Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de minimumtarieven voor tolken en vertalers (ingezonden 19 mei 2021).

Vraag 1

Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de minimumtarieven voor tolken en vertalers in strafzaken waarin u aangaf dat de tarieven in het nieuwe Besluit tarieven in strafzaken (Btis) dat per 1 januari 2021 in werking is getreden als minimumtarief gelden en dat tolken en vertalers kunnen onderhandelen over hogere tarieven?1

Vraag 2

Zijn die minimumtarieven in het Btis ook van toepassing op de tarieven die de politie en justitie betalen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 3

Heeft u ook signalen ontvangen dat taptolken bij de politie tarieven boven het minimumtarief hebben gevraagd en vervolgens zijn geweigerd en er zelfs gedreigd is hen van de lijst van beschikbare taptolken te schrappen? Zo nee, bent u bereid dit na te vragen bij de politie?

Vraag 4

Wat vindt u er van dat de politie die minimumtarieven toch als maximumtarieven behandelt?

Vraag 5

Vindt u het uitschrijven van tolken en vertalers die niet voor het minimumtarief willen werken ook een onwenselijke vorm van druk om voor lage tarieven te werken?

Vraag 6

Kunt u bevestigen dat de recherche in Amsterdam geen taptolken Tsjechisch heeft kunnen vinden voor een opdracht alleen omdat zij een tarief boven het minimumtarief vroegen waardoor de politie overweegt uit te wijken naar eigen personeel dat Tsjechisch spreekt of het onderzoek stop te zetten? Wat vindt u daarvan?

Vraag 7

Hoe gaat u er voor zorgen dat de minimumtarieven daadwerkelijk als minimumtarieven worden behandeld?

Vraag 8

Wat vindt u ervan dat de politie tolken en vertalers laat weten niet in de positie te zijn om over tarieven te onderhandelen en zich aan de voorgeschreven richtlijnen te moeten houden? Kunt u uitleggen wat de voorgeschreven richtlijnen zijn die onderhandelingen over het tarief onmogelijk maken?

Vraag 9

Vindt u het ook gek dat de politie weigert tolken die relatief dichtbij wonen een hoger uurtarief te betalen, maar wel tolken van verder weg wil inzetten die wel het minimumtarief accepteren, waardoor de reiskosten oplopen en de totale kosten voor de Staat uiteindelijk zelfs hoger zijn dan wanneer de tolk die dichterbij woont tegen een hoger uurtarief zou worden aangenomen? Hoe verhoudt dit zich tot het vijfde uitgangspunt van optimale geografische matching zoals neergelegd in de motie Van Dam/Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55)?

Vraag 10

Hoe verloopt het proces van monitoring met de beroepsgroep waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Dam (Kamerstuk 29 936, nr. 54)?

Vraag 11

Is het mogelijk, gezien de bovenstaande situatie, de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten conform de motie Groothuizen c.s. (Kamerstuk 29 936, nr. 57) eerder dan medio 2022 plaats te laten vinden?2


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel 1756: «Het is nadrukkelijk een ondergrens; in de interactie met de intermediair kunnen tolken/vertalers hogere prijzen bedingen. De uitkomst hiervan zal van meerdere aspecten afhangen, zoals de vraag naar een bepaalde taal en/of specialisatie en de kwalificaties van de tolk.»

X Noot
2

Kamerstuk 29 936, nr. 58

Naar boven