21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 168 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2011

Met betrekking tot de Europese Raad voor onderwijs, jeugd, cultuur en sport, stuur ik u:

  • Het verslag van de OJCS-Raad van 19 en 20 mei jl. voor de onderwerpen cultuur, audiovisueel en onderwijs.

  • De schriftelijke afhandeling van het Algemeen Overleg van 17 mei jl. Hiermee worden de vragen die tijdens het schriftelijk overleg door de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA en de SP zijn gesteld op alle terreinen van de OJCS-Raad, afgedaan (kamerstuk 21 501-34, nr. 169).

  • De ontwerpresolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, over een werkplan van de Europese Unie voor sport.1

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

en mede namens de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Verslag OJCS-Raad – 19 en 20 mei 2011

CULTUUR

Tijdens de Cultuurraad werd een politiek akkoord bereikt over het Europees Erfgoedlabel (met voorbehoud van het Verenigd Koninkrijk). Daarnaast werden raadsconclusies aangenomen over de bijdrage van cultuur aan de EU2020-strategie en werd Plzeň (Tsjechië) naast Bergen (België) aangewezen als Culturele Hoofdstad van Europa in 2015. Ook werd gedebatteerd over informatiediensten voor mobiliteit van mensen die werkzaam zijn in de culturele sector, waarna raadsconclusies over dit onderwerp werden aangenomen. Ten slotte deden Frankrijk en Slovenië een voorstel om een tekst op te stellen waarin de intrinsieke waarde van cultuur wordt belicht.

Het Europees Erfgoedlabel

De Hongaarse voorzitter gaf een korte samenvatting van de geschiedenis van het Europees Erfgoedlabel, dat vijf jaar geleden op initiatief van Hongarije en Spanje op intergouvernementele basis is gestart. In de hierop volgende jaren hebben meerdere landen zich aangesloten. Door deze groei zijn er meer middelen nodig om de kwaliteit en samenhang van het label te waarborgen. Daarom wil de Europese Commissie een Europees Erfgoedlabel in het leven roepen. De voorzitster van de commissie voor onderwijs en cultuur in het Europees Parlement, Doris Pack, heeft in een brief aan de Hongaarse voorzitter laten weten het Europees Parlement te zullen adviseren het plan goed te keuren.

Het belangrijkste doel van het label is het promoten van het Europese culturele erfgoed. Nadruk ligt hierbij op het bereiken van jongeren. Eurocommissaris Vassiliou benadrukte het belang van het label om jongeren meer kans te bieden om kennis op te doen van het Europese culturele erfgoed en de geschiedenis en opbouw van de EU. De regels en procedures omtrent het label zullen zo duidelijk en flexibel mogelijk zijn, zodat ze gemakkelijk te begrijpen zijn voor instellingen en burgers en gemakkelijk toegepast kunnen worden.

De Hongaarse voorzitter concludeerde vervolgens dat er een politiek akkoord was; het Verenigd Koninkrijk maakte hierop nog een voorbehoud.

Plzeň en Bergen Culturele Hoofdsteden van Europa in 2015

Nadat al eerder het Belgische Bergen was aangewezen als Culturele Hoofdstad van Europa in 2015, werd nu de Tsjechische stad Plzeň als tweede stad voorgedragen. In zijn toelichting op de voordracht wees Tsjechië erop dat in Plzeň momenteel wordt gewerkt aan het uitbreiden van de culturele activiteiten op verschillende gebieden: kunst, creativiteit, politieke cultuur, minderheden, sociaal onderwijs en het milieu.

Eurocommissaris Vassiliou benoemde het initiatief van de Culturele Hoofdstad van Europa als het ultieme middel om een culturele impuls aan een stad te geven. De deelname moet onderdeel zijn van een culturele langetermijnstrategie van een stad.

De raad nam de voordracht van Plzeň als Culturele Hoofdstad van Europa 2015 officieel aan.

Bijdrage van cultuur aan de uitvoering van de Europa2020-strategie

Ter inleiding wees de Hongaarse voorzitter op het directe en indirecte belang van cultuur voor de maatschappij. De Europese Commissie werd verzocht om cultuur te implementeren in het toekomstige EU-beleid en in de begroting. De lidstaten en de Commissie werden daarnaast gewezen op de noodzaak van goede statistieken op het gebied van cultuur.

Hierop benadrukte ook Eurocommissaris Vassiliou het sterke verband tussen cultuur en de EU2020-doelstellingen. Culturele industrie werkt als een hefboom voor culturele verscheidenheid en innovatie. Daarom is de sector hard nodig om bij te dragen aan meer innovatie en competitiekracht.

De raad nam de voorliggende raadsconclusies aan.

Mobiliteit voor kunstenaars en andere beroepsbeoefenaars op cultureel gebied

De Hongaarse voorzitter opende de discussie over informatiediensten t.b.v. mobiliteit voor mensen die in de cultuursector werken door te wijzen op het belang van dergelijke informatiediensten: mobiliteit is niet alleen goed voor kunstenaars zelf, maar dient eveneens een economisch doel, omdat de mogelijkheid voor kunstenaars om internationaal te werken naar verwachting tot een hogere artistieke productie leidt. Om mobiliteit mogelijk te maken, is goede informatievoorziening van cruciaal belang. Verschillende verenigingen van kunstenaars hebben aangegeven deze raadsconclusies te verwelkomen.

De discussie werd gevoerd aan de hand van twee leidende vragen:

  • 1. Hoe denken de lidstaten de mobiliteitsvoorlichting op nationaal niveau effectief te organiseren? Welke positieve gevolgen en welke problemen zijn te verwachten?

  • 2. Volgens de raadsconclusies komen cultuurinstanties i.v.m. mobiliteit van kunstenaars niet zelden voor moeilijk op te lossen problemen van bestuursrechtelijke aard te staan, bijvoorbeeld op het gebied van belastingen, sociale zekerheid, visa en intellectuele eigendomsrechten; dit zijn immers aangelegenheden waarvoor zij vaak niet bevoegd zijn. Hoe zou de samenwerking tussen cultuurinstanties en andere bevoegde autoriteiten binnen de lidstaten effectiever kunnen worden geregeld? Welke voorbeelden van goede samenwerking tussen nationale autoriteiten kunnen de lidstaten geven?

De voorliggende raadsconclusies borduurden voort op het rapport van de vorige OMC-werkgroep mobiliteit, dat in juni 2010 is verschenen en ten doel had om de arbeidsomstandigheden in de culturele sector te verbeteren. Eén van de aanbevelingen uit dit rapport was samenwerking van de lidstaten met de EU om nationale voorlichtingsdiensten voor de mobiliteit van artiesten op te richten. Eurocommissaris Vassiliou bracht de opvatting naar voren dat op nationaal vlak strategische partnerschappen gesloten moeten worden tussen alle betrokken partijen, zodat de verstrekte informatie betrouwbaar, volledig en actueel is. Daarnaast zijn EU-brede netwerken van belang, zodat kennis kan worden gebundeld en gemeenschappelijke problemen kunnen worden aangepakt. De Commissie wil hieraan graag bijdragen.

Tijdens de discussie werd het belang van mobiliteit van kunstenaars algemeen benadrukt. De meeste lidstaten benoemden de instellingen die zich in hun land met dit thema bezig houden; in de meeste landen betreft het een samenwerking tussen de ministeries van Cultuur en Buitenlandse Zaken. Veel lidstaten benoemden dezelfde problemen, zoals sociale zekerheid en de verstrekking van visa, en benoemden de noodzaak van nauwere interdepartementale samenwerking in hun land. Een aantal lidstaten stelde voor om een Europees informatieloket in meerdere talen op te zetten. De meeste lidstaten vonden dit echter te ver gaan en benadrukten hun nationale bevoegdheid op dit dossier.

Frankrijk benoemde in de discussie nog andere relevante kwesties: het onderscheid tussen amateur- en beroepskunstenaars, en mobiliteit met derde landen i.p.v. uitsluitende gerichtheid op mobiliteit binnen de EU. Bulgarije wees eveneens op de kwestie van vrij verkeer van kunstenaars uit derde landen, en ook Portugal wees op het belang van niet-Europese landen. Malta wees op de benodigde versterking van de band tussen kunstenaar- en ondernemerschap.

Nederland sprak zich positief uit over de prioriteit die de Commissie toekent aan de mobiliteit van kunstenaars en collecties, en benadrukte de opvatting dat steun zonder verdere tussenlagen direct bij kunstenaars en instellingen terecht dient te komen. Nederland is komend jaar voorzitter van de OMC-werkgroep Kunstenaarsmobiliteit. Deze werkgroep zou kunnen nagaan in hoeverre nationale dienstloketten op grond van de dienstenrichtlijn ook bij informatievoorziening aan kunstenaars een rol zouden kunnen spelen.

Eurocommissaris Vassiliou kondigde aan dat binnenkort een deskundigengroep zal worden samengesteld die zich zal buigen over de in de discussie gedane voorstellen, zoals het idee van een gezamenlijk Europees portaal. Daarbij moeten ook financiële implicaties nauwlettend worden bekeken. De lidstaten werden uitgenodigd te komen met voordrachten van experts voor deze groep.

De raadsconclusies op dit onderwerp werden vervolgens aangenomen.

Frans-Sloveens voorstel cultuurmanifest

Frankrijk en Slovenië deden het voorstel om als lidstaten gezamenlijk een manifest op te stellen dat de intrinsieke waarde van cultuur en het belang van de cultuursector benadrukt. Frankrijk en Slovenië hebben een voorzet gedaan door het opstellen van een «decaloog voor de cultuur»; deze wordt nu vertaald, en alle lidstaten worden uitgenodigd hierop te reageren en hun bijdrage te leveren. Het streven wordt geuit om een gezamenlijk overeengekomen tekst aan te nemen onder het komende Poolse voorzitterschap.

ONDERWIJS

Tijdens de Onderwijsraad werden raadsconclusies over opvang en onderwijs voor jonge kinderen aangenomen. Tevens werden aanbevelingen over de bestrijding van voortijdig schoolverlaten en de leermobiliteit van jongeren aangenomen. Ook werd gedebatteerd over preventiebeleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten gericht op kinderen uit sociaaleconomisch zwakke milieus, met de nadruk op Roma.

Bestrijding van voortijdig schoolverlaten

De Hongaarse voorzitter stelde voorop dat de afgelopen tien jaar veel vooruitgang is geboekt op het gebied van het tegengaan van voortijdig schoolverlaten (VSV), maar dat de doelstelling gesteld in het strategisch kader «Onderwijs en Training 2010» niet is behaald. Daarom is het nu zaak om de doelstelling om in 2020 het percentage VSV gereduceerd te hebben tot onder de 10% te realiseren.

Eurocommissaris Vassiliou wees op het vitale belang van VSV-beleid; Europa kan zich een hoge schooluitval niet veroorloven. VSV is een complex probleem waarbij diverse factoren een rol spelen; deze moeten alle worden betrokken bij het beleid. Verder is er behoefte aan meer betrouwbaar statistisch materiaal. De Commissie heeft vorige maand al een voortgangsverslag met betrouwbare gegevens gepubliceerd, en kan ook in de toekomst een belangrijke rol spelen door het laten uitvoeren van onderzoek.

De aanbeveling werd met gekwalificeerde meerderheid (alle lidstaten met uitzondering van het VK) aangenomen.

Preventiebeleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten gericht op kinderen uit sociaaleconomisch zwakke milieus, met nadruk op Roma

Er vond een oriënterend debat plaats over VSV met nadruk op de Roma-gemeenschap. Eurocommissaris Reding (Justitie, grondrechten en burgerschap) presenteerde de mededeling «Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020». Het probleem van VSV en Roma verschilt van lidstaat tot lidstaat, maar een EU-kader waarbinnen lidstaten gezamenlijk optrekken kan meerwaarde hebben. Er moet in nationale strategieën speciale aandacht komen voor toegang van Roma tot kwaliteitsonderwijs zonder discriminatie en segregatie. Het afronden van de basisschool moet daarbij het absolute minimum zijn: 97% van de totale EU-bevolking volgt primair onderwijs, maar in het geval van Roma is dat slechts 42%. Bovendien stroomt slechts 10% van alle Roma-kinderen door naar het voortgezet onderwijs.

Op 19 mei zijn in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO) al resoluties aangenomen om een einde te maken aan segregatie in het onderwijs en om te zorgen voor een goede overgang van school naar arbeidsmarkt. De Commissie was dan ook blij dat het Hongaars voorzitterschap dit onderwerp voor de OJCS-Raad heeft geagendeerd; dit levert synergie op nu ook de Raad voor Werkgelegenheid zich met dit onderwerp bezighoudt. VSV wordt nog te vaak beschouwd als louter een onderwijsprobleem. Sociaaleconomische achterstand speelt echter een grote rol, waarbij de situatie van Roma-kinderen vaak in het bijzonder slecht is, vanwege armoede, uitsluiting en discriminatie. Omdat een relatief groot deel van de Roma-gemeenschap erg jong is (35,7% is jonger dan 15 jaar, tegenover 15% in de EU als geheel), is de aanpak van VSV onder de Roma ook met het oog op de Europese arbeidsmarkt in de toekomst van groot belang.

In het debat bleek duidelijke bijval voor het prioriteren van dit onderwerp. De meeste lidstaten brachten in hun voordracht het belang van het uitwisselen van «best practices» naar voren, via de Open Methode van Coördinatie (OMC), en eventueel middels een internationaal platform (Tsjechië). Vrijwel alle lidstaten beaamden dat het hier een onderwijsoverstijgende sociale kwestie betreft, waarbij verschillende factoren een rol spelen. Verder benadrukten verschillende lidstaten (Roemenië, Letland, Griekenland, België, Spanje, Duitsland, Polen) het belang van culturele bemiddelaars vanuit de Roma-gemeenschap zelf. Dit is in lijn met een nieuw initiatief van de Commissie en de Raad van Europa: een programma waarmee in de komende drie jaar duizend Roma zullen worden opgeleid als culturele intermediairs.

Nederland hanteert geen doelgroepenbeleid. Op het gebied van VSV bestaat speciaal beleid voor leerlingen die – om uiteenlopende redenen – overbelast zijn en daarmee een verhoogd schooluitvalrisico hebben. Financiering voor dit beleid vindt nationaal plaats, maar de voorzieningen worden regionaal getroffen. De verantwoordelijkheid voor schoolverzuim ligt bij gemeenten; in gemeenten met veel Roma worden veelal wel extra inspanningen gepleegd binnen het kader van het reguliere VSV-beleid. Door de regionale aanpak worden betrokken instanties uitgedaagd om met creatieve en innovatieve oplossingen te komen. Ook Nederland benadrukte dat op Europees niveau vooral kennisuitwisseling tussen lidstaten van belang is, en dat deelname aan vergelijkende onderzoeken grote toegevoegde waarde kan hebben.

Het belang van het aanpakken van het probleem moet al in een vroeg stadium plaatsvinden; zo bepleitten Frankrijk, Bulgarije, Litouwen en Polen het belang van goede voor- en vroegschoolse opvang. België en Slovenië benoemden verder de eigen verantwoordelijkheid van de Roma om het heft in eigen handen te nemen en een positieve houding t.a.v. integratie aan te nemen.

De Commissie gaf aan goed nota te hebben genomen van de discussie en op gepaste wijze te zullen reageren. Het voorzitterschap meldde dat de raadsconclusies in de Raad van juni zullen worden voorgelegd.

Bevordering van de leermobiliteit van jongeren

Met gekwalificeerde meerderheid (alle lidstaten met uitzondering van Italië) werd de aanbeveling van de Raad ter bevordering van de leermobiliteit van jongeren aangenomen. De Commissie lichtte toe dat leermobiliteit jongeren niet alleen toerust met vaardigheden die belangrijk zijn voor hun latere professionele leven, maar ook bijdraagt aan de interne cohesie van Europa.

Italië maakte een voorbehoud op de methodologische paragraaf in de aanbeveling, waarin wordt gemeld dat de haalbaarheid van het ontwikkelen van een zogenaamd «mobility scoreboard» zal worden onderzocht. Italië bepleitte een meer algemeen methodologisch kader, i.p.v. dit «scoreboard» dat volgens Italië niet goed is gedefinieerd. Frankrijk, Letland en Griekenland hadden begrip voor het standpunt van Italië, maar gaven aan zich desalniettemin te kunnen verenigen met de tekst zoals voorgesteld door het voorzitterschap. De relevante werkgroepen zullen binnenkort het «mobility scoreboard» nader gaan definiëren; de Commissie wilde daarom de voorliggende tekst van de aanbeveling niet afzwakken. Italië onthield zich vervolgens van stemming en gaf aan de Commissie en het voorzitterschap een verklaring te zullen doen toekomen met een uitzetting van de redenen voor onthouding van stemming.

Opvang en onderwijs voor jonge kinderen

De raadsconclusies werden goedgekeurd zonder opmerkingen van de lidstaten.

PRIORITEITEN VAN HET POOLSE VOORZITTERSCHAP

Op het gebied van cultuur zet Polen het werkprogramma Cultuur voort. Op audiovisueel gebied zal Polen nadruk leggen op de digitalisering en bescherming van het erfgoed, de toekomst van «Europeana» en de bescherming van minderjarigen in combinatie met digitalisering. Verder wil Polen inzetten op voortzetting van het MEDIA-programma.

Op 6 en 7 juli vindt in Warschau een conferentie plaats over cultuur in het nabuurschapsbeleid t.a.v. oostelijk gelegen landen. Van 8 tot 11 september zal Europese cultuur buiten de grenzen worden behandeld op een conferentie met informele ontmoetingen tussen ministers.

Op het gebied van onderwijs stelt Polen de volgende prioriteiten:

  • Modernisering van het Hoger Onderwijs (met onder meer oog voor de discussie kwaliteit versus kwantiteit).

  • Leer- en beroepsmobiliteit.

  • Taalvaardigheid als voorbereiding op onderwijs.

  • De bevordering van niet-formeel en informeel leren.

  • Levenlang leren en volwasseneneducatie.

  • De Europese onderwijsmobiliteits-programma’s.

  • De samenwerking met het Oostelijk Partnerschap.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven