CXII Europees Semester 2015

B BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2015

Hierbij bied ik u het Nationaal Hervormingsprogramma 2015 aan. Dit programma is een vast onderdeel van het Europees Semester. In het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) licht het kabinet toe op welke wijze invulling is gegeven aan de landenspecifieke aanbevelingen die in juni 2014 door de Europese Raad voor Nederland zijn vastgesteld. Tevens rapporteert het kabinet over de voortgang ten aanzien van de nationale doelen van de Europa 2020-strategie.

Stroomlijning Europees Semester

Bij het aantreden van de nieuwe Europese Commissie in november 2014 is het een gedachtewisseling gestart over het stroomlijnen en het versterken van het Europees Semester. De Commissie streeft naar een gewijzigde opzet die moet leiden tot een effectievere coördinatie van het economische beleid van lidstaten en grotere betrokkenheid van relevante stakeholders.

De Commissie beoogt de coördinatie van het economische beleid te verbeteren door sterk de focus te leggen op de landenspecifieke aanbevelingen. Door de landenrapportages bovendien eerder te publiceren, wordt lidstaten de gelegenheid gegeven in de NHP’s te reageren op de bevindingen van de Commissie. De landenrapportage en de NHP’s worden beide gebruikt bij het opstellen van nieuwe landenspecifieke aanbevelingen. Deze zullen in juni 2015 door de Europese Raad worden bekrachtigd.

Aanvankelijk gaf de Commissie te kennen ook met voorstellen te komen om de rapportageverplichtingen, zoals het NHP, te versimpelen of te verminderen. Ondanks dit signaal, heeft de Commissie eind 2014 aangegeven dat de rapportageverplichtingen voor 2015 ongewijzigd blijven. De Commissie wil de voorstellen eerst met de lidstaten bespreken.

Nederland is voorstander van het stroomlijnen van de rapportageverplichtingen binnen het Europees Semester. Vooruitlopend op de voorstellen van de Commissie heeft Nederland het NHP voor 2015 beknopter vormgegeven dan in voorgaande jaren. Daarnaast is meer aandacht besteed aan de wijze waarop invulling is gegeven aan de landenspecifieke aanbevelingen die in 2014 voor Nederland zijn vastgesteld.

Ook is een appreciatie opgenomen van het oordeel van de Commissie ten aanzien van de bereikte voortgang, zoals beschreven in de landenrapportage Nederland 20151.

Net als in voorgaande jaren zijn bij het opstellen van het NHP de sociale partners en medeoverheden betrokken. Het kabinet hecht aan de afstemming met stakeholders om de gedeelde verantwoordelijkheid voor de implementatie van hervormingen en de realisatie van de Europa 2020-doelen te benadrukken. Omdat in het NHP verslag wordt gedaan van het kabinetsbeleid, lichten de sociale partners in een eigen bijdrage toe op welke wijze zij hebben bijgedragen aan de Europa 2020-doelen2.

In Europa wordt de Nederlandse werkwijze als best practice gezien. Evenwel zal het kabinet het komend jaar samen met de sociale partners, medeoverheden en overige relevante stakeholders bezien of met het oog op de stroomlijning en versterking van het Europees Semester verdere verbeteringen kunnen worden aangebracht.

Na bespreking door uw Kamer zal het NHP samen met het Stabiliteitsprogramma, waarin wordt ingegaan op de stand van de overheidsfinanciën, in april worden aangeboden aan de Europese Commissie.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma 2015

 

Inhoud

   

Pagina

1

Introductie

3

1.1

 

Europese Semester

3

1.2

 

Stroomlijning

3

1.3

 

Leeswijzer

4

1.4

 

Landenrapportage Nederland 2015

5

2

Macro-economische context

6

3

Landenspecifieke aanbevelingen

8

3.1

 

Overheidsfinanciën

9

3.2

 

Woningmarkt

11

3.3

 

Vergrijzing

18

3.4

 

Arbeidsparticipatie

21

4

Voortgang Europa 2020-strategie

27

4.1

 

Werkgelegenheid

29

4.2

 

Onderzoek en innovatie

30

4.3

 

Klimaatverandering en duurzame energievoorziening

33

4.4

 

Onderwijs

36

4.5

 

Armoede en bestrijding sociale uitsluiting

38

5

Betrokkenheid belanghebbenden

40

Overige verplichte bijlagen

41

1. Introductie

1.1. Europees Semester

Het Europees Semester is een jaarlijkse cyclus van coördinatie van het economische en begrotingsbeleid in de Europese Unie. Het start in het najaar met de publicatie van het «Alert Mechanism Report» en de «Annual Growth Survey» door de Europese Commissie. Vervolgens rapporteren lidstaten in het voorjaar in het Stabiliteitsprogramma en het Nationale Hervormingsprogramma (NHP) over de begroting, de stand van de economie en de economische hervormingen. Deze programma’s worden in juni door de Europese Commissie en de Europese Raad beoordeeld, waarna de Europese Raad de landenspecifieke aanbevelingen vaststelt.

1.2. Stroomlijning

De nieuwe Europese Commissie heeft aanzet gegeven tot een gedachtewisseling over het stroomlijnen van het Europese Semester. De Commissie streeft naar een gewijzigde opzet die moet leiden tot een effectievere coördinatie van het economische beleid van lidstaten en tot grotere betrokkenheid van relevante stakeholders.

De Commissie beoogt de coördinatie van het economische beleid te verbeteren door sterk de focus te leggen op de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de landenrapportages die de Commissie op 26 februari 2015 voor elk van de lidstaten heeft uitgebracht3. Hierin wordt een oordeel gegeven over de bereikte voortgang op de aanbevelingen. Door de landenrapportages eerder te publiceren worden lidstaten in de gelegenheid gesteld om te reageren op de bevindingen van de Commissie. De landenrapportages en de NHP’s zullen beide worden gebruikt bij het opstellen van nieuwe landenspecifieke aanbevelingen. Deze zullen in juni 2015 door de Raad worden bekrachtigd.

Figuur 1: Europees Semester

Figuur 1: Europees Semester

Aanvankelijk gaf de Commissie te kennen ook met voorstellen te komen om de rapportageverplichtingen te versimpelen of te verminderen. Ondanks dit signaal, heeft de Commissie eind 2014 aangegeven dat de rapportageverplichtingen voor 2015 ongewijzigd blijven. De Commissie wil voorstellen eerst met lidstaten bespreken.

Vooruitlopend op deze ontwikkelingen heeft Nederland het NHP 2015 beknopter vormgegeven dan in voorgaande jaren en meer aandacht besteed aan de wijze waarop invulling is en wordt gegeven aan de landenspecifieke aanbevelingen die Nederland in 2014 heeft gekregen4. Daarbij is ook voorzien in een appreciatie op de bevindingen en het oordeel van de Commissie over de bereikte voortgang, zoals beschreven in de landenrapportage Nederland 20155 , 6.

Ten aanzien van het betrekken van relevante stakeholders wordt Nederland in Europa als een best practice gezien. De werkwijze van het betrekken van de sociale partners en medeoverheden bij het opstellen van het NHP is in 2015 dan ook voortgezet. Evenwel zal het kabinet het komend jaar samen met de sociale partners, medeoverheden en overige relevante stakeholders bezien of met het oog op de stroomlijning en het versterken van het Europees Semester verdere verbeteringen kunnen worden aangebracht.

1.3. Leeswijzer

Het NHP is vormgegeven conform de richtlijnen van de Europese Commissie. Hoofdstuk 2 schetst het macro-economisch beeld. In hoofdstuk 3 wordt toegelicht hoe het kabinet invulling geeft aan de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland uit 2014. Hoofdstuk 4 behandelt de nationale voortgang ten aanzien van de Europa-2020 doelstellingen. In hoofdstuk 5 wordt uiteengezet hoe de Tweede en Eerste Kamer, sociale partners en medeoverheden zijn en worden betrokken bij de totstandkoming van het NHP.

Het NHP en het Stabiliteitsprogramma (SP) worden in april aangeboden aan de Europese Commissie. De inhoud van beide documenten vertoont enige overlap, bijvoorbeeld op het gebied van de macro-economische vooruitzichten. Het SP concentreert zich op de begrotingsontwikkelingen en het begrotingsbeleid, terwijl in het NHP het pakket van beleidsmaatregelen centraal staat. Waar relevant verwijzen deze documenten naar elkaar.

1.4. Landenrapportage Nederland 2015

In het kader van het Europees Semester heeft de Europese Commissie op 26 februari 2015 de «Landenrapportage Nederland 2015» gepubliceerd, waarin naast het diepteonderzoek over mogelijke onevenwichtigheden van de Nederlandse economie ook de voortgang op de landenspecifieke aanbevelingen wordt beschreven.

In de publicatie trekt de Commissie dezelfde conclusie als vorig jaar. Er is sprake van een (niet-buitensporige) onevenwichtigheid op het terrein van de hoge huishoudschulden, voornamelijk als gevolg van de situatie op de woningmarkt. De ernst van de onevenwichtigheid is ingeschaald in de laagste categorie. Dat betekent dat de Commissie geen vervolgstappen zal nemen, maar de ontwikkelingen scherp in de gaten zal blijven houden.

De Commissie stelt dat de maatregelen van het kabinet hebben bijgedragen aan het herstel van de woningmarkt maar concludeert tevens dat verdere hervormingen nodig zijn. Tegelijkertijd dient Nederland de juiste balans te vinden tussen de afbouw van schulden, met name van huishoudens, en het ondersteunen van de binnenlandse vraag ter ondersteuning van het economische herstel.

Dit jaar gaat de Commissie in haar analyse dieper in op de verplichte besparingen in het pensioenstelsel en de besparingen door financiële prikkels in het belastingstelsel. De Commissie constateert dat de financiële flexibiliteit van Nederlandse huishoudens als gevolg van verplichte (pensioen)besparingen relatief laag is. Dit beperkt volgens de Commissie de ruimte voor individuele besparingen en bestedingen. Huishoudens kunnen minder reserves opbouwen die bij eventuele financiële schokken kunnen worden ingezet om tegenvallers op te vangen. De Commissie wijst onder andere op de verplichte hoge besparingen voor jongeren, mede als gevolg van de doorgaans gehanteerde doorsneepremie. Daarnaast stelt de Commissie dat de hoge besparingen mogelijk kunnen leiden tot suboptimale investeringen en van invloed kunnen zijn op het langetermijn-groeivermogen van Nederland.

Appreciatie

Na een aantal moeilijke economische jaren groeide de Nederlandse economie in 2014 met 0,9 procent. Voor 2015 wordt een groei van 1,7 procent verwacht. Er is sprake van een gestaag herstel, dat vanaf dit jaar ook wordt gedragen door de binnenlandse bestedingen. Het herstel is nog wel met onzekerheden omgeven. Hoewel een nog sterkere daling van de olieprijs en de eurokoers dan thans voorzien, het economische herstel nog verder zou kunnen versnellen, is er nog steeds sprake van een aantal risico’s (geopolitieke spanningen, lage inflatie en een tegenvallende groei in het eurogebied) die het herstel kunnen vertragen.

Het kabinet heeft de afgelopen jaren structurele hervormingen doorgevoerd en in gang gezet op zowel de koop- als de huurmarkt. Deze hervormingen dragen bij aan een meer evenwichtige en stabiele woningmarkt met meer mobiliteit, minder risico’s voor huishoudens en de financiële sector en lagere belastinguitgaven. Door duidelijkheid te geven in het woningmarktbeleid heeft het kabinet voor rust gezorgd. Het kabinet is van mening dat het economische herstel gebaat is bij deze rust. Verder ingrijpen leidt tot onzekerheid met mogelijk een negatief effect op de financiële positie en de consumptie van huishoudens. Prijsontwikkelingen op de woningmarkt hebben in Nederland een sterke weerslag op de binnenlandse bestedingen en zouden daarmee het herstel kunnen vertragen7.

Het kabinet herkent elementen uit de analyse van de Commissie ten aanzien van de hoge verplichte besparingen. Studies die recent zijn verschenen van het Centraal Planbureau5en De Nederlandse Bank8 presenteren vergelijkbare analyses. Zoals wordt toegelicht in hoofdstuk 3.2 van het NHP heeft het kabinet maatregelen genomen om de hoge schuldpositie van Nederlandse huishoudens te verminderen. In hoofdstuk 3.3 staat beschreven dat het kabinet een Nationale Pensioendialoog is gestart, waarin ook de verdeling van kosten en risico’s binnen en tussen generaties aan de orde zal komen. Daarnaast heeft het kabinet hervormingen doorgevoerd die de verplichte pensioenbesparingen beperken.

2. Macro-economische context9, 10

In 2014 is de Nederlandse economie met 0,9 procent gegroeid. Naar verwachting van het Centraal Planbureau (CPB) trekt de economische groei verder aan, tot 1,7 procent in 2015 en 1,8 procent in 2016.

Figuur 1: bbp-groei 2009–2016 (* raming CPB)

Figuur 1: bbp-groei 2009–2016 (* raming CPB)

Al sinds 2010 levert de export een positieve bijdrage aan de economische ontwikkeling. Het CPB verwacht een exportgroei van 4,6 procent in 2015 en 4,8 procent in 2016. In navolging van de export trekken ook de binnenlandse bestedingen langzaam aan, waardoor het herstel steeds breder wordt gedragen. In lijn met het aantrekken van de productie, de hogere bezettingsgraad en het toegenomen producentenvertrouwen neemt de groei van de bedrijfsinvesteringen toe naar 3,8 procent in 2015 en 4,5 procent in 2016. De consumptie groeide na drie jaar van krimp in 2014 met 0,1 procent. Ook de komende jaren zal de consumptie naar verwachting toenemen met respectievelijk 1,5 procent in 2015 en met 1,7 procent in 2016.

Ook op de arbeidsmarkt is het herstel sinds medio 2014 ingezet. De verwachting is dat dit herstel de komende jaren voorzichtig zal doorzetten. Dankzij de economische groei trekt de werkgelegenheid verder aan. Tegelijkertijd neemt het aantal mensen dat zich ontmoedigd terugtrekt van de arbeidsmarkt licht af. Deze ontwikkelingen zullen er per saldo voor zorgen dat het aantal werklozen in een bescheiden tempo afneemt, naar 645 duizend in 2015 en 635 duizend in 2016.

Tabel 1: Korte termijnramingen
 

2013

2014

2015

2016

Procentuele mutatie, tenzij anders vermeld

Realisatie*

Realisatie*

Raming**

Raming**

Bruto binnenlands product (bbp)

– 0,7

0,9

1,7

1,8

Consumptie huishoudens

– 1,6

0,1

1,5

1,7

Overheidsconsumptie

– 0,3

– 0,3

0,2

0,1

Totale investeringen (inclusief voorraden)**

– 5,3

1,5

3,8

4,5

Bedrijfsinvesteringen**

– 2,5

1,4

5,3

5,8

Uitvoer goederen en diensten

2,0

4,0

4,6

4,8

Invoer goederen en diensten

0,8

4,0

4,9

5,3

Werkloosheid (% van de beroepsbevolking)1

7,3

7,4

7,2

7,0

Werkloosheid (in duizenden personen)

647

660

645

635

Koopkracht, statisch, mediaan

– 1,3

1,4

1,2

0,0

Inflatie (geharmoniseerde consumenten-prijsindex)

2,6

0,3

– 0,1

0,9

EMU-saldo

– 2,3

– 2,3

– 1,8

– 1,2

Structureel EMU-saldo

– 0,4

– 0,2

– 0,5

– 0,5

Bron: *CBS, **CPB

X Noot
1

In november 2014 heeft het CBS een revisie van de statistieken over de beroepsbevolking in 2013 gepubliceerd, waarbij de definities zijn aangepast aan de internationaal afgesproken definities en is de gegevensverzameling verbeterd door als eerste in Europa de Enquête Beroepsbevolking (EBB) via het internet af te nemen. Vanaf februari 2015 zijn ook de aanvullende indicatoren over de arbeidsmarkt op basis van de EBB aangepast aan de ILO-definitie. Inmiddels zijn deze wijzigingen ook overgenomen door Eurostat. De «Landenrapportage Nederland 2015» van de Europese Commissie bevat echter nog statistieken van voor de revisie. Hierdoor bestaat er een discrepantie tussen arbeidsmarktstatistieken in dit NHP en die van de rapportage van de Europese Commissie. De werkloosheid is bijvoorbeeld gemiddeld 0,6%-punt hoger volgens CBS-cijfers.

Het economische herstel is nog steeds met onzekerheden omgeven. Het open karakter van de Nederlandse economie maakt ons gevoelig voor ontwikkelingen in de wereldeconomie. Sinds medio 2014 geven de gedaalde olieprijs en eurokoers het economisch herstel een extra impuls. Een nog sterkere daling dan thans voorzien, zou het economische herstel nog verder kunnen versnellen. Naast deze opwaartse risico’s zijn er ook risico’s die het herstel kunnen vertragen. Het grootste neerwaartse risico vormt de crisis rond Griekenland. Daarnaast kunnen de geopolitieke spanningen in Rusland en het Midden-Oosten opnieuw oplopen. Aanhoudend lage inflatie in combinatie met verlies aan vertrouwen van consumenten en investeerders is een neerwaarts risico. Waren voorheen het vooral de neerwaartse risico’s die overheersten, zijn inmiddels de neerwaartse en opwaartse risico’s meer in balans komen te liggen.

In de NHP’s van de afgelopen jaren is reeds in detail ingegaan op verschillende pakketten aan maatregelen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd, te weten het regeerakkoord 2010, het «lenteakkoord», het «begrotingsakkoord 2012» en het «zesmiljardpakket». Daarbij zijn ook de effecten op de middellange termijn in kaart gebracht11. Het totale pakket aan maatregelen had op korte termijn weliswaar een neerwaarts effect op de binnenlandse bestedingen, maar draagt op lange termijn bij aan een betere werking van de economie en een duurzame economische groei. De verbeterde overheidsfinanciën zijn direct het gevolg van de inspanningen van het kabinet van de afgelopen jaren (o.a. lagere collectieve uitgaven aan voornamelijk de zorg en de sociale zekerheid), de aantrekkende economie en de lagere rentelasten.

3. Landenspecifieke aanbevelingen

In juni 2014 heeft de Raad voor Nederland vier aanbevelingen vastgesteld op basis van een voorstel van de Europese Commissie. Deze aanbevelingen liggen op het terrein van begrotingsstrategie, de woningmarkt, vergrijzing, en arbeidsparticipatie. De aanbevelingen identificeren belangrijke uitdagingen en specifieke aandachtspunten voor de Nederlandse economie. Een meer uitgebreide toelichting per aanbeveling wordt in paragrafen 3.1 tot en met 3.4 gegeven.

3.1. Overheidsfinanciën

3.1.1. Aanbeveling van de Raad

De Raad heeft Nederland aanbevolen om maatregelen te treffen voor een duurzame correctie van het buitensporige tekort. De letterlijke aanbeveling zoals deze door de Raad is vastgesteld, luidt als volgt:

Na de correctie van het buitensporige tekort de begrotingsmaatregelen voor 2014 te versterken in het licht van de opdoemende kloof van 0,5 procent van het bbp op basis van de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie, hetgeen duidt op het risico van een significante afwijking van de vereisten van het stabiliteits- en groeipact. In 2015 de begrotingsstrategie aanzienlijk te versterken om te waarborgen dat de middellangetermijndoelstelling wordt gehaald en vervolgens wordt vastgehouden, en te waarborgen dat de schuldregel wordt nageleefd om de overheidsschuldquote op een aanhoudend neerwaarts pad te houden. De uitgaven op gebieden die rechtstreeks van belang zijn voor de groei, zoals onderwijs, innovatie en onderzoek, te ontzien.

3.1.2. Nieuw beleid gericht op de aanbeveling

Volgens de laatste inzichten verbetert het feitelijk EMU-saldo voor Nederland van – 2,3 procent van het bbp in 2014 naar – 1,8 procent van het bbp in 2015 en – 1,2 procent van het bbp in 2016. De grootte van de daling van het tekort is terug te voeren op diverse factoren. Naast de inspanningen die het kabinet met alle consolidatiemaatregelen levert, draagt ook de aantrekkende economische groei bij aan de verbetering van het EMU-saldo. Dit valt terug te zien in de cijfers voor de collectieve uitgavenquote. De collectieve uitgaven nemen voor het eerst sinds 2009 duidelijk af, evenals de rente-uitgaven door de lagere rente. De gasbaten dalen aanzienlijk door lagere productie en lagere gasprijzen.

Het structurele saldo wordt geraamd op – 0,2 procent van het bbp in 2014 en – 0,5 procent van het bbp in zowel 2015 als 2016. Daarmee voldoet Nederland in alle drie de jaren aan de middellangetermijn-doelstelling (MTO) in de preventieve arm van het SGP. Nederland voldoet daarnaast aan de uitgavenregel van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Tot slot zet ook de schuld een neerwaarts pad in. De EMU-schuld daalt van 68,8 procent van het bbp in 2014 naar 67,8 procent in 2016. Volgens de huidige inzichten voldoet Nederland hiermee aan de schuldregel.

Op basis van deze inzichten voldoet Nederland aan alle eisen van het SGP. Nederland blijft volledig gecommitteerd aan de Europese begrotingsafspraken.

Groeivriendelijke uitgaven

Het kabinet werkt samen met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden aan het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie. De inspanningen zijn erop gericht het totaal aan onderzoek- en innovatie inspanningen in Nederland te vergroten. Door de beschikbare publieke middelen slim in te zetten wil het kabinet het aandeel private investeringen in onderzoek en innovatie-uitgaven vergroten. Deze inzet heeft de afgelopen jaren geresulteerd in een lichte stijging van de uitgaven aan onderzoek en innovatie door private partijen (zie hoofdstuk 4.2). Daarnaast zijn de publiek-private samenwerkingsprojecten voor onderzoek en innovatie onder de regie van de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) in omvang toegenomen van circa 620 miljoen euro in 2013 naar 900 miljoen euro in 2014. De bijdrage van private partijen bedroeg in beide jaren circa 35 procent. Nederlandse bedrijven investeren daarnaast ook relatief veel in niet-technologische kennisinvesteringen waarmee R&D-inspanningen worden omgezet in productiviteitswinsten12.

Tabel 2: Middelen beschikbaar vanuit de rijksoverheid voor onderzoek en innovatie (in mln. euro)
 

2013

2014

2015

2016

2017

Fundamenteel onderzoek

3.066,4

3.163,4

3.217,3

3.192,8

3.175,9

Toegepast onderzoek

449,8

428,3

364,0

345,6

333,8

Uitgaven departementen

1.443,8

1.518,0

1.335,3

1.206,9

1.140,0

Fiscale middelen voor R&D en innovatie

1.6281,1

1.693,6

1.667,6

1.570,7

1.555,6

Totaal

6.588,2

6.803,3

6.584,2

6.315,9

6.205,3

Bron: Eigen bewerking op basis van gegevens Rathenau (voorpublicatie TWIN) en middelen voor Innovatiebox

Figuur 2: Ontwikkeling publieke uitgaven aan onderzoek en innovatie

Figuur 2: Ontwikkeling publieke uitgaven aan onderzoek en innovatie

Bron: Eigen bewerking op basis van gegevens Rathenau (voorpublicatie TWIN) en middelen voor Innovatiebox

In tabel 2 en figuur 2 worden de ontwikkeling in de publieke uitgaven aan onderzoek en innovatie (inclusief indirecte belastingprikkels aan bedrijven) over de jaren heen in beeld gebracht. Het jaar 2008 geldt als een ijkpunt, omdat dit het laatste jaar is voor de economische crisis. Daarna is het jaarlijkse budget toegenomen als gevolg van tijdelijke maatregelen om de crisis te bestrijden. Vervolgens heeft het kabinet maatregelen genomen om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. Relatief gezien zijn de onderwijs en innovatie-uitgaven daarbij ontzien. Voorts zijn ook maatregelen genomen die er onder andere op gericht zijn de private uitgaven aan onderzoek en innovatie extra te stimuleren. Het is onzeker hoe de daling van de publiek gefinancierde onderzoek en innovatie-uitgaven zich zal vertalen in de R&D-intensiteit van Nederland. In hoofdstuk 4.2 wordt nader ingegaan op nieuw beleid gericht op het bereiken van de R&D-doelstelling en het vergroten van het innovatievermogen in den brede.

3.1.3. Landenrapportage Nederland 2015

De Commissie is positief over de ontwikkeling van de Nederlandse overheidsfinanciën. De hervormingen die zijn doorgevoerd zorgen er voor dat het begrotingstekort de komende jaren verder zal dalen.

De Commissie stelt dat Nederland de afgelopen jaren stevige maatregelen heeft genomen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Ze constateert dat het belangrijk is om te investeren in de toekomst. Als gevolg van demografische ontwikkelingen en het afnemende potentieel voor een nog hogere arbeidsparticipatie, zal de economische groei de komende jaren moeten komen van een toename van de arbeidsproductiviteit. De Commissie benadrukt daarom het belang om te blijven investeren in het onderwijs en onderzoek en innovatie. Hoewel de onderwijsuitgaven op een hoog niveau blijven, wordt door de Commissie een daling geconstateerd in de publieke uitgaven aan onderzoek en innovatie.

Appreciatie

Het kabinet heeft de afgelopen jaren gewerkt aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Dit heeft geresulteerd in het ontslag van Nederland uit de buitensporige tekortprocedure van het SGP. Nederland richt zich nu op de vereisten die gelden in de preventieve arm. In het Stabiliteitsprogramma 2015 zal dit nader worden toegelicht. Zoals ook vastgelegd is in het regeerakkoord en de nationale begrotingsregels blijft Nederland volledig gecommitteerd aan de Europese begrotingsafspraken.

Het kabinet wijst erop dat de onderwijsuitgaven niet alleen op een hoog niveau blijven, maar zelfs worden verhoogd. In vervolg op de extra 650 miljoen euro die het kabinet in 2013 en 2015 heeft uitgetrokken voor onderwijs en wetenschap, investeert Nederland vanaf 2016 jaarlijks een aanvullend bedrag van 600 miljoen euro. Conform de afspraken uit het regeerakkoord zal dit bedrag worden aangevuld met een bedrag van 620 miljoen euro per jaar structureel, dat zal worden geïnvesteerd in het hoger onderwijs en het aan het onderwijs gerelateerde onderzoek (studievoorschot).

Het kabinet onderschrijft dat onderzoek en innovatie cruciaal zijn voor (toekomstige) economische groei. Het kabinet wil door een slimme inzet van publieke en fiscale middelen de wetenschap, kennisinstellingen en het bedrijfsleven laten uitblinken in het ontwikkelen van nieuwe kennis en het omzetten van die kennis in vooruitstrevende en concurrerende producten en diensten. Uiteindelijk vinden innovaties bij deze partijen plaats.

Tabel 3: Beschrijving van kwalitatieve kenmerken van maatregelen gericht op LSA 11

LSA overheidsfinanciën en relevantie

Beschrijving van de belangrijkste maatregelen en de wijze waarop deze relateren aan landenspecifieke aanbevelingen

Begrotingseffecten

Kwalitatieve effecten

Beschrijving maatregel

Wettelijke verankering

Geboekte voortgang laatste 12 mnd.

Nog te nemen stappen

Waarborgen dat Nederland blijft voldoen aan de vereisten van de preventieve arm van het SGP en zorgen dat de schuldregel wordt nageleefd

Het begrotingstekort reduceren en de overheidsfinanciën op de middellange termijn versterken

Op basis van het regeerakkoord uit 2010, het Lenteakkoord, het Begrotingsakkoord 2012 en het 6-miljardpakket bedraagt de budgettaire consolidatie tussen 2012 en 2017 € 51 mld. (circa 8% van het bbp)

Begrotingswet

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Op lange termijn verbetering van het EMU-saldo

Zie stabiliteitsprogramma

Uitgaven die van rechtstreeks belang voor de groei zijn ontzien

Economische groei op lange termijn bevorderen

In de verschillende consolidatiepakketen van de afgelopen jaren is rekening gehouden met de kwaliteit van het onderwijs en innovatie door deze onderdelen van de begroting zoveel te ontzien en waar mogelijk te intensiveren. In het 6-miljardpakket is bijvoorbeeld jaarlijks additioneel € 600 mln. (0,1% van het bbp) vrijgemaakt voor onderwijskwaliteit

Begrotingswet

Begrotingsjaar begint op 1 januari 2014

Niet van toepassing

Deze maatregel kost jaarlijks € 0,6 mld., maar is al opgenomen in het pakket van € 6 mld.

Het beleid moet bijdragen aan een hoog opleidingsniveau van de bevolking en een innovatieve economie

X Noot
1

Tabel 1 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

3.2. Woningmarkt

3.2.1. Aanbeveling van de Raad

De Raad heeft Nederland aanbevolen om de hervorming van de woningmarkt op te voeren. De aanbeveling luidt letterlijk:

Wanneer de economische situatie het toelaat, de inspanningen gericht op de hervorming van de woningmarkt op te voeren door de beperking van de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente te bespoedigen, door een marktgerichter prijsmechanisme op de huurwoningenmarkt te realiseren, en door de huren in de sociale woningsector in verdere mate te koppelen aan de inkomens van huishoudens. De effecten van de hervormingen in de sociale woningsector te monitoren op het gebied van de toegankelijkheid en betaalbaarheid voor huishoudens met een laag inkomen. De inspanningen om het sociale huisvestingsbeleid te herprioriteren op de ondersteuning van de meest hulpbehoevende huishoudens, voort te zetten.

3.2.2. Nieuw beleid gericht op de aanbeveling

Het kabinet onderschrijft het belang van hervormingen om de koopwoning- en de huurmarkt beter te laten werken. De Nederlandse huizenmarkt is hard getroffen door de financiële en economische crisis. De afgelopen jaren heeft het kabinet een aantal structurele hervormingen doorgevoerd en in gang gezet op zowel de koop- als de huurmarkt. De hervormingen dragen bij aan een meer evenwichtige en stabielere woningmarkt, met meer mobiliteit, minder risico’s voor huishoudens en de financiële sector en lagere belastinguitgaven. De hervormingen hebben de rust op de woningmarkt hersteld. Na een aantal moeilijke jaren komt de woningmarkt weer in beweging. Figuur 3 laat een herstel zien van het aantal transacties in de tweede helft van 2014. De huizenprijzen lijken nu over het dieptepunt heen te zijn en vertonen tekenen van (een gematigd) herstel. De vraag naar koopwoningen trekt aan door verbeterde betaalbaarheid die het gevolg is van de lage rente en sterk gedaalde huizenprijzen.

Figuur 3: Herstel van het aantal transacties (links) en gematigd herstel huizenprijzen (rechts)

Figuur 3: Herstel van het aantal transacties (links) en gematigd herstel huizenprijzen (rechts)

Bron: CPB1

1 Centraal Planbureau, maart 2015, «Centraal Economisch Plan 2015».

Hervormingen op de koopwoningmarkt

Het kabinet heeft maatregelen genomen om de hoge schuldpositie van Nederlandse huishoudens te verminderen. Zo is het recht op hypotheekrenteaftrek voor nieuwe leningen verbonden aan de voorwaarde dat de lening in 30 jaar volledig en gedurende de looptijd tenminste annuïtair wordt afgelost. Daarnaast wordt de maximale Loan-to-Value (LTV) stapsgewijs afgebouwd naar 100 procent. Ook wordt het maximale aftrektarief van zowel bestaande als nieuwe hypothecaire leningen stap voor stap afgebouwd van 52 naar 38 procent. De geleidelijke afbouw beperkt de mogelijke negatieve vermogenseffecten voor woningbezitters. De besparingen die met de hervorming worden gerealiseerd worden via een stapsgewijze verlaging van de inkomstenbelasting teruggesluisd naar de burger.

Nu sprake is van een voorzichtig herstel op de woningmarkt is het van belang dit herstel te ondersteunen. Dit vereist een gebalanceerde aanpak. Het kabinetsbeleid is daarom gericht op rust op de woningmarkt. Om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen is er de afgelopen jaren een aantal maatregelen genomen ten behoeve van huishoudens die na verkoop geconfronteerd worden met een restschuld. De rente die over restschulden wordt betaald is fiscaal aftrekbaar gemaakt. Per 1 januari 2015 is de periode waarin de rente aftrekbaar is verlengd van 10 naar 15 jaar. Ook is de mogelijkheid gecreëerd om restschulden onder voorwaarden te financieren met de Nationale Hypotheekgarantie. Deze maatregelen bieden meer ruimte aan zittende huiseigenaren die willen verhuizen, maar zich hiervan laten weerhouden door het vooruitzicht van mogelijke restschulden.

Hervormingen op de huurmarkt

Op de huurmarkt zijn belangrijke hervormingen in gang gezet om de werking van de huurmarkt en de allocatie van sociale huurwoningen te verbeteren. Deze maatregelen zullen de komende jaren geïmplementeerd worden. Het kabinet heeft regelgeving voorbereid die zal leiden tot een meer marktconforme prijsvorming in de huursector. Naar verwachting zal de regelgeving per 1 oktober 2015 in werking treden. Met de nieuwe opzet van het woningwaarderingsstelsel (WWS) zal de gewildheid van de woning (uitgedrukt in de WOZ-waarde van de woning) een kwart gaan uitmaken van de maximale huurprijs die kan worden gevraagd.

Het kabinet heeft daarnaast boveninflatoire, inkomensafhankelijke huurverhogingen mogelijk gemaakt. De inkomenscategorieën worden jaarlijks aangepast. Met de mogelijkheid om de huurprijs op basis van inkomen te verhogen, worden huishoudens met hogere inkomens geprikkeld de sociale huursector te verlaten en ontstaat meer ruimte voor de daadwerkelijke doelgroep. De lage inkomens worden in belangrijke mate voor de huurstijging gecompenseerd via de huurtoeslag. Huurders die na de inkomensafhankelijke verhoging met een inkomensterugval geconfronteerd worden kunnen huurverlaging krijgen. Daarmee blijft de betaalbaarheid van sociale huisvesting geborgd. De extra huuropbrengsten van verhuurders vanuit deze huurverhogingen stellen hen in staat om een oplopende verhuurderheffing te voldoen. Bovendien worden verhuurders ook gemotiveerd om efficiënter te werken en de bedrijfsvoering te verbeteren.

De herziening van de Wet toegelaten instellingen volkshuisvesting beoogt een strikte scheiding van de DAEB- en niet-DAEB-activiteiten13 van woningcorporaties. Hiermee wordt het maatschappelijk vermogen geborgd en worden woningcorporaties aangemoedigd om zich te richten op hun kerntaak, namelijk het bieden van betaalbare huisvesting aan de lagere inkomensgroepen. Tevens wordt met de scheiding een meer gelijkwaardig speelveld in het geliberaliseerde huursegment gecreëerd. Om dit te bereiken dienen de woningcorporaties de niet-DAEB-activiteiten juridisch, administratief of (in geval van relatief kleine woningcorporaties) boekhoudkundig te scheiden van hun DAEB-activiteiten, waardoor zowel directe als indirecte staatssteun alleen kan worden ingezet voor de DAEB-activiteiten. De steun die corporaties (kunnen) ontvangen bestaat uit leningen met een overheidsgarantie, sanerings- en projectsteun en lagere grondprijzen gerekend door gemeenten. De inwerkingtreding van de wetgeving is voorzien op 1 juli 2015. De woningcorporaties dienen de scheiding voor 1 januari 2017 aan te brengen.

De eerder ingevoerde eis dat woningcorporaties minstens 90 procent van de beschikbare sociale huurwoningen toewijzen aan de doelgroep (inkomens onder 34.911 euro, prijspeil 2015) blijft van kracht. Met de herziening van de Woningwet wordt een tijdelijke verhoging (tot 1 januari 2021) van de inkomensgrens opgenomen voor lagere middeninkomensgroepen (tussen 34.911 euro en 38.950 euro). Een maximum van 10 procent van de vrijkomende woningen kan aan deze groep worden toegewezen. Daarnaast wordt met de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting de passendheidsnorm ingevoerd. Woningcorporaties dienen 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag een woning toe te wijzen met een huur tot aan de aftoppingsgrens14. Dit voorkomt dat een huurder met een laag inkomen in relatief dure woningen wordt gehuisvest en draagt tevens bij aan de houdbaarheid van de huurtoeslag.

3.2.3. Landenrapportage Nederland 2015

De Commissie erkent dat belangrijke hervormingen zijn doorgevoerd op de woningmarkt en dat het kabinetsbeleid heeft bijgedragen aan herstel van de rust. Toch constateert de Commissie dat Nederland, ondanks het economische herstel en voorzichtige herstel op de woningmarkt, weinig actie onderneemt om de hervormingen op de woningmarkt op te voeren.

De Commissie herhaalt haar eerdere bevinding dat de huurmarkt niet goed functioneert. Door overheidsingrijpen op de eigenwoning- en sociale huurmarkt is het aanbod van private huurwoningen laag. De voorgenomen aanpassing van het woningwaarderingsstelsel moet dit ondervangen. Daarnaast wordt gewezen op het belang van de implementatie van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, zodat staatssteun alleen kan worden ingezet voor kerntaken en marktverstoringen worden voorkomen. De Commissie geeft aan dat de private huurmarkt vergroot kan worden door verkoop van duurdere huurwoningen door woningcorporaties.

Appreciatie

Met het totaal aan maatregelen op de koop- en huurmarkt wordt gewerkt aan een beter werkende en evenwichtigere woningmarkt. Het kabinet is van mening dat de woningmarkt gebaat is bij rust. Hoewel de economie groeit, is het economische herstel met onzekerheden omgeven. Ook het herstel op de Nederlandse woningmarkt is voorzichtig. Sinds het dieptepunt in juni 2013 zijn huizenprijzen langzaam weer aan het toenemen. Nog steeds ligt het prijsniveau lager dan voor de crisis en bestaan er aanzienlijke regionale verschillen. Verder ingrijpen geeft onzekerheid met een mogelijk negatief effect op de financiële positie en de consumptie van huishoudens. Om die reden neemt het kabinet geen nadere maatregelen om de hypotheekrenteaftrek verder te beperken of het geplande transitiepad te versnellen.

Het kabinet geeft prioriteit aan het beter laten functioneren van de huurmarkt. Recente beleidsinitiatieven hebben een duidelijk signaal afgegeven aan zowel woningcorporaties als investeerders dat een betere balans op de woningmarkt wordt nagestreefd. Dit heeft bijgedragen aan een toenemende interesse van investeerders in de Nederlandse (private) huurmarkt. Met de implementatie van de voorgestelde aanpassingen van het woningwaarderingsstelsel zal de lokale marktsituatie beter in de huurprijs tot uitdrukking komen. Zo wordt het in gebieden met meer schaarste aantrekkelijker om te investeren in nieuwe huurwoningen.

Het kabinet bevestigt bovendien het belang van de implementatie van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. Als gevolg hiervan zullen woningcorporaties zich meer gaan concentreren op hun kerntaak. De passendheidsnorm benadrukt de verantwoordelijkheid van woningcorporaties om passende huisvesting voor de kwetsbare groepen op de woningmarkt te verzorgen.

Door het pakket aan maatregelen zal naar verwachting de komende jaren verdere ruimte ontstaan voor de private huurmarkt om zich te ontwikkelen.

Tabel 4: Beschrijving van kwalitatieve kenmerken van maatregelen gericht op LSA 21

LSA woningmarkt en relevantie

Beschrijving van de belangrijkste maatregelen en de wijze waarop deze relateren aan landenspecifieke aanbevelingen

Begrotingseffecten

Kwalitatieve effecten

Beschrijving maatregel

Wettelijke verankering

Geboekte voortgang in laatste 12 mnd.

Nog te nemen stappen

Beperking schuld- en eigenwoningbezit

Aflossing van hypotheekschulden fiscaal stimuleren en vermogensrisico’s van huishoudens verlagen

Koppeling van recht op hypotheekrenteaftrek aan ten minste annuïtair aflossingsschema van nieuwe hypotheken

Wet herziening fiscale behandeling eigen woning

Gerealiseerd in 2013

Niet van toepassing

Structurele opbrengst € 5,2 mld.

Op de koopmarkt neemt het kabinet maatregelen om de hoge schulden en daaraan gekoppelde financiële risico’s voor huishoudens en banken te beperken. Dit draagt bij aan beter werkende en meer evenwichtige woningmarkt met minder financiële risico’s

Afbouw fiscale hypotheekrenteaftrek voor nieuwe en bestaande gevallen

Het maximale aftrektarief, in de 4e schijf wordt afgebouwd met 0,5%-punt per jaar

Wet maatregelen woningmarkt 2014 II

Gerealiseerd in 2014; per 1 januari 2015 is het maximale aftrektarief 51%

26 jaarlijkse stappen van 0,5%-punt per jaar van 52 naar 38%

Structurele opbrengst € 0,77 mld.

Verlaging maximale Loan to Value ratio (LTV)

Jaarlijkse lineaire afbouw van maximale LTV van 106 tot 100% in 2018

Wet Financieel toezicht (Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen)

Gerealiseerd in 2013. Per 1 januari 2015 is de maximale LTV afgenomen tot 103%

In 3 jaarlijkse stappen van 1% naar een maximaal LTV van 100% in 2018

Structurele opbrengst € 0,2 mld.

De NHG wordt weer gericht op de woningen tot een gemiddelde prijs

Afbouw kostengrens NHG tot € 225.000 vanaf 1 juli 2016. Daarna koppeling aan gemiddelde huizenprijs

Niet van toepassing

Op 1 juli 2014 is de kostengrens NHG verlaagd naar € 265.000

Op 1 juli 2015 wordt deze verlaagd naar € 245.000 en per 1 juli 2016 naar € 225.000

Niet van toepassing

Eigen risico prikkelt aanbieders om prudent krediet te verlenen

Invoering eigen risico NHG van 10% voor kredietverleners

Niet van toepassing

Gerealiseerd in 2014

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Doorstroom koopwoningmarkt

Betere doorstroming door verlaging transactiekosten

Permanente verlaging van de overdrachtsbelasting van 6 naar 2%

Wet op belastingen van rechtsverkeer

Gerealiseerd in 2012

Niet van toepassing

Structurele uitgaven oplopend tot € 1,5 mld. in 2018 (2015: € 1,2 mld. 2017: € 1,4 mld.)

Het wordt financieel makkelijker gemaakt om door te stromen op de woningmarkt door transactiekosten te verlagen en belemmeringen weg te nemen (door beperking overdrachtsbelasting Aftrekbaarheid rente restschulden, verhoging schenkingsrecht)

Verkleining lasten restschuld als verhuisbelemmering

Rente op restschuld is gedurende een periode van maximaal 15 jaar fiscaal aftrekbaar. In het belastingplan 2015 is deze maatregel per 1 jan 2015 verlengd van 10 naar 15 jaar

Wet op de Inkomensbelasting 2001

Alleen voor restschulden ontstaan op of ná 29 oktober 2012 en vóór 31 december 2017

Tijdelijke regeling

Uitgaven lopen op van € 10 mln. in 2013 tot € 50 mln. in 2017. Cf. BP 2015 is de aftrek verlengd van 10 naar 15 jaar. dit leidt tot een additionele derving van 15 mln. per jaar

Verkleining van lasten restschuld als verhuisbelemmering

Restschulden onder voorwaarden meefinancieren in een nieuwe NHG-hypotheek

Niet van toepassing

Vanaf 1 januari 2014

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Aflossen van hypotheek eigen woning of kopen van nieuwe woning

Reguliere vrijstelling van € 52.752 bij schenking ouder aan kind (besteding eigen woning of studie)

Successiewet

Schenkingsvrijstelling was tijdelijk verhoogd. Vanaf 1januari 2015 is regeling weer terug op oude niveau.

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Verlaging van woonlasten bij 2e woning die te koop staat

2e woning die te koop staat mag (tijdelijk) verhuurd worden en rente is voor 3 jaar aftrekbaar

Wet op de Inkomensbelasting 2001

Permanent vanaf 1 januari 2015

Niet van toepassing

Structurele uitgaven: € 5 mln. per jaar

 

Verbetering werking sociale huursector

Huur meer in lijn met inkomen brengen met inkomensafhankelijke huurverhoging waardoor mensen met hogere inkomens worden gestimuleerd door te stromen naar de private markt

De maximale huurstijging boven de inflatie:

1,5%: inkomens tot € 34.229; 2%: inkomens € 34.229 tot € 43.786; 4% inkomens vanaf € 43.786. Extra inkomsten voor corporaties tbv verhuurdersheffing

Burgerlijk Wetboek, Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, Wet maatregelen woningmarkt 2014 II

Gerealiseerd in 2013

Voorstel voor huursombenadering ter vervanging van de inkomensafhankelijke huurverhoging wordt voorjaar 2015 aan TK gestuurd

Opbrengst verhuurderheffing loopt op tot € 1,7 mld. in 2017. Extra uitgaven huurtoeslag lopen op tot € 420 mln. in 2017

Door huren meer te baseren op de aantrekkelijkheid van de woning en de draagkracht van de huurder nemen de prikkels voor een goede match tussen huurder en woning (in de private of sociale sector) toe

Markgerichter prijsmechanisme: maximale huurprijs wordt gekoppeld aan gewildheid van de woning

25% van de maximale huurprijs in WWS wordt gebaseerd op de aantrekkelijkheid van de woning (WOZ-waarde). Voor lage inkomens compensatie via huurtoeslag

Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte

Voorstel is in oktober ingediend bij EK en TK (voorhang-procedure). Ligt thans bij Raad van State ter advisering

Streefdatum is 1 oktober 2015

Niet van toepassing

Vergroten betaalbaarheid sociale huurwoningen voor laagste inkomensgroepen, bevorderen houdbaarheid

Introductie passendsheidnorm. Woningcorporaties dienen 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag een woning toe te wijzen met een huur tot aan de aftoppingsgrens

Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en novelle

Herzieningswet op 17 maart 2015 door EK aangenomen

Inwerkingtreding 1 juli 2015, voorzien is in een stapsgewijze inwerkingtreding

Opbrengst vanaf 2016 is € 15 mln. En loopt op naar € 20 mln. in 2017

Bescherming maatschappelijk vermogen corporaties en vergroten gelijk speelveld voor betere werking (private) huurmarkt

Vergroten gelijk speelveld. Corporaties moeten zich met name richten op DAEB. Daar waar corporaties niet-DAEB willen ontplooien moet dit marktconform, zonder inzet van staatssteun

Corporaties moeten DAEB- en niet-DAEB- activiteiten scheiden. Niet-DAEB-activiteiten moeten marktconform worden uitgevoerd. Bij administratieve scheiding komt de corporatie zijn toegestane niet-DAEB- activiteiten beperkter

Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en novelle

Herzieningswet op 17 maart 2015 door EK aangenomen

Inwerkingtreding 1 juli 2015. Implementatie door woningcorporaties voor 1 januari 2017

Opbrengst is nog niet verwerkt in begroting

Bescherming maatschappelijk vermogen en vergroten gelijk speelveld

X Noot
1

Tabel 1 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

3.3. Vergrijzing

3.3.1. Aanbeveling van de Raad

De Raad heeft Nederland aanbevolen om maatregelen te nemen gericht op de verbetering van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, met het oog op de vergrijzing. De letterlijke aanbeveling luidt:

De hervormingen van de tweede pijler van het pensioenstelsel in te voeren en daarbij te zorgen voor een passende intra- en intergenerationele verdeling van de kosten en risico’s. De geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd te ondersteunen met maatregelen om de inzetbaarheid van oudere werknemers te verbeteren. De voorgenomen hervorming op het gebied van de langdurige zorg uit te voeren met het oog op de houdbaarheid van het stelsel, terwijl een eerlijke toegang en de kwaliteit van de diensten worden gewaarborgd, en de effecten ervan te monitoren.

3.3.2. Nieuw beleid gericht op de aanbeveling

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling en zet in op hervormingen op het gebied van pensioenen, inzetbaarheid van oudere werknemers en beperking van de kosten van de langdurige zorg.

Hervorming eerste pijler van het pensioenstelsel

In het regeerakkoord van het kabinet is aangekondigd dat de in juli 2012 wettelijk verankerde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd versneld zal worden doorgevoerd. Het wetsvoorstel15 hiertoe zal naar verwachting voor de zomer in 2015 door het parlement worden behandeld. Volgens het nieuwe voorstel zal de AOW-leeftijd in 2018 gestegen zijn tot 66 jaar, en in 2021 tot 67 jaar. Hierna wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Hervorming tweede pijler van het pensioenstelsel

Met ingang van 2014 is de pensioenrichtleeftijd voor aanvullende pensioenen, zoals aanbevolen, verhoogd naar 67 jaar. Met ingang van 2015 is de pensioenrichtleeftijd bovendien gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting op 65-jarige leeftijd. Daarnaast heeft het kabinet onder andere het fiscaal gefaciliteerde opbouwpercentage van het tweedepijlerpensioen verlaagd en het financieel toetsingskader hervormd (zie tabel 5).

In augustus 2014 is het kabinet met de maatschappij en de Tweede Kamer een Nationale Pensioendialoog gestart over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel. In januari 2015 is het deel van de dialoog met het publiek afgesloten. Eén van de onderwerpen die in deze fase naar voren is gekomen, is de verdeling van kosten en risico’s binnen of tussen generaties. Begin dit jaar is een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer gestuurd.16 Voor de zomer zal het kabinet een hoofdlijnennotitie naar de Tweede Kamer sturen waarin beleidsvarianten voor de toekomst van het aanvullende pensioenstelsel geschetst worden. Het onderwerp van intra- en intergenerationele verdeling van de kosten en risico’s zal hierin aan de orde komen. De hoofdlijnennotitie kan nadere politieke keuzes faciliteren.

Bevorderen van de inzetbaarheid van oudere werknemers

Nederland kent verschillende regelingen die het aantrekkelijk maken voor werkgevers om ouderen in dienst te nemen of te houden, en voor werknemers om (langer) in dienst te blijven. De werkgever kan bijvoorbeeld een premiekorting krijgen indien hij oudere uitkeringsgerechtigden in dienst neemt17, waarbij onder bepaalde voorwaarden ook het ziekterisico van ouderen door de overheid kan worden overgenomen (no-riskpolis). Ook bestaat de mogelijkheid tot proefplaatsing (werken met tijdelijk behoud van uitkering). Daarnaast ondersteunt het kabinet de arbeidsmarktpositie van ouderen via het «Actieplan 50plus werkt». Het actieplan gaat uit van de empowerment van de werkzoekenden zelf en het actief benaderen van de werkgevers voor deze doelgroep. In totaal heeft het kabinet hier 101 miljoen euro voor uitgetrokken. Daarnaast wordt er in de sectorplannen volop ingezet op het behoud van vakkrachten en het versterken van de duurzame inzetbaarheid. Tevens worden bijeenkomsten en communicatiecampagnes georganiseerd gericht op bewustwording en activering van werkgevers en werknemers. Ook in het sociale stelsel zitten prikkels gericht op duurzame inzetbaarheid, onder andere via premieverlaging voor werkgevers als zij de risico’s op uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid verkleinen. Het kabinet heeft bovendien een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer18, waardoor het aantrekkelijker wordt voor werknemers om na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken en voor werkgevers om AOW-gerechtigden in dienst te nemen. Het wetsvoorstel regelt bijvoorbeeld dat het wettelijk minimumloon ook voor AOW-gerechtigden gaat gelden. Daarnaast worden de mogelijkheden voor tijdelijke contracten verruimd en hoeft de werkgever het loon bij ziekte maar 6 weken in plaats van 2 jaar door te betalen.

Hervorming langdurige zorg

Het kabinet heeft de langdurige zorg volledig herzien. Onderdelen van de extramurale zorg, met name begeleiding en het beschermd wonen van GGZ-cliënten zijn per 2015 ondergebracht in een nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Activiteiten met een curatief karakter, zoals de (thuis)zorg door verpleegkundigen (verpleging en persoonlijke verzorging) en een deel langdurig geestelijke gezondheidszorg met behandeling (minder dan 3 jaar), zijn eveneens per 2015 overgeheveld van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Zorgverzekeringswet. Daarnaast is de Jeugdwet en de nieuwe wet langdurige zorg (Wlz) op 1 januari 2015 van kracht geworden. In deze laatste wet zijn de rechten van de meest kwetsbare cliënten met een zorgvraag verankerd (ouderen, gehandicapten, cliënten met langdurige psychiatrische aandoeningen). De voorgenomen maatregelen leveren structureel een besparing op van ongeveer 3,5 miljard euro. Onder meer het gemeentelijk budget voor huishoudelijke hulp is verlaagd (structurele afbouw van de uitgavenhuishoudelijke hulp met 40 procent).

Met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en overige partners (vertegenwoordigers van verzekeraars, zorgaanbieders, cliënten) zijn transitieafspraken gemaakt om de hervorming zo soepel mogelijk te laten verlopen. Om te voorkomen dat cliënten tussen wal en schip geraken zijn in overleg met de cliëntenorganisaties monitoringsafspraken gemaakt en meldpunten ingericht. Dit heeft er mede toe geleid dat ca. 14.000 cliënten met een zware zorgvraag alsnog zijn ondergebracht in de Wlz.

3.3.3. Landenrapportage Nederland 2015

De Commissie stelt dat belangrijke hervormingen zijn doorgevoerd om de pensioen gerechtigde leeftijd te verhogen en te koppelen aan de gemiddelde levensverwachting, maar dat in de verdeling van kosten en risico’s binnen en tussen generaties nog de nodige stappen zijn te zetten. Daarnaast wordt gewezen op het belang van de in gang gezette hervormingen van de langdurige zorg voor de houdbaarheid van overheidsfinanciën. Bij de decentralisatie van de langdurige zorg zijn toegankelijkheid en kwaliteit aandachtspunten.

Appreciatie

Het kabinet onderschrijft het oordeel van de Commissie dat de doorgevoerde hervormingen het pensioenstelsel bestendiger maken. De effectieve uittreedleeftijd is in 2014 verder gestegen tot 64,1 jaar19 door invoering van de wetswijzigingen en regels om langer door te werken. Dit is ruim boven het Europese gemiddelde. De aanpassing van het financieel toetsingskader (FTK) heeft bovendien geresulteerd in een evenwichtige verdeling van kosten en risico’s tussen generaties. Ouderen profiteren van de spreiding van negatieve schokken (minder en meer geleidelijke korting op de aanspraak) en jongeren van de spreiding van positieve schokken (indexatietoekenning). Het kabinet werkt aan verdere verbeteringen, onder andere door middel van het voeren van de Nationale Pensioendialoog.

Het kabinet onderschrijft daarnaast de genoemde aandachtspunten van toegankelijkheid en kwaliteit op het terrein van de langdurige zorg. De hervormingen worden daarom zorgvuldig gemonitord, om te voorkomen dat de toegankelijkheid en kwaliteit in het geding komen.

Tabel 5: Beschrijving van kwalitatieve kenmerken van maatregelen gericht op LSA 31

LSA opvangen vergrijzing en relevantie

Beschrijving van de belangrijkste maatregelen en de wijze waarop deze relateren aan landenspecifieke aanbevelingen

Begrotingseffecten

Kwalitatieve effecten

Beschrijving maatregel

Wettelijke verankering

Geboekte voortgang laatste 12 mnd.

Nog te nemen stappen

Aanpassing 2e-pijlerpensioen

Gebalanceerde intra- en intergenerationele kosten- en risicodeling

2e-pijler pensioen in lijn met 1e-pijler pensioen aanpassen: pensioenrichtleeftijd naar 67

Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd

Gerealiseerd in 2014

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Draagt bij aan betere houdbaarheid van overheidsfinanciën, betere balans intra- en intergenerationele kosten- en risicodeling

Beperking van toekomstige overheidsuitgaven

Per 2015 inkomen > € 100.000 niet meer fiscaal aftrekbaar

Verlaging van fiscaal gefaciliteerde opbouwpercentage 2e-pijlerpensioen van 2,25% naar 2,15% in 2014 en naar 1,875%, over inkomen tot € 100.000, in 2015

Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014

Gerealiseerd in 2014

In 2015 verdere verlaging naar 1,875%

Beperkt belastinguitgaven voor de overheid

 

Betere balans tussen intra- en intergenerationele kosten- en risicodeling

Modernisering van het financieel toetsingskader (FTK): aanpassing van indexeringsregels en verdeling van financiële risico’s en schokken

Pensioenwet

Gerealiseerd in 2014

Niet van toepassing

Totale effect is positief (uitgaande van versobering Witteveenkader en herzien ftk)

 
 

Betere balans tussen intra- en intergenerationele kosten- en risicodeling

Nationale Pensioendialoog over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel met het algemene publiek en de TK

Niet van toepassing

Oriëntatiefase en dialoogfase met het algemene publiek is afgerond

Voor de zomer 2015 hoofdlijnennotie met beleidsvarianten naar TK

Niet van toepassing

 

Verhoging van inzetbaarheid van oudere werknemers

Stimuleren oudere werknemers om actief te blijven op de arbeidsmarkt

Pakket aan financiële en fiscale maatregelen: continueren van mobiliteitsbonus en doorwerken na pensioenleeftijd faciliteren

Zie ook par. 3.3.2.

Wet financiering sociale verzekeringen

Mobiliteitsbonus is in 2013 gerealiseerd

Nog niet bekend

€ 359 mln. in 2015 voor premiekorting arbeidsgehandicapten (€ 90 mln.) en ouderen (€ 269 mln.)

Verhoogde inzetbaarheid en arbeidsparticipatie oudere werknemers

Inzetbaarheid werknemers vergroten

Bevorderen duurzame inzetbaarheid van werknemers o.a. met actieplan «50plus werkt», bijeenkomsten organiseren en informeren

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Inzetbaarheid werknemers vergroten

Wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd: maatregelen waardoor doorwerken/in dienst nemen AO-gerechtigden aantrekkelijker wordt

Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd

In november 2014 ingediend bij de TK

TK-behandeling in 2015

Niet van toepassing

Hervorming langdurige gezondsheidszorg

Structurele besparing door herstructurering van de langdurige zorg, leidt tot o.a. tot meer maatwerk en partiële decentralisatie vd langdurige zorg

Toedeling van langdurige zorg naar verschillende domeinen: invoering van de Wlz, Jeugdwet, en aanpassingen van de Wmo en Zvw. Er wordt rekening gehouden met het doel vd zorg en ondersteuning.

Aanpassen regelingen thuiszorg en fin. steun chronisch zieken en gehandicapten

Wet langdurige zorg, Wet maatschappelijke ondersteuning Jeugdwet en

Besluit zorg aanspraken Zvw

Gerealiseerd in 2014

Ondersteuning bij implementatie maatregelen

Tot. besparing van € 28,5 mld, waarvan in periode 2013–2017 wordt € 3,5 mld. omgebogen zodat langdurige zorgkosten in gelijk blijven. Draagt bij aan houdbare overheidsfinanciën

Decentralisatie en hervormingen leiden tot maatwerk en efficiëntie. Door geleidelijke invoering zijn budgettaire effecten de komende jaren in toenemende mate zichtbaar

X Noot
1

Tabel 1 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

3.4. Arbeidsparticipatie

3.4.1. Aanbeveling van de Raad

De Raad heeft Nederland aanbevolen om de arbeidsparticipatie te verhogen. Hoewel de arbeidsparticipatie in Nederland reeds hoog ligt in vergelijking met andere Europese landen is een verdere toename van de participatie gewenst. De letterlijke aanbeveling luidt:

Neem verdere maatregelen om de arbeidsparticipatie te verhogen, met name van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en om negatieve fiscale arbeidsprikkels te beperken. Voer hervormingen in de wetgeving ter bescherming van werknemers en in het stelsel van werkloosheidsuitkeringen door en pak starheden op de arbeidsmarkt verder aan. Benut in overleg met de sociale partners en conform de nationale praktijk de ruimte ten behoeve van sterker gedifferentieerde loonsverhogingen door volledig gebruik te maken van het bestaande institutionele kader.

3.4.2. Nieuw beleid gericht op de aanbeveling

Het kabinet zet erop in dat iedereen naar vermogen participeert en richt zich hierbij met name op de participatie van mensen met een lager inkomen. In de NHP’s van de afgelopen jaren20 is reeds in detail ingegaan op tal van beleidsinitiatieven om de doelstelling te verwezenlijken. Het gaat hier zowel om generieke maatregelen, als het verhogen van de arbeidskorting, als om specifiek beleid gericht op mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld Participatiewet, hervorming kindregelingen, aanpak vroegtijdige schoolverlaters en maatregelen gericht op de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen21). De maatregelen om de arbeidsparticipatie te verhogen moeten in aanvulling worden gezien op beleid gericht op oudere werknemers (zie paragraaf 3.3.2.). Ook heeft het kabinet belangrijke hervormingen doorgevoerd om starheden op de arbeidsmarkt aan te pakken (o.a. hervorming Werkloosheidswet en ontslagrecht middels Wet Werk en Zekerheid). De belangrijkste beleidsinitiatieven zijn weergegeven in tabel 6. Ten slotte is het kabinet in gesprek gegaan met sociale partners over de loonvorming. Het kabinet benadrukt dat loonvorming primair de verantwoordelijkheid is van de sociale partners en dat zij daarbij gebruik (kunnen) maken van het bestaande institutionele kader.

Sectorplannen

In het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 hebben kabinet en sociale partners in de Stichting van de Arbeid afspraken gemaakt over een structurele aanpak voor de Nederlandse economie en de arbeidsmarkt, met als doel om zoveel mogelijk mensen een eerlijke kans te geven op werk en economische zelfstandigheid. Sociale partners hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid op de arbeidsmarkt te willen nemen. Het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staat centraal. Door middel van (inter)sectoraal maatwerk moet nu en in de toekomst werkgelegenheid behouden worden en werkloosheid worden voorkomen. Mensen die hun baan dreigen kwijt te raken kunnen via (inter-)sectorale mobiliteit en scholing aan de slag worden gehouden. De overheid wil deze (inter)sectorale inspanningen stimuleren, zodat partijen ook daadwerkelijk op een doeltreffende en doelmatige wijze aan de slag gaan met de doelstellingen uit het Sociaal Akkoord.

In 2014 is in de eerste en tweede tranche voor 439 miljoen euro cofinanciering22 toegekend aan door de sociale partners ingediende sectorplannen die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Deze sectorplannen bevatten maatregelen op terrein van bijvoorbeeld bijscholing, leerwerkplekken en gezondheid. De sectoren dragen minimaal een gelijk bedrag bij aan de sectorplannen. Voor 2015 wordt in de derde tranche 150 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de regeling cofinanciering sectorplannen. De focus van de sectorplannen in deze derde ronde ligt specifiek op het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Het gaat hier specifiek om activiteiten gericht op kansrijke beroepen in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn. Sectoren die inzetten op bijvoorbeeld bemiddeling naar een andere baan of omscholings- of bijscholingstrajecten om mensen aan een baan te helpen, kunnen middels een sectorplan voor cofinanciering in aanmerking komen. Als extra instrument wordt daarbij de inzet van Brug-WW mogelijk. De focus sluit aan bij de Wet werk en zekerheid (Wwz), waarmee de benodigde wijzigingen zijn doorgevoerd om transities op de arbeidsmarkt structureel te bevorderen. De wijzigingen zullen stapsgewijs in werking treden (deels 1 januari 2015, 1 juli 2015 en 1 januari 2016).

Brug-WW

Het nieuwe instrument Brug-WW biedt extra ondersteuning om transities met substantiële omscholing mogelijk te maken. De Brug-WW verruimt de mogelijkheid om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW. Er moet sprake zijn van substantiële omscholing in de richting van een kansrijk beroep of, wanneer het gaat om een WW-gerechtigde, om noodzakelijke bijscholing om weer aan de slag te kunnen in het eigen beroep. Daarnaast geldt als voorwaarde dat er een baangarantie van ten minste één jaar wordt aangeboden. De sociale partners wordt de mogelijkheid geboden om gezamenlijk af te wijken van de duur van één jaar. In het kader van de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015 gaat het specifiek om activiteiten gericht op kansrijke beroepen in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn. Welke beroepen dit betreft en welke scholing daarvoor noodzakelijk is, moet blijken uit het sectorplan. De brug-WW prikkelt een werknemer om tijdens of voorafgaand aan werkloosheid actief met een arbeidstransitie bezig te zijn. Hierdoor fungeert de WW, nog meer dan nu het geval is, als brug tussen oude en een nieuwe baan.

Stelselherziening

Op dit moment werkt het kabinet aan een voorstel om het belastingstelsel te herzien. Het kabinet wil met een stelselherziening de werkgelegenheid bevorderen. Het nieuwe belastingstelsel moet meer activerend zijn, waarin gaan werken en meer gaan werken lonender zijn, waarin groei en doorgroei vanzelfsprekender wordt voor ondernemers, en waarin het vestigingsklimaat ook in de toekomst voor nieuwe banen blijft zorgen. Het kabinet zal in aanloop naar de begroting 2016 met voorstellen komen.

3.4.3. Landenrapportage Nederland 2015

De Commissie is positief over het Nederlandse arbeidsmarktbeleid. De arbeidsparticipatie ligt met 76,3 procent boven het Europese gemiddelde van 69,8 procent. De werkloosheid is laag en neemt af. Wel blijft het noodzakelijk om het arbeidspotentieel verder te benutten voor het langetermijn groeipotentieel. Zo blijft de arbeidsparticipatie van groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt (vrouwen, migranten, ouderen, gehandicapten) een uitdaging. Ook zijn langdurig werklozen en de lage transitie van flexibel naar vast werk in toenemende mate redenen tot zorg.

Appreciatie

De laatste ramingen van het Centraal Planbureau bevestigen het beeld dat het herstel van de arbeidsmarkt doorzet. De werkgelegenheid in de marktsector neemt toe (zie figuur 4).

Daarnaast neemt het aantal mensen dat zich ontmoedigd terugtrekt van de arbeidsmarkt licht af. Met name het arbeidsaanbod van vrouwen en 50-plussers neemt toe. Het aantal mensen dat op de arbeidsmarkt participeert in 2015 en 2016 neemt bijna net zo sterk toe als het nieuwe banen dat wordt gecreëerd. Per saldo zal de werkloosheid naar verwachting licht dalen van 7,4 procent in 2014 naar 7 procent in 2016.

Ondanks de relatief lage werkloosheid en hoge arbeidsparticipatie blijft het bevorderen van de werkgelegenheid en het stimuleren van arbeidsparticipatie door het verder activerend maken van de sociale zekerheid, het lonender maken van werk en het richten van specifiek beleid op mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt een prioriteit voor het kabinet. De hervormingen in de vorm van de Participatiewet en de Wet Werk en Zekerheid, in combinatie met initiatieven als de sectorplannen en de Brug-WW, dragen hier, zoals de Commissie reeds erkent, in belangrijke mate aan bij.

Figuur 4: Groei arbeidsaanbod en werkgelegenheid (links) en groei bruto arbeidsparticipatie (rechts)

Figuur 4: Groei arbeidsaanbod en werkgelegenheid (links) en groei bruto arbeidsparticipatie (rechts)

Bron: CPB

Tabel 6: Beschrijving van kwalitatieve kenmerken van maatregelen gericht op LSA 41

LSA arbeidsmarkt en relevantie

Beschrijving van de belangrijkste maatregelen en de wijze waarop deze relateren aan landenspecifieke aanbevelingen

Begrotingseffecten

Kwalitatieve effecten

Belangrijkste doelstelling en relevantie voor LSA

Beschrijving maatregel

Wettelijke verankering

Geboekte voortgang laatste 12 mnd.

Nog te nemen stappen

Actieve deelname aan de arbeidsmarkt

Efficiëntere uitvoering door decentralisatie en toename re-integratie en actieve deelname op de arbeidsmarkt bij de doelgroepen

Invoeren van de Participatiewet en afspraken over baanbeschikbaarheid voor mensen met een beperking

Wet Werk en Bijstand, Wet sociale werkvoorziening en deel Wajong onderbrengen in Participatiewet

Invoeringswet Participatiewet

Gerealiseerd in 2014, per 1 januari 2015 in werking getreden

Niet van toepassing

In 2017 besparing van € 400 mln. voorzien door lager aantal uitkeringsgerechtigden, verwachte structurele besparing € 1,8 mld. (bron: CPB)

Extra inspanning tbv deelname aan de arbeidsmarkt zal naar verwachting resulteren in een hogere arbeidsparticipatie

 

Betere toegang tot arbeidsmarkt voor mensen met een beperking

Afspraken over 125 duizend banen voor mensen met een beperking: 100 duizend in de private en 25 duizend banen in de publieke sector. Bij niet realisatie, gaat quotum in

Wet Banenafspraak en Quotum Arbeidsbeperkten (Wet BQA)

In behandeling bij Eerste Kamer

Implementatie in 2015

Nog niet bekend

 
 

Behoud

werkgelegenheid en voorkomen werkloosheid door vergroten intersectorale mobiliteit en scholingsmogelijkheden

Sectorplannen en Brug-WW Brug-WW biedt ondersteuning door een verruiming vd mogelijkheden om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW

Kaderwet SZW-subsidies; regeling cofinanciering sectorplannen (2015)

1e en 2e tranche sectorplannen in uitvoering (looptijd maximaal 2 jr.), Brug-WW gaat in per 1 maart 2015

3e tranche in 2015

€ 150 mln. in 2015 voor de regeling cofinanciering sectorplannen

 
 

Verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt voor jongeren

Aanpak Jeugdwerkloosheid: Ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid; school Ex-programma om jongeren in het mbo te stimuleren langer door te leren; extra ondersteuning regionale aanpak jeugdwerkloosheid; tijdelijke regeling premiekorting jongeren met uitkering

Niet van toepassing

Ambassadeur is in april 2013 aangesteld voor een periode van twee jaar

In het voorjaar 2015 wordt de TK geïnformeerd over de vervolgstappen om ook de komende 2 jaar jongeren kansen te blijven bieden

€ 50 mln. in 2013 en € 41 mln. uit het ESF-fonds in 2014

 

Stimuleren toetreding op de arbeidsmarkt en meer uren werken

Verhoging van prikkel voor inactieven om inkomen uit arbeid te verwerven

Geleidelijke afbouw in 15 jaar van overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner met 62/3% per jaar (van 2009 tot 2023). Personen geboren voor 1-1-1963 zijn uitgezonderd

Belastingplan

In 2014 is de zogenaamde overdraagbaarheid van de heffingskorting verder afgebouwd

De afbouw van de overdraagbaarheid wordt voortgezet tot aan 2023

Structurele besparing van € 1,4 mld. (gerealiseerd in 2036)

Voor de wijzigingen in de toekenning van de arbeidskorting geldt dat, gegeven de geleidelijke invoering, deze het maximale effect in 2017 zal hebben bereikt

De simplificatie en hervormingen van de kindregelingen moeten ingaan vanaf 2015 en zullen vanaf dan een positief effect op de arbeidsparticipatie hebben

Verhogen participatie aan de onderkant arbeidsmarkt, van vrouwen en verdieners van 2e inkomens

Verhoging arbeidskorting voor lagere inkomens en verlaging voor hogere inkomens

Belastingplan

Maximale arbeidskorting is voor lagere inkomens verhoogd met € 374 en voor hogere inkomens verder afgebouwd

Stapsgewijze verhoging tot en met 2017 (tot maximaal ca. € 2.650 incl. inflatiecorrectie)

Structurele lastenverlichting van € 4,8 mld.

Vereenvoudiging en versobering kindregelingen met verkleining armoedeval om zo arbeidsparticipatie ouders stimuleren

Hervormen en simplificering aantal kindregelingen (aantal wordt teruggebracht)

Een wetsvoorstel met wijziging in meerdere wetten

Gerealiseerd in 2014

Treedt 1 januari 2015 in werking

Structurele besparing van € 501 mln.

Bevordering arbeidsmarkttransities en wegnemen van arbeidsmarktrigiditeiten

Ontslagrecht wordt eerlijker en activerender waardoor arbeidsmobiliteit (met name voor ouderen) verhoogd en arbeidsparticipatie bevorderd wordt

Modernisering ontslagrecht: versimpeling ontslagprocedures en verlaging van de maximale transitievergoeding (wordt niet altijd uitbetaald aan werknemer; kan worden ingezet voor bv. omscholing)

Wet Werk en Zekerheid

Gerealiseerd in 2014

Treedt 1 juli 2015 in werking

Niet van toepassing

Verbeterde werking van de arbeidsmarkt, beperking te hoge ontslagvergoedingen en versterking rechtspositie van werknemers zonder permanente arbeidsovereenkomst

Betere balans tussen vast en flex

Verbetering positie van flexwerkers: duurketenbepaling verkort van 3 naar 2 jr.; periode tussen 2 opeenvolgende contracten verlengd van 3 naar 6 mnd.

Wet Werk en Zekerheid

Gerealiseerd in 2014

Nieuwe ketenbepaling treedt 1 juli 2015 in werking

Niet van toepassing

Bevorderen arbeidsmobiliteit en arbeidsparticipatie

Hervorming werkloosheidsuitkering: duur van publiek gefinancierde WW maximeren op 24 mnd. Bij > ½ jr. in WW verplicht aanvaarden van al het beschikbare werk.

Aanpassing van de duur van de WW gaat stapsgewijs (1 maand per kwartaal) in de periode januari 2016 tot juli 2019

Wet Werk en Zekerheid

Gerealiseerd in 2014

Onderdelen treden op verschillende momenten in werking

1 juli 2015: verplichte aanvaarding passend werk.

1 januari 2016: aanpassing duur en opbouw WW

Structurele bezuiniging van ca. € 1,1 mld.

Door de aanpassing van de WW stijgt de structurele werkgelegenheid

met ongeveer 0,3%, ofwel 20 duizend voltijdbanen, ten opzichte van ongewijzigd beleid

X Noot
1

Tabel 1 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

4. Voortgang Europa 2020-strategie

Op 17 juni 2010 heeft de Europese Raad de Europa 2020-strategie vastgesteld, de groeistrategie voor de EU voor de periode 2010–2020. Er zijn vijf beleidsterreinen aangewezen; te weten werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, duurzame energie en klimaat, onderwijs, en sociale inclusie. In 2020 moeten de onderliggende doelstellingen op deze terreinen, zoals opgenomen in de onderstaande tabel worden behaald. De Europese doelstellingen zijn vertaald naar specifieke nationale doelen voor de lidstaten, waarbij rekening is gehouden met nationale uitgangsposities en uitdagingen. Gezamenlijk leidt het behalen van deze nationale doelstellingen tot het bereiken van de Europa-brede doelstellingen.

Tabel 7: Overzicht doelstellingen en realisatie Europa 2020-strategie1

EU-hoofddoelen Europa 2020-strategie

Nederlandse nationale doelen

Realisaties in 2013

Werkgelegenheid

   

Verhoging arbeidsparticipatie (20 tot 64 jaar) van 69% naar 75%2

80%

76,8%

R&D

   

Uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling van 1,9% naar 3% van het bbp

2,5%

1,98%

Duurzame energie en klimaat

   

20% minder CO2-uitstoot

niet-ETS-sectoren

ETS-sectoren

20% duurzame energie

20% energiebesparing

– 16%

n.v.t.

14%

1,5% per jaar3

– 19%

n.v.t.

4,5%

1,2% per jaar

(gem. 2004–2012)

Onderwijs

   

Een verlaging van het percentage vroegtijdig schoolverlaters

Een verhoging van het percentage van 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding

< 8%

> 40%

9,2%

43,1%

Sociale inclusie

   

Minimaal 20 miljoen minder mensen met risico op armoede en sociale uitsluiting

100 duizend minder «jobless» huishoudens

11 duizend meer dan bij de start in 2008

X Noot
1

Tabel 3 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

X Noot
2

De werkgelegenheidsdoelstelling op Europees niveau is gedefinieerd in termen van netto arbeidsparticipatie (75% in 2020), de nationale doelstelling is gedefinieerd in termen van bruto arbeidsparticipatie (80% in 2020).

X Noot
3

Conform de Energie-efficiëntie Richtlijn 2012/12/EU.

Een meer uitgebreide toelichting per hoofddoel wordt in paragrafen 4.1 tot en met 4.5 gegeven.

Landenrapportage Nederland 2015

De landenrapportage Nederland 2015 bevat geen uitgebreide analyse ten aanzien van de EU2020-doelen. In de bijlage van de landenrapportage is een overzichtstabel opgenomen met de voortgang op de nationale doelen.

  • De Europese Commissie acht de Nederlandse doelstelling ten aanzien van de verhoging van de bruto arbeidsparticipatie naar 80 procent ambitieus, maar haalbaar.

  • De Commissie constateert onvoldoende voortgang in het realiseren van het doel om in 2020 2,5 procent van het bbp uit te geven aan onderzoek en ontwikkeling.

  • Ten aanzien van broeikasgassen in de non-ETS sectoren geeft de Commissie aan dat deze emissies met 15 procent zullen afnemen en dat 1-procentpunt nodig is om het doel in 2020 te bereiken.

  • De Commissie constateert dat de eerste resultaten van de SDE+-regeling zichtbaar worden in de statistieken, maar dat het aandeel duurzame energie met 4,5 procent in 2013 afwijkt van het groeipad om tot een aandeel van 14 procent in 2020 te komen.

  • Hoewel het primaire en het finale eindverbruik van energie in de periode 2005–2012 is afgenomen, constateert de Commissie dat Nederland achterblijft op de realisatie van de gestelde energie-efficiëntie doelen.

  • De Commissie constateert in de bijlage goede voortgang op het gebied van onderwijs en acht de nationale doelen goed haalbaar danwel reeds bereikt.

  • Op het gebied van armoede constateert de Commissie tot 2013 een beperkte toename van 11 duizend in het aantal «jobless» huishoudens.

Appreciatie

  • In 2013 bedroeg de bruto arbeidsparticipatie 76,5 procent. Dit is ruim boven het EU-gemiddelde. De verwachting is dat de arbeidsparticipatie de komende jaren verder toeneemt, in lijn met het economische herstel en de doorgevoerde hervormingen die de algehele werking van de arbeidsmarkt verbeteren.

  • Ten opzichte van 2012 is het aandeel uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling in 2013 licht toegenomen. De middelen die vanuit de rijksoverheid beschikbaar worden gesteld voor onderzoek en innovatie, nemen vanaf 2014 af. In hoofdstuk 3.1 wordt deze ontwikkeling nader toegelicht. Het kabinetsbeleid zet in op het uitlokken van meer private uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling.

  • Uit de Nationale Energie Verkenning23 blijkt dat naar verwachting het cumulatieve niet-ETS-doel in 2020 gehaald zal worden. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 4.3.

  • Zoals wordt toegelicht in hoofdstuk 4.3 zal de komende jaren een stevige inzet nodig zijn van alle betrokken partijen om de duurzame energie en de energie-efficiëntie doelen uit het Energieakkoord te realiseren.

  • Opvallend is dat de Commissie in het hoofddocument niet ingaat op de (positieve resultaten op) onderwijsdoelstellingen, maar een aantal kritische kanttekeningen plaats bij ontwikkelingen binnen het Nederlandse onderwijs.

  • Ondanks de stijging in het aantal «jobless» huishoudens is Nederland, na Tsjechië, de lidstaat waar het risico op armoede en sociale uitsluiting het kleinst is. De stijgende trend na het uitbreken van de crisis lijkt de laatste twee jaar bovendien weer gekeerd.

4.1. Werkgelegenheid

4.1.1. Nationale doelen

Nederland heeft de ambitie om de arbeidsparticipatie te verhogen en wil dat iedereen naar vermogen participeert. Het kabinet richt zich, in het kader van de werkgelegenheidsdoelstelling onder de Europa 2020-strategie24, op een verhoging van de bruto participatie van 20- tot en met 64-jarigen naar 80 procent in 2020. In 2013 bedroeg de bruto arbeidsparticipatie 76,8 procent25. In 2014 is deze licht gedaald naar 76,5 procent. Het CPB heeft berekend dat het arbeidsaanbod in uren door het regeerakkoord toeneemt tot en met 2017. Structureel leiden de maatregelen uit het regeerakkoord tot een toename van de werkgelegenheid met 0,6 procent.

4.1.2. Nieuw beleid gericht op het bereiken van de doelen

Het kabinet heeft diverse wetgevings- en beleidstrajecten in gang gezet om de arbeidsparticipatie te verhogen. Verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd, hervormingen op de arbeidsmarkt, waaronder de modernisering van het ontslagrecht en een meer activerende inrichting van de Werkloosheidswet, leiden aan de hand van hogere arbeidsmobiliteit en -participatie tot een beter functionerende arbeidsmarkt. Daarnaast is per 1 januari 2015 de Participatiewet van kracht geworden die erop is gericht om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking aan het werk te helpen. De Participatiewet vervangt de Wet Werk en Bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning (Wajong). Ook heeft het kabinet dit jaar nieuwe maatregelen geïntroduceerd, onder andere de sectorplannen en de Brug-WW. Een toelichting op deze initiatieven en aansluitend beleid ter bevordering van de arbeidsparticipatie is opgenomen in paragraaf 3.4.2 (zie ook tabel 5), in reactie op de landenspecifieke aanbeveling op het terrein van arbeidsparticipatie uit 2014.

Tabel 8: Beschrijving van de belangrijkste (EU 2020)-maatregelen1

Voortgang realisatie nationale doelstelling werkgelegenheid

Stand van zaken van maatregelen gericht op de doelstellingen

Voorspelde impact van de maatregelen (kwalitatief/kwantitatief)

Nationale 2020-doelstelling: 80% ((bruto)arbeidsparticipatie 20–64 jr.)

Realisatie 2013: 76,8%

Belangrijkste maatregelen:

• Verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd

• Invoering van de Participatiewet

• Modernisering ontslagrecht en beperking WW-duur en aanscherping regels rondom «passende arbeid»

• Fiscale maatregelen, waaronder afbouw heffingskorting, afbouw overdraagbare heffingskorting

• Sectorplannen en Brug-WW

Het totale pakket aan maatregelen dat is voorzien zal een structureel positief effect van 0,6% hebben op de werkgelegenheid

X Noot
1

Tabel 3 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

4.2. Onderzoek en Innovatie

4.2.1. Nationale doelen voor de Europa 2020-strategie

Veel lidstaten stellen zich ten doel in 2020 3 procent van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) uit te geven. De Nederlandse doelstelling houdt rekening met de sectorstructuur van de economie. Vergeleken met andere landen maken R&D-intensieve sectoren zoals de auto-industrie een kleiner deel uit van de Nederlandse economie. Daarom streeft Nederland er naar om 2,5 procent van het bbp in 2020 aan R&D uit te geven. Volgens de meest recente (voorlopige) gegevens van het CBS bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland in 2013 1,98 procent van het bbp. Zowel het privaat als het publiek gefinancierde aandeel laat in de periode 2011 – 2013 een lichte stijging zien. Nederland staat op de Europese Innovation Union Scoreboard 2014 op de zesde plaats26.

Tabel 9: R&D-uitgaven Nederland als percentage van het bbp1
 

R&D-uitgaven in private sector

R&D-uitgaven in publieke sector

Totale R&D-uitgaven

2011

1,08

0,83

1,90

2012

1,14

0,83

1,97

2013

1,14

0,84

1,98

Bron: CBS

X Noot
1

De cijfers in deze tabel zijn niet vergelijkbaar met de cijfers zoals in voorgaande jaren gepubliceerd in het NHP, als gevolg van een herziening van het bbp en een revisie die het CBS heeft doorgevoerd bij de private R&D-uitgaven.

4.2.2 Nieuw beleid gericht op het bereiken van de doelen

Het kabinet continueert de nauwe samenwerking met bedrijven, kennisinstellingen en decentrale overheden met als doel het stimuleren van onderzoek en innovatie. De Wetenschapsvisie 202527 en het Bedrijvenbeleid met een generiek en een specifiek spoor zijn de belangrijkste beleidslijnen.

Innovatie

Binnen het generieke spoor van het bedrijvenbeleid blijven de instrumenten voor alle innovatieve bedrijven toegankelijk. Private R&D-uitgaven worden gestimuleerd met de fiscale regelingen WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk), RDA (Research en Development Aftrek) en de Innovatiebox. Onderzocht wordt of met ingang van 2016 de RDA met de WBSO kan worden samengevoegd tot één geïntegreerde regeling in de sfeer van de loonheffing.

De structuur van het Innovatiefonds MKB+28 is voortgezet in het Toekomstfonds. Er blijft daarmee een solide basis bestaan voor de financiering van het innovatieve en snelgroeiende MKB.29 Daarnaast is in 2014 een startkapitaal van 200 miljoen euro extra beschikbaar gesteld om de toegang tot risicokapitaal voor het innovatieve MKB verder te vergroten (100 miljoen euro voor het Dutch Venture Initiative II, waarbij het EIF gevraagd is mee te financieren) en om investeringen in fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek te bevorderen (100 miljoen euro voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten en publiek-private samenwerkingsprojecten gericht op maatschappelijke uitdagingen).

Op Europees vlak worden met het kaderprogramma Horizon2020 private en publieke R&D-uitgaven gestimuleerd. Het kabinet zet middelen in voor de rijkscofinanciering en matching voor Horizon 202030.

Het specifieke spoor bestaat uit de continuering van de topsectorenaanpak. Er zijn veel positieve ontwikkelingen zichtbaar. Publiek en private partijen (en ook meer MKB-ers) zijn beter gaan samenwerken en hierin ook meer gaan investeren. Dit blijkt onder meer uit de Voortgangsrapportage Bedrijvenbeleid31. In komende jaren wordt ingezet op vereenvoudiging van het (MKB-)instrumentarium, versterking van regionale clusters en ecosystemen, het binnen PPS-verband realiseren van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en stimulering van techniek in het beroepsonderwijs (v/mbo).

Binnen het MKB wordt innovatie gestimuleerd met de regeling MKB Innovatie Topsectoren (MIT-regeling). Aanvragen voor deze regeling moeten passen binnen de innovatieagenda’s van de topsectoren. In 2015 is de samenwerking, die in 2014 is gestart met de provincies Limburg en Noord-Brabant, uitgebreid naar alle regio’s. De regeling heeft in 2015 een budget van 55 miljoen euro (was 32 miljoen euro in 2014). Daarnaast wordt in 2015 een generieke regeling Innovatieprestatiecontracten (IPC) gepubliceerd32. Met de regeling worden MKB-ers gestimuleerd om samen een innovatietraject te starten.

Nederland en de Europese Onderzoeksruimte33

In november 2014 heeft het kabinet de «Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst» uitgebracht, waarin ambities en maatregelen zijn geformuleerd om de hoge kwaliteit van het Nederlandse wetenschapsstelsel te behouden. Zo levert Nederland een verdere bijdrage aan de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (ERA). Op nationaal niveau wordt door een kenniscoalitie, in opdracht van de Ministeries van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken, een brede Nationale Wetenschapsagenda ontwikkeld. Door deze agenda kan de wetenschap beter excelleren en een belangrijkere bijdrage leveren aan de samenleving en de economie. Daarnaast is onder andere in de visie genoemd:

  • De financiële ruimte voor ongestuurd, nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek wordt behouden;

  • de voorspelbaarheid en stabiliteit van de eerste geldstroom voor universiteiten wordt vergroot door te werken met driejarige gemiddelden en door het verlagen van de promotiebonus;

  • voor grootschalige wetenschappelijke infrastructuur wordt bij NWO een permanente nationale commissie ingesteld die moet zorgen voor een meer strategische, transparante en integrale besluitvorming over de investeringen;

  • bredere carrières voor wetenschappers moeten mogelijk worden gemaakt en het vrouwelijk wetenschappelijk potentieel moet beter worden benut;

  • de ambitie rond open access van publicaties is herhaald. Nederland zoekt, net als bij de verdere ontwikkeling van het delen van onderzoeksdata, aansluiting met gelijkgezinden in Europa;

  • NWO wordt gevraagd een actieve bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de ERA, via bijvoorbeeld de gezamenlijke Programmeringsinitiatieven.

De partnerschapsbenadering voor de ERA uit zich in Nederland in de betrokkenheid van met name de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en NWO bij de uitvoering van de maatregelen uit de Wetenschapsvisie en de bijdragen die zij en andere betrokken stakeholders al leverden. De VSNU is bijvoorbeeld sinds 2014 onderdeel van een Europees consortium van werkgevers dat de oprichting van een Europees pensioenfonds voor onderzoekers begeleidt en zo de mobiliteit vergemakkelijkt. Het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren, VSNU, NWO en het Ministerie van OCW vormen een taskforce om het talent van vrouwen meer te benutten, met name als het gaat om de indienings- en honoreringsproblematiek.

Monitoring en effectmeting

Het Ministerie van Economische Zaken brengt in het voorjaar van 2015 een doorlichting van het innovatie- en ondernemerschapsbeleid uit. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de reguliere monitoring en effectmeting van het bedrijvenbeleid, zoals de Monitor bedrijvenbeleid 201434. Instrumentevaluaties, evenals gegevens over tal van projecten, zijn te vinden via de websites www.volginnovatie.nl en www.topsectoren.nl. In 2014 heeft een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) plaatsgevonden over de vraag in hoeverre de huidige inzet van middelen voor wetenschappelijk onderzoek optimaal is voor een maximale maatschappelijke output. De Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) rapporteert in 2015 over de gevolgen van de beleidsontwikkelingen als de universitaire profilering, het bedrijfslevenbeleid en Horizon 2020 voor de Nederlandse wetenschap.

Tabel 10: Beschrijving van de belangrijkste (EU 2020)-maatregelen1

Voortgang realisatie nationale 2020 doelstelling R&D

Stand van zaken van maatregelen gericht op de doelstellingen

Voorspelde impact van de maatregelen (kwalitatief/kwantitatief)

Nationale 2020-doelstelling: 2,5% van het bbp

Realisatie 2013: 1,98% van het bbp

Belangrijkste maatregelen:

• Financiering publieke kennisinstellingen

• Fiscaal instrumentarium voor R&D (WBSO, RDA, Innovatiebox)

• Financieringsinstrumentarium (o.a. DVI I, Seed Capital, innovatiekrediet, vff en ROM’s)

• Matching en cofinanciering in het kader van Horizon 2020

• TKI-toeslag

• MIT-regeling, in samenwerking met de regio’s

• Open competitie-middelen NWO

• Kennis- en innovatie-uitgaven departementen

Maatregelen zijn hetzij rechtstreeks publieke R&D-uitgaven, dan wel stimulering van private R&D-uitgaven.

Doordat in de periode 2013–2017 per saldo op deze maatregelen wordt bezuinigd2 en omdat het bbp (naar verwachting) meer groeit dan de afgelopen jaren, zal de publieke financiering van R&D in verhouding tot het bbp na 2013 dalen.

Meer Nederlandse projecten in Horizon2020 en betere aansluiting op EU-onderzoek en innovatieprioriteiten, meer private inleg en publiek-private samenwerking in MKB en topsectoren, hogere private R&D-uitgaven, betere beschikbaarheid van risicokapitaal, meer valorisatie van kennis, meer hightech R&D en innovatiegericht inkopen

X Noot
1

Tabel 3 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

X Noot
2

Rathenau, februari 2015, «Voorpublicatie totale investeringen in wetenschap en innovatie 2013–2019»

4.3. Klimaatverandering en duurzame energievoorziening

4.3.1. Nationale doelen voor de Europa 2020-strategie

Nederland kiest voor een realistische, ambitieuze groene groeistrategie, die het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie combineert met het verbeteren van het milieu en gebruik maakt van initiatieven in de samenleving. In 2013 heeft het kabinet met meer dan 40 partijen het Energieakkoord voor duurzame groei gesloten. Twee van de afgesproken ambities dragen bij aan de Europese doelen voor klimaatverandering en duurzame energievoorziening:

  • Een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5 procent per jaar en 100 petajoule aan energiebesparing in het finale energieverbruik per 202035;

  • een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking van 4,5 procent naar 14 procent in 2020; en een verdere stijging van dit aandeel naar 16 procent in 2023.

Om de uitvoering van het Energieakkoord te ondersteunen is een Borgingscommissie ingesteld met een onafhankelijke voorzitter. Deze Borgingscommissie bewaakt de voortgang van de uitvoering van het Energieakkoord en adresseert eventuele problemen snel en adequaat.

In 2014 zijn er belangrijke stappen gezet in de uitvoering van het akkoord. Op het gebied van energie-efficiëntie zijn stappen gezet om huiseigenaren, woningcorporaties, de vastgoedsector, bedrijven en instelling te stimuleren om te investeren in energiebesparing. Voor de grootschalige opwekking van windenergie op land en windenergie op zee is regelgeving opgesteld om de komende jaren een snelle en zorgvuldige uitrol mogelijk te maken.

In 2015 zullen de eerste concrete resultaten van de maatregelen uit het Energieakkoord zichtbaar worden. De Nationale Energieverkenning 2014 laat zien dat de komende jaren een stevige inzet van alle betrokken partijen noodzakelijk is om de doelstellingen uit het Energieakkoord te realiseren, aangezien deze op basis van het beleid tot en met mei 2014 nog niet geheel worden gerealiseerd. Er is sindsdien echter nieuw beleid in gang op het gebied van wind op land, wind op zee en energie-efficiëntie waar in de ramingen nog geen rekening mee kon worden gehouden36. Zoals in dit NHP wordt beschreven zijn partijen hier voortvarend mee aan de slag.

De Europese richtlijn voor hernieuwbare energie biedt de mogelijkheid om via de zogenaamde samenwerkingsmechanismen projecten in het buitenland in te zetten om op een meer kosteneffectieve wijze de nationale doelen voor hernieuwbare energie te realiseren. In het Energieakkoord is afgesproken om in 2016 de voortgang van het behalen van de doelen voor 2020 en 2023 te evalueren. Om samenwerkingsmechanismen te kunnen toepassen is de regelgeving37 gewijzigd om buitenlandse projecten in de subsidieregeling SDE+ mee te kunnen laten concurreren voor het beschikbare budget en worden mogelijkheden van samenwerking met EU-lidstaten onderzocht38.

Nederland zal naar verwachting ruimschoots voldoen aan zijn Europese doel voor de emissies van broeikasgassen in 2020. Het cumulatieve niet-ETS-doel (een reductie van 16 procent in 2020 ten opzichte van 2005) heeft betrekking op de broeikasgasemissie in de sectoren die niet onder het Europese emissiehandelssysteem vallen (niet-ETS) in de periode 2013–2020 en is gesteld op 897 megaton CO2-equivalenten. De cumulatieve broeikasgasemissie komt bij vastgesteld beleid uit op ongeveer 811 megaton.

4.3.2. Nieuw beleid gericht op het bereiken van de doelen

Voortgang in de uitvoering van het Energieakkoord is onder andere geboekt op het gebied van windenergie. In maart 2014 is de Structuurvisie Windenergie op land vastgesteld. Elf van de twaalf provincies (uitgezonderd Friesland) hebben planologisch ruimte voor windenergie vastgelegd om 6.000 megawatt windenergie op land vóór 2020 te kunnen realiseren. Daarnaast is het nieuwe wettelijke kader en uitrolpad naar de Tweede Kamer gestuurd voor het realiseren van 3.500 megawatt wind op zee in 2023.

Voor de openstelling van de SDE+-regeling 2015 zijn enkele wijzigingen opgenomen om meer duurzaam energiepotentieel te kunnen ontsluiten en om de kosteneffectiviteit nog beter te borgen. In 2015 wordt een categorie voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales geïntroduceerd Er gelden strikte voorwaarden. Er komt maximaal 25 petajoule per jaar in aanmerking en de biomassa die wordt ingezet moet aan strenge duurzaamheidscriteria voldoen. Daarnaast wordt in 2015 winddifferentiatie naar gemeente bij wind op land geïntroduceerd. Windparken in gemeenten met relatief veel wind kunnen meer hernieuwbare energie produceren en hebben minder subsidie nodig dan windparken op minder windrijke locaties. Tot slot komt er een aparte tender voor wind op zee. De aparte tender draagt bij aan efficiënt ruimtegebruik, kostenreductie en een versnelling van de uitrol van windenergie op zee.

Binnen het Energieakkoord is energiebesparing een belangrijke pijler. In juli 2014 heeft het kabinet ten behoeve van investeringen in energiebesparing via de stimuleringsregeling energieprestatie huursector 400 miljoen euro subsidie beschikbaar gesteld voor verhuurders in de sociale huursector. Ook zijn de revolverende fondsen Nationaal Energiebespaarfonds (300 miljoen euro; gericht op de koopsector) en het Fonds Energiebesparing Huursector (300 miljoen euro) opengesteld om energiebesparing in de gebouwde omgeving te realiseren.

Tabel 11: Beschrijving van de belangrijkste (EU 2020)-maatregelen1

Voortgang realisatie nationale 2020 doelstellingen klimaat en energie

Stand van zaken van maatregelen gericht op de doelstellingen

Voorspelde impact van de maatregelen (kwalitatief/kwantitatief)

Nationale 2020-doelstelling: – 16% broeikasgasreductie in de niet-ETS sector

Realisatie 2013: – 19% broeikasgasreductie in de niet-ETS sector

Belangrijkste maatregelen:

• Zuiniger wagenpark

• Energiebesparing in gebouwde omgeving

• Meer gebruik hernieuwbare energie in de glastuinbouw

Het vastgestelde beleid draagt eraan bij dat naar verwachting de emissies in de niet-ETS-sectoren tussen 2013 en 2020 verder dalen met 8% en uitkomen op cumulatief 811 Mton, ruim onder het doel van 897 Mton

Nationale 2020-doelstelling: 14% hernieuwbare energieopwekking

Realisatie 2013: 4,5% hernieuwbare energieopwekking

Belangrijkste maatregelen:

• Jaarlijkse openstelling SDE+-regeling

• Voorbereidingen voor wind op zee (plan van aanpak en wetsvoorstel)

• Verlaagde tarief lokale energieopwekking

• Afspraken provincies voor realisatie 6000 MW wind op land

De eerstkomende jaren wordt nog een gematigde groei verwacht, maar onder invloed van onder andere de exploitatiesubsidies van de SDE en de SDE+-regeling, regulering van hernieuwbare energie in vervoer, energieprestatienormen voor gebouwen en fiscale maatregelen, zal dit aandeel vanaf 2017 fors groeien

Nationale 2020-doelstelling: 1,5% energie-efficiency per jaar

Realisatie 2013: 1,2% energie-efficiency gemiddeld per jaar (2005–2013)

Belangrijkste maatregelen:

• Uitvoering van maatregelen uit het Energieakkoord, onder andere de stimuleringsregeling energieprestatie huursector

• Europese emissie-eisen en nationale stimulering van zuinige auto’s hebben een positief effect op de transport sector verkeer en vervoer

• Voorgenomen beleid in de dienstensector leidt tot een toename van de energiebesparing

Een eerste inschatting is dat het effect van de maatregelen uit het Energieakkoord is dat 19 – 61 PJ van de voorgenomen 100 PJ wordt gehaald, maar dat nog vele nieuwe maatregelen in ontwikkeling zijn. De Europese energie-efficiency doelstelling wordt naar verwachting gehaald als rekening wordt gehouden met zowel bestaande als voorgenomen beleid

X Noot
1

Tabel 3 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

4.4. Onderwijs

4.4.1. Nationale doelen voor de Europa 2020-strategie

Nederland wil op het gebied van onderwijs tot de top vijf van de wereld behoren. Het percentage hoger opgeleiden ligt in Nederland redelijk stabiel boven de Europese doelstelling van ten minste 40 procent. In 2013 was het percentage hoger opgeleiden 43,1 procent. Ook met het aantal voortijdig schoolverlaters voldoet Nederland reeds aan de Europese doelstelling van maximaal 10 procent. In 2013 beschikte 9,2 procent van de jongeren tussen de 18 en 24 jaar niet over een startkwalificatie. De eigen ambitie van Nederland is om het aantal voortijdig schoolverlaters in 2020 terug te brengen tot 8 procent.

4.4.2. Nieuw beleid gericht op het bereiken van de doelen

Wat betreft de onderwijsdoelstellingen gaat het in 2015 vooral om de bestendiging en de borging van staand beleid. Het Nationale Onderwijsakkoord, de Lerarenagenda en de sectorale Hoofdlijnenakkoorden zijn in uitvoering. Medio 2015 zal een nieuwe Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek verschijnen met de beleidsinzet voor de komende jaren.

Hoger onderwijs

In Nederland ligt de focus sterker op de kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs dan op het verhogen van het percentage hoger opgeleiden – dat immers al 43,1 procent bedraagt. Het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft in 2012 prestatieafspraken gemaakt met alle hogescholen en universiteiten over ambities op onderwijskwaliteit en studiesucces en profilering en valorisatie. De verdeling van het onderwijsbudget is deels gekoppeld aan de realisatie van deze afspraken. Bij de formulering van de prestatieafspraken is in samenspraak met de instellingen gezocht naar een evenwichtige set indicatoren die voor een deel bestaat uit indicatoren gericht op studiesucces (één derde) en voor een deel op indicatoren gericht op onderwijskwaliteit (twee derde).

In 2014 is een midterm review van de prestatieafspraken uitgevoerd. De uitkomsten van deze review laten een positief beeld zien. Alle hogescholen en universiteiten hebben voortgang geboekt bij de uitvoering van hun voornemens om profilering en zwaartepuntvorming te versterken. Ook de ontwikkeling van «Centres of Expertise», waarin onderwijs, onderzoekers en bedrijfsleven samenwerken, ligt op koers. De prestatieafspraken lijken de instellingen te helpen bij het vormgeven van de instellingsstrategie en de interne discussie over profilering en onderwijskwaliteit. In 2016 wordt beoordeeld of de prestatieafspraken zijn gerealiseerd.

Met ingang van het studiejaar 2015/2016 wordt een nieuw stelsel van studiefinanciering ingevoerd voor nieuwe studenten. De generieke basisbeurs verdwijnt en maakt plaats voor een sociale leenvoorziening die de overheid voor alle studenten ter beschikking stelt: het studievoorschot. Daarbij worden de inkomensafhankelijke aanvullende beurzen hoger en de leenvoorwaarden socialer.39 De regering borgt met deze voorziening de toegankelijkheid van het onderwijs voor die groepen in de samenleving voor wie de gang naar het hoger onderwijs nog niet altijd vanzelfsprekend is. De budgettaire opbrengsten van de hervorming worden geherinvesteerd in verbetering van de kwaliteit van hoger onderwijs en onderzoek.

Voortijdig schoolverlaten

De aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) gaat vanaf 2015 deel uitmaken van de kwaliteitsafspraken middelbaar beroepsonderwijs. De succesvolle elementen van «Aanval op Schooluitval» zullen hiermee worden behouden. Succesfactoren zijn bijvoorbeeld de focus op een regionale aanpak met instellingen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs, gemeenten en andere ketenpartners, resultaatafhankelijke bekostiging en transparantie over resultaten van onderwijsinstellingen. Onderzocht wordt hoe deze aanpak in bestaande wet- en regelgeving kan worden geborgd. Ook wordt bezien hoe eventuele effecten van beleidswijzigingen die op 1 augustus 2014 van kracht zijn geworden (zoals passend onderwijs en de invoering entreeopleiding in het MBO) hierin kunnen worden meegenomen. Het kabinet zal in 2015 met plannen komen voor deze borging van de vsv-aanpak.

Tabel 12: Beschrijving van de belangrijkste (EU 2020)-maatregelen1

Voortgang realisatie nationale doelstellingen onderwijs

Stand van zaken van maatregelen gericht op de doelstellingen

Voorspelde impact van de maatregelen (kwalitatief/kwantitatief)

Nationale EU-2020doelstelling: >40% 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding

Realisatie 2013: 42,3% 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding

Belangrijkste maatregelen:

• Uitvoering van de prestatieafspraken door de instellingen voor hoger onderwijs, waaronder maatregelen om het studiesucces te verhogen

Het aandeel 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding bedraagt, blijft stabiel boven de 40%

Nationale EU-2020 doelstelling: <8% vroegtijdig schoolverlaters

Realisatie 2013: 8,8% vroegtijdig schoolverlaters

Belangrijkste maatregelen:

• Borging van de aanpak van voortijdig schoolverlaten in bestaande wet- en regelgeving

Het aantal voortijdig schoolverlaters blijft dalen tot maximaal 8% in 2020

X Noot
1

Tabel 3 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

4.5. Armoede en bestrijding sociale uitsluiting

4.5.1. Nationaal doel voor de Europa 2020-strategie

Nederland heeft zich ten doel gesteld het aantal personen (0 t/m 64 jaar) in een huishouden met een lage werkintensiteit («jobless» huishoudens) te verminderen met 100 duizend personen in 2020.40 Op basis van de Europese indicator die wordt gebruikt bij de EU 2020-armoededoelstelling is in 2013 het percentage inwoners in huishoudens met een lage werkintensiteit gestegen van 8,9 procent naar 9,3 procent.41 Volgens de nationale doelstelling daarentegen (die uitgaat van personen t/m 64 in plaats van t/m 59 jaar) is een lichte daling te zien tussen de jaren 2012 en 2013 – net als het jaar daarvoor. Deze daling komt voort uit het feit dat mensen langer doorwerken; dit doet zich het meest voor bij de groep 60–64 jarigen. Om te voorkomen dat huishoudens onder het bestaansminimum komen heeft Nederland een degelijk sociaal stelsel met adequate voorzieningen en inkomensondersteuning. Wanneer bijvoorbeeld de hoofdkostwinner ontslagen wordt en alle deelnemers in het gezin mee gaan tellen voor de indicator «jobless» huishoudens betekent dit niet automatisch dat een huishouden onder het bestaansminimum komt. Uit onderzoek blijkt dat waar in 2008 nog 69 procent van de mensen met een werkloosheidsuitkering onder het sociaal minimum uitkwam, dit in 2012 gedaald is naar 52 procent.

Tabel 13: Personen in een huishouden met een lage werkintensiteit
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Personen in een huishouden met een lage werkintensiteit in NL (0–64 jaar), x 1.000

1.613

1.641

1.595

1.678

1.635

1.624

In de Europese Unie is het risico op armoede en sociale uitsluiting het afgelopen jaar iets afgenomen, gemiddeld met 0,2 procent. In Nederland vond daarentegen een stijging plaats (0,9 procent in 2013), vooral onder eenoudergezinnen, bijstandontvangers, kinderen en migranten. Desondanks behoudt Nederland ten opzichte van andere lidstaten een relatief goede positie. Nederland is in 2013, na Tsjechië, de lidstaat waar het risico op armoede en sociale uitsluiting het kleinst is.

De groep migranten is oververtegenwoordigd in de verschillende risicogroepen. Het aandeel niet-westerse huishoudens met een laag inkomen is tussen 2000 en 2010 sterk verminderd. In 3 jaar tijd is deze vermindering echter nagenoeg tenietgedaan en is het percentage met 32 procent in 2013 vrijwel gelijk aan het percentage in 2000. Het aandeel niet-westerse allochtonen in een huishouden met een lage werkintensiteit, laat ten opzichte van 2012 wel een daling zien van 0,8 procentpunt. Het Sociaal en Cultureel Planbureau en het CBS verwachten een lichte daling van armoede in 2014 en 2015 (Armoedesignalement 2014). De verwachting dat de arbeidsmarkt vanaf 2015 voorzichtig en in 2016 weer iets sterker zal aantrekken zal hieraan bijdragen.

4.5.2. Nieuw beleid gericht op het bereiken van de doelen

Het kabinet is van mening dat werk de beste weg uit armoede is en dat werken dus moet lonen. Specifiek van eenoudergezinnen, waarin relatief de meeste arme kinderen opgroeien, wil het kabinet de financiële positie verbeteren door werken meer lonend te maken. Per 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Met deze hervorming wordt de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit een bijstandsuitkering gaan werken aangepakt. De financiële prikkel voor deze groep om te gaan werken wordt sterker. Daarnaast worden er diverse maatregelen genomen om werk te stimuleren, zoals de verhoging van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting. Naast maatregelen die het aanbod van arbeid stimuleren, neemt het kabinet in 2015 maatregelen die het voor werkgevers aantrekkelijker maken om mensen in dienst te nemen. Voorbeelden daarvan zijn de premiekorting voor uitkeringsgerechtigde jongeren, die werkgevers per 1 juli 2015 ook mogen toepassen op dienstverbanden van 24 uur of meer per week (was 32 uur) en de Brug-WW die als onderdeel van de derde tranche van de sectorplannen de kosten voor werkgevers drukt die werknemers uit een ander beroep of sector willen aantrekken.

Het kabinet heeft extra geld beschikbaar gesteld ter bestrijding en voorkoming van armoede en schulden (80 miljoen euro in 2014 en jaarlijks 100 miljoen euro vanaf 2015). In de Nationaal Sociale Rapportage 201442 staat dit nader toegelicht. Tevens heeft het kabinet in 2014 70 miljoen euro gereserveerd voor een koopkrachttegemoetkoming waarmee de laagste inkomens een eenmalige uitkering ontvingen43. Bijstandsgerechtigden en werkenden met een laag inkomen kwamen hiervoor in aanmerking.

Met het Europees Sociaal Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB) ondersteunt Nederland maatschappelijke organisaties bij hun inspanning om pensioengerechtigde ouderen met een laag besteedbaar inkomen die die sociaal uitgesloten zijn of dreigen te worden, uit hun isolement te halen.

Tabel 14: Beschrijving van de belangrijkste (EU 2020)-maatregelen1

Voortgang realisatie nationale doelstelling armoede en bestrijding sociale uitsluiting

Stand van zaken van maatregelen gericht op de doelstellingen

Voorspelde impact van de maatregelen (kwalitatief/kwantitatief)

Nationale EU-doelstelling: 100 duizend minder personen in «jobless» huishoudens dan in 2008

Realisatie 2013: 11 duizend meer personen in «jobless» huishoudens dan in 2008 (een daling van 11.000 tov 2012)

Belangrijkste maatregelen:

• Hervorming kindregelingen

• Structureel extra middelen voor armoede- en schuldenbeleid (in 2014 € 80 mln. en vanaf 2015 € 100 mln.)

• Subsidieregeling voor maatschappelijke organisaties (€ 4 mln. in 2014 en 2015).

• Participatiewet

• Premiekorting uitkeringsgerechtigden

• Werken vanuit een uitkering wordt lonend gemaakt. Meer (alleenstaande) ouders met jonge kinderen zullen hierdoor gestimuleerd worden te gaan werken. In 2013 is al een aanzienlijke daling van deze groep binnen de «jobless» huishoudens (– 22.000) te zien

• Meer effectieve, efficiënte en duurzame bestrijding door integrale aanpak van armoede en schulden

• Versterking van samenwerking tussen publieke- en private partijen en dus breder en effectiever bereik van doelgroepen

X Noot
1

Tabel 3 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

5. Betrokkenheid belanghebbenden

De realisatie van de Europa 2020-strategie en de invulling van de landenspecifieke aanbevelingen, waarover beide in dit Nationaal Hervormingsprogramma wordt gerapporteerd, wordt niet alleen bewerkstelligd door de centrale overheid. Ook sociale partners, decentrale overheden en non-gouvernementele organisaties spelen een belangrijke rol, zowel in de vormgeving als uitvoering van beleid. Zij zijn dan ook, zoals gebruikelijk, geconsulteerd bij het opstellen van dit Nationaal Hervormingsprogramma. De inhoud en aanbieding van deze rapportage blijft de verantwoordelijkheid van het kabinet. De sociale partners lichten in een eigen bijdrage toe op welke wijze de sociale partners een bijdrage leveren aan de Europa 2020-doelen44.

In Europa wordt Nederland als een best practice gezien ten aanzien van het betrekken van relevante stakeholders. Evenwel zal het kabinet het komend jaar samen met de sociale partners, de medeoverheden en overige relevante stakeholders bezien of met het oog op de stroomlijning van het Europees Semester verbeteringen kunnen worden aangebracht.

Het kabinet hecht grote waarde aan een breed draagvlak voor de Nederlandse positie in het Europees Semester. Het informeert de Tweede en Eerste Kamer op reguliere basis over de verschillende fases en stappen binnen het Europees Semester. Na het uitkomen van de meest recente landenspecifieke aanbevelingen eind juni 2014, is de Tweede en Eerste Kamer geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van de gedane aanbevelingen45. In navolging van de publicatie van de «Annual Growth Survey» en het «Alert Mechanism Report» in november 2014, waarmee het Europees Semester 2015 van start is gegaan, is de Tweede en Eerste Kamer eveneens geïnformeerd over de kabinetsvisie op deze analyses46. De Tweede en Eerste Kamer hebben voorafgaand aan diverse Raden over deze documenten (schriftelijk dan wel mondeling) met het kabinet kunnen overleggen.

Dit Nationaal Hervormingsprogramma wordt voor verzending aan de Europese Commissie ook voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Daarmee wordt de ruimte geboden om eerst op nationaal niveau overleg te voeren over de besproken maatregelen en hervormingen.

Evenals voorgaande jaren zal de Tweede en Eerste Kamer worden geïnformeerd over de landenspecifieke aanbevelingen die de Commissie in het kader van het Europees Semester 2015 zal voorstellen voor Nederland.

Overige verplichte bijlagen

Tabel 15: Kwantitatieve analyse van het regeerakkoord, de «begrotingsafspraken 2014» en het «zesmiljardpakket»1

Pakket maatregelen2

Jaarlijks effect op het bbp en andere macro-economische variabelen (in %-punt)

 

2015

2016

2017

Bruto binnenlands product

– ½

– ½

– ½

Consumptie van huishoudens

– ¾

– ¾

– ¾

Bruto investeringen van bedrijven

– ¾

– ¾

– ¾

Uitvoer van goederen en diensten

0

0

0

Werkloosheid (% van de beroepsbevolking)

n.v.t.

n.v.t.

Werkgelegenheid

– ½

– ½

– ½

Bijdrage van productiefactoren aan het potentiele bbp (arbeid, kapitaal, TFP)

n.b.

n.b.

n.b.

Tabel 16: Belangrijkste nieuwe maatregelen die invulling geven aan de landenspecifieke aanbevelingen 20141
 

Belangrijke nieuwe maatregelen voor de komende 12 maanden

Relatie tot landenspecifieke aanbeveling

Verwachte impact van de maatregelen (kwalitatief/kwantitatief)

LSA 1: overheidsfinanciën

Op basis van huidige inzichten voldoet Nederland aan de vereisten van de preventieve arm

Voldoen aan de vereisten van de preventieve arm (SGP)

Zie het Stabiliteitsprogramma

LSA 2: woningmarkt

Besluit tot wijziging van het besluit huurprijzen woonruimte

Draagt bij aan een marktgerichter prijsmechanisme op de huurwoningenmarkt

WWS wordt aangepast zodat de aantrekkelijkheid van de woning beter tot uitdrukking komt in de maximale huurprijs (25%)

Inwerkingtreden van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting

Draagt bij aan het herprioriteren van het sociale huisvestingsbeleid op ondersteuning van de meest hulpbehoevende huishoudens

Implementatie van strikte scheiding van de DAEB- en niet-DAEB activiteiten van woningcorporaties

LSA 3: vergrijzing

Nationale pensioendialoog, wetsvoorstel werken na AOW-gerechtigde leeftijd

De Nationale pensioendialoog zal leiden tot voorstellen in de vorm van beleidsvarianten voor de toekomst van het aanvullende pensioenstelsel, waarin o.a. aandacht is voor intra- en intergenerationele verdeling van de kosten

Het wetsvoorstel werken na AOW-gerechtigde leeftijd bevordert de inzetbaarheid van oudere werknemers

Bijdrage aan bij aan betere houdbaarheid overheidsfinanciën, een gebalanceerde intra- en intergenerationele kosten- en risicodeling en een betere inzetbaarheid oudere werknemers

Ondersteuning bij implementatie hervorming langdurige zorg door invoering van de Wlz, Jeugdwet, en aanpassingen van de Wmo en Zvw

Dragen bij aan de uitvoering van de voorgenomen hervorming op het gebied van de langdurige zorg

De hervormingen zorgen voor meer efficiëntie en maatwerk en dragen bij aan betere houdbaarheid van de overheidsfinanciën

LSA 4: arbeidsparticipatie

3e tranche sectorplannen gericht op het aan het werk helpen of houden van mensen

Vergroot de arbeidsparticipatie

Hogere arbeidsparticipatie

Invoering van de Brug-WW

Vergroot de arbeidsparticipatie

Hogere arbeidsparticipatie door verruiming mogelijkheden om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van WW-uitkering

X Noot
1

Tabel 4 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.

Tabel 17: Overzicht doelstellingen en realisatie Europa 2020-strategie1

EU-hoofddoelen Europa 2020-strategie

Belangrijkste nieuwe maatregelen voor de komende 12 maanden

Relatie tot Europa 2020- strategie

Verwachte impact van de maatregelen (kwalitatief/kwantitatief)

Werkgelegenheid

3e tranche sectorplannen en Brug-WW

Dragen bij aan verhoging van de arbeidsparticipatie

Extra inspanningen ten behoeve van het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk transities (eventueel in combinatie met (om)scholingsmogelijkheden) zullen naar verwachting resulteren in een hogere arbeidsparticipatie

R&D

Wetenschapsvisie, Toekomstfonds en matching in het kader van Horizon2020

Dragen bij aan het verhogen van de R&D-uitgaven in de private en de publieke sector

Meer investeringen in onderzoeksfaciliteiten en risicovolle publiek-private samenwerkingsverbanden (Toekomstfonds), meer Nederlandse projecten in Horizon 2020 en betere aansluiting op EU-onderzoek en innovatieprioriteiten (matching), Wetenschapsvisie zorgt o.a. voor meer private betrokkenheid bij de wetenschap en een aantrekkelijker onderzoeksklimaat

Duurzame energie en klimaat

SDE+-regeling 2015, WOZ-tender, stimuleringsregeling energieprestatie huursector

Dragen bij aan meer duurzame energieproductie en energiebesparing

Een toename in hernieuwbare energieprojecten (en productie)

Een meer energiezuinige huurwoningvoorraad

Onderwijs

Invoering nieuw stelsel van studiefinanciering en uitvoering van de prestatieafspraken, waarbij de aanpak van voortijdig schoolverlaten vanaf 2015 deel uitmaakt van de kwaliteitsafspraken mbo

Dragen bij om percentage hoger opgeleiden stabiel boven de 40 te houden en het aantal voortijdig schoolverlaters terug te brengen

Verhoging kwaliteit van het hoger onderwijs en waarborgen van de toegankelijkheid, verdere verbetering en borging resultaten van beleid op terrein van voortijdig schoolverlaten

Sociale inclusie

Hervorming kindregelingen, structureel extra middelen voor armoede- en schuldenbeleid (in 2014 € 80 mln. en va. 2015 € 100 mln.)

Voor (alleenstaande) ouders met kinderen wordt werken vanuit uitkering meer lonend

Minder risico op armoede door integrale aanpak van armoede en schulden

Werken vanuit een uitkering wordt meer lonend gemaakt. Meer (alleenstaande) ouders met jonge kinderen zullen hierdoor gestimuleerd worden te gaan werken

Meer effectieve, efficiënte en duurzame bestrijding door een integrale aanpak van armoede en schulden

Versterking van samenwerking tussen publieke- en private partijen en dus breder en effectiever bereik van doelgroepen

Zie voor de belangrijkste maatregelen ten behoeve van een nationaal banenplan de hoofdstukken die betrekking hebben op de arbeidsmarkt (3.3, 3,4 en 4.1 van het NHP)

X Noot
1

Tabel 4 uit de richtlijnen uniforme format van het NHP.


X Noot
1

SDW(2015) 38 FINAL.

X Noot
2

Zie bijlage bij het NHP: Stichting van de Arbeid, maart 2015, «Bijdrage van de Nederlandse sociale partners aan het Nationaal Hervormingsprogramma in het kader van de EU-2020-strategie»; ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 157033.

X Noot
4

Per landenspecifieke aanbeveling is een tabel opgenomen met een opsomming van beleidsmaatregelen die reeds zijn doorgevoerd en in voorgaande NHP’s zijn gemeld.

X Noot
5

Europese Commissie, 26 februari 2015, «Country Report Netherlands 2015», SWD(2015)38.

X Noot
6

De appreciatie, die geïntegreerd wordt in het NHP, vervangt het reguliere BNC-fiche.

X Noot
7

CPB Policy Brief, maart 2015, «De Nederlandse consumptie: goede tijden, slechte tijden».

X Noot
8

DNB, Occasional Studies, volume 13.1, «De vermogensopbouw van huishoudens: is het beleid in balans?».

X Noot
9

Centraal Bureau voor de Statistiek, 26 maart 2015, «Nederland in 2014».

X Noot
10

Centraal Planbureau, maart 2015, «Centraal Economisch Plan 2015».

X Noot
11

NHP 2014, bijlage bij Kamerstukken 21 501-07, nr. 1148 en NHP 2013, bijlage bij Kamerstukken 21 501-07, nr. 1041.

X Noot
12

Monitor Bedrijfslevenbeleid 2014, bijlage bij Kamerstukken 2014/15, 32 637, nr. 151.

X Noot
13

DAEB: Dienst Algemeen Economisch Belang; sociale huurwoningen en direct daaraan verbonden maatschappelijk vastgoed. Niet-DAEB-activiteiten: o.a. dure huur- en koopwoningen en commercieel vastgoed.

X Noot
14

Hoeveel huurtoeslag iemand krijgt, hangt af van de hoogte van het inkomen in relatie tot de hoogte van de feitelijke huurprijs. Hoe hoger de huur, hoe meer de huurtoeslagontvanger naar verhouding zelf moet betalen. De basishuur is het bedrag dat een huurtoeslagontvanger ten minste zelf moet betalen. Het gedeelte van de huur boven de basishuur en tot aan de kwaliteitskortingsgrens wordt volledig gecompenseerd. Over de huur boven de kwaliteitskortingsgrens en tot aan de aftoppingsgrens, wordt afhankelijk de leeftijd en samenstelling van het huishouden, gedeeltelijk vergoed. Van het gedeelte van de huur tot aan de maximale huurgrens wordt eveneens afhankelijk van het type huishouden, een lager gedeelte, of niets, vergoed.

X Noot
15

Kamerstukken 2014/15, 34 083, nr. 2.

X Noot
16

Kamerstukken 2014/15, 32 043, nr. 241.

X Noot
17

Vanaf 1 januari 2015 geldt deze «mobiliteitsbonus» voor uitkeringsgerechtigden die 56 jaar of ouder zijn.

X Noot
18

Kamerstukken 2014/15, 34 073, nr. 2.

X Noot
19

Centraal Bureau voor de Statistiek, februari 2015.

X Noot
20

NHP 2014, bijlage bij Kamerstukken 21 501-07, nr. 1148 en NHP 2013, bijlage bij Kamerstukken 21 501-07, nr. 1041.

X Noot
21

Voorbeelden van concrete lopende projecten gericht op de arbeidsparticipatie van vrouwen zijn «Kracht on Tour» en «Eigen Kracht». Deze projecten zijn gericht op het stimuleren en het begeleiden van vrouwen om (meer) te gaan werken, zodat zij zelfstandiger zijn en een sterkere positie in de maatschappij hebben, en het maken van concrete afspraken hierover met regionale stakeholders (o.a. gemeenten en bedrijven).

X Noot
22

Een derde van de totale publieke middelen die worden ingezet ter cofinanciering van sectorplannen is bestemd voor het bevorderen van instroom van jongeren op banen bij werkgevers.

X Noot
23

PBL, oktober 2014, «Nationale Energie Verkenning 2014».

X Noot
24

De werkgelegenheidsdoelstelling op Europees niveau (75% in 2020) is gedefinieerd in termen van netto arbeidsparticipatie. In Nederland bedroeg de netto arbeidsparticipatie in 2013 en 2014 respectievelijk 75,9 en 75,4% (na statistische revisie).

X Noot
25

In november 2014 heeft het CBS een revisie van de statistieken over de beroepsbevolking in 2013 gepubliceerd. Hierbij zijn de definities aangepast aan de internationaal afgesproken definities en is de gegevensverzameling verbeterd door als eerste in Europa de Enquête Beroepsbevolking (EBB) via het internet af te nemen. Vanaf februari 2015 zijn ook de aanvullende indicatoren over de arbeidsmarkt op basis van de EBB aangepast aan de ILO-definitie.

X Noot
26

Naar verwachting publiceert de Europese Commissie in april 2015 de Innovation Union scoreboard 2015.

X Noot
27

Bijlage bij Kamerstukken 2014/15, 29 338, nr. 141.

X Noot
28

Kamerstukken 2014/15, 35 000-XIII, nr. 11.

X Noot
29

Met de Dutch Venture Initiative (I en II), de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen, het innovatiekrediet, de Seed Capital regeling (risicokapitaal) en de vroege fase financieringsregeling wordt de toegang van het MKB tot financiering vergroot.

X Noot
30

In de «Begrotingsafspraken 2014» is aangekondigd structureel € 100 mln. extra in te zetten. € 50 mln. is beschikbaar voor rijkscofinanciering en € 25 mln. voor matching (totaal € 50 mln. beschikbaar).

X Noot
31

Bijlage bij Kamerstukken 2014/15, 32 637, nr. 151.

X Noot
32

Kamerstukken 2014/15, 34 000-XIII nr. 149.

X Noot
33

de Commissie vraagt sinds 2012 aan Lidstaten om in het NHP ook te rapporteren over de bijdrage aan de Europese Onderzoeksruimte. De ERA gaat om de vijf beleidsprioriteiten:1. een effectief nationaal onderzoeksysteem 2. Europese samenwerking en grootschalige onderzoeksfaciliteiten 3. HRM beleid 4. evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap 5. kenniscirculatie.

X Noot
34

Bijlage bij Kamerstukken 2014/15, 32 637, nr. 151.

X Noot
35

Met 100 PJ aan energiebesparing wordt ruimschoots voldaan aan de Europese doelstelling van 1,5%, zoals gesteld in de Energie-efficiëntie Richtlijn 2012/12/EU.

X Noot
36

Kamerstukken 2014/15, 30 196, nr. 257.

X Noot
37

Besluit tot wijziging van het besluit stimulering duurzame energieproductie, Staatsblad, jaargang 2015, nr. 47.

X Noot
38

Kamerstukken 2014/15, 34 000-XIII, nr. 20.

X Noot
39

Studenten kunnen een studievoorschot lenen tegen een voordelige rente en hoeven na hun afstuderen nooit meer dan 4 procent van hun meerinkomen in te zetten voor aflossing. De terugbetaaltermijn wordt verlengd naar maximaal 35 jaar. Oud-studenten die het wettelijk minimumloon verdienen of minder, hoeven niet terug te betalen. De aanvullende beurs wordt verhoogd voor die studenten van wie de ouders niet genoeg verdienen om hun aandeel (volledig) bij te kunnen dragen aan de studie. Deze beurs wordt voor de laagste inkomensgroepen significant hoger dan de huidige aanvullende beurs, zodat deze studenten in beginsel niet meer studievoorschot nodig hebben dan hun leeftijdsgenoten met ouders die een hoger inkomen hebben.

X Noot
40

Resultaten uit meetjaren 2008–2018. De leeftijd in de nationale definitie gaat uit van 0–64 jaar. Op Europees niveau gaat deze uit van 0–59 jaar.

X Noot
41

Volgens de gegevens van Eurostat, waardoor bijvoorbeeld ook studenten zijn meegeteld.

X Noot
42

Bijlage bij Kamerstukken 33 750-XV, nr. 64.

X Noot
43

Een echtpaar ontving eenmalig € 100, een alleenstaande ouder € 90 en een alleenstaande € 70.

X Noot
44

Zie bijlage bij het Nationaal Hervormingsprogramma: Stichting van de Arbeid, maart 2015, «Bijdrage aan het NHP van de sociale partners».

X Noot
45

Kamerstukken 2013/14, 21 501-20-880.

X Noot
46

Kamerstukken 2014/15, 21 501-20-924.

Naar boven