Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | CXVII nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | CXVII nr. D |
Vastgesteld 25 april 2016
De vaste commissies voor Financiën1, voor Economische Zaken2 en voor Europese Zaken3 hebben in hun gezamenlijke commissievergadering van 12 april jl. besloten om voorafgaand aan het mondeling overleg op dinsdag 26 april 2016 met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën over het Europees Semester 2016 in schriftelijk overleg te treden.4 Ter voorbereiding van het mondelinge overleg over het Europees Semester 2016 en naar aanleiding van het Nationaal Hervormingsprogramma 2016 en het Stabiliteitsprogramma 2016 is op 18 april 2016 een brief gestuurd aan de Minister van Economische Zaken.
De Minister heeft op 22 april 2016 gereageerd.
De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier voor dit verslag, Van Dooren
Aan de Minister van Economische Zaken
Den Haag, 18 april 2016
De commissies voor Financiën, Economische Zaken en Europese Zaken hebben in hun gezamenlijke commissievergadering van 12 april jl. besloten om voorafgaand aan het mondeling overleg op dinsdag 26 april 2016 met u en de Minister van Financiën over het Europees Semester 2016 in schriftelijk overleg te treden.5 Ter voorbereiding van het mondelinge overleg over het Europees Semester 2016 en naar aanleiding van het Nationaal Hervormingsprogramma 2016 en het Stabiliteitsprogramma 2016 hebben de leden van de SP-fractie, de leden van de PVV-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie nog enkele vragen. De leden van de D66-fractie willen zich graag aansluiten bij de vragen van de fractie van de ChristenUnie over kennis en innovatie investeringen en hernieuwbare energie.
Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) 2016
Armoede
De leden van de SP-fractie geven aan dat in de appreciatie van de voortgang van de Europa 2020-strategie het kabinet stelt dat het vertrouwen heeft dat het «gevoerde beleid in combinatie met economisch herstel de armoede opnieuw zal doen afnemen», dit «ondanks het feit dat armoedecijfers [nog steeds] een stijging laten zien». De leden van de SP-fractie willen graag weten waar het kabinet dit vertrouwen precies op baseert, met name in relatie tot het gevoerde beleid. Wat is in dit opzicht de appreciatie van het kabinet van het feit dat met name de armoede onder kinderen nog tot in 2014 (het laatste jaar waar volledige gegevens over zijn) is gestegen, waarbij vooral de langdurige armoede onder kinderen fors is toegenomen? Welke van de in de hervormingsstrategie genoemde maatregelen dragen volgens het kabinet het meest bij tot de bestrijding van armoede in het algemeen en die van onder kinderen in het bijzonder?
In welke mate is volgens het kabinet de terugdringing van armoede afhankelijk van het economisch herstel? Is dit een noodzakelijke voorwaarde? Indien, het economische herstel door internationale ontwikkelingen tegen valt of zelfs weer vroegtijdig tot een einde komt, voorziet het kabinet dan ook de noodzaak tot het doen van extra inspanningen om de armoede in Nederland verder terug te dringen en op zijn minst een hernieuwde stijging te voorkomen? Zo ja, welke beleidsintensiveringen heeft de regering dan op het oog? In hoeverre heeft de regering er ook bij (sterk) tegenvallende economische groei voldoende vertrouwen in dat ook de sociale doelstellingen van de Europa 2020-strategie in voldoende mate behaald kunnen worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen de vraag of het kabinet kwantitatieve beleidstargets heeft om armoede in Nederland terug te dringen?
Arbeidsaanbod
De leden van de SP-fractie geven aan dat het kabinet stelt dat «werk de beste weg uit armoede is» maar constateert ook dat de werkloosheid slechts langzaam daalt. De langdurige werkloosheid is daarbinnen een hardnekkig en in zijn omvang toenemend probleem gebleken. Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat juist omdat langdurige werkloosheid vaak gepaard gaat met langdurige armoede en sociale uitsluiting de bestrijding van langdurige werkloosheid ook een prioriteit zou moeten zijn in het kader van de vermindering van armoede in Nederland? Is hier volgens het kabinet mogelijk nog aanvullend beleid voor nodig binnen deze kabinetsperiode, en zo ja waar zou dat dan uit (kunnen) bestaan? De nationale hervormingsagenda lijkt zich te beperken tot sturing aan de aanbodszijde van de arbeidsmarkt. Klopt deze constatering? In hoeverre erkent het kabinet dat sturing aan de vraagzijde, dus het stimuleren van de geaggregeerde vraag, ook een effectieve wijze kan zijn om mensen aan het werk te helpen? Waarom is hier geen aandacht voor in het hervormingsprogramma? Hoe kijkt het kabinet in dit verband aan tegen de ook door de OESO bepleitte verhoging van de (private en publieke) investeringen, juist ook in een land als Nederland? Ziet het kabinet ook een potentiële rol voor een intensivering van de overheidsinvesteringen in bepaalde sectoren ten einde de economische groei en werkgelegenheid te stimuleren?
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan dat het NHP stelt dat het arbeidsaanbod stijgt door het € 5 miljard pakket. Hoewel de berekende structurele effecten en de opbouw de ChristenUnie-fractie bekend zijn, lijkt het de ChristenUnie-fractie onaannemelijk dat dit effect nu reeds waarneembaar is. Zij vragen graag een toelichting.
Werkgelegenheid
De leden van de PVV-fractie geven aan dat in het NHP is te lezen dat, dankzij de economische groei, de werkgelegenheid verder aantrekt en dat in 2015 het aantal banen in Nederland voor het eerst boven de tien miljoen is uitgekomen. Zij vragen zich af wanneer men spreekt van een baan? Hoeveel is het aantal uren dat er minimaal gewerkt moet worden per week, voordat men kan spreken van een baan? Hoe staan deze meer dan tien miljoen banen in verhouding tot het aantal gewerkte uren? Hoe is deze verhouding in de afgelopen 10 jaar? Ook zou het aantal werkelozen afnemen. De leden van de PVV-fractie constateren dat dit in schril contrast staat met wat het NRC schreef in februari 2016; namelijk dat het aantal mensen dat wil werken 3,5 maal groter is dan het aantal werkelozen. Alleen het aantal ontmoedigden zou al 131.000 zijn. Kan het kabinet aangeven welke werkelozen er zijn in beeld zijn? Is dit beeld wel compleet? Kan het kabinet daarnaast aangeven in hoeverre de migrantenstroom is meegenomen in de ramingen? Het aantal huishoudens met een zeer geringe arbeidsintensiteit is tussen 2008 en 2014 met 67.000 toegenomen. Kan het kabinet aangeven wat hier de oorzaak van is? Is het inzichtelijk hoe deze groep is samengesteld qua leeftijd, gezinssamenstelling en is er sprake van een migranten achtergrond?
Landspecifieke aanbevelingen
De leden van de PVV-fractie constateren dat Nederland in 2012, 2013 en 2014 qua implementatiegraad van de landspecifieke aanbevelingen bij de vier best presterende lidstaten behoorde. Kan het kabinet aangeven hoe de implementatiegraad van Nederland zich verhoudt tot de andere EU lidstaten? Kan er hierbij een overzicht worden gegeven van de lidstaten gekoppeld aan de bijbehorende implementatiegraad?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het Kabinet de belangrijkste conclusie van de Europese Commissie deelt: «Al met al heeft Nederland beperkte vooruitgang geboekt bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen van 2015»6?
Private schuldenlast
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat de Europese Commissie terecht een fors punt maakt van de noodzaak van het beperken van de private schuldenlast in Nederland. Begrijpt de ChristenUnie-fractie goed dat het kabinet geen nadere voornemens heeft om in de resterende regeringsperiode de hypotheekrenteaftrek verder te begrenzen? Heeft het kabinet nog anderszins plannen om de private schuldenlast te verminderen?7
Investeringen in onderzoek en innovatie
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan dat de Europese Commissie kritisch is over de achterblijvende Nederlandse investeringen in onderzoek en innovatie. Het NHP geeft veel voorbeelden van hoe Nederland de innovatiekracht gaat verhogen. Maar de cijfers tonen dat de overheidssteun een dalende trend vertoont. Voornoemde leden vragen hoe Nederland concreet gaat bewerkstelligen dat de 2,5% bbp-norm in 2020 gehaald wordt en wat het publieke investeringspad tot 2020 is om deze norm daadwerkelijk te realiseren? Hoe overbruggen we het gat tussen 1,97% bbp (2014) en 2,5% bbp in 2020?
Nederlandse pensioenstelsel
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Europese Commissie met aanbevelingen komt rond het Nederlandse pensioenstelsel. Het NHP antwoordt met een omvattende beleidscyclus rond voorgenomen stelselwijzigingen. Deze wijzigingen zullen echter niet meer door dit kabinet kunnen worden geïmplementeerd. Voornoemde leden vragen hoe het kabinet deze temporele afstand tussen gevraagde en voorgenomen beleidswijzigingen in ons pensioenstelsel beoordeelt.
Vluchtelingenprobleem
De leden van de PVV-fractie geven aan dat in het NHP is te lezen dat armoedecijfers een stijging laten zien, maar dat het kabinet er vertrouwen in heeft dat het gevoerde beleid in combinatie met economisch herstel de armoede opnieuw zal doen afnemen. Kan het kabinet aangeven of dit wel een realistische stelling is gezien de enorme migrantenstroom, waar het einde nog niet van in zicht is. Kan het kabinet aangeven hoeveel groei van de Nederlandse economie noodzakelijk is om bijvoorbeeld 100.000 migranten uit islamitische landen op te vangen, met behoud van de Nederlandse welvaart?
Het valt de leden van de ChristenUnie-fractie op dat het NHP niet ingaat op de financiële impact van het vluchtelingenprobleem. Wat is daarvan de reden? Het gaat hier toch om een ingrijpend vraagstuk dat ook belangrijke consequenties heeft voor de Nederlandse begroting, nu en in de komende jaren.
Hernieuwbare energie
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat de Europese Commissie Nederland erop wijst dat het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie een uitdaging blijft. Het Europese hoofddoel voor 2020 is 20% duurzame energie, het Nederlandse nationale doel 14% in 2020, de realisatie lag in 2014 op 5,5% en de realisatie van windenergie op land blijft achter bij het gestelde doel. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering weliswaar «een intensivering van beleid» heeft ingezet, maar deze leden maken zich zorgen of met de ingezette en voorgenomen acties de nationale doelen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023 ook daadwerkelijk worden gehaald. Is er niet meer nodig, zo vragen deze leden? Is er niet meer nationale regie nodig om het nationale doel en de doelstellingen voor windenergie op land te halen? En zo nee, welke mogelijkheden ziet de regering dan om de doelen voor windenergie op land in 2020 te realiseren? En deze leden constateren tegelijkertijd dat er vele miljarden gemoeid zijn met het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie. Welke inspanningen getroost de regering zich om (in Europees verband) in de ETS-sectoren een hogere CO2-prijs tot stand te brengen, zodat het aantrekkelijker wordt om met minder subsidie meer hernieuwbare energie op te wekken?
Het Stabiliteitsprogramma 2016
Ten aanzien van het stabiliteitsprogramma 2016 vragen de leden van de SP-fractie het kabinet hoe naar haar oordeel de vereisten van de zogenaamde preventieve arm van het SGP zich verhouden tot het nationale budgetrecht en de democratische legitimiteit. Wordt naar mening van het kabinet door de Europese begrotingsregels het budgetrecht wel of niet aangetast? Hoe kijkt het kabinet in dit verband aan tegen de recente uitspraken van de Minister van Financiën gedaan in de marge van de meest recente IMF-voorjaarsvergadering betreffende de afnemende invloed van de kiezers op het beleid. De website van de NRC citeert de Minister als volgt: „Er is een naoorlogse periode geweest waarin de Europese samenwerking door idealisme werd gevoed. Het idee was ook dat dit tot meer democratische legitimiteit zou leiden. In de praktijk is de invloed van de kiezer echter afgenomen. Dat is niet alleen een gevoel bij de burgers, het is echt zo.»8 Is dit citaat correct? Deelt het kabinet deze visie van de Minister? Beperken de Europese begrotingsregels zoals vastgelegd in onder andere het «Fiscal Compact», «two-pack» etc., en het hele Europese Semester naar het oordeel van het kabinet ook de invloed van de kiezer? Zo ja, heeft dit volgens het kabinet ook mogelijk negatieve gevolgen voor de democratische legitimiteit? En indien dit zo is, welke lessen trekt het kabinet daar dan uit?
De leden van de commissies zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 22 april om 17:00 uur.
Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, F.H.G. de Grave
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 april 2016
Op 18 april jl. ontving ik uw brief met schriftelijke vragen ter voorbereiding van het mondelinge overleg over het Europees Semester 2016 en naar aanleiding van het Nationaal Hervormingsprogramma 2016 en het Stabiliteitsprogramma 2016. In deze brief voorzie ik deze vragen, mede namens de Minister van Financiën, van antwoorden.
Armoede
De leden van de SP-fractie vragen waarop het kabinet haar vertrouwen baseert dat het gevoerde beleid in combinatie met het economisch herstel de armoede opnieuw zal doen afnemen. De leden van de PVV-fractie vragen of dit vertrouwen van het kabinet realistisch is. Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe het kabinet het feit apprecieert dat met name de armoede onder kinderen nog tot in 2014 (het laatste jaar waar volledige gegevens over zijn) is gestegen, waarbij vooral de langdurige armoede onder kinderen fors is toegenomen. En welke van de in de hervormingsstrategie genoemde maatregelen volgens het kabinet het meest bijdragen aan de bestrijding van armoede in het algemeen en die onder kinderen in het bijzonder.
De armoededoelstelling in het kader van de Europa 2020-strategie is gericht op het verminderen van het aantal huishoudens in de leeftijd t/m 64 jaar met een lage werkintensiteit met 100.000 personen. Door de oplopende werkloosheid na de crisis heeft de afgelopen jaren een stijging van dit aantal plaatsgevonden. Voor de jaren 2015 en 2016 is een daling geraamd. Ook ligt het aantal huishoudens dat moeilijk rondkomt inmiddels op het niveau van voor de crisis. 9 Het UWV heeft geraamd dat er dit jaar 102.000 banen bijkomen.10 Het Centraal Planbureau raamde in maart 2016 in het Centraal Economisch Plan (CEP)11 dat de mediane koopkracht in 2016 toeneemt: voor alle huishoudens met 2,3% en voor uitkeringsgerechtigden met 1,1%.
Meer dan 90% van alle huishoudens gaat er op vooruit. Dit zijn tekenen van economisch herstel waar ook de huishoudens met een risico op armoede of sociale uitsluiting baat bij hebben.
De cumulatieve stijging van armoede in Nederland is in lijn met de ontwikkeling van armoede in Europa. De economische crisis heeft Europese huishoudens hard geraakt. Nederland is daar geen uitzondering op. In internationaal opzicht is het armoedeniveau in Nederland relatief laag.12
Het kabinet heeft desondanks de afgelopen jaren veel maatregelen genomen om de gevolgen van de crisis het hoofd te bieden en mensen met een laag inkomen zo veel mogelijk te ontzien. Zo heeft het kabinet jaarlijks 100 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor het armoede- en schuldenbeleid. Een overzicht van de inzet van het kabinet is opgenomen in de reactie van de Staatssecretaris van SZW op verschillende rapporten over armoede.13
Het kabinet vindt het van groot belang dat kinderen mee kunnen doen, ook wanneer zij opgroeien in een huishouden met een laag inkomen of problematische schulden. Bij de aanpak van armoede en schulden heeft het kabinet dan ook bijzondere aandacht voor de positie van kinderen. Zo stimuleert de Staatssecretaris van SZW, in lijn met de aanbeveling door de Kinderombudsman, de toepassing van het kindpakket door gemeenten, is er subsidie verstrekt aan het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en is er een specifieke sportimpuls voor kinderen in lageinkomensbuurten. Meer informatie ten aanzien van de bestrijding van armoede onder kinderen treft u aan in de brief van de Staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer van 4 april 2016. Ook is dit onderwerp uitvoerig besproken tijdens een mondeling overleg in uw Kamer met de Staatssecretaris van SZW op 22 december 2015. Zoals gevraagd in de onlangs aangenomen motie van het lid Van Apeldoorn14 van uw Kamer, zal de Staatssecretaris van SZW de SER vragen om, samen met het SCP, te adviseren over hoe een samenhangend beleid te voeren teneinde de armoede onder kinderen in Nederland verregaand terug te dringen.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie in welke mate de terugdringing van armoede volgens het kabinet afhankelijk is van het economisch herstel. En of het kabinet de noodzaak ziet van extra inspanningen om de armoede in Nederland terug te dringen indien het economische herstel tegenvalt. Nederland beschikt over een adequaat minimumloon en een gedegen stelsel voor sociale zekerheid waarmee een toereikende basis wordt geboden – ook wanneer iemand al dan niet tijdelijk de arbeidsmarkt niet kan betreden. Werk is de beste weg uit armoede en het kabinet heeft verschillende hervormingen doorgevoerd waardoor werken lonender is geworden. De wet hervorming kindregelingen is daar een goed voorbeeld van.
Recent CBS-onderzoek heeft laten zien dat dit gemiddeld € 1.000 per jaar heeft opgeleverd voor gezinnen met een laag inkomen.15 Dat laat onverlet dat economisch herstel van essentieel belang is voor een gezonde arbeidsmarkt en duurzame participatie. Zoals in het NHP beschreven, voert het kabinet dan ook integraal beleid ten behoeve van de Europa 2020-strategie.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen de vraag of het kabinet kwantitatieve beleidstargets heeft om armoede in Nederland terug te dringen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale armoedebeleid. Het kabinet kiest er daarom niet voor om, in aanvulling op de Nederlandse doelstelling bij de Europa 2020-strategie, kwantitatieve doelstellingen te formuleren.
Op lokaal niveau kunnen gemeenten desgewenst eigen beleidsdoelen formuleren om armoede terug te dringen.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts of het kabinet kan aangeven hoeveel groei van de Nederlandse economie noodzakelijk is om, met behoud van welvaart, bijvoorbeeld 100.000 migranten op te vangen uit islamitische landen. Het kabinet gaat er van uit dat het de komst van de asielzoekers in goede banen zal leiden. Het kabinet doet dit onder andere door in te zetten op opvang in de regio en terugkeer van asielzoekers naar het land van herkomst zodra de veiligheidssituatie dat toestaat. De verwachting is dan ook enerzijds dat een deel van de asielzoekers Nederland na het verkrijgen van een verblijfsvergunning weer zal verlaten en anderzijds dat de verhoogde instroom van asielzoekers geleidelijk zal leiden tot een stijging van het aantal werkzame personen.16
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het NHP niet ingaat op de financiële impact van de komst van asielzoekers, die belangrijke consequenties heeft voor de Nederlandse begroting, nu en in de komende jaren. Het NHP gaat niet in op de komst van asielzoekers, omdat dit onderwerp geen relatie heeft met de scope van het NHP. Die scope bestaat uit de invulling van landenspecifieke aanbevelingen, een appreciatie van het landenrapport en de voortgang richting de doelen in het kader van de Europa 2020-strategie.
Arbeidsaanbod
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet het met hen eens is dat de bestrijding van langdurige werkloosheid een prioriteit zou moeten zijn in het kader van de vermindering van armoede in Nederland en of hier volgens het kabinet mogelijk aanvullend beleid voor nodig is binnen deze kabinetsperiode. Verder vragen dezelfde leden of het klopt dat de nationale hervormingsagenda zich beperkt tot sturing aan de aanbodszijde van de arbeidsmarkt, of het kabinet erkent dat sturing aan de vraagzijde ook een effectieve wijze kan zijn om mensen aan het werk te helpen en waarom hier geen aandacht voor is in het hervormingsprogramma.
Het kabinet stimuleert zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Met het aantrekken van de economie neemt het arbeidsaanbod toe. Mensen krijgen weer meer vertrouwen en zien meer kansen op de arbeidsmarkt. Ook het € 5 miljard pakket draagt daar aan bij. Het CPB heeft dit in een box bij de MEV verder geduid.17 Op korte termijn zorgt het hogere besteedbare inkomen voor meer consumptie. Het Lage-Inkomensvoordeel (LIV) verlaagt de arbeidskosten voor een specifieke groep vanaf 2017. Door de hogere vraag naar producten en naar arbeid neemt de werkgelegenheid toe. Door het tegelijkertijd toenemende arbeidsaanbod daalt de werkloosheid echter niet heel hard. Op de lange termijn heeft het pakket een positief effect op de structurele werkgelegenheid doordat werken meer lonend is.
Tegelijkertijd zien we nog steeds veel mensen die langdurig aan de kant staan. Dit is een groot probleem. Het hebben van een baan is voor mensen meer dan het hebben van inkomen. Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en mogelijkheden tot ontplooiing. Het kabinet heeft zich de afgelopen jaren ingespannen om de langdurige werkloosheid, die zich vooral onder 50-plussers voordoet, aan te pakken. Door de lasten op arbeid met € 5 miljard te verlichten is er een extra impuls gegeven aan de economie en de werkgelegenheid. Ook langdurig werklozen hebben hier profijt van. Daarnaast heeft het kabinet structurele verbeteringen op de arbeidsmarkt doorgevoerd met de Wet werk en zekerheid. Dit om mensen zo snel mogelijk aan het werk te krijgen.
Specifiek voor 50-plussers op de arbeidsmarkt is het Actieplan 50PlusWerkt opgezet. De kracht van het Actieplan 50PlusWerkt zit in de «empowerment» van de werkzoekenden zelf en het actief benaderen van de werkgevers voor deze doelgroep. Daarnaast zijn er instrumenten gericht op de vraag van werkgevers zoals de proefplaatsing, de no riskpolis, de mobiliteitsbonus en plaatsingsfees. Ondanks de reeds gepleegde inspanningen, blijven nog relatief veel ouderen langdurig werkloos. Er is dus meer nodig om deze mensen aan het werk te krijgen en te houden. Daarom is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit moment in overleg met sociale partners om tot een aanpak te komen die de arbeidsmarktpositie van 50-plussers verder moet versterken. In het voorjaar zal dit actieplan worden gepresenteerd aan de Tweede Kamer.18
De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe het kabinet aankijkt tegen de door de OESO bepleite verhoging van de (private en publieke) investeringen en of het kabinet een rol ziet voor de overheid om overheidsinvesteringen in bepaalde sectoren te intensiveren teneinde de economische groei en werkgelegenheid te stimuleren. Het kabinet is bekend met pleidooien van de OESO en anderen om meer te investeren. Het kabinet merkt in dit verband op dat het reeds volop investeert. Bijvoorbeeld in infrastructuur, zorg en onderwijs. Verder maakt het kabinet grootschalige private investeringen mogelijk in verduurzaming van de energievoorziening, onderzoek en innovatie.
De hiervoor genoemde aanpak van het kabinet werpt zijn vruchten af. Nadat de investeringen door de crisis onder druk hebben gestaan, zijn zij de afgelopen jaren sterk aangetrokken. Daardoor verwacht het CPB dat de investeringsquote in de loop van 2016 weer boven het langjarig gemiddelde uitkomt.19
Werkgelegenheid
De leden van de PVV-fractie vragen wanneer men spreekt van een baan en hoeveel uren minimaal gewerkt moeten worden per week voordat men kan spreken van een baan. Verder vragen deze leden hoe de meer dan tien miljoen banen in verhouding staan tot het aantal gewerkte uren, hoe deze verhouding zich heeft ontwikkeld in de afgelopen 10 jaar, welke werklozen in beeld zijn en of dit beeld wel compleet is.
Het CBS definieert een baan als «een expliciete of impliciete overeenkomst tussen een persoon en een in Nederland gevestigde economische eenheid om gedurende een bepaalde periode of tot nader order tegen beloning werk te verrichten». Hieronder vallen ook zelfstandigen. Het aantal banen van werknemers en zelfstandigen is in het vierde kwartaal van 2015 – gecorrigeerd voor seizoensinvloeden – voor het eerst boven de tien miljoen uitgekomen. Het aantal werkzame personen kwam uit op 8,9 miljoen. Er zijn dus mensen met meer dan één baan. Ook het totaal aantal gewerkte uren is gestegen in het vierde kwartaal, namelijk met 0,4% tot bijna 3,2 miljard uur. Over de afgelopen 10 jaar is het aantal banen gegroeid met 8% en het totaal aantal gewerkte uren met 4,7%. Het gemiddelde aantal uur dat gewerkt wordt per baan is gedaald van 25 uur per week in 2005 naar 24,2 uur per week in 2015.20 De laatste ramingen van het CPB laten zien dat ook tot 2021 de verwachting is dat de deeltijdfactor iets zal toenemen, mede door de toename van de participatie onder oudere vrouwen (cohorteffect).
Het CBS heeft op 4 maart gerapporteerd dat Nederland in 2015 ruim 1,1 miljoen mensen telde die geen betaald werk hebben, maar wel beschikbaar zijn voor werk of hiernaar hebben gezocht. Dit wordt ook wel het onbenut arbeidsaanbod genoemd. Hiervan worden 614 duizend mensen tot de werklozen gerekend.21 Daarbij gaat het om alle personen tussen de 15 en 75 jaar zonder betaald werk die in Nederland wonen, recent naar werk hebben gezocht én daarvoor direct beschikbaar zijn. Het onbenut arbeidsaanbod is vergeleken met 2008 met 457 duizend personen toegenomen, vooral vanwege de toename van de werkloosheid. Dit aantal neemt naar verwachting weer af zodra de omstandigheden op de arbeidsmarkt gunstiger zijn. In 2015 was dat al het geval. Het overig onbenut arbeidsaanbod is in 2015 nog niet afgenomen. Om deze mensen ook weer de arbeidsmarkt op te krijgen heeft het kabinet met het € 5 miljard pakket werken lonender gemaakt.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts in hoeverre de komst van migranten is meegenomen in de ramingen, wat de oorzaak is van de toename in het aantal huishoudens met een lage werkintensiteit in de periode 2008–1014 en wat de samenstelling is van deze groep huishoudens. De verhoogde asielmigratie leidt in 2016 en 2017 nog nauwelijks tot extra arbeidsaanbod. De belangrijkste reden hiervoor is dat asielzoekers zich niet direct op de arbeidsmarkt begeven omdat zij eerst bezig zijn met integreren. Het CPB heeft in het CEP en de MLT aandacht besteed aan hoe de asielzoekers zijn opgenomen in de raming.22 Het aantal personen in een huishouden met een lage werkintensiteit is in 2014 toegenomen met 67 duizend ten opzichte van 2008. Deze stijging wordt grotendeels veroorzaakt door de oplopende werkloosheid na de crisis. Het aantal personen in een huishouden met een lage werkintensiteit steeg in 2014 ten opzichte van 2013 met 56 duizend. Deze groep bestaat met name uit 55- tot 65-jarigen, jongvolwassenen (18–24 jaar), migranten en eenoudergezinnen met minstens één meerderjarig kind.
Landenspecifieke aanbevelingen
De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet kan aangeven hoe de implementatiegraad van Nederland zich verhoudt tot de andere EU-lidstaten en of hierbij een overzicht kan worden gegeven van de lidstaten gekoppeld aan de bijbehorende implementatiegraad. De Commissie heeft in 2014 informatie gepubliceerd over haar beoordeling van de mate van implementatie door lidstaten van landenspecifieke aanbevelingen.23 De Commissie baseert haar oordeel op een weging van de voortgang ten aanzien van individuele aanbevelingen, waarbij het aantal (sub)aanbevelingen aan een lidstaat kan variëren. De voortgang per land per (sub)aanbeveling wordt door de Commissie jaarlijks in de landenrapporten weergegeven, die als onderdeel van het Europees Semester in februari worden gepresenteerd. Daarin geeft de Commissie tevens een algeheel oordeel over de voortgang per land. Zie ook tabel 1 in bijlage 1.
Ten aanzien van de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen uit 2012 beoordeelde de Commissie Zweden als het land met de hoogste implementatiegraad, gevolgd door Denemarken, Finland, Nederland, Italië en Frankrijk. Voor deze jaargang achtte de Commissie de implementatiegraad van Malta het kleinst, gevolgd door Luxemburg, Tsjechië, Slowakije, Duitsland, Polen en Litouwen.
Ten aanzien van de implementatie van de aanbevelingen uit 2013 wees de Commissie Finland aan als het land met de meeste voortgang, gevolgd door Spanje, Nederland, Denemarken en Estland. Voor dezelfde jaargang achtte de Commissie Bulgarije het land met de minste voortgang, gevolgd door Tsjechië, Luxemburg, Italië, Hongarije, Slowakije en België. Merk overigens op dat Griekenland en Cyprus in deze beoordeling niet of niet volledig een rol speelden, omdat deze lidstaten in één of meer van de betreffende jaren de status van programmaland hadden.
Voor meer recente jaargangen heeft de Commissie, anders dan in de landenrapporten, geen informatie openbaar gemaakt. Ten aanzien van deze jaargangen kan ik niettemin aangeven dat de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen voor bijvoorbeeld Bulgarije en Hongarije een uitdaging is gebleken. Ook de lidstaten Luxemburg, Duitsland en Frankrijk kenden in 2014 een minder dan gemiddelde voortgang in de implementatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het kabinet de conclusie van de Europese Commissie deelt dat Nederland al met al beperkte vooruitgang heeft geboekt bij de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen van 2015. Het kabinet herkent zich grotendeels in de analyse van de Commissie in het landenrapport, maar zet vraagtekens bij de conclusie van de Commissie dat Nederland – overigens evenals elf andere lidstaten waaronder Duitsland – in het algemeen slechts beperkte vooruitgang heeft geboekt bij de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen van 2015. Het kabinet herkent zich bijvoorbeeld niet in de conclusie dat slechts beperkte vooruitgang is geboekt bij de implementatie van de landenspecifieke aanbeveling ten aanzien van pensioenen.
Verder kan de voortgang van het afgelopen jaar en daarmee de beoordeling van de Commissie in de optiek van het kabinet niet los worden gezien van de structurele hervormingen die het kabinet in de afgelopen jaren heeft doorgevoerd. Een aanzienlijk deel van de hervormingsagenda van het kabinet is in de afgelopen jaren geïmplementeerd: Nederland is over de afgelopen jaren voor wat betreft de uitvoering van landenspecifieke aanbevelingen een van de beste presteerders in de EU.
Private schulden
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat het kabinet geen nadere voornemens heeft om in de resterende regeringsperiode de hypotheekrenteaftrek verder te begrenzen. En of het kabinet nog anderszins plannen heeft om de private schuldenlast te verminderen. Het kabinet heeft de afgelopen periode diverse maatregelen genomen om te komen tot een stabielere woningmarkt met een lagere private schuldenlast. Zo heeft het kabinet voor nieuwe hypothecaire leningen het recht op hypotheekrenteaftrek gekoppeld aan het ten minste annuïtair aflossen. Tevens zullen de komende jaren de verlaging van het maximale aftrekpercentage en de verlaging van de Loan-to-Value ratio naar 100% stapsgewijs hun beslag krijgen conform het eerder vastgelegde pad. Daarnaast wordt de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning vanaf 2017 verruimd, wat kan bijdragen aan een verdere beperking van de schuldenlast. Aangezien het kabinet al veel gedaan heeft om de schuldenlast van huishoudens te beperken en de maatregelen nog ingefaseerd worden, is het kabinet niet voornemens om de hypotheekrenteaftrek verder te begrenzen.
Onderzoek en innovatie
De leden van de fracties van de ChristenUnie en D66 vragen hoe Nederland concreet gaat bewerkstelligen dat de nationale doelstelling om in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product te investeren in onderzoek en ontwikkeling (O&O) gehaald wordt en wat het publieke investeringspad tot 2020 is om deze doelstelling te realiseren. Ik heb uw Kamer vorig jaar gemeld dat ik de publieke en private investeringen in onderzoek en innovatie op een hoger peil wil brengen en dat ik onder andere een taakstelling op de WBSO heb teruggedraaid.24 De investeringen in fundamenteel onderzoek zijn stabiel, er is gekort op toegepast onderzoek. In de periode tot 2020 is sprake van een dalend verloop van de overheidsmiddelen voor onderzoek en innovatie25, waardoor de 2,5% doelstelling verder uit zicht raakt. Het kabinet beschouwt dit als een zorgelijke ontwikkeling. Op momenten waarop de financiële huishouding van de overheid mogelijkheden biedt en gesproken kan worden over prioriteiten, zal dit een van de prioriteiten zijn.
In historisch perspectief is de overheidssteun voor O&O dit jaar overigens relatief hoog. Vanaf 2008 stegen de publieke investeringen in O&O sterk, onder meer door een aantal tijdelijke crisismaatregelen. De publieke investeringen blijven tot 2017 boven het niveau van vóór de crisis. Bovendien is het niveau van de publieke investeringen in internationaal perspectief op niveau, boven het EU en OESO-gemiddelde. De private investeringen kennen sinds 2008 een traag groeipad en blijven achter bij de gemiddelden in de EU28 en de OESO.
Het kabinet zet naast de algemene investeringen in onderzoek en innovatie in op het stimuleren van private investeringen in O&O via generieke maatregelen als de WBSO en de innovatiebox en financiële instrumenten voor het mkb. Via het topsectorenbeleid wordt daarnaast op basis van de TKI-toeslag gezamenlijk door bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden gewerkt aan onderzoeksagenda’s in de negen topsectoren. Met de MIT-regeling wordt binnen de topsectoren innovatie bij het MKB bevorderd.
Pensioen
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Europese Commissie met aanbevelingen komt rond het Nederlandse pensioenstelsel. Het NHP antwoordt met een omvattende beleidscyclus rond voorgenomen stelselwijzigingen. Deze wijzigingen zullen echter niet meer door dit kabinet kunnen worden geïmplementeerd. Voornoemde leden vragen hoe het kabinet deze temporele afstand tussen gevraagde en voorgenomen beleidswijzigingen in ons pensioenstelsel beoordeelt.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren reeds ingrijpende hervormingen in het pensioenstelsel doorgevoerd. Onder andere de aanpassing van het Witteveenkader, de verhoging van de AOW-leeftijd en het nieuwe financieel toetsingskader dragen bij aan een betere houdbaarheid van de overheidsfinanciën en zorgen voor een meer evenwichtige verdeling van intra- en intergenerationele kosten- en risico’s.
Het kabinet vindt dat het pensioenstelsel nog beter dient aan te sluiten bij de manier waarop mensen nu leven en werken en bij de persoonlijke omstandigheden en voorkeuren van het diverse deelnemersbestand. Daarom werkt het kabinet momenteel aan de uitwerking van een toekomstbestendig pensioenstelsel aan de hand van de resultaten die zijn opgehaald tijdens de Nationale Pensioendialoog en zal de resultaten voor de zomer van 2016 aan de Tweede Kamer presenteren. Het kabinet heeft in dit kader reeds de ambitie uitgesproken om over te stappen op een meer actuarieel correcte systematiek van pensioenopbouw. Dit is in lijn met de aanbeveling van de Europese Commissie. Het kabinet acht een adequaat transitiepad essentieel. De overstap op een andere manier van pensioenopbouw gaat gepaard met grote effecten, die evenwichtig en transparant moeten worden verdeeld. Het kabinet heeft 2020 genoemd als het jaar waarin de overstap plaats kan vinden.
Hernieuwbare energie
De leden van de fracties van de ChristenUnie en D66 vragen of er voldoende gedaan wordt om de doelen rond hernieuwbare energie te halen en of er in dat kader specifiek meer inzet en regie nodig is rond de doelstelling voor windenergie op land. In mijn brief van 22 december jl. over de Voortgangsrapportage van de Borgingscommissie Energieakkoord heb ik aangegeven dat alle partijen bij het Energieakkoord gezamenlijk concluderen dat de doelen rond hernieuwbare energie op basis van de afgesproken intensiveringsmaatregelen worden gehaald.26 In mijn brief van 18 maart jl. over de Monitor Wind op Land benoem ik expliciet de maatregelen die ikzelf en de provincies, gemeenten en andere partijen bij het Energieakkoord komende periode zullen nemen, op basis waarvan wij er vertrouwen in hebben dat het doel van 6.000 MW wind op land in 2020 gehaald wordt.27
De leden van de fracties van de ChristenUnie en D66 vragen daarnaast naar de inspanningen van de regering om een hogere CO2-prijs te realiseren in het Europese emissiehandelssysteem (ETS). Het kabinet zal op korte termijn een brief naar de Tweede Kamer sturen waarin mogelijkheden om het ETS verder te versterken worden toegelicht. Het kabinet zal een afschrift van deze brief aan uw Kamer sturen.
Stabiliteitsprogramma 2016
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie hoe de vereisten van de zogenaamde preventieve arm van het SGP zich naar oordeel van het kabinet verhouden tot het nationale budgetrecht en de democratische legitimiteit. De Europese begrotingsregels zijn erop gericht de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in alle lidstaten op een duurzame manier te borgen. Het op orde brengen en houden van de overheidsfinanciën is ook het streven van dit kabinet, evenals van de kabinetten hiervoor. Gezonde en houdbare overheidsfinanciën zijn naar de mening van het kabinet een voorwaarde voor de toekomstige welvaart van Nederland en voor het functioneren van de economische en monetaire unie waar Nederland deel van uitmaakt.
Juist omdat Nederland sterk hecht aan prudent begrotingsbeleid heeft Nederland in Europa gepleit voor het verbeteren van de Europese begrotingsregels. In nauw overleg met het parlement heeft Nederland ingestemd met de Europese begrotingsregels die nu gelden. Het zogeheten Fiscal Compact maakt deel uit van het intergouvernementele Stabiliteitsverdrag (het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de EMU), dat is gesloten tussen 25 EU lidstaten, en dat door het Nederlandse parlement met ruime meerderheid is goedgekeurd.
De Europese begrotingsregels zijn door middel van de Wet Houdbare Overheidsfinanciën (Wet HOF) in de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Ook hierover heeft het kabinet uitvoerig met beide Kamers gesproken. De Wet HOF is in 2013 in beide Kamers met een ruime meerderheid aangenomen. Aangezien de Europese begrotingsregels de parlementaire goedkeuring van de begrotingen ongewijzigd laten, vormen deze regels geen inbreuk op het budgetrecht van het parlement. Het kabinet ziet ernaar uit om na Prinsjesdag met uw Kamer te debatteren over de begroting.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
|
Land |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|---|---|---|---|---|
|
Oostenrijk |
enige |
enige |
enige |
beperkt |
|
België |
enige |
enige |
enige |
enige |
|
Bulgarije |
enige |
beperkt |
beperkt |
enige |
|
Kroatië |
** |
** |
enige |
beperkt |
|
Cyprus |
* |
* |
* |
* |
|
Tsjechië |
enige |
beperkt |
beperkt |
enige |
|
Denemarken |
enige |
enige |
enige |
beperkt |
|
Estland |
enige |
enige |
enige |
enige |
|
Finland |
aanzienlijke |
enige |
enige |
enige |
|
Frankrijk |
enige |
enige |
beperkt |
enige |
|
Duitsland |
beperkt |
beperkt |
beperkt |
beperkt |
|
Griekenland |
* |
* |
* |
* |
|
Hongarije |
enige |
beperkt |
beperkt |
enige |
|
Ierland |
* |
* |
enige |
enige |
|
Italië |
enige |
beperkt |
enige |
enige |
|
Letland |
enige |
enige |
enige |
beperkt |
|
Litouwen |
beperkt |
enige |
enige |
beperkt |
|
Luxemburg |
enige |
beperkt |
beperkt |
beperkt |
|
Malta |
beperkt |
enige |
enige |
enige |
|
Nederland |
enige |
enige |
enige |
beperkt |
|
Polen |
beperkt |
enige |
enige |
beperkt |
|
Portugal |
* |
* |
enige |
enige |
|
Roemenië |
* |
enige |
beperkt |
beperkt |
|
Slowakije |
enige |
beperkt |
beperkt |
beperkt |
|
Slovenië |
enige |
enige |
enige |
enige |
|
Spanje |
enige |
enige |
enige |
enige |
|
Zweden |
enige |
enige |
beperkt |
beperkt |
|
Verenigd Koninkrijk |
enige |
enige |
enige |
enige |
Bron: http://ec.europa.eu/europe2020/making-it-happen/country-specific-recommendations/index_en.htm
* Geen aanvullende landspecifieke aanbevelingen, omdat de lidstaat een programmaland betreft of betrof
** Kroatië is per 1 juli 2013 lid van de EU en heeft in het Europees Semester van 2012 en 2013 geen landspecifieke aanbevelingen ontvangen
Samenstelling Financiën:
Elzinga (SP), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), Hoekstra (CDA) (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA)
Samenstelling Economische Zaken:
Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Swagerman (VVD), Kok (PVV) (vice-voorzitter), Bruijn (VVD), Gerkens (SP) (voorzitter), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA)
Samenstelling Europese Zaken:
Kox (SP), Duthler (VVD), Elzinga (SP) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Strik (GL), Backer (D66), Faber-van de Klashorst (PVV), Martens (CDA), Popken (PVV), Swagerman (VVD), Postema (PvdA), Schrijver (PvdA) (vice-voorzitter), Van Apeldoorn (SP), Van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Markuszower (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schaper (D66), Stienen (D66), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA)
Een gelijkluidende brief is op 18 april 2016 aan de Minister van Financiën verstuurd met het kenmerk 159092u
Een gelijkluidende brief is op 18 april 2016 aan de Minister van Financiën verstuurd met het kenmerk 159092u
http://www.nrc.nl/next/2016/04/15/dijsselbloem-toont-begrip-voor-oplevend-nationalis-1611844
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/09/ruim-1–1-miljoen-nederlanders-is-beschikbaar-of-zoekt-werk.
ECFIN Economic Brief. Implementing economic reforms – are EU Member States responding to European Semester recommendations? Oktober 2014.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-CXVII-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.