2011D57897 Inbreng verslag van een schriftelijk overleg

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 november jl. inzake de aanbieding van de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-, en Sportraad van 28 en 29 november en het verslag van de Informele Ministersbijeenkomst over Cultuur en Audiovisuele Zaken van 9 september jl. in Wroclaw in Polen (Kamerstuk 21 501-34-173)

  • de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 november 2011 inzake de agenda EU-OJCS-raad 28-29 november 2011 (onderdelen Jeugd en Sport) (Kamerstuk 21 501-34-176)

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 september jl. inzake de informele EU bijeenkomst ministers cultuur en audiovisuele zaken (Kamerstuk 21 501-34-172)

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 4 juli 2011 inzake benchmarks leermobiliteit en arbeidsmarktinzetbaarheid (Kamerstuk 22 112, nr. 1189)

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d.14 juni 2011 inzake het verslag OJCS-Raad 19 en 20 mei 2011 (Kamerstuk 21 501-34-168)

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

Inhoudsopgave

  • I Vragen en opmerkingen uit de fracties

    • Geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-, en Sportraad van 28 en 29 november

      • Onderwijs

      • Cultuur

      • Audiovisueel

    • Geannoteerde agenda onderdelen Jeugd en Sport

    • Informele EU bijeenkomst ministers cultuur en audiovisuele zaken

    • Benchmarks leermobiliteit en arbeidsmarktinzetbaarheid

    • Verslag OJCS-Raad 19 en 20 mei 2011

  • II Reactie van de minister

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie merken op dat de definitieve agenda van de OJCS-raad nog niet bekend is. De leden verwachten dat wanneer de definitieve agenda afwijkt van hetgeen nu naar de Kamer is gezonden, zij hierover terstond geïnformeerd worden. Zij maken naar aanleiding van de geannoteerde agenda een aantal opmerkingen en stellen enkele vragen hierover.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. De leden vinden de conclusie, dat de onderwerpen die voor deze OJCS-raad staan geagendeerd niet omstreden zouden zijn, voorbarig.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken. De leden hebben enkele vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-, en Sportraad van 28 en 29 november

Onderwijs

Modernisering Hoger Onderwijs

De leden van de VVD-fractie merken op dat de antwoorden op het schriftelijk overleg inzake de Consultatie Modernisering Hoger Onderwijs (COM(2011)567) d.d. 4 oktober 20111 en het BNC-Fiche2 kort geleden zijn ontvangen door de Kamer. De leden benoemen nogmaals de scheefgegroeide studentenmobiliteit als probleem. Zij waarderen de inzet van de staatssecretaris van OCW om dit probleem te agenderen. Zij vragen voorts om een reactie op de inleidende opmerkingen van deze leden in het schriftelijk overleg ten aanzien van de plaats waar de hervormingen hun beslag moeten krijgen. Bent u met deze leden van mening dat de bal bij de instellingen ligt?

De leden van voornoemde fractie ondersteunen de inzet van Nederland als het gaat om balans in mobiliteit. De druk op de nationale bekostiging van studenten wordt door de toestroom van buitenlandse studenten steeds groter. Op dit moment lijken Europese regels een oplossing eerder in de weg te staan dan te bevorderen. Op de agenda van de OJCS-raad staat ook het onderwerp «onderwijsinvesteringen in tijden van crisis». Deze leden vragen of daar ook de toestroom van buitenlandse studenten door de onderwijsbezuinigingen in hun eigen landaan de orde zal worden gesteld.

Deze leden ondersteunen tevens de inzet om de kennisdriehoek ook op Europees niveau te versterken door te streven naar onderlinge samenhang tussen de Europese Hoger Onderwijs Ruimte en de Europese Onderzoeksruimte. Daar is een grote rol weggelegd voor het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Is dit een samenwerkingsverband van bestaande kennisinstituten of een zelfstandig instituut? Hoe wordt EIT gefinancierd? Welke rol speelt het bedrijfsleven in de financiering, zo vragen zij.

De leden van de PVV-fractie merken op dat Nederland bovengemiddeld goed scoort als het gaat om het aantal afgestudeerden in het hoger onderwijs. Nederland scoort daarentegen zeer laag als het gaat om het aantal afgestudeerden in een bètarichting. De leden zijn van mening dat de raadsconclusies over het verhogen van het aantal hoogopgeleiden wat betreft de Nederlandse situatie niet relevant zijn en dus geen opvolging verdienen. De leden vragen of het voor Nederland niet beter is – in plaats van het aantal hoogopgeleiden te verhogen – de keuze voor bètastudies in alle sectoren te bevorderen.

De leden van de SP-fractie merken op dat, zoals ook aangegeven in reactie op de EU-notitie Modernisering van het hoger onderwijs, zij bezwaren hebben tegen de visie dat onderwijs te veel als product wordt gezien. De kwaliteit dient inderdaad verbeterd te worden, maar de wijze die hier wordt aangedragen, draagt daar, volgens de leden, niet toe bij. Meer verbindingen tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven brengt de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek in gevaar, aldus de leden. De leden zijn van mening dat onderwijs een publieke zaak is en de financiering een overheidstaak. De leden staan dan ook zeer kritisch tegenover de zoektocht naar derde geldstromen en alternatieve financieringsbronnen. Hoe wordt voorkomen dat onderwijs alleen gaat dienen als motor van de economie en de basiswaarde van onderwijs, (persoonlijke) ontwikkeling en het opdoen van kennis, ondergeschikt raakt, zo vragen zij.

Taalcompetenties

De leden van de VVD-fractie merken op dat het kabinet zich inzet om de taal- en rekencompetenties van Nederlandse leerlingen te vergroten. Hoe verhoudt zich dit tot het investeren in meer vreemde talen? In de ogen van deze leden kan het onderwijs niet op alle onderdelen evenveel focus leggen. Hoe ziet het kabinet de rol van vreemde talenonderwijs binnen het huidige curriculum? Als daarin geïnvesteerd moet worden, dan mag dat in de ogen van deze leden niet ten koste gaan van de kernvakken. Deze leden onderschrijven verder de inzet van Nederland als het gaat om een vrijblijvende formulering ten aanzien van het doceren van de moedertaal aan kinderen van migranten. De rol en het belang van de nationale overheid prevaleert hier boven Europese invloed, zo menen deze leden.

De leden van de PVV-fractie zijn voorzichtig positief over het pleidooi van Nederland wat betreft een vrijblijvende formulering aangaande het doceren van de moedertaal voor kinderen van migranten. De leden vragen aan welke voorschriften in Nederland moet worden voldaan en welke (vreemde) talen op basis hiervan in aanmerking komen voor het onderwijzen ervan in reguliere lestijd.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de lidstaten onder andere worden uitgenodigd om het aanbod voor vreemde talen met name in de grensgebieden te verruimen. Het kabinet geeft aan dat Nederland het belang van taalcompetenties onderkent, maar geeft niet aan wat er met het advies om het aanbod voor vreemde talen in de grensgebieden te verruimen wordt gedaan. De leden vragen wat het standpunt is van het kabinet op dit punt.

De leden van de SP-fractie zien het belang van internationalisering en taalcompetenties. Maar hoe wordt voorkomen dat Nederlands op hoger onderwijsinstellingen ondergeschikt raakt aan Engels als voertaal? Wat zijn de consequenties hiervan voor de kwaliteit van onderwijs en de kwaliteit van de Nederlandse taalbeheersing?

De leden vragen wat de gevolgen zijn voor minder ontwikkelde economieën als door de toename van leermobiliteit een braindrain plaatsvindt vanuit die economieën naar West-Europese landen. Het vaststellen van percentages van 20% voor hoger opgeleiden en 6% van mbo-gediplomeerden vinden de leden aan de hoge kant. Het opdoen van internationale ervaring is goed, maar waarom moet dit worden vastgelegd in deze streefwaarden, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

Benchmarks Leermobiliteit

De leden van de VVD-fractie constateren dat benchmarks geen doelstellingen zijn, maar referentieniveaus van Europese gemiddelden om nationale prestaties vergelijkbaar te maken. De meerwaarde van een beleidsdiscussie op EU-niveau moet, volgens deze leden, de uitwisseling van ervaringen en het leren van andere lidstaten zijn. Omdat de benchmarks vrijblijvend zijn en geen verplichting tot nationale omzetting zijn, wordt een benchmark op het terrein van onderwijs als proportioneel gezien, zo stelde het kabinet eerder. Alleen moet het niet leiden tot extra administratieve lasten in Nederland. Dat wordt lastig nu er over mobiliteit op het mbo nauwelijks gegevens zijn, zo stellen de leden. Hoe verkrijgen we die gegevens zonder extra administratieve lasten? Is er een mogelijkheid dat op te nemen in huidige rapportages? Zijn er inmiddels correcte gegevens over de Nederlandse situatie, met name ten aanzien van mbo-leerlingen, bekend? Zo ja, hoe verhouden deze zich tot de benchmark van 6%, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

Leren voor volwassenen

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de prioriteit ten aanzien van het leven lang leren. Zij zien hierin echter niet per definitie een taakopdracht om onderwijs ook een leven lang te financieren. Hoe verhoudt de raadsresolutie zich tot de doelstellingen van het kabinet op dit onderdeel van het beleid?

De leden van de PVV-fractie onderschrijven het standpunt dat lidstaten zich moeten kunnen richten op thema’s die het meest inspelen op de specifieke nationale behoeften, maar die hoeven wat de leden betreft niet bij voorbaat uit de lijst van prioritaire gebieden afkomstig te zijn.

Onderwijsinvesteringen in tijden van crisis

De leden van de VVD-fractie hechten er belang aan om de cultuuromslag in het Nederlandse onderwijs te benadrukken. Het huidige kabinet ontziet het onderwijs bij de bezuinigingen, maar zorgt er tegelijkertijd voor dat er omgebogen wordt om toch investeringen te kunnen doen in het onderwijs. Zo wordt er via het aangekondigde sociaal leenstelsel een terechte eigen investering van masterstudenten gevraagd. Door dergelijke ombuigingen kan er ook geïnvesteerd worden in het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs. Tevens is er een cultuuromslag ingezet om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen en investeringen in het onderwijs meer te laten renderen.

De leden vragen of het kabinet dit standpunt ten aanzien van de ingezette cultuuromslag deelt en hoe dat in Europa onder de aandacht kan worden gebracht. Is er sprake van uitwisseling van de zogeheten «good practices» op dit gebied? Tot slot zien de leden graag een toelichting op de genoemde «sleutelboodschappen». Voor deze leden is onbekend wat de status van een dergelijke boodschap, en daarmee ook de kracht, is.

De leden vragen voorts waarom de geannoteerde agenda niet vermeldt dat er in 2006 reeds een mededeling van de Europese Commissie is uitgekomen met de titel «doelmatigheid en rechtvaardigheid in Europese opleidingsstelsels»? Hierin is ook de vraag aan bod gekomen hoe effectiever en efficiënter kan worden geïnvesteerd in onderwijs. Heeft Nederland van deze mededeling gebruik gemaakt bij het opstellen van het huidige beleid? Hoe is dit in andere lidstaten gebruikt? Hoe verhoudt deze mededeling zich tot de huidige situatie in de lidstaten ten aanzien van onderwijsbekostiging, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie pleiten voor een forse investering in het onderwijs, juist in tijden van crisis. Goed opgeleide arbeidskrachten hebben een groot positief effect op de welvaart van een land, dus juist nu moet er in het onderwijs worden geïnvesteerd. De leden staan afwijzend tegenover de afrekencultuur, waarin prestatiegericht en opbrengstgericht werken in het onderwijs als enige leidraad lijkt te gaan gelden. Hoe wordt hier de kwaliteit van onderwijs mee verbeterd? Is er aandacht voor de ongewenste neveneffecten die optreden als onderwijs wordt afgerekend op opbrengst, zo vragen zij.

Cultuur

Culturele en creatieve vaardigheden en de rol daarvan bij de opbouw van intellectueel kapitaal van Europa

De leden van de VVD-fractie vragen dit kabinet om het begrip «creatieve vaardigheden» toe te lichten. Deelt het kabinet het standpunt van deze leden dat deze vaardigheden niet alleen in de cultuursector van belang zijn, maar juist ook daarbuiten? Hoe worden de in de raadsconclusie genoemde verbindingen tussen verschillende beleidsterreinen concreet vormgegeven? Is hier wel een taak voor Europa weggelegd, zo vragen deze leden.

De leden onderschrijven het standpunt van het kabinet dat de creatieve industrie als economisch topgebied een stap is om verbindingen te leggen tussen beleidsterreinen. Echter, nieuwe subsidieprogramma’s kunnen ook niet op steun van deze leden rekenen. Deze leden zien niet in waarom Europa hier een rol te spelen heeft. Hoe kijkt het huidige kabinet aan tegen het Werkplan voor Cultuur 2011–2014 in verhouding tot de bezuinigingen in eigen land?

De leden van de PVV-fractie onderschrijven het standpunt dat Nederland geen voorstander is van (nieuwe) subsidieprogramma’s op het gebied van cultuur.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de lidstaten onder andere worden opgeroepen om beleidsmakers, cultuursector, onderwijs, bedrijven en niet-gouvernementele organisaties bewust te maken van het belang van culturele en creatieve vaardigheden en de rol daarvan bij de opbouw van het intellectueel kapitaal van Europa. Het kabinet geeft aan dat de raadsconclusies gesteund worden, maar dat Nederland geen voorstander is van (nieuwe) subsidieprogramma’s. De leden vragen of er vanuit Nederland alternatieve vormen van stimulering op dit gebied worden voorgedragen. Zo ja, welke? Zo nee, hoe denkt het kabinet dan aan de Europese wens te voldoen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen waarom ook ten aanzien van cultuureducatie de nadruk wordt gelegd op vaardigheden en het belang van de creatieve industrie. Culturele vorming gaat toch om meer dan toekomstig economisch gewin? Wordt de meerwaarde van cultuureducatie voor jongeren erkend? De stelling dat de culturele sector bijdraagt aan economische groei en werkgelegenheid lijkt tegenstrijdig met de huidige bezuinigingen in de cultuursector te zijn. De leden vragen of het budget voor de verdere verbeteringen ten aanzien van de cultuurstatistiek uiteindelijk ten koste zal gaan van de middelen voor de cultuursector in Nederland en wat de omvang van het budget is.

Europese Jury voor het Europees Erfgoedlabel

De leden van de VVD-fractie vinden het beheer van erfgoed een belangrijke taak van de overheid. Echter, een Erfgoedlabel en het instellen van een jury lijkt eerder op een bureaucratisch symbool dan op concrete doelstellingen en instrumenten. Hoe ziet het kabinet dit, zo vragen de leden.

De bijdrage van de culturele sector aan economische groei en werkgelegenheid

De leden van de VVD-fractie ondersteunen het verbeteren van de cultuurstatistiek. Deze leden hechten er belang aan de bijdrage van de culturele en met name creatieve sector voor de economie en de werkgelegenheid in kaart te brengen. Nederland is bereid een bijdrage te leveren aan het verder ontwikkelen en implementeren aan het framework. De leden vernemen graag hoe deze bijdrage er uitziet en wat de kosten hiervan zijn. Ook benadrukken zij dat er geen sprake kan zijn van extra lastenstijging voor de lidstaten en de sector zelf.

Audiovisueel

Bescherming van minderjarigen

De belangrijkste Europese wetgevende kaders zijn al vastgelegd, daar hoeft in de ogen van de leden van de VVD-fractie niet meer regelgeving aan te worden toegevoegd. Zij zijn zelfs uitgesproken tegenstander van campagnes en programma’s om de mediawijsheid te vergroten. In het onderwijs wordt de digitale wereld een steeds groter onderdeel en dat is, naast thuis, de plaats waar kinderen op de gevaren van het internet gewezen moeten worden. Het is niet de bedoeling om Europa-brede overheidscampagnes op te zetten in het kader van een veilig internet. De Mediawet en het Wetboek van Strafrecht bepalen de grenzen van wat is toegestaan. Deze leden ondersteunen het kabinet als het vraagt om een helder onderscheid tussen wat strafbaar is en wat schadelijk is. Deze leden onderschrijven verder de ruimte door een nationale aanpak, indien dat nodig wordt geacht. Die ruimte is aan de nationale overheden en ter beoordeling aan nationale parlementen. Daar is geen rol weggelegd voor de Europese overheid. Zelfregulering heeft hier dan ook de voorkeur. Een «kijkwijzer» voor internet over lidstaatgrenzen heen zou bijvoorbeeld tot de mogelijkheden behoren, mits door zelfregulering tot stand gekomen. Graag vernemen deze leden de reactie van het kabinet hierop.

Nederland heeft volgens de geannoteerde agenda «gevraagd» om een helder onderscheid en «er is op gelet» dat er ruimte overblijft voor lidstaten. Kan het kabinet toelichten wat hier de reactie op is geweest en wat de inzet concreet zal zijn tijdens de OJCS-raad? Onderschrijft het kabinet het standpunt van deze leden?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de lidstaten mediawijsheid onder kinderen gaan bevorderen. Hoe gaat Nederland dit vormgeven? Blijft het vormgeven en handhaven van regelgeving ten aanzien van schadelijke inhoud van verschillende media aan de lidstaten zelf?

Deze vragen stellen de leden ook over de bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang. Wat wordt aan de lidstaten overgelaten en wat wordt in Europese regelgeving vastgelegd, zo vragen zij.

Toetreding van de Europese Unie tot de conventie van de Raad van Europa over bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang

Hoe, zo vragen de leden van de VVD-fractie, verhoudt de Conventie van de Raad van Europa over bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang zich tot de wijzigingen in het auteursrecht, die in Nederland binnenkort door het Nederlandse parlement worden besproken. Heeft het kabinet al een standpunt over de bescherming van auteursrechten op internet?

Betekent de voorgestelde vorm van «gemengde» bevoegdheid dat er een compromis is gesloten? Is nu helder waar Europa over gaat en wat een bevoegdheid is van nationale overheden, zo vragen zij.

De geannoteerde agenda onderdelen Jeugd en Sport

De leden van de CDA-fractie hechten veel waarde aan de voortgang van het onderwerp goed bestuur in de sport. Op de informele bijeenkomst van ministers voor sport in Polen is hier ook over gesproken. De leden vragen wat de uitkomsten van deze bijeenkomst waren en welke verdere voortgang er is met betrekking tot dit onderwerp in Europees verband.

De leden van de SP-fractie vragen wat wordt verstaan onder goed bestuur in de sport. Waaruit bestaan precies de bijdragen van Nederland aan dit debat, zo vragen zij.

Informele EU bijeenkomst ministers cultuur en audiovisuele zaken

De leden van de SP-fractie stellen de vraag welke soorten documenten en informatie in aanmerking komen voor Europeana. Betreft het ook informatie die privacygevoelig kan zijn (van zowel particulieren als bedrijven), zo vragen zij.

Benchmarks leermobiliteit en arbeidsmarktinzetbaarheid

De leden van de SP-fractie plaatsen grote vraagtekens bij de opmerking dat de Unie bevoegd is om het beleid van de lidstaten op het terrein van onderwijs aan te vullen. In hoeverre gaat Europa over het Nederlands onderwijs?

In hoeverre zijn de benchmarks om tot grotere arbeidsparticipatie van afgestudeerden te komen realistisch en wenselijk? Hoe gaat dit de problemen van sommige lidstaten op het gebied van jeugdwerkloosheid oplossen? In hoeverre gaat Nederland zich richten op deze streefwaarden, aangezien de arbeidsparticipatie van jongeren in Nederland één van de hoogste van de EU is, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

Verslag OJCS-Raad 19 en 20 mei

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de OJCS-Raad van 19 en 20 mei 2011. Het kabinet geeft aan dat daar ook over het vitale belang van beleid op het gebied van tegengaan van voortijdig schoolverlaten gesproken is. Nederland heeft veel ervaring op dat gebied opgedaan. De leden vragen of andere lidstaten iets hebben aan de kennis die in Nederland op het gebied van VSV3-beleid is opgedaan. Deze leden vragen hoe «best practices» tussen de lidstaten worden uitgewisseld. De leden constateren dat dit van belang kan zijn, zeker aangezien de doelstellingen uit het strategisch kader «Onderwijs en Training 2010» niet zijn gehaald.

Het kabinet schrijft daarnaast dat er een oriënterend debat plaats heeft gevonden over VSV met nadruk op de Roma-gemeenschap. De leden vinden dat deze discussie niet alleen gezien moet worden als een Roma-probleem. Alle EU-lidstaten hebben te maken met sociaal-economisch zwakke milieus en met toenemende immigratie en emigratie. Dat strekt naar de mening van de leden verder dan alleen de Roma-bevolking. Ook in Nederland proberen we goed beleid te maken op gezinnen die vanuit Midden- en Oost-Europese landen migreren naar Nederland. De leden vragen wat het beleid op dit punt is van andere lidstaten.

In de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO) van 19 mei zijn resoluties aangenomen om een einde te maken aan segregatie in het onderwijs, zo meldt het kabinet. De leden vragen hoe deze resoluties zich verhouden tot de vrijheid van ouders om te kiezen voor bijzonder onderwijs. Deze leden vragen daarnaast welke gevolgen het voor Nederland heeft dat deze resoluties van de EPSCO zijn aangenomen.

Het kabinet geeft aan dat aanbeveling van de Raad ter bevordering van de leermobiliteit van jongeren is aangenomen. In deze aanbeveling wordt gemeld dat de haalbaarheid van het ontwikkelen van een zogenaamd «mobility scoreboard» zal worden onderzocht. De leden zijn een voorstander van leermobiliteit. Deze leden vragen hoe het kabinet tegenover de «mobility scoreboard» staat.


X Noot
1

Parlisnummer: 2011Z19307.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 1248.

X Noot
3

VSV: voortijdig schoolverlaten.

Naar boven