dat is ingebracht door stakeholders, waaruit zou blijken dat het richtsnoer een grote impact zal hebben op de werkprocessen. Op initiatief van Nederland is daarop een workshop georganiseerd met de lidstaten en de EFSA. Na verwerking van de laatste aanpassingen aan het richtsnoer door EFSA zou besluitvorming in de zomer van 2014 plaatsvinden, waarna het document en het bijbehorende implementatieplan per 1 januari 2015 in werking zouden treden.

Nu lezen wij in de brief met de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer van april 2019 dat Nederland achter de schermen in september 2013 schriftelijk commentaar heeft geleverd aan de Europese Commissie waarin zij zèlf (en dus niet alleen stakeholders) met scherpe kritiek kwam op het voorstel (Kamerstuk 27 858, nr. 451). Hier spreekt Nederland ineens over een aantal tekortkomingen in het richtsnoer, waarschuwt zij dat risicobeoordelingen extra tijd en extra geld zullen kosten, noemt zij het Bee Guidance document erg conservatief, lijkt zij de noodzaak voor het beoordelen van de risico’s voor hommels en wilde bijen ter discussie te stellen, stelt zij de vraag of lidstaten de risico’s voor hommels en wilde bijen wel willen beoordelen en levert zij commentaar op de vereisten voor veldstudies.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover een aantal vragen:

  • 1. Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 20 september 2013 aan de Europese Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?

  • 2. Kan de Kamer de adviezen of de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, ontvangen?

  • 3. Vindt de Minister dat de brief van Staatssecretaris Dijksma van 22 mei 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 265) een goede weergave is van de Nederlandse inbreng van de discussie over het EFSA-voorstel? Kan zij dit toelichten?

  • 4. Had de Kamer volgens de Minister op basis van deze brief kunnen weten dat Nederland zwaar inhoudelijke commentaar op het richtsnoer leverde aan de Europese Commissie?

  • 5. Deelt de Minister de mening dat de schets van het vervolg van het traject in de brief van 22 mei 2014 de indruk wekt dat de EFSA naar aanleiding van de workshop laatste aanpassingen deed aan het voorstel en dat dit vervolgens per 1 januari 2015 in werking zou treden?

In 2014 is het bijenrichtsnoer tijdens zes verschillende SCoPAFF-vergaderingen besproken, schrijft de Minister in haar brief van 18 april jongstleden. De Minister schrijft hierover dat Nederland geen schriftelijk commentaar heeft geleverd. In de samenvattingen van de vergaderingen zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie echter dat er wel een inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden. Tijdens de vergadering in juli 201411 heeft elke lidstaat bijvoorbeeld in een «tour de table» een toelichting gegeven op zijn positie ten aanzien van het gewijzigde voorstel en het implementatieplan. Sommige lidstaten waren voor de voorstellen, sommige waren tegen de voorstellen en een aantal lidstaten had nog geen standpunt of mening.

  • 1. Wat was de positie van Nederland ten aanzien van de voorstellen die in juli 2014 op tafel lagen?

  • 2. Hoorde Nederland bij de lidstaten die voor, tegen of zonder mening waren?

  • 3. Wat was de mondelinge inbreng bij de vergaderingen in 2014? Kan de Minister de gespreksnotities of memo’s aan de Kamer sturen?

Staatssecretaris Van Dam schreef de Kamer in januari 2016 wederom dat hij het van groot belang vond dat er snel besluitvorming zou plaatsvinden over het bijenrichtsnoer en dat hij de Europese Commissie hier per brief om zou verzoeken (Kamerstuk 27 858, nr. 344). Hij schreef hierbij dat Nederland actief een belangrijke bijdrage leverde aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren. Kan de Minister deze brief van haar voorganger aan de EC naar de Kamer sturen? Is de Minister van mening dat uit de brief van haar voorganger uit januari 2016 blijkt dat Nederland zich verzet tegen de implementatie van het bijenrichtsnoer?

In mei 2016 werd een conceptvoorstel voor de implementatie van het bijenrichtsnoer en een wijziging van de Uniforme beginselen geagendeerd, schrijft de Minister in haar brief van 18 april jongstleden. De voorzitter van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) schreef voorafgaand aan die SCoPAFF-vergadering in een brief d.d. 13 mei 2016 aan Staatssecretaris Van Dam dat hij had gehoord dat Nederland voornemens was om het voorstel te steunen en doet vervolgens een pleidooi om dit voornemen te wijzigen.12 Klopt de bewerking van de voorzitter van de NAV dat Nederland op dat moment voornemens was om voor het voorstel te stemmen? Zo niet, waardoor heeft dit beeld kunnen ontstaan?

In het schriftelijke commentaar dat Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie stuurde op 10 juni 2016 en dat nu door de Minister aan de Kamer is gestuurd, is echter te lezen dat Nederland op dat moment nog steeds grote zorgen («deep concern») had over de «haalbaarheid» van sommige delen van het bijenrichtsnoer. En dan met name over het feit dat veel middelen zouden afvallen door dit richtsnoer te gebruiken om de risico’s te beoordelen. Nederland pleitte in dit commentaar tevens voor het hanteren van het door Syngenta ontwikkelde en door EFSA afgewezen BEEHAVE-model. Is het BEEHAVE-model waar Staatssecretaris Van Dam op doelde met de actieve en belangrijke bijdrage die Nederland leverde aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren?

In het schriftelijke commentaar van 10 juni 2016 is tevens te lezen dat Nederland de geplande data voor inwerkingtreding van februari 2018 (te) ambitieus noemt. Hierbij wordt gesteld dat Nederland sterke twijfels heeft of een «werkbare» risicobeoordeling op dat moment beschikbaar is. Deelt de Minister de mening dat dit iets heel anders is dan «pleiten voor snelle besluitvorming», zoals Staatssecretaris Van Dam enkele maanden daarvoor schreef aan de Kamer (Kamerstuk 27 858, nr.344)? Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 10 juni 2016 aan de Europese Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?

In het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese Commissie stuurde is wederom te lezen dat Nederland zich zorgen maakt om de afwijzing van veel middelen vanwege de beoordeling van de risico’s voor hommels en solitaire bijen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen.

  • 1. Was de Minister verbaasd dat een vernieuwd richtsnoer, waarin nieuwe wetenschappelijke kennis is verwerkt over de zeer zorgwekkende achteruitgang van de insectenpopulatie en de oorzaken daarvan, zou betekenen dat de risico’s van middelen voor bijen en hommels grondiger zouden worden bekeken?

  • 2. Had de Minister niet verwacht dat pesticiden zouden afvallen wanneer de bijbehorende risico’s voor bijen en hommels beter in kaart worden gebracht, zelfs niet na de herbeoordeling van de drie neonicotinoïden?

  • 3. Erkent de Minister dat de inbreng die Nederland achter de schermen heeft geleverd, de indruk wekt dat zij zich meer zorgen maakt over de kosten voor de industrie en de beschikbaarheid van pesticiden voor de landbouwsector dan over de bescherming van bijen en hommels?

  • 4. Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?

In september 2017 diende het lid De Groot drie moties in over het Bee Guidance document, waaronder een motie (Kamerstuk 27 858, nr. 403) met het verzoek om bij de Europese Commissie aan te dringen op toepassing van het Guidance document for bees op alternatieve middelen met een hoog risicoprofiel voor bijen. Minister Kamp merkte deze aan als ondersteuning van beleid. Erkent de Minister dat de Kamer op basis hiervan niet anders kon dan veronderstellen dat het kabinet achter het Bee Guidance document stond en instemde met de inhoud en implementatie daarvan?

Intussen hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernomen dat, ondanks de uitholling van (de implementatie van) de BeeGuidance, waardoor deze inmiddels inhoudelijk zo weinig voorstelt dat een meerderheid van de lidstaten hiermee in zal stemmen, Nederland nog altijd niet akkoord zal gaan. Dit vanwege de vereisten voor de veldstudies.

  • 1. Kan de Minister dit bevestigen?

  • 2. Zo ja, hoe kan de Minister dit verantwoorden, in het licht van de uitspraken van haar voorgangers en op basis van alle wetenschappelijke informatie die beschikbaar is?

  • 3. Klopt het dat er tijdens het komende SCoPAFF-overleg, in tegenstelling tot eerdere berichten, toch nog geen stemming zal plaatsvinden? Zo ja, wat is hiervoor de reden?

  • 4. Indien er geen stemming plaatsvindt, wat zal de inbreng zijn van Nederland tijdens de «tour de table»?

  • 5. Is de Minister bereid zich vanaf nu wel daadwerkelijk in te zetten voor een optimale bescherming van bijen en hommels?

  • 6. Indien er wel een stemming plaatsvindt, hoe zal Nederland hierbij stemmen?

  • 7. Is de Minister bereid zich dit keer wel daadwerkelijk in te zetten voor een optimale bescherming van bijen en hommels?

  • 8. Is de Minister tot slot bereid om alle zeven versies van de voorstellen voor het implementatieplan (Roadmap to implementation) die tussen 2013 en mei 2019 zijn en worden besproken aan de Kamer te sturen?

Kan de Minister bovenstaande vragen inzake het bijenrichtsnoer vóór 13 mei 2019 beantwoorden, in verband met het komende SCoPAFF-overleg op 20 mei 2019?

Automatische verlenging van toelatingen

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben enkele vragen over de automatische verlenging van toelatingen. In haar brief van 11 april 2019 kondigde de Minister aan dat er direct na dat weekend, op 15 april in SCoPAFF zou worden gestemd over een voorstel van de Europese Commissie over de automatische verlenging van 34 werkzame stoffen in verband met niet tijdig afgeronde herbeoordeling (Kamerstuk 27 858, nr. 447). Deze automatische verlengingen zonder de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling zorgen ervoor dat pesticiden waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn, keer op keer worden toegelaten. De reden hiervoor zou zijn dat er sprake is van een capaciteitsgebrek bij de Europese beoordelingsinstanties, waaronder EFSA.

Uit onderzoek van foodwatch13 bleek afgelopen zomer dat toelatingen tot wel vier keer achter elkaar automatisch en ongezien worden verlengd. Ruim 200 pesticiden zijn niet op tijd herbeoordeeld.

Eerder al heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken tegen de automatische verlenging van stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn en riep de Kamer de Minister op om zich te verzetten tegen een voorstel van de Europese Commissie om 42 stoffen automatisch te verlengen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1145). Ook het Europees Parlement heeft de Europese Commissie vorig jaar door middel van een aangenomen resolutie14 opgeroepen om te stoppen met het ongezien verlengen van omstreden bestrijdingsmiddelen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren echter dat de automatische verlengingen nog altijd gewoon doorgaan.

In het pakket van 34 stoffen die in april 2019 zonder herbeoordeling zijn verlengd bevonden zich onder andere de stoffen tebuconazool, waarvan vermoedens bestaan dat dit ongeboren kinderen kan beschadigen en flumioxazine, waarvan eerder is vastgesteld dat het zowel ongeboren kinderen als de vruchtbaarheid kan schaden. Deze stoffen zouden niet door een herbeoordelingstoets komen en zouden volgens deze leden dan ook nooit verlengd mogen worden. Ook de stoffen dimethoate, fenamiphos en metribuzin staan vanwege hun toxiciteit op de lijst van stoffen die vervangen moeten worden en waarvan het gebruik zo snel mogelijk gestopt moet worden.

De Minister schrijft in haar brief dat Nederland vóór het voorstel van de Europese Commissie zou gaan stemmen om de toelating van de 34 stoffen automatisch te verlengen. Ze zou zich daarbij met een stemverklaring gaan verzetten tegen de verlenging van de stof tebuconazool, vanwege de in 2013 aangenomen motie-Ouwehand die vroeg om deze stof van de markt te weren (Kamerstuk 27 858, nr. 222).

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat de Minister voor de voorstellen van de Europese Commissie stemt die de toelating van deze gevaarlijke stoffen verlengt zonder de voorgeschreven herbeoordeling. Als de Minister in een televisieprogramma over de grote zorgen van burgers over landbouwgif in hun omgeving reageert door te beloven dat het «drastisch anders» wordt, kan zij toch niet blijven instemmen met het op de markt houden van middelen die op basis van verouderde richtsnoeren of modellen zijn toegelaten, en niet opnieuw zijn bekeken op hun effecten terwijl dat nota bene wél verplicht is?

Een stemverklaring tegen één van de stoffen heeft daarbij geen enkel effect als het totale pakket wordt verlengd met steun van Nederland. De Partij voor de Dieren wil dat er een einde komt aan deze ongeziene verlengingen en dat de Minister doet wat ze in de richting van betrokken burgers heeft gesuggereerd.

Over de stoffen die in april zijn verlengd, hebben de leden een aantal vragen:

  • 1. Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool beoordeeld door de EFSA?

  • 2. Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool door het Ctgb getoetst voor toelating?

  • 3. Wanneer is de stof tebuconazool voor het laatst beoordeeld?

  • 4. Door welke instantie was dat?

  • 5. Met welk richtsnoer?

  • 6. Wat waren de bevindingen?

  • 7. Waar wordt het middel tebuconazool gebruikt?

  • 8. Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine beoordeeld door de EFSA?

  • 9. Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine door het Ctgb getoetst voor toelating?

  • 10. Wanneer is de stof flumioxazine voor het laatst beoordeeld?

  • 11. Door welke instantie was dat?

  • 12. Met welk richtsnoer?

  • 13. Wat waren de bevindingen?

  • 14. Waar wordt het middel flumioxazine gebruikt?

  • 15. Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate beoordeeld door de EFSA?

  • 16. Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate door het Ctgb getoetst voor toelating?

  • 17. Wanneer is de stof dimethoate voor het laatst beoordeeld?

  • 18. Door welke instantie was dat?

  • 19. Met welk richtsnoer?

  • 20. Wat waren de bevindingen?

  • 21. Waar wordt het middel dimethoate gebruikt?

  • 22. Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos beoordeeld door de EFSA?

  • 23. Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos door het Ctgb getoetst voor toelating?

  • 24. Wanneer is de stof fenamiphos voor het laatst beoordeeld?

  • 25. Door welke instantie was dat?

  • 26. Met welk richtsnoer?

  • 27. Wat waren de bevindingen?

  • 28. Waar wordt het middel fenamiphos gebruikt?

  • 29. Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin beoordeeld door de EFSA?

  • 30. Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin door het Ctgb getoetst voor toelating?

  • 31. Wanneer is de stof metribuzin voor het laatst beoordeeld?

  • 32. Door welke instantie was dat?

  • 33. Met welk richtsnoer?

  • 34. Wat waren de bevindingen?

  • 35. Waar wordt het middel metribuzin gebruikt?

Een schone planeet voor iedereen: strategische langetermijnvisie voor een klimaatneutrale economie – landbouwaspecten

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien in de geannoteerde agenda dat er een gedachtewisseling zal plaatsvinden over een Europese strategische langetermijnvisie voor een klimaatneutrale economie in 2050. Hoe ziet de Minister een klimaatneutrale landbouw in 2050 voor zich, in de wetenschap dat vlees en zuivel grote klimaatschade veroorzaken?

Zal de Minister in de gedachtewisseling over een schone planeet en de landbouwaspecten van een klimaatneutrale economie wijzen op het onderzoek van landbouweconoom Joseph Poore van Oxford University15 over de klimaatimpact van voedselproductie en -consumptie, op basis waarvan hij stelt dat er wereldwijd weinig is dat zo’n brede, schadelijke impact heeft als de veehouderij? Zo niet, welke bronnen gebruikt zij dan voor haar inbreng?

Erkent de Minister dat een drastische verandering in het eetpatroon nodig is om de klimaatdoelen te halen, met daarin fors minder dierlijke eiwitten? Is de Minister bereid dit punt in te brengen in de gedachtewisseling bij dit agendapunt?

Erkent de Minister dat een nieuw GLB waarin wéér zeven jaar grote bedragen aan subsidie naar de melkveehouderij zullen gaan, het realiseren van een klimaatneutrale landbouw fors zal belemmeren? Zo ja, welke voorstellen zal de Minister inbrengen in de gedachtewisseling om dit tegen te gaan? Zo nee, kan zij dit toelichten?

Welke rol ziet de Minister in een klimaatneutrale economie voor de internationale handel in landbouwproducten, zoals onder andere voortkomend uit de handelsakkoorden met Mercosur, Chili, Indonesië, Australië en Nieuw-Zeeland waarover nu wordt onderhandeld?

Handelszaken landbouwproducten

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister van LNV of zij zich ervan bewust is dat de handelsverdragen waar nu over onderhandeld wordt, met bijvoorbeeld de Mercosur-landen, Australië, Nieuw-Zeeland en Chili, uiteindelijk zullen leiden tot een veel hogere invoer van veehouderijproducten en andere landbouwproducten uit die landen.

Voorbeelden van die veehouderijproducten zijn rundvlees uit Zuid-Amerika, met name uit Argentinië en Brazilië, kippenvlees uit Brazilië, rund- en kalfsvlees en wol uit Australië. Voorbeelden van overige landbouwproducten waarvan de invoer naar verwachting fors zal stijgen zijn soja, die in Europa als veevoer wordt gebruikt, en suiker. Vindt de Minister dit wenselijk?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen welke lessen de Minister heeft getrokken uit de onderhandelingen over het openbreken van de associatieovereenkomst met Oekraïne en het fors verhogen van de tariefcontingenten voor kippenvlees uit Oekraïne. Hierbij kwam de Minister pas na het afsluiten van een (voorlopige) overeenkomst in actie, terwijl het al maanden eerder bekend was geworden wat de onderhandelingsinzet van de Europese Commissie en de gevolgen van deze onderhandelingsinzet voor de invoer van kippenvlees waren.

Is de Minister bereid zich bij de Europese Commissie en in de Raad nu wel proactief op te stellen en zich actief te verzetten tegen het liberaliseren van de vrijhandel in landbouwproducten, gezien de negatieve effecten van deze liberalisering voor de dieren, het klimaat, het milieu in zowel Europa als elders in de wereld, het gelijke speelveld voor de Europese boeren en de eigen kringlooplandbouwvisie?

Is de Minister zich er voorts van bewust dat de Braziliaanse president Bolsonaro de facto een beleid voert dat lijnrecht tegen het klimaatverdrag van Parijs ingaat, met name door de landbouwpolitiek die Bolsonaro voert? Is de Minister het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat dit beleid desastreus is voor het Amazonewoud en de wereldwijde klimaatdoelstellingen? Is de Minister het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat een handelsverdrag met Mercosur, waarvan Brazilië verreweg de grootste lidstaat is, derhalve zeer oneerlijke concurrentie voor de Europese boeren betekent? Is de Minister bereid bij de Europese Commissie en in de Raad zich uit te spreken tegen het afsluiten van een handelsverdrag met verdragspartners die het klimaatakkoord van Parijs niet respecteren?:

Voorts vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie of de Minister zich bij de Europese Commissie en in de Raad wil uitspreken tegen het opnemen van landbouwproducten in een handelsverdrag met de Verenigde Staten. Vooralsnog is landbouw uitgesloten van de onderhandelingen, maar de VS lobbyt actief voor het opnemen van landbouw in het handelsverdrag. Is de Minister bereid om samen met Frankrijk en België en mogelijk andere lidstaten zich er hard voor te maken dat landbouw uitgesloten blijft van de onderhandelingen over een handelsverdrag met de Verenigde Staten? Is de Minister zich ervan bewust dat als landbouw in een dergelijk handelsverdrag wordt opgenomen, dit zal leiden tot een forse toename van de invoer van bijvoorbeeld zuivelproducten uit de VS?

Diversenpunt: Herziening GGO-Regelgeving «Nieuwe Veredelingstechnieken»

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzetten zich, zoals bekend, tegen de versoepeling van de regels voor genetisch geknutsel aan planten en dieren en steunen de inzet van de Minister dan ook niet. Deze fractie vindt bovendien dat de Minister een onverantwoorde uitspraak doet door te zeggen dat er veredelingstechnieken zijn waarvan de veiligheid voor mens en milieu zou zijn «vastgesteld». De leden van deze fractie wijzen alleen al naar bovenstaande inbreng over de neonicotinoïden, waarbij voortschrijdende inzichten jaren na toelating van deze middelen tot de conclusie noopten dat de eerdere claim dat deze middelen veilig kunnen worden gebruikt onterecht bleek – met alle gevolgen van dien, zoals de onmogelijkheid de stoffen terug te halen uit de ecosystemen waar ze in terecht zijn gekomen. Dit druist regelrecht in tegen het voorzorgsbeginsel.

Bij recent gepubliceerd onderzoek in Nature16 bleek dat bij onderzoeken naar technieken waarin wordt geknutseld met genen (base editing / genome editing) effecten zijn gevonden op het RNA (ribonucleïnezuur, verantwoordelijk voor het coderen, overbrengen, reguleren en tot expressie brengen van genen). Hieruit trekken de onderzoekers de conclusie dat de techniek brede veranderingen aanbrengt in menselijke cellen17 en dat de gemodificeerde CRISPR-Cas9-technologie nog veilig kan worden gebruikt voor onderzoek en therapeutische toepassingen. Eerder al bleek uit twee onderzoeken, bij muizenembryo’s18 en bij rijst19, dat «CRISPR-based»-technieken honderden ongewenste veranderingen opleverden in andere delen van het genoom («off-target mutations»).

Kalvertransporten

Afgelopen vrijdag publiceerde Trouw een artikel over de aanklacht die Stichting Eyes on Animals wegens mishandeling van kalfjes indient tegen de door de EU erkende, «high quality» rustplaats voor veetransporten in Tollevast, Frankrijk20. Kalfjes tussen de 17 en 30 dagen oud, geboren in Ierland en vervolgens in vrachtwagens met de boot naar Frankrijk vervoerd, om van daaruit weer verder te worden vervoerd naar mesterijen in Nederland en Spanje, bleken bij een inspectie op de rustplaats te worden geslagen, geschopt, aan hun oren te worden weggetrokken bij een drinkplaats en zo hard op hun rug geslagen dat ze in elkaar zakten en op de voorpoten probeerden weg te komen21. Bovendien bleken de vrachtwagens waarin de kalfjes waren vervoerd, ongeschikt te zijn voor kalfjes, omdat de gemonteerde zuigspenen bedoeld waren voor biggen. Hierdoor konden de kalfjes tijdens het hele transport niet drinken.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het afschuwelijk en onbestaanbaar wat jonge dieren van slechts iets meer dan twee weken oud moeten doorstaan in de melkveehouderij: direct na geboorte bij hun moeder weggehaald en al na twee weken op een lang transport worden gezet vanuit Ierland, via Frankrijk naar Nederland – de grootste kalvermester van Europa. Hier worden ze na een lange reis in kleine hokken geplaatst en staan zij de rest van hun leven op harde roostervloeren, tot ze worden afgevoerd naar het slachthuis, waar ze (onverdoofd) worden geslacht. En alsof dit allemaal nog niet genoeg is, worden ze tijdens hun transport op de verzamelplaats keihard geslagen, geschopt en aan hun oren getrokken. Misselijkmakend. De Minister zegt echter waar en wanneer ze maar kan dat ze «trots» is op de boeren, inclusief de kalverhouderij. Is ze nog steeds «trots» op deze sector?

De leden hebben enkele vragen over dit onderwerp:

  • 1. Klopt het dat de rustplaats Tollevast in Frankrijk waar Eyes on Animals en L214 hebben geïnspecteerd, over een erkenning door de EU beschikt?

  • 2. Hoe verklaart de Minister dat dergelijke mishandeling plaatsvindt op een door de EU erkende rustplaats?

  • 3. Vindt de Minister het waardevol dat vrijwillige inspectieorganisaties hebben geregistreerd wat er in werkelijkheid gebeurt op deze verzamelplaats?

  • 4. Hoe is het toezicht op deze rustplaatsen vormgegeven en wat is de toezichtsintensiteit? Is er permanent toezicht op deze verzamelplaatsen? Wie is hiervoor verantwoordelijk?

  • 5. Klopt het dat een groot deel van de kalfjes die op de rustplaats vanuit Ierland aankomen worden doorgevoerd naar Nederlandse kalverhouders?

  • 6. Erkent de Minister dat de kalfjes nog zuigelingen zijn als ze nauwelijks 14 dagen oud op transport naar Nederland moeten?

  • 7. Voelt de Minister een verantwoordelijkheid voor deze weerloze dieren die Nederland uit Ierland haalt, om hier te mesten en te doden? Zo ja, welke concrete acties gaat de Minister ondernemen om de situatie voor de dieren op korte termijn te verbeteren?

  • 8. Vindt de Minister dat de daders moeten worden bestraft?

  • 9. Is de Minister bereid om de import van kalfjes stil te leggen nu (opnieuw) blijkt dat van dierenwelzijn geen enkele sprake is? Zo nee, welke sancties vindt zij dan wel passend tegen het walgelijke geweld tegen weerloze jonge dieren?

  • 10. Erkent de Minister dat Nederland, als zij de transporten niet stillegt, willens en wetens meewerkt aan ernstige aantasting van het welzijn van piepjonge kalfjes voor economisch gewin?

  • 11. Is de Minister bereid een verbod in te stellen op het vervoeren van dieren die nog bij hun moeder zouden moeten drinken?

  • 12. Hoe is het volgens de Minister mogelijk dat deze kalfjes zijn vervoerd in vrachtwagens met drinksystemen en zuigspenen die ongeschikt waren voor kalfjes, omdat zij bedoeld waren voor biggen?

  • 13. Hoeveel uur zijn de kalfjes vanuit Ierland onderweg als zij aankomen op de rustplaats om dan eindelijk te kunnen drinken?

  • 14. Is het de Minister bekend dat de kalfjes van deze leeftijd van nature elke twee uur bij hun moeder moeten drinken?

  • 15. Kan de Minister bevestigen dat in 2015 kalfjes niet meer op lange afstandstransport mochten worden gezet, omdat er in veewagens geen geschikte drinkwatervoorzieningen voor de jonge kalfjes aanwezig waren?22

  • 16. Kan de Minister bevestigen dat in 2017 de kalfjes weer op transport mochten worden gezet, omdat er een geschikt drinksysteem op de wagens zou zijn? Zo ja, hoe verklaart de Minister dat de drinksystemen nog steeds niet in orde zijn?

  • 17. Is het de Minister bekend dat Eyes on Animals heeft geconstateerd dat er dit jaar opnieuw trucks zijn die de rustplaats niet bezochten en daarmee de maximale reistijd (max. 19 uur), rust- en drenktijden overschreden? Zo ja, wat heeft de Minister hiertegen de afgelopen jaren gedaan?

  • 18. Hoe vaak heeft de NVWA op rustplaatsen gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar?

  • 19. Is het de Minister bekend dat in de truck de kalfjes dicht opeen zijn gepropt en dat wanneer een kalfje in de rijdende veewagen gaat liggen of zijn evenwicht verliest of valt, het dier het risico loopt door andere kalfjes betrapt en verwond te worden?23

  • 20. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes nog steeds driehoog geladen worden in de veewagens en daardoor nauwelijks ruimte boven de schoft hebben en zich daardoor kunnen verwonden?

  • 21. Hoe staat het met het voornemen om de stahoogte voor kalveren in veewagens te verhogen tot 20 cm boven de schoft van het kalf?24

  • 22. Hoe verhoudt dit voornemen zich tot artikel 16a van de Beleidsregel dierenwelzijn: «als voldoende stahoogte voor runderen, behoudens voor slachtrunderen ouder dan 1 jaar: ten minste 20 cm boven de kruin van het hoogste dier»?

  • 23. Kan de Minister van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes hun transport niet hebben overleefd? Zo nee, waarom niet?

  • 24. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes aan extreme weersomstandigheden bloot kunnen worden gesteld tijdens het transport, bijv. tussen 0 en 5 graden op de boot van Ierland naar Frankrijk?25

  • 25. Kan de Minister bevestigen dat het totale transport vanuit Ierland naar Nederland meer dan 40 uur duurt?

  • 26. Kan de Minister bevestigen dat het kabinet de Nederlandse kalverhouderij subsidies geeft uit de pot met geld die bedoeld was voor plattelandsontwikkeling? Op hoeveel maatschappelijk draagvlak denkt zij dat dat kan rekenen?

Pulsvisserij

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn teleurgesteld in het voornemen van de Minister naar het Europees Hof van Justitie te stappen in een poging het verbod op de pulsvisserij ongedaan te maken. De pulstechniek is al sinds 1988 verboden in Europa en het Europees Parlement heeft nu in grote meerderheid besloten dat verbod strikt te handhaven. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat de Minister de kritiek van het Europees Parlement serieus zou moeten nemen in plaats van een poging te doen een verboden techniek gelegaliseerd te krijgen. Erkent de Minister dat Nederland jarenlang de wet heeft overtreden door op verkeerde gronden onderzoeksvergunningen af te geven voor de commerciële visserij? Hoe rechtvaardigt de Minister dat zij deze handelwijze nu gelegaliseerd wil krijgen?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat we anno 2019 nog altijd wachten op de uitslag van het grootschalig wetenschappelijke onderzoek naar de pulsvisserij. Sinds 2010 zijn er tientallen pulsvergunningen afgegeven zonder dat groot veelomvattend onderzoek plaatsvond.26 Met de pulskor wordt het bodemleven opgeschrikt door stroomstoten, zonder dat we iets weten over het effect op haaien en roggen, die een elektrisch zintuig gebruiken om hun prooien op te sporen in het water. De bijvangst is met de pulskor nog altijd aanzienlijk, en er is bijna niets bekend over de effecten op het bodemleven, op de voortplanting van kleine organismen en over de gevolgen voor lokale vispopulaties in de Noordzee. Als gevolg daarvan is Nederland teruggefloten door Europa. De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat het kabinet alle vergunningen voor de commerciële pulsvisserij zou moeten opschorten, op zijn minst tot wetenschappelijk onderzoek meer duidelijkheid biedt. In plaats van te leren van deze fout, gaat het kabinet door met verlengen van vergunningen. Kan de Minister hier een reactie op geven?

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) concludeert dat de biodiversiteit in de Noordzee sinds 1990 met dertig procent is afgenomen en nog geen tekenen van herstel vertoont, mede door de intensieve visserij. De leden van de PvdD-fractie zijn zeer bezorgd over het toegenomen gebruik van het alternatief voor de pulskor; de boomkor woelt de zeebodem namelijk om met zware sleepkettingen. Uit onderzoek van de Universiteit van Wageningen blijkt dat de boomkorvisserij verantwoordelijk is voor sterke verschuivingen in de bodemgemeenschap van de Noordzee.27 Ondanks de schrikbarende afname van de biodiversiteit, is de ambitie van de regering om in 2020 slechts 10 tot 15 procent van de Noordzee te vrijwaren van «noemenswaardige» bodemberoerende visserij. Dat zal onvoldoende zijn om het grootste natuurgebied van Nederland adequaat te beschermen en ruimte te geven voor herstel. Is de Minister, gezien de recente ontwikkelingen rond de boomkor, bereid deze ambitie aan te scherpen? Is de Minister verder bereid de boomkor op termijn uit te faseren, en op zijn minst nu volledig te verbieden in beschermde natuurgebieden? Indien de Minister hier niet toe bereid is, kan zij toelichten hoe zij de biodiversiteit in de Noordzee gaat beschermen zonder voorwaarden te stellen aan de manier waarop deze bevist mag worden?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreuren de gang van zaken rond het pulsvisserijverbod. Helaas moeten de leden concluderen dat de lijn die het kabinet nu uitzet, vooralsnog laat zien dat het niet geleerd heeft van zijn fouten. Als het de Nederlandse overheid echt te doen is om duurzame innovatie en de bescherming van de Noordzee, dan zou zij meer beschermde gebieden creëren en het gebruik van schadelijke sleepnetten beteugelen. Dan zou zij volledig inzetten op het afronden van het wetenschappelijk onderzoek naar de pulsvisserij en uit voorzorg alle vergunningen opschorten. Keuzes die, gezien de grote ecologische waarde van de Noordzee en de noodzaak deze ook voor toekomstige generaties in stand te houden, pijnlijk maar noodzakelijk zijn.

II Antwoord / Reactie van de Minister

III Volledige agenda

Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1170 – Brief regering d.d. 02-05-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 april 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1169 – Brief regering d.d. 02-05-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

SCoPAFF van 15 april 2019. Kamerstuk 27 858, nr. 447 – Brief regering d.d. 11-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Kwartaalrapportage lopende EU-wetgevingshandelingen LNV. Kamerstuk 22 112, nr. 2788 – Brief regering d.d. 17-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Tijdlijn inzake bijenrichtsnoer. Kamerstuk 27 858, nr. 451 – Brief regering d.d. 18-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Besluitvorming in de Europese Unie over de nieuwe Verordening Technische maatregelen en de gevolgen voor de pulsvisserij. Kamerstuk 32 201, nr. 110 – Brief regering d.d. 18-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.


X Noot
2

Na jarenlange strijd, onder meer door de ruim 1 miljoen mensen die het Europese burgerinitiatief «Stop glyfosaat» hebben gesteund, zou dit in de toekomst eindelijk moeten gaan veranderen.

X Noot
6

Guidance document on terrestrial ecotoxicology.

X Noot
7

Schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019.

X Noot
8

Algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 18 maart 2019 d.d. 13 maart 2019 en het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 15 april 2019 d.d. 10 april 2019.

X Noot
9

Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nummer 1865.

X Noot
10

Hier heeft ook het Ctgb gebruik van gemaakt.

X Noot
15

Poore, J. & T. Nemecek, T. (2018). Reducing food’s environmental impacts through producers and consumers. Science. Vol. 360, Issue 6392, pp. 987–992.

X Noot
17

Base editors designed to convert one DNA nucleotide to another may also perform large numbers of unwanted edits to RNA, according to a study published earlier this week (April 17) in Nature. Although base editing was touted as a more precise genome-editing approach than more traditional methods, researchers in the US found that the technique appears to cause widespread changes to the transcriptome of human cells, suggesting that the technology needs more work before it can be used reliably in research and therapeutics.

X Noot
20

«Iers kalf voor Nederlandse markt wordt onderweg mishandeld», Trouw, 3 mei 2019.

X Noot
21

Zie Inspectierapport «Investigation into the welfare conditions of young Irish calves exported via Cherbourg, France to EU countries».

X Noot
25

Kamervragen PvdD over het kantelen van een vrachtwagen met 300 jonge kalfjes aan boord (ingezonden 7 maart 2018).

Naar boven