36 600 XXIII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2025

Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 oktober 2024

De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 10 oktober 2024 voorgelegd aan de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij brief van 24 oktober 2024 zijn ze door de Minister van Klimaat en Groene Groei beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Thijssen

De griffier van de commissie, Nava

Vragen en antwoorden

1

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel belastinginkomsten de Nederlandse Staat (ongeveer) is misgelopen doordat het hoofdkantoren van Shell en andere multinationals zijn verplaatst naar het buitenland? Kunt u een inschatting maken van hoeveel euro aan verduurzamingsinvesteringen Nederland hierdoor is misgelopen?

Antwoord

Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin zijn multinationals belangrijke spelers in de internationale investeringsstromen van en naar Nederland1 en locatie doet er in economische zin toe: nabijheid bevordert handel, controle, kennisdeling en investeringen. Het valt niet te kwantificeren in welke mate het vertrek van bepaalde hoofdkantoren directe invloed heeft op verduurzamingsinvesteringen in Nederland.

2

Kunt u een overzicht maken van de Europese wetgeving die in 2025 zal worden behandeld? Kunt u per voorstel aangeven wat het belang voor Nederland hierbij is?

Antwoord

De nieuwe Europese Commissie is nog niet formeel aangetreden, waardoor het niet duidelijk is welke wetgevingsvoorstellen de Commissie in 2025 zal doen. Na haar aantreden zal de nieuwe Commissie een werkprogramma publiceren met daarin alle voorgenomen (wetgevings)voorstellen. Wel heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, haar politieke richtsnoeren en de politieke agenda’s (mission letters) voor de 27 kandidaat Commissarissen gepubliceerd. Hieruit blijkt onder andere dat de Commissie voornemens is in de eerste 100 dagen de eerder aangekondigde Clean Industrial Deal (CID) mededeling te publiceren. De verwachting is dat op deze overkoepelende mededeling onder de nieuwe Europese Commissie verschillende wetgevingsvoorstellen zullen volgen. De CID is voor Nederland van belang omdat zij naar verwachting zowel ingaat op de verduurzamingsagenda van de industrie als het concurrentievermogen. In dit kader wordt in de eerste helft van 2025 een voorstel voor een Industrial Decarbonisation Accelerator Act verwacht, die beoogt de vergunningverlening van industriële projecten voor verduurzaming te versnellen.

Tevens verwacht het kabinet een voorstel om de doelstelling van 90% netto emissiereductie voor 2040 te verankeren in de EU-Klimaatwet. De Europese klimaatwet verplicht de EU tot het stellen van een tussendoel voor 2040 op weg naar klimaatneutraliteit in 2050. Bij ongewijzigd beleid in het huidige EU klimaatbeleid komen we al uit op 88% reductie. Het belang van Nederland is dat een duidelijke tussenstap tussen 2030 en 2050 stabiliteit en investeringszekerheid biedt voor bedrijven die investeren in de transitie. In lijn met de motie Erkens betekent dat ook dat voldoende aandacht moet uitgaan naar de uitvoerbaarheid van regelgeving, het versnellen van vergunningverleningen, oplossen van netcongestieproblemen, harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven ter bevordering van het gelijke speelveld en kostendeling voor nieuwe energie-infrastructuur op zee met grensoverschrijdende effecten.

Verder zal de Europese Commissie mogelijk eind 2025 een voorstel voorleggen voor de herziening van het leveringszekerheidsraamwerk van de EU voor gas en elektriciteit. Hieronder valt de herziening van de verordening gasleveringszekerheid. De Kamer is eerder geïnformeerd over het Nederlandse non-paper ter beïnvloeding van de herziening van deze verordening2. Tot slot is het een mogelijkheid dat al in 2025 nieuwe regelgeving op het gebied van de CO2-infrastructuur wordt voorgesteld. Daarbij is het van belang dat de toekomstige regelgeving voor CO2-transportinfrastructuur verdere ontwikkeling van reeds lopende projecten in Nederland faciliteert.

Voor de lopende EU voorstellen van de Commissie verwijs ik u naar het meest recente kwartaaloverzicht EU wetgeving (pm vindplaats). Begin 2025 ontvangt u de rapportage over het derde en vierde kwartaal van 2024.

3

Hoe ontwikkelen de energiekosten in Nederland zich ten opzichte van andere landen, bijvoorbeeld Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk?

Antwoord

In vergelijking met ons omringende landen lagen energietarieven voor huishoudens tot het uitbreken van de prijscrisis in 2022 op een vergelijkbaar niveau en vertoonden ze een vergelijkbare ontwikkeling. Tijdens de prijscrisis reageerden de energietarieven in deze vier landen elk op een andere manier op de marktontwikkelingen. Dit kan onder andere liggen aan de energiemix van het land of aan de manier hoe energieleveranciers in dat land hun energie inkochten. Nu de energiemarkten alweer gedurende een lange termijn op een stabiel niveau liggen, bewegen de energietarieven voor huishoudens weer naar elkaar toe. De ontwikkeling van de energierekening voor huishoudens wordt doorlopend gevolgd.

Afgelopen jaar is door E-bridge onderzocht hoe de elektriciteitskosten voor Nederlandse industriële grootverbruikers zich verhouden tot die in buurlanden en hoe deze zich naar verwachting ontwikkelen richting 20303. Hieruit blijkt dat de elektriciteitskosten flink uit de pas lopen met ons omringende landen. De elektriciteitsrekening bevat 3 componenten: De elektriciteitsprijs, de netkosten, en de belastingen en overige kosten. De verschillen met andere landen komen met name door andere belastingen, de IKC-regeling en lagere netkosten dan wel kortingen op de netkosten.

4

Hoeveel zijn de energiekosten van bedrijven in Nederland de afgelopen 5 jaar gestegen? Waar ligt dit aan? Hoe verhoudt dit zich tot onze buurlanden?

Antwoord

De Energierekening bevat drie componenten: de elektriciteitsprijs, de netkosten, en de belastingen en overige kosten. Het is moeilijk om een eenduidig beeld te schetsen voor bedrijven in Nederland omdat de kosten afhankelijk zijn van het type bedrijf. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de elektriciteitskosten voor bedrijven in Nederland in de afgelopen vijf jaar zijn gestegen. Dit komt met name door de gestegen inkoopprijzen voor elektriciteit; voor grote industriële afnemers door het vervallen van kortingen zoals de indirecte kostencompensatie en de volumecorrectieregeling; en door de gestegen netwerkkosten. De gestegen inkoopprijzen gelden ook voor buurlanden, terwijl we zien dat de netwerkkosten uit de pas gaan lopen met buurlanden omdat genoemde kortingen daar nog wel worden gehanteerd. Ook de stijging van de netwerkkosten doet zich niet overal in gelijke mate voor vanwege verschillen tussen landen in de bekostiging van het netwerk of historisch reeds zwaarder aangelegde elektriciteitsnetten bijv. in landen met meer nucleaire energie of verschillen in de behoefte en/of het tempo van de uitbouw van het netwerk. Hoeveel de totale elektriciteitskosten voor bedrijven zijn gestegen hangt dus sterk af van de individuele situatie van een bedrijf. Zeker voor bedrijven die voorheen profiteerden van de volumecorrectieregeling zijn de totale elektriciteitskosten met tientallen procenten gestegen in de afgelopen vijf jaar.

5

Tot welk jaar zal Nederland steenkool blijven gebruiken?

Antwoord

Vanaf 2030 zal het steenkoolgebruik in Nederland substantieel afnemen door de sluiting van de kolencentrales. Naast de inzet voor het opwekken van elektriciteit wordt steenkool door Tata Steel gebruikt voor de productie van staal. In het kader van de maatwerkafspraken wordt momenteel met Tata Steel onderhandeld over verduurzaming en verschoning van de productie. Het doel van de maatwerkafspraken is dat bedrijven zoals Tata Steel in Nederland verduurzamen. Hiermee wordt voorkomen dat emissies naar elders op de wereld verplaatsen («liever groen hier, dan grijs elders»). De inzet van de maatwerkafspraken is dat Tata Steel overstapt van kolen op aardgas en waterstof. Vanaf het moment dat Tata Steel de overstap maakt zal het steenkoolgebruik door Tata Steel ook afnemen en uiteindelijk uitfaseren.

6

Tot welk jaar zal steenkool in de Rotterdamse haven overgeslagen worden?

Antwoord

Op dit moment is dat aan de markt en bestaat er geen beleid om hier een einddatum op te zetten. Dit zal in de praktijk dus afhangen van het moment dat in het achterland de vraag naar steenkool verdwijnt. Na een eerdere flinke daling in overslag van 2015 t/m 2020 is er de laatste jaren vanwege de oorlog in Oekraïne een toename van kolenoverslag in de Rotterdamse haven. Van alle kolen die Rotterdam binnenkomen blijft slechts ongeveer 10% in Nederland. De overige 90% gaat naar Duitsland, naar de Duitse staalindustrie en elektriciteitscentrales. Havenbedrijf Rotterdam gaat in zijn prognoses wel uit van een vermindering van de vraag naar kolen. Het tempo waarin dat gebeurt, wordt in hoge mate bepaald door de ontwikkelingen in Duitsland en is afhankelijk van de toename van de opwekking en import van hernieuwbare energie aldaar, de mogelijkheden om deze op te slaan en het tempo waarmee gas en/of waterstof in de productie van staal kunnen worden toegepast. Voor gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie mikt Duitsland op een «Kohleausstieg» in 2038.

7

Voor welk bedrag zijn de fossiele subsidies verminderd met deze begroting?

Antwoord

In de Miljoenennota 2024 en 2025 is een overzicht opgenomen van overheidsregelingen die mogelijk een voordeel voor het gebruik van fossiele energiedragers opleveren. De regelingen hiervan die op de KGG-begroting staan zijn de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie ETS (IKC-ETS), de Investeringsaftrek t.b.v. opsporen en winning aardgas kleine velden Noordzee (mijnbouwheffing), de Vulmaatregelen gasopslag, en de veilinginkomsten uit het EU-Emissiehandelssysteem. Onderstaand geef ik een toelichting op wat de begroting voor consequenties heeft voor de verwachte inkomsten en uitgaven in deze regelingen.

Met de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie ETS (Hierna: IKC-regeling) wordt compensatie verleend aan bedrijven die zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als gevolg van elektriciteitsprijzen waarin de kosten voor de uitstoot van broeikasgasemissies zijn doorberekend. Voor de IKC-regeling was voor uitbetaling in 2024 over het jaar 2023 € 186 mln. gereserveerd. Een voorwaarde van de IKC is om 50% hiervan in CO2-reducerende maatregelen te investeren. In de 2025-begroting van KGG zijn nog geen middelen gereserveerd voor de IKC-regeling in 2025. In het Regeerprogramma is aangegeven om verlenging van de IKC-regeling tijdens de voorjaarsbesluitvorming te bezien.

De Investeringsaftrek voor opsporing en winning van aardgas op de Noordzee is bedoeld om tijdens de energietransitie winning in kleine velden te stimuleren zodat leveringszekerheid behouden blijft, ook met het wegvallen van het Groningenveld. Er – is niet op voorhand bekend hoeveel aanvragen en uitgaven er zullen zijn, omdat dit afhankelijk is van het niveau van nieuwe investeringen die door de olie- en gas operators gedaan zullen worden. Een inschatting, die ook is weergegeven in het rapport Belastingen in Maatschappelijk Perspectief, Bouwstenen voor een beter en Eenvoudiger Belastingstelsel (maart 2024), is dat deze investeringsaftrek in 2025 naar verwachting een bedrag van € 3 mln zal bedragen. De investeringsaftrek geldt alleen voor mijnbouwondernemingen die een winstaandeel verschuldigd zijn en ook niet voor de berekening van de vennootschapsbelasting (vpb). Hiermee is in de regel de belastingdruk van deze bedrijven groter dan van andere ondernemingen met een dergelijke investeringsaftrek. Er is voor deze regeling geen geoormerkte reservering opgenomen in de KGG-begroting, omdat de investeringsaftrek in mindering wordt gebracht op de afdracht die de bedrijven doen middels de mijnbouwheffingen. Deze komen toe aan de algemene middelen.

Naast bovengenoemde regelingen is in de Miljoenennota 2024 toegelicht dat de Vulmaatregelen Gasopslag ook mogelijk een voordeel voor het gebruik van fossiele energiedragers kan opleveren. De vulmaatregel – welke is bedoeld om de gasleveringszekerheid van Nederland en omringende landen te waarborgen en samen met bondgenoten vast te kunnen houden aan strenge(re) sancties tegen Rusland. – ook mogelijk een voordeel voor het gebruik van fossiele energiedragers kan opleveren. Voor het vulseizoen 2025–2026 is op de KKG-begroting € 233 mln. gereserveerd voor de taak die EBN heeft om de gasopslagen te vullen. Voor het vulseizoen 2024–2025 was € 256,737 mln. gereserveerd. De maatregel heeft tot nu toe netto niet tot kosten voor de rijksoverheid geleid.

Tot slot leidt de uitbreiding van het tweede Europese emissiehandelssysteem voor fossiele brandstoffen (ETS2) – welke is bedoeld om CO2-emissiereductie te bevorderen in lijn met de Europese Klimaatwet – vanaf 2027 tot een vermindering van fossiele voordelen omdat minder sectoren worden vrijgesteld van het ETS2. Hierdoor stijgen de ETS-ontvangsten op de KGG-begroting tussen 2027 en 2029 met cumulatief ca. € 777 mln.

8

Hoeveel procent CO2-reductie wordt verwacht dat Nederland met het huidige (voorgenomen) beleid zal halen in 2040?

Antwoord

Er is geen raming beschikbaar van de emissies in 2040 op basis van het huidige beleid. De Klimaat- en Energieverkenning van het PBL geeft enkel een kwalitatief beeld voor 2040. Het is moeilijk om een dergelijke raming te maken aangezien het Nederlandse beleid grotendeels volgt uit het Europese beleid en de EU het Europese doel voor 2040 nog niet heeft vastgelegd en er ook nog geen volledig beeld bestaat van het Europese beleid om dat doel te realiseren.

9

Wanneer worden in 2025 de kernenergie-besluiten over de aanbesteding, ruimtelijke locatie en het rijk-regio genomen? Welke afwegingen moeten hiervoor nog worden gemaakt?

Antwoord

Volgend jaar zal het kabinet meerdere belangrijke besluiten moeten nemen voor het nieuwbouwtraject voor de eerste twee kerncentrales. Het gaat hierbij om de locatie, het Rijk-Regiopakket, de financiering en de aanbesteding.

Wat betreft de locatie werkt het kabinet richting de ontwerp voorkeursbeslissing in de projectprocedure. Zo snel mogelijk in 2025 wil het kabinet daartoe de concept-Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) ter inzage te leggen. In de concept-NRD motiveert het kabinet welke concrete locaties in het milieueffectonderzoek (planMER) zullen worden onderzocht. In deze Integrale Effectenstudie en een Milieueffect Rapportage (plan-MER) worden de verschillende locatiealternatieven onderzocht op onder andere milieueffecten, kosten, techniek en omgeving. Op de ontwerp voorkeursbeslissing mag vervolgens iedereen een zienswijze indienen en tevens wordt de Commissie voor de milieueffectrapportage gevraagd advies te geven over de kwaliteit van het plan-MER. Afhankelijk van dit advies en van de zienswijzen kan vervolgens een definitieve voorkeursbeslissing en dus locatiebesluit worden genomen.

Het kabinet zal na de ontwerp voorkeursbeslissing samen met de betreffende regio zo snel mogelijk tot een voorlopig Rijk-Regiopakket komen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 11 september jl.4 ben ik met de gemeente Borsele, de provincie Zeeland en de bewoners reeds in gesprek hierover. Daarbij heeft het kabinet zijn eerste reactie op de voorwaarden die de gemeente Borsele en provincie Zeeland hebben gesteld aan de komst van de twee kerncentrales gedeeld. Om deze goede weg verder in te zetten, heb ik samen met de gemeente Borsele en provincie Zeeland een intentieverklaring afgesloten waarin we afspraken hebben gemaakt hoe we gezamenlijk toewerken naar een goed antwoord op de voorwaarden. Ik ben ook zeer verheugd dat Raymond Knops namens de drie overheden het proces zal begeleiden om te komen tot een Rijk-Regiopakket.

Voor de financiering en de rol van de overheid daarin is besluitvorming in 2025 voorzien. Het kabinet zal daartoe binnen enkele weken de marktconsultatie en een kabinetsappreciatie daarop met de Kamer delen. Daarbij zal het kabinet tevens ingaan op het vervolgproces tot aan besluitvorming. Het kabinet onderzoekt verschillende financieringsstructuren. Zoals eerder aangegeven aan de Kamer5, blijkt uit gesprekken met diverse private partijen, waaronder potentiële technologieleveranciers, energiebedrijven en financiële instellingen, dat zij een deelname van de overheid in de projectorganisatie (zowel in het vergunningstraject als in de bouwfase) verwachten. Een stevig overheidsaandeel zou een belangrijk signaal zijn dat de overheid het project van groot belang acht en bereid is om mede risico te dragen, wat kan bijdragen aan het drukken van de financieringskosten door gebruik te maken van de sterke kredietwaardigheid van de Nederlandse staat. Naast financieringskwesties spelen overigens, zoals eerder aangegeven, ook publieke belangen een belangrijke rol in de keuze voor overheidsdeelname bij de bouw van kerncentrales; de overheid moet immers zorgen voor de borging van duurzaamheid en leveringszekerheid, wat niet alleen een financiële risico-rendement afweging is.

De voorbereiding van het aanbestedingstraject zal in 2025 plaatsvinden. Een onafhankelijke toets (third-party review) vindt nu plaats op de resultaten van de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies, en zal ook inzichten bieden ten aanzien van de opties in het uitwerken van het proces voor de selectie van een technologie leverancier. Omdat deze verschillende beslissingen sterk aan elkaar relateren zal te zijner tijd goed door het kabinet geborgd worden dat ze ook in samenhang genomen worden. Daarnaast verwacht het kabinet dat de resultaten van de third-party review nader inzicht zullen bieden in de verdere planning van het nieuwbouwtraject.

10

Kunt u empirisch bewijs leveren dat absolute ontkoppeling van CO2 uitstoot op wereldwijde schaal kan worden bereikt tegen een achtergrond van aanhoudende economische groei, en dat absolute ontkoppeling van koolstofemissies kan worden bereikt in een tempo dat snel genoeg is om opwarming van de aarde met meer dan 1,5°C of 2°C te voorkomen?

Antwoord

Op wereldwijde schaal is er nog geen empirisch bewijs voor een absolute ontkoppeling van CO2 uitstoot en economische groei omdat de mondiale emissies nog stijgen. Maar dat bewijs voor ontkoppeling en groene groei is er wel op nationale/regionale schaal, zoals voor Nederland en de EU. De Nederlandse economie is sinds 1990, per hoofd van de bevolking, gecorrigeerd voor inflatie, met 66% gegroeid. In absolute termen, dus niet per capita, is de economie sinds 1990 ongeveer verdubbeld in omvang. In dezelfde periode is de uitstoot van broeikasgassen met ongeveer 35% gedaald. Binnen Nederland is er dus sprake van absolute ontkoppeling en groene groei. Scenario’s van het IPCC en de IEA – waar in alle gevallen wordt uitgegaan van blijvend economische groei – laten zien dat het ook op mondiale schaal mogelijk is om tot een absolute ontkoppeling te komen en de opwarming van de aarde tot 1,5°C of 2°C te beperken.

11

Hoe wordt in de begroting rekening gehouden met de toegankelijkheid van duurzame mobiliteit, zoals elektrisch vervoer en openbaar vervoer, voor mensen met een lager inkomen of in minder stedelijke gebieden?

Antwoord

In de begroting van KGG zijn geen specifieke maatregelen opgenomen die toezien op elektrisch of openbaar vervoer, deze zijn onderdeel van de begroting van IenW. Duurzame mobiliteit betekent reizen naar werk en privé op een schone, betaalbare en comfortabele manier in elke regio en voor alle inkomensgroepen. De Kamer heeft via de motie-Bikker vorig jaar ook 300 miljoen euro aan structurele extra middelen uitgetrokken om de decentrale overheden te ondersteunen in het betaalbaar en bereikbaar houden van het ov voor alle reizigers. In het hoofdlijnenakkoord is een afspraak gemaakt om de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer met 10% te verlagen. Samen met de vervoerregio’s Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en Vervoersregio Amsterdam (VRA), met IPO en VNG, het Ministerie van IenW en het Ministerie van BZK wordt bezien welke effecten deze afspraak heeft op het ov-voorzieningenniveau in deze twee vervoerregio’s. Bij inrichting van (toekomstig) mobiliteitsbeleid zal het kabinet deze bredere afwegingen rondom betaalbaarheid en verduurzaming blijven meewegen. Zo zet het kabinet in op een eerlijke verdeling van lasten over elektrische auto’s en brandstofauto’s zodat autorijden betaalbaar blijft en tegelijkertijd de elektrische auto in voldoende mate wordt ondersteund om de afgesproken klimaat- en energiedoelen te halen en stikstofreductie te realiseren. Het kabinet informeert de Kamer hierover komend voorjaar.

12

Hoeveel middelen worden in de begroting gereserveerd voor sociale compensatiemaatregelen voor huishoudens die negatief worden beïnvloed door klimaatmaatregelen, zoals CO2-belastingen of hogere energieprijzen?

Antwoord

Het kabinet stelt rechtvaardigheid centraal bij (besluitvorming over) klimaatbeleid, waarbij bijdrage en ondersteuning naar draagkracht als een van de principes wordt aangenomen. Voor verschillende maatregelen wordt gekeken hoe middelen terecht kunnen komen op de plek waar ze het hardst nodig zijn. Bijvoorbeeld via de lokale aanpak isolatie. Een overzicht van klimaatmaatregelen vindt u in de beantwoording op vraag 14.

Het effect van de hoogte van de energierekening op bestaanszekerheid wordt integraal gewogen bij de koopkracht besluitvorming. Het kabinet heeft daarnaast voor de jaren 2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd voor een in te richten Energiefonds, dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede. Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk de koppeling met de verduurzaming van de gebouwde omgeving gezocht. Het Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft een belangrijke rol om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen. Daarnaast verlaagt het kabinet de energiebelasting op aardgas tot 170.000 m3. In de beantwoording op vraag 21 vindt u een overzicht van maatregelen die worden genomen om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen.

13

Wat wordt gezien als de minimale noodzakelijke omvang van de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie?

Antwoord

De SDE-regelingen subsidiëren het verschil tussen kostprijs van opwek duurzame energieproductie/CO2-reductie en de marktprijs voor energie/CO2. De begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie is ingesteld om te zorgen dat onderuitputting in de SDE-regelingen, als gevolg van vertraagde realisatie van projecten, beschikbaar blijft voor de energietransitie. Daarnaast is de reserve nodig om eventuele tegenvallers als gevolg van dalende energieprijzen op te kunnen vangen. Zeker nu de prijsrisicobuffer, bedoeld om tegenvallers als gevolg van energieprijsdalingen op te kunnen vangen, in de SDE-middelen is verlaagd naar 10%. Wanneer tegenvallers groter zijn dan waar in de prijsrisicobuffer rekening mee is gehouden, kunnen deze met de begrotingsreserve duurzame energie worden opgevangen. De afgelopen jaren zijn de energieprijzen zeer volatiel, waardoor kasuitgaven van de SDE-regelingen met miljarden kunnen schommelen. Vanwege deze volatiliteit is het van belang dat de middelen in de begrotingsreserve beschikbaar blijven om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen.

14

Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de baten van klimaatmaatregelen (bijv. subsidies voor verduurzaming van woningen) gelijkmatig verdeeld worden onder alle sociaaleconomische groepen?

Antwoord

Voor verschillende maatregelen wordt momenteel gekeken hoe middelen terecht kunnen komen op de plek waar ze het hardst nodig zijn. Bijvoorbeeld via de lokale aanpak isolatie, deze is erop gericht om juist in regio’s met hoog risico op energiearmoede en lage energielabels in koopwoningen mensen te ondersteunen met het treffen van isolatiemaatregelen. Daarnaast is er vorig jaar in het voorjaarspakket aangekondigd dat er via de collectieve aanpak van kwetsbare dorpen en wijken extra geld beschikbaar is gekomen voor gemeenten met een relatief hoog aandeel koopwoningen met lage labels en lage inkomens.

15

Kunt u een overzicht geven per inkomenspercentiel waar de middelen uit deze begroting terecht komen?

Antwoord

Een overzicht van waar de middelen uit deze begroting terechtkomen per inkomenspercentiel is niet eenvoudig te geven. Het kabinet zet er op in dat de energietransitie draagbaar is voor iedereen. Zo heeft het kabinet tweemaal 60 miljoen vrijgemaakt voor 2025 en 2026 voor de oprichting van een Energiefonds. Daarmee wordt zowel inkomensondersteuning als hulp bij verduurzaming van woningen beoogd voor kwetsbare huishoudens. Dit Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft een belangrijke rol om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen. Daarnaast verlaagt het kabinet de energiebelasting op aardgas tot 170.000 m3. In de beantwoording op vraag 21 vindt u een overzicht van maatregelen die worden genomen om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen.

16

Wanneer worden de (Small Modular Reactors-gelden (SMR-gelden) beschikbaar gesteld? Welke voorwaarden worden hieraan verbonden?

Antwoord

Bij de Voorjaarsbesluitvorming 2023 is een bedrag van € 65 miljoen gereserveerd voor het SMR-programma, tot en met 2030. Bij de EZK-begrotingsbehandeling voor 2024 is per amendement het uitgavenbedrag voor 2024 verhoogd naar € 10 miljoen en de resterende beschikkingsruimte volledig toegekend. Deze middelen worden benut voor het opstellen, uitwerken en uitvoeren van het SMR-programma (kst-32 645-123). Volgend uit het SMR programma zal in 2025 een nationale visie op SMR’s in Nederland worden uitgewerkt en het merendeel van de middelen zal ingezet worden om deze visie uit te rollen.

Via aansluiting bij het Technologie Ontwikkelingsprogramma van het MMIP Kernenergie wordt gekeken naar hoe uiteindelijk innovatie omtrent SMR’s kan worden gestimuleerd.

17

Wat is de verwachte broeikasgasreductie in 2030 op basis van de plannen uit deze begroting?

Antwoord

PBL raamt de reductie in de KEV 2024 op basis van het vastgestelde en voorgenomen beleid, waarbij waar mogelijk het beleid uit het hoofdlijnenakkoord is meegenomen op 44–52%, en inclusief het geagendeerde beleid op 45–52%.

18

Hoe verhoudt de broeikasgasreductie in 2030 op basis van de plannen uit deze begroting met de bevindingen van PBL uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2023 waarin geconcludeerd werd dat de verwachte broeikasgasreductie in 2030 uitkomt op circa 46–57%?

Antwoord

Waar in de KEV 2023 de raming op basis van het geagendeerde beleid uitkwam op 46–57% reductie is dat in de KEV 2024 45–52%. Zowel in 2023 als in 2024 geeft PBL aan dat om de bovenkant van de bandbreedte binnen bereik te brengen alles goed moet gaan in de uitvoering. Er zijn verschillende redenen die volgens PBL dit verschil verklaren. Zo hebben energieprijzen en marktontwikkelingen invloed op de ramingen en zijn er belemmeringen die zorgen voor vertraging in de uitvoering zoals netcongestie. Tot slot is een deel hiervan het effect van maatregelen die in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma zijn teruggedraaid.

19

Waar wordt bezuinigd ten opzichte van de vorige begroting en wat zijn de effecten op CO2-reductie per bezuiniging?

Antwoord

In het Hoofdlijnenakkoord (HLA) is afgesproken om Rijksbreed € 1 mld. structureel te bezuinigen op subsidies. Het totaal van de taakstelling voor het voormalige EZK loopt op tot € 174 mln. in 2029, waarvan € 129 mln. voor KGG. In tabel 3 op blz 20 van de KGG begroting 2025 is aangegeven hoe de subsidietaakstelling is ingevuld. Bij Voorjaarsnota 2025 vindt mogelijk een heroverweging plaats van de invulling op basis van dan actuele inzichten en prioriteiten.

Daarnaast is in het HLA is afgesproken de prijsrisicobuffer in de raming voor de SDE te verlagen naar 10%. De SDE middelen op de begroting van KGG worden daarom naar beneden bijgesteld met € 1 mld. per jaar vanaf 2026.

Tenslotte is op de middelen voor waterstof en batterijen in totaal € 1,2 mld. bezuinigd als onderdeel van de taakstellingen van kabinet-Schoof. Een deel hiervan zal lopen via het Klimaatfonds en het deel via reeds overgehevelde middelen op de departementale begroting(en). In tabel 5 op blz 23 van de KGG begroting 2025 is aangegeven hoe deze taakstelling is ingevuld.

Naast deze bezuinigingen zijn er ook posten op de begroting waar juist sprake is van een intensivering. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van het CO2-effect van de voorgenomen bezuinigingen per maatregel. Het PBL beoordeelt jaarlijks in de KEV enkel het integrale effect van het beleid.

20

Hoeveel middelen worden in 2025 gereserveerd voor maatregelen om de sociale ongelijkheid te verminderen in de context van de energietransitie, zoals energiearmoede?

Antwoord

Het effect van de hoogte van de energierekening op bestaanszekerheid wordt integraal gewogen bij de koopkracht besluitvorming. Het kabinet heeft daarnaast voor de jaren 2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd voor een in te richten Energiefonds, dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede. Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk de koppeling met de verduurzaming van de gebouwde omgeving gezocht. Het op te richten Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft een belangrijke rol om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen. Daarnaast verlaagt het kabinet de energiebelasting op aardgas tot 170.000 m3. In de beantwoording op vraag 21 vindt u een overzicht van maatregelen die worden genomen om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen.

21

Hoe wordt ervoor gezorgd dat de energietransitie in 2025 betaalbaar en toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen?

Antwoord

Het kabinet neemt diverse maatregelen om de energierekening voor alle huishoudens betaalbaar te houden en de bestaanszekerheid voor huishoudens te vergroten. Zo wordt de energiebelasting op aardgas tot 170.000 m3 verlaagd. Daarnaast heeft het Kabinet besloten om voor de jaren 2025 en 2026, twee maal 60 miljoen euro te reserveren voor een in te richten Energiefonds. Dit fonds wordt op dit moment verder uitgewerkt, en moet ten goede komen aan huishoudens in energiearmoede. Hierbij wordt nadrukkelijk de koppeling met verduurzaming van de gebouwde omgeving gezocht. Het Energiefonds valt onder het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De energetische kwaliteit van de woning speelt een sleutelrol in de hoogte van de energierekening van een individueel huishouden. Vanuit het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening worden verschillende maatregelen genomen die bijdragen aan het verlagen van de energierekening door energiebesparing binnen, en verduurzaming van, de woning. Om de verduurzaming van huurwoningen te stimuleren is in het Regeerprogramma aangekondigd dat het kabinet de uitfasering van huurwoningen met EFG-labels doorzet. Daarnaast worden in 2025 diverse regelingen aangepast. Per 1 april 2025 worden de verschillende subsidies voor het aansluiten op een warmtenet gebundeld in een nieuwe subsidie. Deze zal de subsidieregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH), en ook delen van de ISDE, DuMaVa en SVVE vervangen. De subsidie verduurzaming en onderhoud (SVOH) voor particuliere verhuurders wordt aangepast per 1 januari 2025. De looptijd wordt verlengd naar 1 januari 2030 en het aanvraagproces wordt vereenvoudigd om beter aan te sluiten bij de doelgroep.

Ook in de koopsector is er beleid om verduurzaming voor iedereen toegankelijk te maken. Zo continueert het Nationaal Warmtefonds in 2025 de rentekorting voor financiering voor VvE’s en 0% rente voor woningeigenaren met een verzamelinkomen tot € 60.000. Hiertoe is bij voorjaarsbesluitvorming 2024 € 212 mln. uit het Klimaatfonds toegevoegd aan de begroting. Verder kan iedereen in Nederland een subsidie (ISDE) aanvragen tot maximaal 30% van de kosten en zijn vrijwel alle gemeenten aan de slag om woningeigenaren en Vve’s te helpen die extra hulp het hardste nodig hebben met middelen uit de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma. Ten slotte ondersteunt het kabinet mensen met advies en informatie, via onder andere Verbeterjehuis.nl.

22

Op welke manier wordt in de begroting rekening gehouden met de impact van stijgende energieprijzen op huishoudens met lage inkomens?

Antwoord

Op dit moment is er geen sprake van stijgende energieprijzen. De prijzen op de energiemarkt zijn in de afgelopen tijd gestabiliseerd. Nadat de groothandelsprijs voor gas (TTF Month ahead) in augustus 2022 bijna 300 euro per megawattuur bedroeg, ligt deze ondertussen al geruime tijd tussen de 30 en 40 euro6. Wel liggen de energieprijzen nog op een hoger niveau dan voor de Russische invasie in Oekraïne.

Het kabinet neemt verschillende maatregelen om de energierekening voor alle huishoudens betaalbaar te houden en de bestaanszekerheid voor huishoudens te vergroten. Er moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat een groep achterblijft die niet mee kan doen en geconfronteerd wordt met toenemende energieprijzen. Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen om de energierekening voor alle huishoudens betaalbaar te houden, zoals benoemd in de beantwoording van vraag 21.

23

Welk deel van de begroting is specifiek gericht op het verbeteren van toegang tot duurzame energiebronnen voor kwetsbare en achtergestelde gemeenschappen?

Antwoord

Het Kabinet heeft geen specifieke middelen op de begroting voor Klimaat en Groene Groei gereserveerd om de toegang te verbeteren tot duurzame energiebronnen voor kwetsbare en achtergestelde gemeenschappen. Het kabinet werkt aan een betaalbare energierekening voor iedereen, bijvoorbeeld door het verlagen van de energiebelasting en door alle bewoners en verhuurders in staat te stellen om woningen te isoleren en verduurzamen middels regelingen zoals de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH), de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), en de Subsideregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE).

Wel heeft het kabinet voor de jaren 2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd voor een in te richten Energiefonds, dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede. Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk de koppeling met de verduurzaming van de gebouwde omgeving gezocht. Het Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

24

Hoe wordt er in de begroting van 2025 rekening gehouden met de verschillen tussen regio’s in Nederland, vooral in achtergestelde of economisch zwakkere gebieden, in de uitvoering van klimaatbeleid?

Antwoord

Bij de vorming van beleid is altijd sprake van een bredere belangenafweging waarbij naast CO2-reductie ook andere belangen worden meegewogen. Bijvoorbeeld ten aanzien van rechtvaardigheid en regionale effecten van beleid. Zo is er vorig jaar in het voorjaarspakket aangekondigd dat er via de collectieve aanpak van kwetsbare dorpen en wijken extra geld beschikbaar is gekomen voor gemeenten met een relatief hoog aandeel koopwoningen met lage labels en lage inkomens. Ook is in het kader van Nij Begun dit voorjaar een extra impuls voor een isolatieaanpak aangekondigd voor woningeigenaren in Groningen en Noord Drenthe.

25

In welk jaar verwacht u de eerste Small Modular Reactor (SMR) in Nederland operationeel kan zijn? Op basis van welke onderzoeken doet u deze verwachting?

Antwoord

Momenteel lijkt realisatie van een SMR tegen 2040 mogelijk.

Dit wordt gebaseerd op de volgende overwegingen;

  • 1. Een marktanalyse, uitgevoerd door NRG (begin 2023), schat de minimale doorlooptijd voor vergunningverlening en bouw van een SMR in op circa zeven jaar, mits deze is gebaseerd op conventionele technieken en het een ontwerp betreft dat al eens is gebouwd.

  • 2. Publicaties van de IAEA en OECD-NEA7, die op dit moment laten zien dat de inzet van first-of-a-kind SMR’s gebaseerd op conventionele technologieën realistisch kan zijn eind jaren ’20 of in de eerste helft van de jaren ’30, worden hierbij nauw gevolgd.

In de praktijk blijkt dat bij kansrijke en vergevorderde first-of-a-kind projecten de tijdlijn vaak uitloopt of de projecten uiteindelijk zelfs worden afgeblazen (bijv. Carbon Free Power Project, in Idaho). Leren van lessen uit het buitenland voorkomt first-of-a-kind problematiek als deze in Nederland. Op basis van deze verwachtingen lijkt de realisatie van SMR’s tegen 2040 in Nederland mogelijk. Indien de lessen uit first-of-a-kind problematiek niet worden afgewacht en de realisatie van een SMR eerder wordt gestart in Nederland zullen naar verwachting de risico’s (veel) groter zijn en zal een grotere rol en financiële bijdrage vanuit de overheid nodig zijn. De verwachting over wanneer een SMR in Nederland gebouwd kan zijn, kan uiteraard worden bijgesteld bij nieuwe inzichten. Internationale (markt)ontwikkelingen worden met grote interesse gevolgd.

26

Wat is de definitie van groene groei?

27

Wat is de definitie van grijze krimp?

Antwoord 26 en 27

Groene groei is het samenbrengen van verduurzaming én concurrentiekracht. We hebben in Nederland al gezien dat dit kan. De Nederlandse economie is blijven groeien terwijl er belangrijke stappen zijn gezet in de verduurzaming van de economie en de CO2-uitstoot daalde. In meer detail: de Nederlandse economie is sinds 1990, per hoofd van de bevolking, gecorrigeerd voor inflatie, met 66% gegroeid. In absolute termen, dus niet per capita, is de economie sinds 1990 ongeveer verdubbeld in omvang. In dezelfde periode is de uitstoot van broeikasgassen met ongeveer 35% gedaald en zijn er belangrijke stappen gezet in de verduurzaming van de economie. Door de bestaande economie en industrie om te bouwen naar een groene economie, maar ook door nieuwe en groene industrie op te bouwen, zorgen we voor de afbouw van fossiel. Aanpassen aan klimaatverandering én duurzame economische groei kunnen dus samen gaan. Groene groei maakt het mogelijk om onze welvaart – en alles wat daarbij hoort aan publieke voorzieningen – ook voor de langere termijn in stand te houden. Ik kijk met een optimistische blik naar wat klimaatbeleid ons land kan brengen. Door nieuwe technologieën en nieuwe toepassingen tegen klimaatverandering te stimuleren, bouwen we een schoon en welvarender land voor deze en volgende generaties.

28

Wat is de inhoudelijke argumentatie om de Routekaart Energieopslag niet om te zetten in een Programma?

Antwoord

Een Nationaal Programma Energieopslag is niet nodig om de acties uit de Routekaart Energieopslag te bereiken. In de Routekaart Energieopslag staan voor alle acties actiehouders en deadlines genoteerd.

29

Op welke wijze worden systeemkosten meegewogen in de vormgeving van energiebeleid, -subsidies en -investeringen?

30

Bent u voornemens om systeemkosten een expliciete plaats te geven in de afwegingen bij de vormgeving van energiebeleid, -subsidies en investeringen?

Antwoord 29 en 30

Systeemkosten vormen een van de belangrijke weegfactoren bij de keuzes die het kabinet maakt in het energie en klimaatbeleid. In het NPE heeft het kabinet de ontwikkeling naar het toekomstige energiesysteem uiteengezet en daarbij aangegeven dat het energiesysteem nu en in de toekomst duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar dient te zijn. Bij betaalbaarheid gaat het om draaglijke prijzen voor gebruikers en zo laag mogelijke maatschappelijke kosten voor de samenleving als geheel (lage systeemkosten). Het kabinet houdt oog voor systeemkosten door zich bij overkoepelende beleidsplannen mede te baseren op studies die ingaan op de nationale kosten van verschillende alternatieven en daarbij systeemonderdelen in de breedte meenemen, zoals de Trajectverkenning Klimaatneutraal Nederland van PBL en de scenario’s voor een klimaatneutraal energiesysteem van TNO. Ik ben in gesprek met kennispartners hoe we zorg kunnen dragen voor een bredere kennisbasis rond investeringen, kosten en verdeling gedurende de transitie ten behoeve van beleidskeuzes in de transitie.

31

Wat wordt er concreet gedaan om de kennis van kernenergie in Nederland verder uit te bouwen?

Antwoord

Om in Nederland nucleaire kennis en vaardigheden verder uit te bouwen wordt er gewerkt aan de uitvoering van het Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma (MMIP) Kernenergie. In dit MMIP, dat eind 2023 is gepresenteerd aan de Tweede Kamer, wordt de nucleaire kennisbasis verder uitgebouwd door middel van onderzoeksprogramma’s aan de hand van acht thema’s en wordt innovatie door middel van het Technologie Ontwikkelingsprogramma gestimuleerd. Een integrale Human Capital Agenda (HCA) is ook een onderdeel van het MMIP en richt zich op de versterking van het onderwijs op alle niveaus om voldoende gekwalificeerd personeel op te leiden en aan te trekken.

Een onderdeel van de HCA is de financiering van drie leerstoelen en zes promovendi aan de TU Delft om het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek verder te versterken. Dit najaar zal het kabinet de benodigde middelen richting de TU Delft beschikken. Op hbo-niveau wordt met de Hogeschool Zeeland en de Nuclear Academy samengewerkt aan een minor die begin 2025 zal starten. Op mbo-niveau heeft Scalda (mbo-instelling in Zeeland) samen met de Nuclear Academy een keuzedeel nucleaire technologie opgezet dat afgelopen september is gestart.

Tegelijkertijd worden op dit moment in dit kader twee inventarisatiestudies uitgevoerd om inzichtelijk te krijgen waar we de komende jaren precies op moeten inzetten. De eerste inventarisatiestudie is gericht op het in kaart brengen van vraag en aanbod naar human capital met het oog op de bouw van de nieuwe kerncentrales in Nederland. Met de uitkomsten van deze inventarisatiestudie vullen we met de sector en onderwijs- en kennisinstellingen de Human Capital Agenda van het MMIP nader in met concrete acties om zo het onderwijs op alle niveaus verder te versterken. De tweede inventarisatiestudie is gericht op het in kaart brengen van de belangrijke kennis- en innovatievragen rondom het thema kernenergie. Deze inventarisatiestudie onderzoekt door middel van gesprekken met de sector de kennis- en innovatievragen van bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen en de overheid. Met de uitkomsten van deze inventarisatiestudie worden verschillende onderzoeksprogramma’s en het technologie ontwikkelingsprogramma uit het MMIP ingevuld (eerste ronde voorstellen in 2025). Eind van het jaar zal het kabinet ook een brief sturen aan de Kamer, waarin de uitkomsten van de studies worden meegenomen.

32

Hoe wordt er samengewerkt met Nederlandse bedrijven om hen te betrekken en mee te laten profiteren van de bouw van de nieuwe kerncentrales? Hoe wordt dit meegenomen in de aanbesteding en wordt dit ook als randvoorwaardelijk gesteld in de aanbesteding?

Antwoord

Het kabinet vindt het belangrijk dat de Nederlandse industrie kan profiteren van de komst van nieuwe kerncentrales. Daartoe onderzoekt het kabinet de komende tijd de mogelijkheden en kansen voor de Nederlandse (maak)industrie tijdens verschillende fases van het nieuwbouwproject en hoe dat in het selectieproces kan worden meegenomen. Dit zal resulteren in een zogeheten lokalisatiestrategie. Deze lokalisatiestrategie zal meegenomen worden in het aanbestedingstraject voor de nieuwe kerncentrales.

Het bouwen van nieuwe kerncentrales is niet mogelijk zonder kennis, expertise en technologie vanuit het buitenland. Het kabinet zoekt daarom naar een balans tussen wat we met de Nederlandse (maak)industrie kunnen realiseren en welke kennis en kunde onvermijdelijk uit het buitenland zal komen.

33

Kan er een duidelijke onderbouwing worden gegeven van de effecten van de 9,5 miljard euro extra investering in kernenergie op de energieprijzen voor burgers en bedrijven?

Antwoord

De energieprijzen voor burgers en bedrijven in de toekomst kennen van nature een mate van onzekerheid, zeker op de termijn waarin verwacht wordt dat de beoogde kerncentrales operationeel zijn. Een duidelijk effect op de energieprijs als gevolg van de extra investering in kernenergie, of welke andere technologie dan ook, is dan ook niet te geven. Naast de gekozen productietechnieken zijn de prijzen sterk afhankelijk van de groei van de vraag naar energie, die op haar beurt gepaard gaat met aanzienlijke onzekerheid.

Er moet ook breder worden gekeken naar de rol van kernenergie in het energiesysteem, in plaats van alleen naar de impact op de elektriciteitsprijzen. Kerncentrales kunnen een constante en betrouwbare elektriciteitsvoorziening leveren. Dit is essentieel voor de stabiliteit van het elektriciteitssysteem, met name in aanvulling op variabele bronnen zoals wind- en zonne-energie. Daarnaast biedt kernenergie ook diversificatie in het productieaanbod en kent het een andere toeleveringsketen, waardoor Nederland minder afhankelijk wordt van individuele technologieën. Daarmee draagt het bij aan het verbeteren van de leveringszekerheid en de strategische autonomie voor Nederland.

34

Hoe zijn de extra middelen voor kernenergie (9,5 miljard euro) opgebouwd? Wat is aan financiering nodig voor het langer openhouden van Borssele, voor het bouwen van 2 kerncentrales, voor de bouw van twee extra kerncentrales?

Antwoord

Met de ophoging van het perceel Kernenergie met € 9,5 miljard is er in totaal € 14,5 miljard beschikbaar voor het perceel Kernenergie in het Klimaatfonds. Circa € 400 miljoen hiervan is toegekend voor onderzoek en begeleiding, de opstart van de projectorganisatie, technische haalbaarheidsstudies, het verstevigen van de nucleaire kennisinfrastructuur, de SMR programma-aanpak en uitvoeringslasten.

Voor de bedrijfsduurverlenging van de bestaande kerncentrale in Borssele is vooralsnog € 12,8 miljoen uit het Klimaatfonds toegekend. Het grootste deel hiervan is bedoeld voor de verouderingsonderzoeken.

De resterende middelen op het perceel Kernenergie zullen grotendeels nodig zijn voor een investering in de nieuwbouw van kerncentrales.

In de technische haalbaarheidsstudies zijn EDF, KHNP en Westinghouse gevraagd te onderzoeken of hun ontwerpen voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, of ze op een terrein binnen de locatie Borssele passen, wat de benodigde bouwtijden zijn en wat de mogelijke kosten zijn.

Op dit moment kan het kabinet daarom geen inschatting geven van de kosten van de bouw van twee kerncentrales. Wat de uiteindelijke kosten zullen zijn, zal ook afhangen van de uitkomsten van de aanbesteding en de onderhandelingen met de techniekleveranciers.

Daarnaast verwacht het kabinet dat de resultaten van de technische haalbaarheidsstudies ook een indicatie zullen geven van de mogelijkheid van schaaleffecten bij de bouw van een derde en vierde kerncentrale. Het bouwen van meer reactoren achter elkaar biedt mogelijk lagere ontwikkel- en bouwkosten per centrale. Op welke manier en voor welk deel de overheid deelneemt is nog onderwerp van nader onderzoek en besluitvorming. Dit kan mogelijk ook verschillen voor centrale 1 en 2 en centrale 3 en 4.

Het Klimaatfonds werkt met een reguliere cyclus. Ieder jaar zal bezien worden welke voorstellen voor financiële dekking worden ingediend bij de fondsbeheerder (Minister van KGG, die samen met de Minister van Financiën beslist over uitgaven uit het fonds).

35

Wat zijn de overwegingen om 2,7 miljard euro van het oorspronkelijke budget door te schuiven naar 2031 t/m 2035?

Antwoord

De schuif van budget naar latere jaren is gedaan om de oorspronkelijke middelen na de ophoging met € 9,5 miljard in een realistischer kasritme op de begroting te zetten. Tot dan toe liepen alle middelen t/m 2030, dit is geen realistische weergave van de verwachte uitgaven voor kernenergie, omdat de bouwfase doorloopt tot na 2030. Zowel de oorspronkelijke, als de huidige uitgavereeks voor kernenergie zijn indicatief en staan op de Klimaatfondsbegroting.

36

Hoe ziet u de bijdrage van kernenergie aan de energiemix in 2030, 2040 en 2050? Hoeveel petajoule verwacht u in deze jaren te leveren met de inzet van kernenergie en hoeveel CO2-reductie in Mton levert dit op?

Antwoord

De huidige kerncentrale in Borssele blijft actief tot ten minste 2033, en mogelijk nog langer als bedrijfsduurverlenging wordt gerealiseerd. De centrale in Borssele zal naar verwachting jaarlijks zo’n 18 PJ aan elektriciteit leveren. Volgens de aannames in het NPE zullen er tegen 2040 twee nieuwe grootschalige kerncentrales operationeel zijn, samen met de bestaande centrale in Borssele, wat zal leiden tot een opwekking jaarlijks van 101 PJ aan kernenergie.

Voor 2050 is de aanname in het NPE dat de nucleaire capaciteit uitgebreid is tot circa 7 GW, door de bouw van vier nieuwe kerncentrales, mogelijk aangevuld met Small Modular Reactors (SMR’s). Dit zou leiden tot een opwekking van 202 PJ aan kernenergie.

Vanaf 2035 zal naar verwachting de uitstoot van de elektriciteitssector naar nul zijn afgenomen. In dat systeem kan kernenergie een betrouwbare basislast leveren, in aanvulling op wind en zon. Er is dan geen sprake van CO2-reductie als gevolg van investeringen in kernenergie. De rol van kernenergie is dan om een bijdrage te leveren aan een goed werkend energiesysteem in de toekomst.

37

Wat is het effect van de bezuinigingen op de DEI+ regeling, de MOOI regeling, de IPCEI waterstof en de Green Deals op de mogelijkheid voor de industrie om te innoveren?

Antwoord

De generieke taakstelling voor subsidies heeft gevolgen voor het beschikbare budget voor de innovatieregelingen DEI+ en MOOI (pagina 20/21 begroting KGG). Deze regelingen worden ingezet om innovaties aan te jagen die bijdragen aan verduurzaming van het energiesysteem, industrie en gebouwde omgeving. Als gevolg van de taakstelling wordt bijna 25% van het (oorspronkelijk) begrote budget bezuinigd over de periode 2025–2029. Dit heeft als effect dat er minder innovatieprojecten ondersteund kunnen worden, wat gevolgen kan hebben voor mogelijkheden voor de industrie om te innoveren en te verduurzamen.

Het beperken van de subsidie voor innovatie heeft daarnaast effect op het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven. Het effect hiervan is echter niet te kwantificeren. De DEI+ wordt volgend jaar tevens ingezet als instrument onder andere voor stimulering van het produceren van biobrandstoffen en circulaire en biobased grondstoffen, met middelen uit het Klimaatfonds. Daardoor komt er in de DEI+, ondanks deze taakstelling, op bepaalde onderwerpen meer budgettaire ruimte in de komende jaren.

De bezuinigingen op de IPCEI waterstof en Green Deals hebben een kleinere omvang en daarom minder effect op de mogelijkheid voor de industrie om te verduurzamen.

Bij Voorjaarsnota 2025 vindt mogelijk een heroverweging plaats van de invulling van de taakstelling ná 2025 op basis van dan actuele inzichten en prioriteiten.

38

Kunt u aangeven welke uitgaven worden gedaan, zijn gereserveerd of voorzien zijn qua bijdragen van Nederland aan de verschillende Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s)?

Antwoord

De Nederlandse overheid neemt momenteel deel aan vier IPCEI-initiatieven. Nederland heeft in totaal 1.921,4 miljoen euro budget gereserveerd voor Nederlandse deelname in diverse Europese IPCEI projectinitiatieven.

Het budget voor Nederlandse deelname in diverse Europese IPCEI projectinitiatieven is:

  • 219,5 miljoen euro voor IPCEI Micro-elektronica en Communicatie Technologie (4 Nederlandse projecten);

  • 71,2 miljoen euro voor IPCEI Cloudinfrastructuur en diensten (3 Nederlandse projecten);

  • 31,2 miljoen euro voor IPCEI Med4Cure (3 Nederlandse projecten);

  • 28,7 miljoen euro voor IPCEI Waterstof wave 1 (1 Nederlands project op waterstoftechnologie);

  • 784 miljoen euro voor IPCEI wave 2 (8 Nederlandse projecten op waterstofproductie door electrolyse);

  • 400 miljoen euro voor IPCEI wave 3 (1 Nederlands project op import en opslag);

  • 200 miljoen euro voor IPCEI wave 4 (1 Nederlands project op waterstoftoepassingen in mobiliteit en transport).

39

Hoeveel geld gaat er accumulatief volgend jaar naar de verduurzaming van de industrie (maatwerkafspraken, SDE++, VEKI, PIDI)? Kunt u een uitputtend overzicht geven van welke subsidies en andere middelen er naar de verduurzaming van de industrie gaan?

Antwoord

Onderstaand een overzicht van de beschikbare middelen voor verduurzaming van de industrie en voor verduurzaming van het mkb op de KGG-begroting. De bovenste tabel bevat middelen die specifiek voor verduurzaming van de industrie bestemd zijn. De middelen daarin die afkomstig zijn uit het klimaatfonds zijn geduid met (KF) achter de naam van de regeling. De onderste tabel bevat generieke regelingen waar de industrie ook aanspraak op kan maken. Daarbij kan er vooraf geen onderscheid gemaakt worden welk deel naar de verduurzaming van de industrie gaat.

Voor de middelen die voor verduurzaming van de industrie in het Klimaatfonds gereserveerd zijn iseen uitgebreid overzicht te vinden in het MJP 2025 in het perceel Verduurzaming Industrie & innovatie mkb (p. 66) en enkele maatregelen bij het perceel VFO (p.42) en Energie-Infrastructuur (p. 30). Voorbeelden zijn de middelen voor elektrolyse vraagsubsidies en flex.

Verduurzaming industrie (bedragen x € 1.000)

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Verduurzaming MKB

9.000

Maatwerkaanpak – programmageld (KF)

26.937

13.035

20.450

5.000

5.000

5.000

Maatwerkaanpak – Nobian (KF)

24.000

65.000

20.000

63.000

8.000

Subsidies verduurzaming Industrie (klimaatenveloppe)

15.656

35.148

61.126

59.939

68.390

73.750

VEKI

60.768

143.207

113.187

100.016

82.941

73.715

TSE haalbaarheidsstudies Industrie

20.987

19.300

10.100

4.200

0

0

Clusteraanpak Verduurzaming Industrie

100

5.148

0

IKC ETS

186.000

NIKI (KF)

0

84.733

66.629

36.314

24.209

Cluster 6 (KF)

820

1.330

1.330

1.321

1.321

1.623

Generieke regelingen

2024

2025

2026

2027

2028

2029

SDE++

1.740

49.576

207.974

462.592

720.512

859.512

SDE+

157.821

277.785

343.017

428.115

600.627

991.752

SDE

269.500

46.773

340.000

366.000

373.000

384.000

DEI+

64.486

113.805

102.172

87.346

83.558

86.893

MOOI

59.414

73.408

61.193

56.898

38.392

38.158

40

Kunt u een uitsplitsing maken van hoeveel middelen er reeds zijn toegekend aan bedrijven met maatwerkafspraken, hoeveel middelen er gereserveerd zijn voor maatwerkafspraken die nu worden uitonderhandeld en hoeveel middelen er nog beschikbaar zijn voor maatwerkafspraken?

Antwoord

Bij de uitwerking van de maatwerkafspraken wordt altijd eerst onderzocht in hoeverre de bestaande instrumenten zoals de SDE++, de NIKI en de VEKI ingezet kunnen worden. Pas als die instrumenten niet toereikend zijn, kan een maatwerksubsidie overwogen worden. Het project portfolio waarover maatwerkafspraken worden voorbereid kan dus gefaciliteerd worden door een mix van instrumenten. Wat betreft de specifieke middelen voor maatwerk is er tot nu toe alleen een maatwerksubsidie van € 30 mln. toegekend aan Yara vooruitlopend op een nog te tekenen Joint letter of Intent. Voor Nobian is op basis van de getekende Joint letter of Intent een reservering gemaakt van € 200 miljoen voor een maatwerksubsidie.

Voor bedrijven waarmee een Expression of Principles is getekend, is nog geen specifieke reservering gemaakt op de KGG-begroting. Op de klimaatfondsbegroting zijn twee generieke reserveringen gemaakt voor maatwerk. Er bestond in het Klimaatfonds een algemene reservering van € 750 mln. Deze is na de toekenning voor Nobian met € 200 mln. verlaagd en daarna weer opgehoogd met de middelen uit het Noodfonds voor bedrijven (€ 24,7 mln.) die op het Klimaatfonds zijn gestort. Daarmee komt de reservering nu uit op € 574,7 mln. De andere algemene reservering voor maatwerk in het Klimaatfonds is € 229,6 mln. Deze twee reserveringen zijn middelen die voor hetzelfde zijn bedoeld, maar het vrijkomen van deze middelen kent verschillende voorwaarden vanuit het Klimaatfonds en daarom zijn ze separaat opgenomen. Dit wordt toegelicht in het Meerjarenprogramma 2025, p. 68, 69.8

41

Zijn de subsidies voor de verduurzaming van de industrie, waaronder de Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI) en de Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) voor dit jaar volledig uitgeput? Zo niet, hoe kan dit en hoeveel middelen schuiven er door naar volgend jaar?

Antwoord

Er zijn in 2024 drie subsidieregelingen beschikbaar specifiek voor de verduurzaming van de industrie en deels voor het mkb: VEKI, IKC ETS en TSE Haalbaarheidsstudies. Of alle subsidies voor de verduurzaming van de Industrie dit jaar volledig zijn uitgeput is nu nog niet met zekerheid te zeggen, aangezien het jaar nog niet voorbij is. Voor het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie – waar u specifiek naar vraagt – bestaat geen subsidieregeling. Daarnaast is er een aantal subsidies dat breder is dan enkel verduurzaming van de industrie. Dit betreffen de DEI+, SDE++ en MOOI. Eventuele onderuitputting bij deze regelingen is niet specifiek toe te rekenen aan een bepaalde sector.

In de prognoses richting eind van het jaar wordt voor sommige subsidieregelingen wel onderuitputting voorzien. Zo is er in de prognoses nu een onderuitputting voorzien van ca. € 10 mln kas op de VEKI regeling, ca. € 3 mln kas op de TSE haalbaarheidsstudies en ca. € 30 mln op de IKC ETS regeling. Voor de VEKI en de TSE haalbaarheidsstudies geldt dat die nog openstaan tot in het nieuwe jaar, en de definitieve cijfers pas in 2025 bekend zijn. Naar verwachting wordt het verplichtingenbudget van beide regelingen in 2024 volledig benut, en zijn kasmiddelen naar verwachting nodig in 2025 voor uitfinanciering van dan reeds aangegane verplichtingen. Voor de IKC ETS is het verwachte verschil in de uitgaven grotendeels te verklaren uit minder aanvragers dan verwacht en een lagere productie (en dus lager elektriciteitsverbruik) door alle aanvragers tezamen.

Dat onderuitputting doorschuift naar volgend jaar is geen automatisme. In principe geldt een harde jaargrens en kan geld alleen terugkomen in een volgend jaar via de zogenaamde Eindejaarsmarge. Daar wordt pas in het voorjaar weer over besloten.

De specifieke en oneindige Eindejaarsmarge voor Klimaatfondsmiddelen (op de departementale begroting) is recent komen te vervallen als onderdeel van de begrotingsregels van dit kabinet, met als doel dat er realistischer zal worden geraamd. Departementen brengen in beeld in welke gevallen het niet doorschuiven van onbenutte middelen in 2024, tot knelpunten leidt in 2025. Dit wordt onderdeel van de Voorjaarsbesluitvorming.

42

In lijn met het TNO-rapport Expertsessie reflectie sociaal-economische gevolgen van Klimaatfondsvoorstellen, hoe bewaakt u dat het tempo van elektrificatie van de industrie niet sneller gaat dan de groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie? Andersom, hoe bewaakt u dat de groei van duurzame elektriciteitsproductie niet sneller gaat dan de vraag naar groene elektriciteit?

Antwoord

Het is inderdaad van belang dat de groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie en elektrificatie tot op zekere hoogte in samenhang oplopen. Dat geldt niet alleen voor de industrie maar voor het totaal aan elektriciteitsvraag. Direct elektriciteitsgebruik biedt veel voordelen, onder andere omdat het efficiënt is en Nederland in staat stelt om de energieonafhankelijkheid te vergroten. In het Nationaal Plan Energiesysteem is daarom tot en met 2050 in beeld gebracht wat de verwachte en gewenste ontwikkeling is van de CO2-vrije elektriciteitsproductie en de vraag naar elektriciteit per sector. Met de jaarlijkse Energienota, die dit jaar voor het eerst is verschenen, wordt op basis van verantwoordingsinformatie uit de Monitor Energiesysteem de ontwikkeling van de energieketens en de vraagsectoren bekeken en worden waar nodig maatregelen genomen om knelpunten te verminderen.

43

In lijn met het TNO-rapport Expertsessie reflectie sociaal-economische gevolgen van Klimaatfondsvoorstellen waarin wordt voorgesteld dat er een betere onderbouwing komt van de reden waarom aan enkele grote industriële bedrijven miljardensteun wordt verleend voor groene waterstofproductie en vergassingstechnologie, kunt u die betere onderbouwing geven?

Antwoord

Het opschalen van elektrolyse is voor Nederland cruciaal om klimaatneutraal te worden zonder volledig op import te vertrouwen. Om de benodigde opschaling op tijd te realiseren zijn subsidies noodzakelijk, gezien de bestaande meerkosten. Deze subsidies stelt het Rijk zoveel mogelijk generiek beschikbaar, zodat alle bedrijven een gelijke kans hebben. De uitkomsten van de eerste gerichte elektrolysetender (OWE) wijzen ook uit dat zowel grote als kleine bedrijven in staat zijn om een subsidie te krijgen.

De reflectie van TNO lijkt gestoeld op de verwachting dat alleen grote bedrijven in staat zijn om grootschalige elektrolyseprojecten te realiseren. Het overheidsbeleid is gericht op kosteneffectieve opschaling, wat betekent dat grote bedrijven alleen meer subsidies krijgen als zij significant goedkoper projecten kunnen realiseren. Mocht dat het geval zijn dan dient dat een algemeen belang, namelijk de betaalbaarheid van de energietransitie. Zo heeft de hele maatschappij baat bij de opschaling van elektrolysecapaciteit.

44

Bent u voornemens om gericht beleid te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat bestaande gas -en kolencentrales omgebouwd kunnen worden naar CO2-neutrale centrales die de leveringszekerheid van elektriciteit kunnen waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Met het Europese emissiehandelssysteem (ETS 1), waarbij er elk jaar minder emissierechten worden uitgegeven tot 0 in 2040, is er een belangrijk instrument dat borgt dat een deel van de bestaande gas- en kolencentrales uiteindelijk omgebouwd wordt naar CO2-neutrale centrales. Verder is op grond van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie per 1 januari 2030 elektriciteitsproductie uit kolen in Nederland niet meer toegestaan. Met de brief van 29 januari 2024 (Tweede Kamer 2023–2024, 31 239, nr. 386) heeft de Minister voor Klimaat en Energie aangegeven dat om CO2-reductie te garanderen, bevorderd moet worden dat elektriciteitsproductie met aardgas wordt vervangen door CO2-vrije energiedragers zoals waterstof. Om deze reden is de inzet van een exploitatiesubsidie een logische keuze. Door de verwachte afname van het prijsverschil tussen CO2-vrije energiedragers en aardgas, geldt dat het later inzetten van de subsidie leidt tot een hogere CO2-besparing per gesubsidieerd bedrag. Hierom is het doelmatig de exploitatiesubsidie de komende jaren nog niet open te stellen, maar daarmee te wachten tot een moment waarop het genoemde prijsverschil kleiner is geworden en meer zekerheid bestaat over de vraag naar en de beschikbaarheid van waterstof. Het streven is om de regeling wel vóór 2030 open te kunnen stellen. In het Klimaatfonds zijn hiervoor middelen gereserveerd.

45

Kunt u aangeven welke middelen worden uitgetrokken voor het creëren van een gelijk speelveld voor circulaire ondernemers en hoe zich dit verhoudt tot middelen die toekomen aan bestaande, lineaire bedrijfsmodellen?

Antwoord

Er worden geen middelen uitgetrokken specifiek voor het creëren van een gelijk speelveld voor circulaire ondernemers. Wel is er sprake van diverse middelen die worden uitgetrokken voor het bevorderen van de circulaire economie. Die moeten er, in combinatie met normeringen en beprijzingen, zowel nationaal als Europees, aan bijdragen dat er steeds meer circulair wordt omgegaan met grondstoffen. Uiteraard is een belangrijke reden om hiervoor ook middelen uit te trekken dat circulaire oplossingen in eerste instantie vaak nog duurder zijn dan de lineaire omgang met grondstoffen. Zie ook het antwoord op vraag 52.

Het is niet mogelijk om een eenduidig onderscheid te maken tussen middelen die toekomen aan circulaire versus aan lineaire bedrijfsmodellen. De diverse bestedingsvormen van de middelen, zoals subsidieregelingen, maken dit onderscheid ook niet. Welzijn er vele regelingen die zich richten op andere doeleinden dan de omgang met grondstoffen en waar dus ondernemingen met beide (ideaaltypische) vormen van bedrijfsmodellen gebruik van kunnen maken. Daarbij zet het kabinet zich in om ook in zulke regelingen circulariteit zo mogelijk te gebruiken als uitgangspunt, zoals onder meer vermeld in een brief van de Staatssecretaris van IenW (Kamerstuk 32 813, nr. 1397).

46

Hoeveel fulltime equivalent (fte) is er beschikbaar op het ministerie voor energiebesparing in algemene zin?

Antwoord

Binnen het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt 8,6 fte aan energiebesparing, waarvan 0,5 fte werkt aan toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht. Naast deze 8,6 fte wordt een grotere capaciteit ingezet op het klimaat, energie en industriedossier, waaronder bijvoorbeeld voor de uitvoering van klimaatmaatregelen en verduurzaming van de industrie, vaak ook een energiebesparend effect hebben.

Toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht wordt uitgevoerd door de omgevingsdiensten, Staatstoezicht op de Mijnen en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Zij voeren de controles uit.

47

Hoe helpt het weer instellen van de Indirecte kostencompensatie (IKC) de industrie om te verduurzamen? Welke prikkel hebben de bedrijven die voordeel hebben bij de IKC om het geld dat zij door de IKC niet hoeven te besteden aan energie, dat geld in te zetten voor verduurzaming? Hoe kan de IKC voorwaardelijk gemaakt worden aan energiebesparing en verduurzaming?

Antwoord

Een van de voorwaarden van de IKC-regeling in Nederland is om ten minste 50% van de ontvangen middelen te investeren in maatregelen die CO2-uitstoot verminderen. Deze investering dient, voor ieder jaar dat een bedrijf IKC-middelen ontvangt, voor minimaal 3% CO2-reductie te zorgen.

De IKC is daarnaast door de Europese Commissie bedacht als maatregel om weglekeffecten van het ETS te mitigeren. De IKC vergroot dus de effectiviteit van het ETS.

Elektrificatie is een belangrijke pijler van het beleid voor verduurzaming van de industrie. De huidige stroomprijzen lijken elektrificatie echter tegen te werken. De IKC-regeling leidt tot lagere stroomkosten en verbetert zo de business case voor CO2-reductie in Nederland via elektrificatie.

48

Hoeveel procent van de reductieopgave van de industrie zal in 2028, in 2030, in 2035, in 2040 en in 2045 naar schatting worden bereikt door Carbon Capture en Storage (CCS)?

Antwoord

De verwachte bijdrage van CCS aan de reductieopgave van de industrie in de periode 2028–2030 zal naar verwachting 9 Mton zijn. Deze CO2-reductie is gebaseerd op CCS-projecten die momenteel in ontwikkeling zijn. De rol van CCS na 2030 laat zich lastiger voorspellen. In een scenariostudie van het PBL levert CCS een bijdrage van ruwweg 20–25 Mton in 2035, 27–33 Mton in 2040 en 27–37 Mton in 2045.

49

Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning van een gecoördineerde aanpak voor de geharmoniseerde toepassing van de regels voor nettarieven in de EU door de Europese energietoezichthouders en ACER verwachten?

Antwoord

Nederland zet zich binnen de EU en in gesprekken met buurlanden in voor een gelijk speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven voor elektrolyse, batterijopslag en de industrie. De inzet van Nederland is met name erop gericht om de Europese Commissie en het EU agentschap voor samenwerking tussen toezichthouders (ACER) om guidance te vragen en zo de verschillen in methodiek voor nettarieven tussen lidstaten te verkleinen. Recent heeft ook Mario Draghi in zijn rapport over de toekomst van het Europees concurrentievermogen van 9 september jl. opgeroepen om met richtsnoeren te komen ter harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven omdat verschillen in nationale tariefstructuren de concurrentiepositie van industrieën en nieuwe technologieën, zoals batterijen en elektrolysers, nadelig beïnvloeden. Het initiatief om dit verder te verkennen ligt bij de Europese Commissie en ACER. Het kabinet blijft zich inzetten om dit onderwerp in Europees verband onder de aandacht te brengen.

50

Welke manieren ziet u om de harmonisatie van de nettarieven te gaan financieren? Hoe pakt elk van deze manieren uit met betrekking tot klimaatrechtvaardigheid?

Antwoord

Harmonisatie van de nettariefmethodiek tussen verschillende lidstaten vraagt niet om financiering. Harmonisering ontstaat door de verdeelsleutels voor de nettarieven in verschillende landen meer in lijn met elkaar te brengen. Dit vraagt dus om aanpassing van regelgeving, niet inzet van financiële of budgettaire middelen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de kosten van elektriciteitsnetten, conform Europese regels, worden verdeeld aan de hand van verdeelsleutels die zijn neergelegd in Europese wet- en regelgeving of door ACM zijn vastgelegd in technische codes. Daarbij is ACM gehouden aan ontwerpprincipes die op Europees niveau zijn bepaald, zoals het non-discriminatiebeginsel en het kostenveroorzakingsbeginsel. Dat laatste betekent dat kosten in beginsel toegerekend worden aan gebruikers van de energienetten op basis van de geschatte kosten die hun gebruik van de energienetten veroorzaakt. Een belangrijke overweging bij de verdeelsleutel is ook dat lagere nettarieven of vrijstelling van nettarieven voor specifieke gebruikers betekent dat de nettarieven van andere gebruikers toenemen.

De nettarieven meer in lijn brengen met die van buurlanden kan ook door ingrepen in de bekostiging van de netkosten door inzet van algemene middelen of subsidie voor (groepen) afnemers. Dit vergt wel financiering door de Rijksoverheid. Het lopende IBO onderzoekt in den brede mogelijke maatregelen die inzicht in en grip op de omvang van de investeringen geven in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging en financiering ervan, zowel vanuit nationaal als Europees perspectief. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan een goede concurrentiepositie van Nederland en aan de betaalbaarheid van de energieinfrastructuur. Het wordt eind februari 2025 opgeleverd.

51

Kunt u aangeven hoeveel middelen toegewezen zijn aan onderzoek en innovatie op het gebied van het verminderen van de vraag naar en het efficiënter benutten van het gebruik van kritieke materialen (voor hernieuwbare energietoepassingen)?

Antwoord

Verschillende ministeries dragen bij aan onderzoek en innovatie op het gebied van circulair gebruik van kritieke grondstoffen (o.a. ten behoeve van hernieuwbare energietoepassingen). Hieronder tracht ik een zo goed mogelijk overzicht te geven van de beschikbare middelen hiervoor.

IenW stelt jaarlijks 2,5 mln. euro beschikbaar om te werken aan de circulariteit van kritieke grondstoffen, in lijn met de KIA CE.

Circulair gebruik van kritieke grondstoffen is ook een integraal en cruciaal onderdeel van de Integrale Kennis en Innovatie Agenda Klimaat & Energie (IKIA KE) van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, waarin hergebruik, substitutie en vraagvermindering van kritieke grondstoffen op meerdere plaatsen terugkomt. Hoeveel er jaarlijks binnen het bredere energie-innovatie instrumentarium aan middelen wordt ingezet voor de circulariteit van kritieke grondstoffen, is niet exact aan te geven; voor het bredere instrumentarium is in totaal 360 mln. EUR per jaar beschikbaar en dat is inclusief de onderzoeks- en innovatiemiddelen voor NWO en TNO.

Via de uitvoeringsorganisatie Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden namens het Ministerie van Klimaat en Groene Groei meerdere financiële instrumenten zoals de DEI+-regeling beschikbaar gesteld voor voorstellen rond circulariteit van (ook kritieke) grondstoffen. Een overzicht van welke middelen binnen het RVO-instrumentarium beschikbaar zijn voor het efficiënter benutten en verminderen van het gebruik van (kritieke) grondstoffen is te vinden in het recent gepubliceerde rapport «Monitoring transitie naar een circulaire economie op basis van overheidsondersteuning over het jaar 2022»9

Verder is vanuit verschillende ministeries via de vraaggestuurde programmering circa 13 mln. euro beschikbaar gesteld aan onderzoeksinstituut TNO, voor onderzoek naar de circulaire economie, waaronder de circulariteit van kritieke grondstoffen.

Via de PPS-Innovatieregeling (PPS-I) is 180 mln. euro beschikbaar gesteld voor het missiegedreven innovatiebeleid. Alle topsectoren kunnen deze PPS-I-middelen inzetten, op basis van inhoudelijke plannen, via de Kennis- en Innovatieagenda’s (KIAs). Het Topconsortium voor Kennis en Infrastructuur (TKI) Groene Chemie en Circulariteit beschikt binnen de PPS-I over een budget van 8.6 miljoen euro, dat grotendeels wordt ingezet voor de KIA Circulaire Economie (KIA CE). Hierin (de KIA CE) is de circulariteit van kritieke grondstoffen een prioriteit.

52

Kunt u aangeven welk aandeel van de subsidiegelden voor Klimaatbeleid gereserveerd is voor het bevorderen van de circulaire economie?

Antwoord

Binnen het Klimaatfonds vallen de volgende bestedingsdoelen te kwalificeren als specifiek bedoeld voor het bevorderen van de circulaire economie:

  • Demonstratie energie- en klimaatinnovatie – categorie CE (DEI+-CE) € 55,2 mln.

  • Bevorderen circulair doen en gedrag € 33,7 mln.

  • Circulaire plastic hub € 267 mln.

  • Nationale aanpak Biobased bouwen € 200 mln.

  • Opschalen duurzame infra-innovatietechnieken € 100 mln.

  • Maatwerksubsidies Afvalverbrandingsinstallaties € 222 mln.

Daarnaast zijn er, binnen het Klimaatfonds en daarbuiten, diverse middelen die ook bijdragen aan het bevorderen van de circulaire economie, soms omdat ze specifieke categorieën bevatten (zoals bepaalde bedrijfsmiddelen in de EIA), soms omdat ze expliciete voorwaarden of criteria bevatten (zie ook vraag 45), soms omdat circulaire oplossingen gebruik kunnen maken van een meer generieke subsidieregeling (zoals innovatieregelingen).

53

Hoeveel fte is er beschikbaar op het ministerie voor het handhaven van energiebesparingsregelgeving?

Antwoord

Zie antwoord op de vraag 46.

54

Hoeveel kerncentrales kunnen gebouwd worden met 14,5 miljard euro gekeken naar de recente bouw van kerncentrales in buurlanden zoals Engeland?

Antwoord

In de technische haalbaarheidsstudies zijn EDF, KHNP en Westinghouse gevraagd te onderzoeken of hun ontwerpen voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, of ze op een terrein binnen de locatie Borssele passen, wat de benodigde bouwtijden zijn en wat de mogelijke kosten zijn.

Daarnaast verwacht het kabinet dat de resultaten van de technische haalbaarheidsstudies ook een indicatie zullen geven van de mogelijkheid van schaaleffecten bij de bouw van een derde en vierde kerncentrale. Het bouwen van meer reactoren achter elkaar biedt mogelijk lagere ontwikkel- en bouwkosten per centrale.

Begin 2025 zal de third-party review van de technische haalbaarheidsstudies worden afgerond. Daarnaast zal ook de vorm van de deelname en financiering vanuit de overheid van belang zijn voor het publieke aandeel in de kosten. In de brief die het kabinet in november aan de Kamer wil sturen zal al wel worden ingaan op de verhouding tussen de beschikbare middelen en de geschatte (publieke) kosten op basis van algemene onderzoeken en andere projecten.

55

Kunt u de koolstofreductie vergelijken tussen de hoeveelheid kerncentrales die gebouwd kunnen worden met 14,5 miljard euro en de hoeveelheid huishoudens die verduurzaamd kunnen worden met 14,5 miljard euro?

Antwoord

Nee, een dergelijke vergelijking is niet mogelijk.

56

Hoeveel bedrijven voldoen aan de energiebesparingsverplichting? Hoeveel bedrijven daarvan ontvangen duurzaamheidsubsidies?

Antwoord

Tot 1 oktober 2024 is voor 50.218 locaties een informatieplichtrapportage ingediend. Dit is 45% van de verwachte doelgroep. Uit deze rapportages volgt dat voor de betreffende locaties samen in totaal circa 1,1 miljoen maatregelen van toepassing zijn, waarvan circa 71% volledig, 9% gedeeltelijk en 20% (nog) niet is uitgevoerd.

Van de locaties waarover gerapporteerd is, heeft, zo blijkt uit de ingediende rapportages, circa 37% (17.215) volledig voldaan aan de energiebesparingsplicht voor activiteiten. Wanneer een locatie één maatregel niet of gedeeltelijk heeft uitgevoerd, voldoet de locatie al niet aan de plicht. Dit geeft een vertekend beeld van de naleving. Het ligt daarom voor de hand om te kijken naar het aandeel locaties waar nog een kwart tot alle van de toepasselijke activiteitgebonden maatregelen moet worden uitgevoerd. Dit percentage ligt op circa 26% (11.936) van de locaties waarover is gerapporteerd. Voor wat betreft de gebouwmaatregelen voldoet 14% (6.321) van de locaties waarover gerapporteerd is volledig aan de plicht en moet circa 28% (12.391) van deze locaties nog een kwart tot alle van de toepasselijke maatregelen uitvoeren.

Tot 1 oktober 2024 zijn 2.288 onderzoeksplichtrapportages ingediend, wat neerkomt op circa 55% van de doelgroep bestaande uit 4.150 locaties. Uit de rapportages blijkt dat in de jaren 2021–2023 6.020 maatregelen zijn uitgevoerd en dat dit een jaarlijkse energiebesparing van circa 29,1 petajoule (PJ) heeft opgeleverd.

Er zijn geen gegevens beschikbaar in hoeverre deze bedrijven en instellingen gebruikmaken van duurzaamheidssubsidies.

57

Waar staat Nederland in het behalen van het doel van 50% minder primaire abiotische grondstoffen?

Antwoord

De abiotische grondstofvoetafdruk voor de economie (grondstoffengebruik in de gehele keten) was 494 Mton in 2016, 561 Mton in 2018 en 501 Mton in 2020 en is dus sinds 2016 licht toegenomen. De afname in het grondstoffengebruik tussen 2018 en 2020 komt vooral door de lockdowns tijdens de COVID pandemie. De totale grondstoffenefficiëntie is tussen 2016 en 2020 met 7% toegenomen, maar er is nog geen sprake van een ontkoppeling waarin bij een groeiende productie het grondstoffengebruik afneemt. Meer recente gegevens komen beschikbaar in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER), die het PBL naar verwachting in februari 2025 publiceert.

58

Op welke manier wordt toezicht gehouden op het voorkomen dat subsidiemiddelen worden ingezet door bedrijven om te voldoen aan de energiebesparingsverplichting?

Antwoord

Vanuit het oogpunt van doelmatig besteden van de overheidsgelden wordt bij het opstellen van subsidieregelingen zoveel mogelijk het uitgangspunt gehanteerd dat normerende en stimulerende maatregelen niet overlappen. Dit betekent dat maatregelen die voor een subsidie in aanmerking komen een langere terugverdientijd hebben van 5 jaar (bijv. VEKI) of dat ze voor woningen en consumenten beschikbaar zijn. Deze laatste categorieën vallen niet onder de doelgroep van de energiebesparingsplicht.

Verder bepaalt bijvoorbeeld de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies dat er geen subsidies voor de glastuinbouw mogen worden verstrekt voor de uitvoering van de verplichte energiebesparende maatregelen.

59

Welke middelen zijn er in de begroting beschikbaar om energiearmoede, zoals te hoge energieprijzen, te hoge warmtetarieven en geen toegang tot generieke isolatiesubsidies voor kleingebruikers en huishoudens, tegen te gaan?

Antwoord

Zie beantwoording vraag 21.

60

Kunt u in een overzicht weergeven hoe de 22 procent taakstelling op het ambtelijk apparaat per onderdeel van het departement en voor de uitvoeringsorganisaties neerslaat?

Antwoord

Op dit moment is het apparaatsbudget van EZ en KGG nog gedeeld. Voor EZ en KGG leidt de apparaatstaakstelling tot een besparingsopgave oplopend tot € 90,9 mln in 2029. In de grondslag voor berekening van de 22% bezuiniging uit het HLA zijn niet alleen uitgaven voor de kerndepartementen opgenomen, maar ook de uitgaven voor de diensten en inspecties (ACM, SodM en CPB). De uitgaven van deze uitvoerders in de grondslag bedragen circa 40% van het geheel van de taakstelling voor EZ en KGG. Indien de taakstelling in euro’s uitsluitend verhaald zou moeten worden op de uitgaven voor het kerndepartement, zou het taakstellingspercentage oplopen tot 34%.

Bij de verdeling van deze taakstelling is als uitgangspunt gehanteerd dat uitvoeringsorganisaties en toezichthouders zo veel mogelijk moeten worden ontzien. Om die reden is er nu voor gekozen om voor alle uitvoeringsorganisaties van EZ/KGG een efficiencytaakstelling van bescheiden omvang te laten gelden, namelijk 0,5% per jaar, oplopend tot 2,5% in 2029. Deze korting geldt zowel voor de uitvoeringsorganisaties die worden gefinancierd vanuit de beleidsartikelen alsook voor de uitvoeringsorganisaties die worden gefinancierd vanuit het apparaatsartikel en daardoor aanvankelijk zouden vallen onder het hoge kortingspercentage van 22%, waaronder ACM en SodM. De efficiencytaakstelling is in lijn met wat het CPB in het algemeen veronderstelt als haalbaar voor organisaties. Een aanvullende overweging voor de efficiencytaakstelling betreft de in het hoofdlijnenakkoord opgenomen lijn dat bij invulling van de apparaatstaakstelling ook nadrukkelijk moet worden gekeken naar externe inhuur. Daarbij wordt de uitvoering expliciet niet uitgesloten.

In totaal levert de efficiencytaakstelling bij de uitvoeringsorganisaties een besparing op van circa € 24,6 mln. Daarmee resteert een taakstelling voor de kerndepartementen EZ en KGG oplopend tot € 66,3 mln in 2029. De kerndepartementen zullen dus het grootste deel van de taakstelling voor hun rekening nemen. Een aanpak om hier meerjarig invulling aan te geven is in voorbereiding.

Omschrijving (bedragen in € mln)

2025

2026

2027

2028

2029

struc.

Taakstelling apparaat EZ/KGG

– 22,9

– 43,3

– 64,6

– 81,9

– 90,9

– 90,9

Totale bijdrage uitvoering

5,3

10,4

15,3

20,2

24,6

24,6

Totale resterende opgave

17,6

32,9

49,3

61,7

66,3

66,3

61

Kunt u aangeven op basis van welke criteria bepaald wordt hoe de 22 procent taakstelling op het ambtelijk apparaat wordt ingevuld?

Antwoord

Deze criteria worden nog uitgewerkt. Er wordt zowel gekeken naar het verminderen van het aantal taken, als het efficiënter uitvoeren van taken.

62

Kunt u concreet aangeven welke taken/werkzaamheden niet meer uitgevoerd gaan worden vanwege de taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat?

Antwoord

Dat antwoord kan nu nog niet worden gegeven, deze besluiten zijn nog niet genomen. De komende maanden wordt hier invulling aan gegeven.

63

Kunt u per subsidie onder de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing- regeling (ISDE-regeling) uitsplitsen hoeveel daar de komende jaren op wordt gekort ter invulling van de generieke taakstelling subsidies?

Antwoord

Op het budget voor de ISDE is de volgende korting verwerkt naar aanleiding van de maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord om een generieke Rijksbrede taakstelling op subsidies uit te voeren:

2025

2026

2027

2028

2029

€ – 6.807.000

€ – 17.789.000

€ – 25.096.000

€ – 43.132.000

€ – 31.928.000

De ISDE-regeling kent één subsidieplafond voor de kleine windturbines en één subsidieplafond voor de overige technieken (isolatiemaatregelen, warmtepompen, zonneboilers, aansluiting warmtenet en elektrische kookvoorziening). Verder zijn er geen schotten binnen het budget. Het is daarmee niet op voorhand te zeggen hoe de taakstelling precies terug te zien zal zijn op de subsidie die wordt toegekend voor de verschillende technieken. Overigens vindt er bij Voorjaarsnota 2025 een heroverweging van de invulling van de subsidietaakstelling plaats op basis van dan actuele inzichten en prioriteiten (zie blz. 20 van de KGG-begroting). Hierdoor kan de exacte taakstelling op de ISDE voor 2026 e.v. nog gaan wijzigen.

64

Op welke wijze geeft u in de begroting 2025 invulling aan het advies «Koersen op Klimaatneutraal» van de Raad voor Openbaar Bestuur van 28 maart 2024, om de uitvoeringskosten (CDOKE-gelden) voor gemeenten, provincies en waterschappen op te hogen tot 5,9 miljard voor de periode 2025–2030?

Antwoord

Het huidige kabinet heeft als gevolg van de knellende Rijksbegroting in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma de keuze gemaakt om geen aanvullende uitvoeringsmiddelen ter beschikking te stellen aan medeoverheden voor hun klimaat- en energietaken voor de jaren 2025–2030. Het kabinet stuurt op korte termijn een appreciatie van het ROB-advies «Koersen op Klimaatneutraal» naar de Tweede Kamer.

65

Wat zijn de verwachte personele gevolgen van de bezuinigingen op het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Wat zijn de gevolgen in het algemeen van deze bezuinigingen?

Antwoord

Zie beantwoording vraag 67. De efficiencykorting loopt voor SodM loopt op tot € 0,5 mln structureel vanaf 2029, daarbij aanmerkend dat deze korting niet per se personele gevolgen hoeft te hebben.

66

Wat zijn de verwachte personele gevolgen van de bezuinigingen op de Nederlandse Emissie autoriteit (NEa)? Wat zijn de gevolgen in het algemeen van deze bezuinigingen?

Antwoord

Zie beantwoording vraag 67. De efficiencykorting loopt voor NEa loopt op tot € 0,3 mln structureel vanaf 2029, daarbij aanmerkend dat deze korting niet per se personele gevolgen hoeft te hebben.

67

Wat zijn de verwachte personele gevolgen van de bezuinigingen op TNO, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Kamer van Koophandel (KvK), Raad voor Accreditatie (RvA), Centraal planbureau (CPB) en Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Wat zijn de gevolgen in het algemeen van deze bezuinigingen?

Antwoord

Een deel van de apparaatstaakstelling voor het voormalige Ministerie van EZK wordt ingevuld op basis van een efficiencykorting van 0,5% per jaar, oplopend tot 2,5% in 2029, waarbij ook de uitvoeringsorganisaties van EZ en KGG, waaronder die genoemd in deze en de vragen 65 en 66, worden meegenomen. In totaal wordt langs deze weg € 24,6 mln bezuinigd op de bijdragen van EZ en KGG aan de uitvoeringsorganisaties (diensten, agentschappen, ZBO’s/RWT’s) van deze ministeries. Deze kortingen zijn verwerkt in de ontwerpbegrotingen 2025 van EZ en KGG. Het is aan de uitvoeringsorganisaties om deze kortingen te verwerken in hun begrotingen.

68

Wat zijn de gevolgen van de taakstelling op de prijsrisicobuffer in de raming voor de SDE?

Antwoord

De taakstelling op de prijsrisicobuffer betekent een structurele ombuiging op de SDE-middelen van jaarlijks € 1 miljard. Daarmee wordt de marge beperkt om hogere kasuitgaven als gevolg van dalende energie- en CO2-prijzen op te kunnen vangen. Wanneer de prijsrisicobuffer niet voldoende is om een tegenvaller te dekken, kan dit met de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie worden opgevangen.

69

Welke gevolgen heeft het bezuinigen op batterijen voor de voortvarende aanpak van de netcongestieproblematiek?

Antwoord

Door het bezuinigen op de maatregel batterijen bij grootschalig zon-PV is het in mindere mate mogelijk om zonne-elektriciteit op te slaan om later te gebruiken. De maatregel draagt bij aan het verminderen van invoedingsnetcongestie doordat er geen transport van zonne-elektriciteit nodig is op zonnige piekmomenten. Er zijn verder geen gevolgen voor de voortvarende aanpak van de netcongestieproblematiek.

70

Welke factoren liggen ten grondslag aan de bijstelling van de ontvangsten onder de Mijnbouwwet zoals die in tabel 6 van de memorie van toelichting?

Antwoord

De post Ontvangsten Mijnbouwwet bestaat uit winstaandelen van de vergunninghouders voor gaswinning, cijns (heffing van een percentage van de omzet) en oppervlakterecht. Een deel van deze ontvangsten zijn het gevolg van de vergoeding die de NAM ontvangt op basis van het Norg akkoord. De bijstelling op de Ontvangsten Mijnbouwwet heeft als oorzaak dat er de komende jaren een hogere ontvangst winstaandeel wordt verwacht dan eerder geprognotiseerd.

71

Waarom zijn er nu wel inkomsten ingeboekt voor de CO2-heffing waar dat eerder niet het geval was?

Antwoord

Het kabinet heeft voorheen aangenomen dat de industrie tijdig zou investeren in verduurzaming waardoor er geen heffing betaald zou worden, de bekende «stok achter de deur». Uit recente onderzoeken blijkt echter dat het aannemelijk is dat de industrie in deze kabinetsperiode CO2-heffing zal betalen, omdat zij niet tijdig (kunnen) investeren in verduurzaming. Zo schat het PBL in de zogenaamde tariefstudie in dat bij het huidige beleid in 2030 6 Mton aan emissies worden beprijsd onder de CO2-heffing. Om recht te doen aan deze recente inzichten zijn er dit jaar in de Miljoenennota voor het eerst inkomsten geraamd voor de CO2-heffing industrie. Conform afspraak in het Klimaatakkoord vloeien deze middelen terug naar de verduurzaming van de industrie. De geraamde inkomsten van de CO2-heffing voor de afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) à 150 mln. euro zijn toegevoegd aan het Klimaatfonds aan het perceel «onverdeeld». Deze zijn bedoeld voor maatregelen die bijdragen aan de circulaire economie. De geraamde opbrengsten van de CO2-heffing voor de industrie (€ 291 mln. euro) zijn geboekt op het perceel Verduurzaming Industrie & mkb van het Klimaatfonds.

72

Kunt u per bedrijf waarmee u maatwerkafspraken sluit, uiteenzetten hoeveel megaton CO2-reductie dit ongeveer oplevert en hoeveel werkgelegenheid deze bedrijven bieden in Nederland? Hoeveel banen hiervan zijn direct en hoeveel banen hiervan zijn indirect?

Antwoord

Op dit moment zijn er met 13 bedrijven een Expression of Principles overeengekomen. Dit is het eerste document dat getekend wordt met een bedrijf in het gefaseerde proces binnen de maatwerkaanpak. In dit document zijn de verschillende ambities en doelstellingen uiteengezet, waaronder de CO2-reductiedoelstelling richting 2030. Daarbij is er met Nobian, naast een Expression of Principles, ook een Joint Letter of Intent overeengekomen.

In onderstaande tabel staan de ambities die de bedrijven hebben verwoord in de EoP’s.

Nr.

Naam bedrijf

Verwachte CO2-reductie o.b.v. EoP (Mton)

1.

Tata Steel Nederland (IJmuiden)

5,00

2.

DOW

1,70

3.

Air liquide

1,05

4.

LyondellBasell

0,35–0,55

5.

Nobian

0,54

6.

Zeeland Refinery

1,00

7.

Yara

1,50

8.

Shell (Moerdijk)

3,90

9.

OCI

0,80–1,7

10.

BP

1,20

11.

Anqore

0,44

12.

Cosun

0,25

13.

Alco

0,25

Op basis van openbare bronnen en middels navraag bij de bedrijven uit de tabel, kan er een schatting worden gegeven van het totaal aantal directe banen bij de bovenstaande bedrijven, zijnde circa 22.500.

Het is niet eenvoudig per bedrijf exact in kaart te brengen hoe groot de indirecte werkgelegenheid is. Voor exporterende bedrijven in het algemeen – dat is dus breder dan alleen bedrijven uit de doelgroep maatwerk – is het aantal indirecte banen een factor 1.3 zo groot als het aantal directe banen (CBS, Nederland Handelsland, 2023).

Het kabinet zet zich samen met de bedrijven volop in om de ambities en reductiedoelstellingen uit de Expression of Principles te vertalen naar uitvoerbare verduurzamingsprojecten. Hiervoor is het noodzakelijk dat zowel de randvoorwaarden op orde zijn, als ook voldoende commitment van de bedrijven om tijdig investeringsbeslissingen te nemen. In de volgende voortgangsbrief over het maatwerktraject zal er ook aandacht zijn hoe de gesprekken met de maatwerkbedrijven lopen en welke gesprekken actief worden voortgezet richting de volgende fase. Dit is toegezegd in het commissiedebat Verduurzaming Industrie van 17 oktober jl.10. Deze brief zal in het voorjaar van 2025 aan de Kamer worden gestuurd.

73

In welke mate wordt de reductie van andere schadelijke emissies teruggedrongen met het sluiten van de maatwerkafspraken? Wat voor effect heeft dit op de gezondheid van omwonenden en de luchtkwaliteit van Nederland?

Antwoord

De maatwerkaanpak is primair gericht op reductie van CO2-emissies maar kijkt ook nadrukkelijk naar verbetering van de leefomgeving. Per bedrijf wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om ook op dat terrein kansen voor bovenwettelijke maatregelen te benutten. In de meeste Expressions of Principles (EoP’s) zijn hiervoor ambities opgenomen; deze EoP’s zijn publiekelijk beschikbaar. De geformuleerde ambities en/of maatregelen wisselen van bedrijf tot bedrijf. In veel gevallen gaat het om aanvullende stikstofreductie, bij Tata Steel is er veel aandacht voor de verbetering van de gezondheid van omwonenden, en in sommige gevallen wordt ook gekeken naar waterlozingen of veiligheidsrisico’s. Deze EoP’s worden momenteel nader uitgewerkt om te komen tot maatwerkafspraken. Het uiteindelijke effect op de omgeving van alle maatregelen bij de maatwerkbedrijven is nu op voorhand nog niet te geven.

74

Is het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (K&GG) bereid om aan te haken bij de EU-Alliantie over kernenergie? Waarom wel of niet?

Antwoord

In de SMR-programma-aanpak is aangegeven dat het kabinet positief staat tegenover de EU-Industrial Alliance (hierna: EU-Alliantie). Deze EU-Alliantie zet zich onder meer in om de uitrol van SMR’s in Europa te versnellen en de Europese nucleaire industrie voor te bereiden op de SMR-ontwikkelingen. Deze aanpak sluit aan bij het Nederlandse beleid gericht op het versnellen van de SMR-ontwikkelingen in Nederland, zoals uiteengezet in de programma-aanpak. In de afgelopen periode zijn diverse Nederlandse marktpartijen gekoppeld aan de EU-Alliantie. Verder is het Ministerie van Klimaat en Groene Groei recent ook actief lid geworden van de EU-Alliantie, evenals een aantal andere Europese lidstaten (o.a. Tsjechië, Finland, Frankrijk, Italië, Slowakije en Roemenië). Deelname geeft directe toegang tot de relevante informatie voor onze nationale beleidsontwikkeling.

75

Waar heeft de piek in de ETS-ontvangsten in 2027 mee te maken?

Antwoord

De piek in ETS-ontvangsten in 2027 komt door de start van veilingen van emissierechten voor het ETS2. Om te zorgen voor voldoende beschikbaarheid van emissierechten en liquiditeit op de ETS2-markt wordt in het ETS2 front loading toegepast. Dat betekent dat in het eerste jaar (2027) 130% van het uitstootplafond wordt geveild. De extra 30% emissierechten worden in de jaren 2029–2031 in mindering gebracht op de veilingvolumes. Dit leidt tot dus ook nog eens tot een piek aan ETS2-veilinginkomsten in 2027 en lagere ETS2-inkomsten in de opvolgende jaren.

76

Zijn de geraamde opbrengsten van de CO2-heffing voor de industrie gebaseerd op de ophoging van de CO2-heffing, zoals door het vorige kabinet besloten, of is de terugdraaiing van deze ophoging in de begroting verwerkt?

Antwoord

Bij de raming van de opbrengsten is rekening gehouden met de terugdraaiing van de aanscherping van de CO2-heffing.

77

Hoe is bij de bijstelling van de ontvangsten onder de Mijnbouwwet rekening gehouden met nieuwe aanvragen voor gaswinning of verlenging van bestaande gasvelden?

Antwoord

De prognose is gebaseerd op goedgekeurde winningsplannen, waarin ramingen zijn opgenomen. De prognose is dus niet gebaseerd op verwachte vergunningen of winningsplannen; deze worden niet meegenomen in de prognose voor de Ontvangsten Mijnbouwwet.

78

Hoeveel middelen worden in 2025 gereserveerd voor het omscholen en bijscholen van werknemers die in fossiele industrieën werken, zodat zij kunnen profiteren van nieuwe werkgelegenheid in duurzame sectoren?

79

Op welke wijze wordt in de begroting rekening gehouden met de sociale gevolgen van de energietransitie, met name voor werknemers in sectoren die zwaar afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen?

Antwoord op 78 en 79

De werkgevers en andere sociale partners zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van werkenden bij een duurzame overstap naar ander werk. Zij hebben samen de ambitie om tot dekkende van-werk-naar-werk-dienstverlening te komen. Het kabinet ziet de meerwaarde hiervan in en bekijkt of zij een impuls kunnen geven om tot een dekkend stelsel te komen. Deze en andere private en publieke arbeidsmarktdienstverlening ontsluiten we via een Werkcentrum per arbeidsmarktregio. Zo kunnen we werkzoekenden, werkenden en werkgevers beter ondersteunen. Via het Werkcentrum zullen we ook aanvullende branchegerichte of doelgroepgerichte ondersteuning aanbieden, bijvoorbeeld de ondersteuning van het Kolenfonds voor mensen die vanwege de transitie van kolen naar duurzamere energiebronnen werkloos dreigen te worden en waarvoor de private dienstverlening en/of ondersteuning onvoldoende blijkt te zijn. Hiervoor zijn en blijven middelen (€ 22 miljoen) op de begroting van KGG beschikbaar als onderdeel van de begrotingsreserve.

Daarnaast wordt een aanzienlijk deel van de door de EU beschikbaar gestelde middelen in het Just Transition Fund (totale fonds is € 623 mln) ingezet voor de sociale kant van de transitie naar een duurzame economie, waaronder voor om- en bijscholingsactiviteiten. Ook zijn er verschillende programma’s uit het Nationaal Groeifonds die zich o.a. richten op het ondersteunen van werknemers bij de overstap van een baan in een fossiele sector naar een baan in een duurzame sector. Vanuit het Klimaatfonds is daarnaast een toekenning van 7 miljoen euro en een reservering van 15 miljoen euro gedaan voor de subsidieregeling praktijkleren, die o.a. is gericht op omscholing. Topsector Energie werkt aan het vergroten van de synergie tussen al deze projecten.

Tevens zet het kabinet in samenwerking met de sectoren in op de ontwikkeling van sectorale ontwikkelpaden, waardoor het voor mensen onder meer makkelijker wordt om via scholing over te stappen van de ene sector naar de andere sector.

80

In hoeverre is het elektriciteitsnetwerk in 2035, 2040 en 2045 nog een bottleneck voor de verduurzaming van de industrie?

Antwoord

Op dit moment is netcongestie een knelpunt voor de verduurzaming van de industrie. In veel regio’s in Nederland kunnen grootverbruikers geen nieuwe, of grotere elektriciteitsaansluiting krijgen. Dit maakt het in veel gevallen onmogelijk om te verduurzamen met behulp van elektrificatie totdat netcongestie in de betreffende regio is opgelost.

Echter, gezien de Europese en Nederlandse klimaatdoelen, is er druk op de industrie om toch op korte termijn te verduurzamen. Het is belangrijk dat de industrie voldoende tijd heeft om te elektrificeren voordat er in 2040 geen nieuwe ETS rechten meer op de markt komen, i.v.m. lange turn-around tijden van de huidige assets.

In de Cluster Energie Strategieën is er voor de vijf geografisch geclusterde industriegebieden (Chemelot, Schelde Delta Regio, Rotterdam-Moerdijk, Noordzee Kanaalgebied en Noord-Nederland) een vereenvoudigde infrastructuuranalyse uitgevoerd door TenneT waarin berekend is in hoeverre het hoogspanningsnet toereikend is om de opgegeven verduurzamingsplannen van de industrie te faciliteren. Uit deze analyse kwamen knelpunten naar boven, namelijk overbelasting EHS/HS-transformatoren tussen 2035 en 2050. Uit de analyse van TenneT bleek dat er geen extra infrastructuur nodig is ten opzichte van de plannen die al in het meest recente investeringsplan van TenneT staan en dat de gevonden knelpunten kunnen worden opgelost door het beter afstemmen van vraag en aanbod van elektriciteit. Oplossingsrichtingen zijn o.a. flexibel elektriciteitsgebruik van de industrie, ruimtelijke afstemming tussen vraag en aanbod en grootverbruikers direct aansluiten op een 380kV station.

Er is echter nog geen concreet inzicht in hoeveel van die oplossingen waar ingezet zouden moeten worden en hoeveel dit oplevert. Dit levert onzekerheid op voor de industrie in deze vijf clusters. Een gedetailleerdere analyse van impact op het elektriciteitsnetwerk van de verduurzamingsplannen van de industrie, en overige sectoren, wordt op dit moment voorbereid in het volgende investeringsplan van TenneT. De eerste resultaten hiervan volgen eind 2025.

Voor de decentrale industrie (cluster 6) zijn provinciale Cluster Energie Strategieën opgesteld. Daarin komen knelpunten in de verschillende provincies tot aan 2035 naar voren. Om hier een beter overzicht van te krijgen, wordt er op dit moment ook gewerkt aan een landelijke cluster energiestrategie voor cluster 6 die naar verwacht eind 2024 of begin 2025 wordt opgeleverd. TenneT heeft nog geen infrastructuuranalyse uitgevoerd voor de decentrale industrie. Hierdoor is er ook voor de decentrale industrie grote onzekerheid of het stroomnetverzwaring tijdig en toereikend zal zijn.

81

Worden er in 2025 subsidies of speciale regelingen verstrekt aan huishoudens in lagere inkomensgroepen voor het installeren van zonnepanelen of het verduurzamen van woningen? Zo ja, hoeveel middelen worden hiervoor gereserveerd?

Antwoord

Ja. Veel mensen met een laag inkomen huren een woning. Voor het verduurzamen van huurwoningen is er de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) en zijn er afspraken met corporaties gemaakt voor het uitfaseren van EFG woningen. Corporaties rekenen voor het isoleren van de huurwoningen geen huurverhoging, waardoor de energiebesparing die daardoor kan worden bereikt ten gunste komt van de huurder. In het Regeerprogramma is aangekondigd dat het kabinet de uitfasering van huurwoningen met EFG-labels doorzet.

Veel woningeigenaren met een laag en middeninkomen hebben weinig spaargeld waardoor zij hun woning niet kunnen verduurzamen. Subsidies dekken een deel van de aanneemsom, maar deze groep kan het resterende deel vaak niet overbruggen met spaargeld. Voor hen is het Nationaal Warmtefonds een uitkomst. Dankzij subsidie van het Rijk aan stichting Nationaal Warmtefonds kunnen woningeigenaren renteloos lenen als hun verzamelinkomen lager is dan zestigduizend euro. Verenigingen van Eigenaren ontvangen een rentekorting. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft de renteloze lening en de rentekorting verlengd tot en met 2025. De Kamer is geïnformeerd over de extra benodigde rijksbijdrage om deze regelingen voor te zetten tot en met 2030 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 32 813, nr. 1182, titel: Verzamelbrief Verduurzaming gebouwde omgeving, datum: 28 mei 2024). Daarnaast stelt het Rijk middelen beschikbaar aan gemeenten voor de Lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma. Hiermee zetten gemeenten een eigen isolatieprogramma op voor inwoners met een slecht geïsoleerde koopwoning of woning in een Vereniging van Eigenaars die extra ondersteuning nodig hebben.

Het doel van de lokale aanpak is om 750.000 slecht geïsoleerde woningen te verbeteren tot en met 2030. Dit jaar kunnen gemeenten de tweede tranche aanvragen voor 674 miljoen euro om 286 duizend woningen te isoleren. Volgend jaar volgt de derde en laatste tranche. In totaal is voor de lokale aanpak 1,6 miljard euro beschikbaar. Deze middelen kunnen gestapeld worden met de landelijke subsidies Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE), waarmee al tot circa 30% van de kosten kunnen worden gesubsidieerd.

Het kabinet heeft daarnaast voor de jaren 2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd voor een in te richten Energiefonds, dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede. Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk de koppeling met de verduurzaming van de gebouwde omgeving gezocht. Het Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

82

Worden er in 2025 subsidies of speciale regelingen verstrekt aan huishoudens in huurwoningen voor het installeren van zonnepanelen of het verduurzamen van woningen? Zo ja, hoeveel middelen worden hiervoor gereserveerd?

Antwoord

Private verhuurders kunnen voor het verduurzamen van huurwoningen gebruikmaken van de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH). Van het totale budget van 152 miljoen is nog 141 miljoen beschikbaar. Er wordt geen subsidie verstrekt voor zonnepanelen. Wel voor isolerende maatregelen en vanaf januari 2025 ook voor warmtepompen en zonneboilers. Voor private verhuurders in gemengde VvE’s is de Subsidieregeling verduurzaming van verenigingen van eigenaars beschikbaar. Voor woningcorporaties is daarnaast de SAH voor het aansluiten van huurwoningen op een warmtenet beschikbaar en de SPOR voor procesondersteuning.

83

Kunt u aangeven wat de verwachte subsidie intensiteit is van de gereserveerde middelen voor kernenergie in euro per vermeden ton CO2, danwel in euro per opgewekte kWh? Kunt u aangeven hoe zich dat verhoudt tot andere vormen van elektriciteitsopwekking zoals zonneparken, windparken of gascentrales op waterstof, aangenomen dat de kerncentrale flexibel wordt ingezet als aanvulling op zonnestroom en windstroom?

Antwoord

Op het moment dat de voorgenomen kerncentrales operationeel zijn (vanaf 2035) is de elektriciteitsketen naar verwachting CO2 vrij en worden er geen fossiele bronnen in de elektriciteitsmix verdrongen. Het kabinet kan daarom niet aangeven wat de subsidie intensiteit is per vermeden ton CO2.

Op dit moment onderzoekt het kabinet nog op welke wijze de Staat de voorgenomen kerncentrales financieel zal ondersteunen, een gebalanceerde vergelijking is dan ook nog niet goed mogelijk. Zo worden de begrote middelen breder ingezet dan enkel subsidie, bijvoorbeeld t.b.v. onderzoek. Daarnaast verwacht het kabinet niet dat kernenergie enkel als aanvulling wordt ingezet op wind en zon, maar meer als basislast die relevant is voor het energiesysteem als geheel.

84

Zijn er problemen voor de businesscase voor nieuwe warmtenetten gezien de combinatie van een op kostengebaseerde tariefstelling, met een maximumtarief en met een lagere aardgasenergiebelasting voor kleinverbruikers dan eerder gepland? Zijn de subsidies zoals de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) en de SDE++ voldoende om de businesscase mogelijk te maken?

Antwoord

Zoals het kabinet recent heeft aangegeven per brief van 7 oktober over de uitrol van warmtenetten spelen er meerdere oorzaken waardoor de ontwikkeling van nieuwe warmtenetten momenteel langzamer verloopt dan gewenst. De nieuwe kostengebaseerde tariefregulering draagt bij aan het realiseren van een sluitende business case voor nieuwe warmtenetten omdat deze bedrijven in staat stelt hun efficiënte kosten terug te verdienen. Tegelijkertijd borgt deze dat de eindgebruiker niet meer betaalt dan nodig. In de periode dat de nieuwe tariefregulering nog niet (volledig) is geïmplementeerd wordt de onrendabele top voor warmtenetten gesubsidieerd met de Warmtenetten investeringssubsidie (WIS) en neemt de SDE++-regeling de onrendabele top weg van nieuwe, duurzame warmtebronnen. Zo wordt de business case van nieuwe warmtenetten ondersteund vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe tariefregulering.

85

Ziet u een route om huishoudens op stadswarmte een voordeel te geven via nettarieven of anderszins voor de lagere netbelasting die optreedt bij de keuze voor stadswarmte in plaats van een warmtepomp?

86

Is er gezien de socialisatie van de netkosten voor gas en elektra over nagenoeg de hele samenleving sprake van een ongelijk speelveld daar de kosten van stadswarmte door de aangeslotenen van een lokaal warmtenet moeten worden gedragen?

Antwoord 85 en 86

Het mandaat voor de vaststelling van de maximale tarieven voor netbeheerkosten voor gas en elektriciteit ligt bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en eventuele keuzes om de tarieven anders vorm te geven zijn primair aan de ACM. Daarbij is het van belang om er rekening mee te houden dat de netbelasting van een huishouden niet uitsluitend afhankelijk is van de keuze voor de warmtevoorziening, maar ook afhangt van bijvoorbeeld de aanwezigheid van (een laadpaal voor) een elektrische auto, zonnepanelen of een vorm van energieopslag.

In de huidige systematiek is het mogelijk dat een huishouden op stadsverwarming een lagere netbelasting veroorzaakt maar evenveel bijdraagt aan de netbeheerkosten voor elektriciteit als een huishouden met een warmtepomp en een hoge netbelasting. In dit geval kan er sprake zijn van een ongelijk speelveld doordat beide huishoudens in gelijke mate bijdragen aan de bekostiging van de (uitbreiding van de) elektriciteitsinfrastructuur, maar in verschillende mate gebruik maken van het elektriciteitsnet en de infrastructuurkosten van het lokale warmtenet uitsluitend door de huishoudens op het lokale warmtenet bekostigd worden.

Het uitgangspunt van het kabinet is dat als een warmtenet voor de samenleving de goedkoopste duurzame optie is, dit ook moet leiden tot een aantrekkelijke prijs voor de eindgebruiker. Daarom is in de Kamerbrief aangekondigd dat mogelijke beleidsopties via een investeringssubsidie, een prijsgarantie en doelgroepencompensatie nader onderzocht worden, waarmee het voordeel van collectieve warmtesystemen voor de samenleving als geheel ook voldoende bij de eindgebruikers landt zodat hun een aantrekkelijk aanbod gedaan wordt om over te stappen op het collectieve systeem. Het TNO onderzoek naar het verschil tussen de nationale kosten en eindgebruikerskosten van een warmtenet gaat hier inzicht in geven en wordt eind dit jaar verwacht.

87

Op welke wijze worden de klimaatdoelen en doelen ter verduurzaming van de woningvoorraad gedicht, nu het hoofdlijnenakkoord de normering van koopwoningen en CV-ketels, de fiscale prikkel vanuit een hogere energiebelasting op aardgas afzwakt en geen invulling wordt gegeven aan de benodigde uitvoeringsgelden voor het klimaatbeleid door provincies en met name gemeenten?

Antwoord

In de Klimaatnota geeft het kabinet in reactie op de KEV aan dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de doelen conform het Regeerprogramma binnen bereik komen. Dat geldt ook voor beleid gericht op de verduurzaming van de woningvoorraad.

88

Gezien de afspraak uit het regeerprogramma om het aantal specifieke uitkeringen verder terug te dringen om de administratieve lasten bij gemeenten te verminderen, kunt u onderbouwd aangeven wat de daadwerkelijke administratieve lasten zijn voor decentrale overheden van de verschillende specifieke uitkeringen (SPUK) op uw begroting?

Antwoord

Het is niet bekend wat de daadwerkelijke administratieve lasten zijn voor decentrale overheden van de verschillende specifieke uitkeringen op de begroting van Klimaat en Groene Groei. Het meest aangewezen alternatief voor een SPUK, als er geen beleidsbeperkende afspraken zijn gemaakt, is een fondsuitkering middels een decentralisatie uitkering (DU). Decentrale overheden maken ook bij een DU administratieve lasten. Er is geen onderzoek gedaan naar de hoogte en het verschil in de administratieve lasten voor decentrale overheden bij een SPUK of DU. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk geeft alleen advies over administratieve lasten voor het bedrijfsleven en burgers.

89

Kunt u aangeven hoe de middelen voor «uitvoering energietransitie – taken voor gemeenten» doorlopen na 2030? Indien u hier geen zicht op heeft, hoe organiseert u dat u dat inzicht wel heeft voordat de decentrale overheden deze reeks in hun eigen begrotingen (vanaf 2027) moeten opnemen?

Antwoord

Het kabinet Rutte IV heeft voor de jaren 2023 t/m 2030 in totaal € 5,6 miljard beschikbaar gesteld voor de uitvoering van klimaat- en energietaken door medeoverheden. Het huidige kabinet blijft deze uitvoeringsmiddelen beschikbaar stellen, met aftrek van circa 10% voor de jaren 2026 t/m 2030 zoals besloten in het Regeerprogramma. Er is nog geen inzicht in de benodigde uitvoeringsmiddelen voor de jaren volgend op 2030. Een onderzoek naar de benodigde uitvoeringsmiddelen voor na 2030 is daarom nodig.

90

Waar worden de geothermiegelden exact aanbesteed? Kunt u de vertienvoudiging in 2026 uitleggen?

Antwoord

De geothermiegelden betreffen klimaatfondsmiddelen die op twee belangrijke thema’s worden ingezet: Lage Temperatuur Geothermie (LTG) en Ultra Diepe Geothermie (UDG). Beide soorten geothermie worden vooralsnog niet benut in Nederland maar hebben wel een groot potentieel. Voor LTG geldt dat met name innovatie en pilot- en demonstratieprojecten nodig zijn. Daarom is een evenwichtige spreiding van middelen over de jaren bevorderlijk. Voor UDG is met name de grote onzekerheid in de gesteldheid van de ondergrond de reden dat deze vorm onderbenut blijft. Daarvoor zijn proefboringen nodig. Deze boringen vereisen een significante investering ineen kort tijdsbestek. Vandaar dat het budget in 2026 aanzienlijk hoger is dan in andere jaren.

91

Waar besteedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie-middelen (SDE+-middelen) aan?

Antwoord

Er zijn geen directe betalingen vanuit SDE+-middelen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. SDE+-middelen zijn in beheer van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en worden besteed aan projecten voor opwek van hernieuwbare energie of CO2-reductie.

92

Wat betekent het niet ophogen van deze heffing voor de broeikasgasuitstoot van de industrie in 2030? Wat betekent dit voor het bereiken van het 55% reductiedoel in 2030?

Antwoord

De aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie voor belastbare uitstoot boven de 50.000 ton had als doel om additionele CO2-reductie te prikkelen bij de grootste industriële uitstoters in Nederland. Uit de door PBL uitgevoerde tariefstudie blijkt dat de aanscherping van de CO2-heffing zou kunnen leiden tot ongeveer 4 Mton additionele emissiereductie. Door de aanscherping terug te draaien wordt deze additionele reductie onzeker. In de studie is echter uitgegaan dat het tarief verhoogd zou worden voor alle uitstoters, en niet enkel voor belastbare uitstoot boven de 50.000 ton. De daadwerkelijke te verwachte verduurzaming zou dus waarschijnlijk lager zijn geweest dan 4 Mton.

De studie geeft ook aan dat het bereiken van het 55% reductie in de industrie in 2030 niet alleen van de hoogte van de heffing, maar van veel meer factoren afhangt, zoals de ETS prijs, het op orde zijn van randvoorwaarden voor emissiereductie, waaronder tijdige beschikbaarheid van CO2-vrije energiedragers, toegang tot energie-infrastructuur en tijdige vergunningverlening, en tijdige besluitvorming rond grote industriële projecten. In de KEV 2024 geeft het PBL met een nieuwe inschatting van de verwachte emissiereductie onder het huidige beleid komen.

93

Hoe verhouden de kosten van de klimaatdoelen zich tot de economische impact op de agrarische sector, met name op kleine en middelgrote boerenbedrijven?

94

Welke concrete maatregelen worden genomen om de haalbaarheid van de klimaatdoelen in 2030 en 2050 te waarborgen zonder disproportionele lasten voor plattelandsgemeenschappen?

Antwoord op vraag 93 en 94

In de Klimaatnota geeft het kabinet in reactie op de KEV aan dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de doelen conform het Regeerprogramma binnen bereik komen. Dat geldt ook voor beleid gericht op de verduurzaming van landbouw. De economische impact van klimaatmaatregelen is afhankelijk van de samenstelling van het pakket. Het perspectief van plattelandsgemeenschappen heeft de aandacht van dit kabinet en wordt meegenomen in de afweging van maatregelen die de klimaatopgave en andere opgaves (stikstof, waterkwaliteit, biodiversiteit) moeten oplossen. Dit doet het kabinet in de regel door het in kaart brengen van de gevolgen voor specifieke groepen bij concrete beleidsvoorstellen.

95

Op welke wijze kunnen agrarische ondernemers gebruik blijven maken van subsidieprogramma’s, zoals de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), ondanks de bezuinigingen?

Antwoord

Agrarische ondernemers en andere ondernemers zullen ook in 2025 ISDE kunnen aanvragen voor een warmtepomp, zonneboiler en een kleine windturbine. Daarnaast kunnen ze gebruikmaken van de SDE++ en EIA. Het beschikbare budget voor de EIA in 2025 wordt verruimd van 259 miljoen naar 431 miljoen euro.

96

Hoeveel van de middelen die zijn gereserveerd voor de verduurzaming van de industrie en innovatie mkb komen beschikbaar voor bedrijven in de agrarische sector en op het platteland?

Antwoord

Binnen het Klimaatfondsperceel «Industrie en Innovatief mkb» staan middelen (€ 125 mln.) gereserveerd voor o.a. energiebesparingsfonds en leningen tegen lage rente voor het micro- en kleinbedrijf. Beide voorstellen zijn ook gericht op agrarische bedrijven. Daarnaast is er binnen ditzelfde Klimaatfondsperceel de Energie-efficiëntie glastuinbouw-regeling (€ 199,9 mln.) waarmee glastuinders en samenwerkingsverbanden van glastuinders energiebesparende maatregelen kunnen nemen.

97

Hoe wordt gewaarborgd dat de financiële middelen voor verduurzaming van het mkb eerlijk worden verdeeld, ook ten gunste van kleine en middelgrote boerenbedrijven die moeite hebben met de energietransitie?

Antwoord

Zoals gemeld in de Kamerbrief voortgang van de verduurzaming van het mkb (Kamerstuk nr. 32 637-640) wordt er per jaar circa € 4,6 miljard aan steuncapaciteit ingezet voor de verduurzaming van het brede mkb. Dit zijn bedrijven van 0 tot 250 fte aan medewerkers en een jaaromzet van hoogstens € 50 miljoen en/of een jaarbalans kleiner of gelijk aan € 43 miljoen. Hieronder valt het allergrootste deel van de boerenbedrijven. Dit budget voor het mkb is extra ten opzichte van de programma’s die er bij het Ministerie van LVVN specifieke beschikbaar zijn voor boerenbedrijven.

98

Welk deel van de begroting van het Klimaatfonds en van het Ministerie van K&GG is direct of indirect beschikbaar voor verduurzamingsprojecten in de landbouwsector? Wat zijn de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op deze middelen?

Antwoord

Het Ministerie van LVVN is primair verantwoordelijk voor de landbouwsector. Op de begroting van het Ministerie van KGG staan geen specifieke middelen voor verduurzaming van de landbouw. Wel kan het zijn dat landbouwprojecten in aanmerking komen voor generieke verduurzamingsregelingen van het Ministerie van KGG. Conform de Tijdelijke Wet Klimaatfonds komen maatregelen met het oog op de klimaatdoelen die voor landbouw en landgebruik gelden niet in aanmerking voor middelen uit het Klimaatfonds. Uitzondering hierop zijn klimaatmaatregelen die (deels) neerslaan in de glastuinbouw zolang deze kunnen worden ondergebracht in de bestedingsdoelen van het Klimaatfonds. Maatregelen op gebied van landbouw en landgebruik die de klimaatdoelen van andere Klimaatakkoord-sectoren nastreven, vallen ook binnen de reikwijdte van het Klimaatfonds. Bijvoorbeeld de verduurzaming van landbouwvoertuigen door het vervangen van fossiele aandrijving door aandrijving op waterstof. Maatregelen worden beoordeeld op basis van de wet en daarbij wordt de cyclus van het Klimaatfonds gevolgd, die aansluit op de Klimaatwet en begrotingscyclus.

99

Hoe worden de inspanningen van de agrarische sector erkend en ondersteund binnen het kader van het Klimaatfonds, dat voornamelijk gericht lijkt te zijn op grootschalige industriële en infrastructuurprojecten?

Antwoord

Voor maatregelen in de landbouw is in het hoofdlijnenakkoord reeds 5 mld. vrijgemaakt plus 500 mln. per jaar.

Conform de Tijdelijke Wet Klimaatfonds komen maatregelen met het oog op de klimaatdoelen die voor landbouw en landgebruik niet in aanmerking voor middelen uit het Klimaatfonds. Uitzondering hierop zijn in antwoord 98 beschreven.

100

Waaruit blijkt dat de Nederlandse industrie vernieuwend is, ook gezien de recente NEa studie die constateert dat de industrie niet groener is geworden?

Antwoord

De NEa analyse van 4 oktober jl. laat zien dat de 282 industriële installaties die de NEa monitort gemiddeld genomen niet groener zijn geworden. Hierbij legt de NEa uit dat het gemiddelde in hoge mate wordt gedreven door de grote industriële producenten. Bij deze producenten is de CO2-efficiëntie volgens de NEa afgenomen doordat de productie is afgenomen en grote emissie-reducerende investeringen nog niet zijn gerealiseerd. Dat grote investeringen zijn vertraagd geeft het kabinet ook aan in de recente Kamerbrief over de verduurzaming van de industrie [Tweede Kamer 2023–2024, 32 813-1414]. De NEa publicatie laat bovendien zien dat het merendeel van de gemonitorde bedrijven wel degelijk efficiënter is geworden. Het kabinet maakt daaruit op dat ook het grootste deel van de industrie in Nederland dat onder de ETS-richtlijn valt bezig is om emissies te reduceren.

Wat betreft de mate van vernieuwing kijkt het kabinet niet alleen naar de NEa-gegevens. De Dutch Innovation Monitor constateerde namelijk dat het aandeel van bedrijven dat ambieert om uiterlijk in 2030 een verwaarloosbare voetafdruk te hebben 55,7% is, en aanvullend nog eens 22,5% van de bedrijven ambiëren dit voor 2050. Een groot deel van deze ambities zijn door bedrijven vertaald in concrete doelstellingen. Deze doelstellingen staan wel onder druk door de verslechterende bedrijfsomstandigheden. Tevens lijkt het erop dat, op basis van recente subsidieaanvragen, de DEI+ in de meest recente ronde (sterk) overtekend is. Dit laat zien dat bedrijven actief investeren in innovatie. Uitputting van het budget leidt naar inschatting tot een jaarlijkse emissiereductie van ongeveer 0,25 Mton. Als er voldoende budget beschikbaar zou zijn voor alle aanvragen neemt deze schatting toe tot 0,75 Mton.

101

Waaruit blijkt dat de Nederlandse industrie floreert, ook gezien de rapportages van het CPB waaruit blijkt dat de industriële productie voor het zoveelste kwartaal achter elkaar krimpt?

Antwoord

De industrie is verantwoordelijk voor 12% van de bruto toegevoegde waarde van de Nederlandse economie en bijna 880.000 banen. Hiermee levert de industrie onmiskenbaar een belangrijke bijdrage aan een welvarend Nederland, maar de industrie heeft het moeilijk en heeft de afgelopen paar jaar te maken met een verslechterend investeringsklimaat. Sinds het tweede kwartaal van 2023 laten de data van het CBS zien dat er sprake is van een afname van productie binnen de Nederlandse industrie. In het tweede kwartaal van 2024 is de productie ten opzichte van het tweede kwartaal in 2023 met 3,4% afgenomen. Deze daling wordt veroorzaakt door een terugloop van productie in onder andere de machinebouwindustrie, gecombineerd met de productiedaling in de energie-intensieve industrie sinds 2022. Hierbij spelen verschillende belemmeringen een rol. De Nederlandse industrie wordt geconfronteerd met een teruglopende vraag naar industriële producten, mede door afnemende productie binnen de Duitse industrie. Tevens spelen een tekort aan productiemiddelen en arbeidskrachten, en relatief hoge energieprijzen in Nederland en de EU (sinds 2022) een belangrijke rol. In welke mate deze factoren bijdragen is verschillend per bedrijfstak. Momenteel lijkt de industriële productie zich te stabiliseren.

102

Waaruit blijkt dat Nederlandse industrie een koploperspositie heeft in de wereld met betrekking tot het verduurzamen van de industrie?

Antwoord

In de monitor van het bedrijvenbeleid11 worden verschillende internationale indicatoren getoond. (www.bedrijvenbeleidinbeeld) worden verschillende internationale indicatoren getoond. Zij geven een gemengd beeld van de verduurzamingsprestaties van de industrie. Zo toont de indicator over relatieve emissie-intensiteit (broeikasgasuitstoot industrie excl. afval, per kilo, per euro bruto toegevoegde waarde) weliswaar een verbetering in de periode 2017–2021, maar een achterstand ten opzichte van andere EU-lidstaten. Hierbij is het van belang om rekening te houden met het feit dat de samenstelling van de Nederlandse industrie afwijkt van die van andere EU-landen: Nederland kent van oudsher een relatief grote energie-intensieve basisindustrie. Een andere indicator is gebaseerd op de NEa-analyse over de ontwikkeling van de efficiëntie van de industriële installaties in het ETS in Nederland. Deze laat zien dat alleen de bedrijfstak papier en papierwaren beter presteert dan de ETS-benchmarks, de maatstaven voor emissies-efficiëntie (doorgaans in kilo CO2 per kilo product); overige bedrijfstakken presteren onder de maatstaf. Individuele installaties kunnen echter wel efficiënter zijn.

Er zijn ook andere manieren om naar een koploperspositie te kijken. Zo heeft TNO (Portfolioanalyse 2022 TNO-2022-R11324.pdf) in opdracht van het Ministerie van EZK gekeken naar de relatieve sterktes van de Nederlandse kennisinstellingen, bedrijfstakken en technologieën voor een elftal innovatieopgaven en vier vernieuwingsopgaven (de portfolio) op het terrein van verduurzaming en digitalisering. Daaruit bleek dat de Nederlandse positie (ten opzichte van de EU-15 landen) op de meeste innovatie-opgaven overwegend goed is; dit betekent dat er een sterke, brede basis ligt waarop kan worden voortgebouwd door te innoveren.12

103

Hoeveel subsidie is er voor de industrie beschikbaar om te verduurzamen? Kunt u dit onderverdelen in geld voor de verschillende subsidie regelingen, de maatwerkafspraken, infrastructuur en schone energiebronnen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 39.

104

Hoe beoordeelt u de waarschuwingen van het PBL dat het budget voor de maatwerkafspraken niet voldoende zal zijn om de industriële clusters in Nederland te verduurzamen? Kunt u een onderbouwing geven voor het budget dat nodig is per industrieel cluster of per industriële technologie om te verduurzamen en een maatwerkafspraak te sluiten?

Antwoord

Voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie en de industriële clusters zijn meer financiële en niet-financiële maatregelen nodig dan alleen de maatwerkafspraken en het daarvoor gereserveerde budget. Naast de maatwerkmiddelen zijn er verschillende generieke regelingen beschikbaar om de industrie te ondersteunen bij de verduurzaming. Het benodigde budget voor het verduurzamen van een industrieel cluster of technologie is afhankelijk van veel factoren en is niet zomaar te geven. Voor het maken van maatwerkafspraken onderhandelt het kabinet met de individuele bedrijven. Het uitgangspunt daarbij is een wederzijds commitment en wederkerigheid in de afspraken. De getekende Expressions of Principles (EoP’s) zijn leidend voor het maken van een inschatting van het benodigde budget. De EoP’s zijn de eerste stap naar de uiteindelijke maatwerkafspraken.

105

Wat betekent het optimaliseren van de nationale gasproductie onder het kopje «Gasleveringszekerheid» concreet voor de winning uit kleine gasvelden?

Antwoord

Het kabinet heeft de ambitie uitgesproken om de gaswinning op de Noordzee op te schalen. De productie van aardgas op de Noordzee zal de komende jaren sterk afnemen als er geen maatregelen worden genomen. Daarom zullen er tussen de sector en de overheid afspraken worden gemaakt over hoe de investeringsbereidheid kan worden vergroot, risico’s kunnen worden verkleind en er meer exploratieactiviteiten zullen worden uitgevoerd. Deze afspraken zullen worden vastgelegd in een sectorakkoord.

106

Hoe is vastgelegd in de voorwaarden voor nieuwe Liquefied natural gas-terminals (Lng) dat ze ook gebruikt kunnen worden voor de opslag van waterstof?

Antwoord

Er gelden geen wettelijke voorwaarden voor nieuwe LNG terminals dat ze op termijn voor andere doeleinden moeten worden hergebruikt. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht bij de bouw van een terminal bestemd voor de invoer, opslag en overslag van aardgas. Daarvoor moet altijd een Milieueffectrapport (MER) worden opgesteld ten behoeve van de besluiten over de vergunningen. De MER-Commissie kan in haar richtlijnenadvies aandachtspunten t.o.v. hergebruikmogelijkheden opnemen. Daarnaast zijn bedrijven zich bewust van het feit dat de EU in 2050 klimaatneutraal dient te zijn en dat de prijzen voor fossiele brandstoffen, waaronder LNG, zullen oplopen in de komende decennia mede vanwege ETS1 en ETS2 wetgeving. Mede door deze prijsstijging is de verwachting dat de vraag naar en het gebruik van LNG zal afnemen, en zullen terminal-eigenaren worden uitgedaagd om op een gegeven moment «om te schakelen» naar duurzame alternatieven. Dit kan overigens ook bio-LNG of synthetisch methaan betreffen waarvoor ombouw niet of beperkt noodzakelijk is. Om de technische en wettelijke (on)mogelijkheden voor hergebruik van LNG-infrastructuur voor waterstofdragers beter in beeld te krijgen voert TNO op dit moment voor het Ministerie van KGG een onderzoek uit. Het eindrapport zal in Q1 2025 worden gepubliceerd en aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

107

Wat staat in absolute euro’s op de post nog niet ingevuld/vrij te besteden in tabel 15?

Antwoord

Het percentage «nog niet ingevuld/vrij te besteden» staat op 0%, dit betekent dat er geen middelen beschikbaar zijn waarvoor geen invulling is. De middelen zijn ofwel juridisch verplicht (wegens wetsgebonden afspraken of reeds aangegane verplichtingen), ofwel bestuurlijk gebonden, ofwel beleidsmatig gereserveerd. Beleidsmatig gereserveerd betekent dat het budget is gereserveerd voor specifieke beleidsdoelen of plannen, maar dat het budget desgewenst nog wel ingezet kan worden voor andere doelen omdat hier geen juridische verplichtingen dan wel bestuurlijke afspraken aan zijn verbonden.

108

Hoeveel budget is er uitgetrokken voor de publiekscampagne «Zet ook de Knop om»? Welk deel van dit budget is specifiek gereserveerd voor de circulaire economie en welk deel voor het stimuleren van hergebruik?

Antwoord

Onder de koepel «Zet ook de knop om» wijzen sinds 2023 de Ministeries KGG, VRO, I&W en LVVN het algemeen publiek, bedrijven en organisaties op mogelijkheden om in hun eigen leefomgeving «de knop om te zetten» en zo bij te dragen aan een beter klimaat. Dit gebeurt aan de hand van vier klimaatthema’s: anders wonen (inclusief anders met energie omgaan), anders eten, anders met spullen omgaan en anders reizen. De Rijksoverheidscampagne laat zien wat de overheid, bedrijven en burgers zelf al doen én nog kunnen doen. Alle klimaatthema’s komen het hele jaar door terug in de (online) campagne en een aantal daarvan komt terug in deelcampagnes van de betrokken departementen onder het Zet ook de knop om-label.

In 2024 was het hoofdthema van de koepelcampagne «anders met spullen omgaan». De begroting voor de klimaatcampagne in 2024 was € 4.265.000 afkomstig uit het Klimaatfonds. Voor 2025 is voorzien om het thema «anders met energie omgaan» centraal te zetten. De verwachting is conform 2024 hier € 4.265.000 uit het Klimaatfonds voor in te zetten. Er is geen specifiek deel van het campagnebudget gereserveerd voor de circulaire economie en voor het stimuleren van hergebruik.

109

Wat betekent het schrappen van het Nationaal Groeifonds (NGF) voor het vrijvallen van middelen waarbij sprake is van onderuitputting?

Antwoord

Het schrappen van het Nationaal Groeifonds (NGF) heeft geen effect op de systematiek van het vrijvallen van NGF-middelen. Voor de middelen van het NGF geldt een 100% eindejaarsmarge. Dit geldt zowel voor middelen op de begroting van het NGF, als voor NGF-projecten op departementale begrotingen. Dit betekent dat in beginsel 100% van de onderuitputting doorgeschoven kan worden naar het volgende jaar. In het volgende jaar kunnen deze middelen dan tot besteding komen.

110

Welk percentage van de projecten Opwek Energie op Rijkvastgoed is in coöperatief of lokaal eigendom?

Antwoord

Er zijn op dit moment al wel dergelijke projecten getenderd maar nog niet gerealiseerd. Daarom is nog geen sprake van eigendom en is dus niet te zeggen welk percentage daarvan lokaal is. Met het programma OER onderschrijven we het algemeen streven naar 50% lokaal eigendom. In lijn met de OER aanpak passen gemeenten of provincies projecten in binnen hun ruimtelijk beleid. Om die reden zijn zij ook verantwoordelijk om beleid te maken voor lokaal eigendom. Om gemeenten en provincies hierbij te ondersteunen is recent vanuit het programma OER in overleg met het Nationaal Programma RES (NPRES) een handreiking gepubliceerd op de website van NPRES. Hiermee wordt uitgelegd hoe gemeenten en provincies invulling kunnen geven aan lokaal eigendom bij OER projecten op areaal van RWS.

111

Waarom wordt er alleen in 2026 geïnvesteerd in de opslag van waterstof?

Antwoord

De middelen voor 2026 worden ingezet voor de uitvoering van het eerste waterstofopslagproject in Nederland (project Hystock in Zuidwending). Via (financiële) risicodeling worden de investeringsrisico’s verkleind en wordt de realisatie van de eerste 4 cavernes mogelijk gemaakt. De daadwerkelijke caverneontwikkeling zal tussen 2029–2034 plaatsvinden. Voor de realisatie van de volgende cavernes zijn additionele klimaatfondsmiddelen gereserveerd voor de jaren erna (102 miljoen euro). Momenteel wordt bezien hoe die kunnen worden ingezet om bij te dragen aan de realisatie van voldoende opslagcapaciteit.

112

Welke concrete plannen zijn er voor de uitbreiding van energie-infrastructuur op het platteland, zoals waterstof- en laadinfrastructuur, om netcongestieproblemen op te lossen en energietransitieprojecten in deze gebieden te ondersteunen?

Antwoord

De concrete plannen voor uitbreiding van energie-infrastructuur van Nederland vindt u in de investeringsplannen van TenneT, Gasunie en de regionale netbeheerders. Al deze projecten zijn nodig om huidige en toekomstige netcongestieproblemen op te lossen of te voorkomen. Netbeheerders maken in hun investeringsplan geen onderscheid tussen projecten op het platteland, stedelijk gebied of anderszins. Bij de uitvoering van deze projecten hebben netbeheerders met verschillende knelpunten te maken. TenneT heeft in haar investeringsplan 2024–2033 dit jaar een bijlage toegevoegd waarbij per vertraagd project is aangegeven aan welk type knelpunt dit ligt zoals tekort personeel, geen mogelijkheid om verbinding tijdig uit te schakelen (VNB) of vergunningen (grondverwerving, overeenkomsten met landeigenaren, ruimtelijke inpassing en stikstof). Om de realisatiekracht te vergroten versnellen we met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) de besluitvorming over de aanleg van de benodigde energie-infrastructuurprojecten, geven we bepaalde projecten meer prioriteit in de investeringsplannen van de netbeheerders en proberen we knelpunten bij de realisatie van projecten weg te nemen. Zo werkt het kabinet aan vereenvoudigen en versnellen van vergunningverlening en doet daarbij voorstellen voor aanpassingen aan wet- en regelgeving. Daarnaast verkent het kabinet of een bredere stikstofaanpak voor energie-infrastructuur juridisch haalbaar is. Voor de kerst wordt de Kamer geïnformeerd over de nieuwe projecten die tot het MIEK zijn toegelaten, over wettelijke versnellingsmaatregelen en over de bredere stikstofaanpak. Ten aanzien van de meest acute netcongestieproblematiek wordt de Kamer in november geïnformeerd middels de LAN-brief.

113

Wat zijn de overwegingen om de gereserveerde middelen voor de subsidie CO2-vrije gascentrales geheel door te schuiven naar het jaar 2030?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 44.

114

Waar wordt de subsidie voor CCS aan besteed buiten de 2 miljoen die naar het Clean Energy Transition Partnership (CETP) gaat? Hoeveel hiervan gaat naar bedrijven?

Antwoord

Op de begroting (artikel 31) staat € 3.369.000 voor het jaar 2025 gereserveerd voor de ondersteuning van Research and Development van CCS. Dit zijn kasmiddelen om de projecten uit de CETP-calls van 2022 en 2024 te financieren. Ook bevat dit bedrag nog de laatste betalingen aan de projecten die onder het ACT-onderzoeksprogramma vallen, de voorloper van het CETP-programma. Daarnaast wordt hieruit de «zeef-studie» bekostigd waarmee jaarlijks wordt vastgesteld of er kostenefficiënte alternatieven zijn voor CCS-projecten, als onderdeel van de SDE++. In 2025 wordt er wederom 2 miljoen beschikbaar gesteld voor het CETP programma. De onderzoeksprojecten worden uitgevoerd door onderzoeksinstellingen en bedrijven. Welk deel hiervan specifiek naar bedrijven gaat, verschilt per onderzoeksproject.

115

Hoeveel is er in totaal gereserveerd voor subsidies aan CCS?

Antwoord

Om de tijdige realisatie van CCS te bevorderen is er geld uit het Klimaatfonds beschikbaar gesteld. Hieruit wordt ook in 2025 een aantal subsidiebeschikkingen afgegeven aan Energie Beheer Nederland (EBN B.V.) waarmee zij gezamenlijk met de operators de geschiktheid van verschillende potentiële opslaglocaties kan onderzoeken. Voor 2025 bedraagt dit begrote bedrag € 11.930.000 (artikel 31).

Ook staat er op de begroting (artikel 31) € 3.369.000 voor het jaar 2025 gereserveerd voor de ondersteuning van Research and Development van CCS. Deze middelen gaan naar projecten die onder het Clean Energy Transition Partnership (CETP) subsidie ontvangen. Daarnaast gaan er vanuit bredere subsidieregelingen, zoals de DEI+ en de TSE-haalbaarheidsstudies ook gelden naar studies en onderzoeksprojecten op het gebied van CO2-afvang, transport, opslag of hergebruik.

Op de begroting van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei van 2025 is voorzien in een openstelling van de SDE in het jaar 2025. De SDE++ staat open voor CO2-reducerende technieken, waaronder CCS. Het is niet mogelijk om vooraf aan te geven hoeveel SDE++-subsidie voor CCS gereserveerd is, omdat dit afhankelijk is van het aantal subsidieaanvragen voor CCS en hoe kosteneffectief deze zijn ten opzichte van andere SDE++-aanvragen. Over de voorwaarden van de 2025-ronde van de SDE++ wordt de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2025 geïnformeerd.

116

Hoeveel van de post overige subsidies is gereserveerd voor WarmtelinQ?

Antwoord

Hieronder een uitsplitsing van de post overige subsidies in duizendtallen.

 

2025

2026

2027

2028

2029

Subsidies Overig

18.501

40.993

47.911

19.842

17.842

Investeringssubsidie WarmtelinQ

0

0

18.925

0

0

Exploitatiesubsidie WarmtelinQ

 

20.000

20.000

19.000

17.000

Overig

18.501

20.993

8.986

842

842

117

Hoeveel fte is er beschikbaar op het ministerie voor energiecoöperaties?

Antwoord

Energiecoöperaties is een onderwerp dat mijn aandacht heeft, zowel vanuit de maatschappelijke kant als vanuit de rol die energiecoöperaties kunnen spelen in de ontwikkeling van de decentrale kant van het energiesysteem. Daarbij bouw ik voort op de reactie van mijn voorganger eerder dit jaar op de initiatiefnota «Energie met Elkaar» van het lid Kröger. Binnen de Rijksoverheid en het ministerie werken we aan een visie op energiecoöperaties in het energiesysteem, bieden we handelingsperspectieven aan gemeenten voor het benutten van energiecoöperaties en het stimuleren van lokaal eigendom, zorgen we dat de sector onder begeleiding van NEN werkt aan kwaliteitseisen aan energiecoöperaties, werken we een wettelijk kader uit om het delen van energie verder uit te breiden, en werken we interdepartementaal met het Ministerie van BZK aan ruimte voor maatschappelijk initiatief. Daarnaast is er het ontwikkelfonds en de Subsidieregeling Cooperatieve Energieopwekking (SCE) om energie coöperaties te ondersteunen in hun oprichting en bij de opwek van hernieuwbare energie. Dit betekent dat de inzet van het aantal FTE verspreid is over verschillende organisatie onderdelen en varieert door de tijd heen. Het ministerie weegt zorgvuldig af hoeveel inzet er nodig is om op de diverse terreinen, waaronder energiecoöperaties, te werken aan een duurzaam, betrouwbaar en betaalbaar energiesysteem.

118

Hoe draagt de geplande investering in CO2-vrije gascentrales bij aan het waarborgen van een stabiele energievoorziening voor plattelandsgebieden?

Antwoord

CO2-vrije gascentrales zijn uiteindelijk nodig voor de leveringszekerheid van elektriciteit in heel Nederland en daarmee ook voor plattelandsgebieden.

119

Welke concrete maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de doorschuiving van de middelen voor CO2-vrije gascentrales naar 2030 de haalbaarheid van de nationale klimaatdoelen in 2030 in gevaar brengt?

Antwoord

Zie ook het antwoord op vraag 44. Met de brief van 29 januari 2024 (Tweede Kamer 2023–2024, 31 239, nr. 386) heeft de Minister voor Klimaat en Energie aangegeven de focus te verleggen van een investeringssubsidie naar een exploitatiesubsidie. De middelen voor CO2-vrije gascentrales dragen vanwege de beperkte beschikbaarheid van waterstof en waterstof-infrastructuur voor 2030, primair bij aan het streven naar CO2-neutraliteit in 2035 voor de elektriciteitssector.

120

Welke strategie heeft u in gedachten voor de middellange termijn om de leveringszekerheid te garanderen?

Antwoord

Om de leveringszekerheid van aardgas op de middellange termijn te versterken, neemt het kabinet maatregelen aan zowel de vraagkant als de aanbodkant.

Aan de vraagkant is energiebesparing van groot belang. Het kabinet kiest ervoor om sterk in te zetten op energiebesparing middels het Nationaal Programma Energiebesparing. Energie die we niet gebruiken, hoeven we ook niet op te wekken, te betalen, te importeren of te transporteren. Energiebesparing draagt daardoor direct bij aan de betaalbaarheid, vermindert de behoefte (en daarmee de schaarste) aan fossiele brandstoffen en hernieuwbare bronnen, en daarmee ook de afhankelijkheid van andere landen.

Aan de aanbodkant neemt het kabinet maatregelen om enerzijds de productie van gas in Nederland op peil te houden, bijvoorbeeld via het versnellingsplan gaswinning Noordzee. Ook zet het kabinet in op diversificatie van import en het op peil houden – en waar nodig uitbreiden – van LNG-importcapaciteit, conform adviezen van GTS. Zo wordt de capaciteit van de GATE- en EET-terminal uitgebreid en onderzoekt het kabinet in samenwerking met Gasunie en Vopak de mogelijkheden voor een verlenging van de exploitatie van EET in de Eemshaven.13 Tot slot, is het van groot belang dat alternatieve energiebronnen voldoende worden opgeschaald (zoals waterstof en groen gas) om de huidige vraag naar aardgas te vervangen.

Naast maatregelen aan de aanbod- en vraagzijde, zet het kabinet in op het versterken van het gassysteem, onder andere met het wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis. Dit wordt onder meer gedaan door structurele vulmaatregelen voor de ondergrondse gasopslagen te treffen. Het wetsvoorstel wordt op de korte termijn geconsulteerd.14

De Tweede Kamer ontvangt op reguliere basis een stand van zaken van bovengenoemde maatregelen via de Kamerbrieven update gasleveringszekerheid. Het kabinet baseert zich onder andere op analyses van Gasunie Transport Services (GTS) en van het European Network of Transmission System Operators for Gas (ENTSO-G).

Voor wat betreft leveringszekerheid elektriciteit kijken de Monitor leveringszekerheid van TenneT en de European Resource Adequacy Assesment van European Network of Transmission System Operators for Electricity (ENTSO-E) jaarlijks op nationaal respectievelijk Europees niveau circa tien jaar vooruit. De Minister voor Klimaat en Energie heeft de Kamer per brief van 11 maart 2024 over de borging van de leveringszekerheid van elektriciteit geïnformeerd.15 Het kabinet zal de Kamer eind 2024 nader informeren over de leveringszekerheid van elektriciteit in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis.16

121

Welke technologieën die leveringszekerheid kunnen garanderen heeft u in overweging en welke van deze technologieën acht zij kansrijk?

Antwoord

Voor wat betreft elektriciteit bepalen interconnectie, (batterij)opslag, (CO2-vrij) regelbaar vermogen en vraagrespons samen de leveringszekerheid. Uitgezonderd de interconnectie, waarin TenneT investeert, is het aan marktpartijen om hierin te investeren. Elk van de opties (batterij)opslag, (CO2-vrij) regelbaar vermogen en vraagrespons heeft vele vormen en variaties met elk zijn eigen kenmerken qua omvang, duur en snelheid van op- en afregelen. Deels zijn deze complementair en deels onderling uitwisselbaar, meer van de één maakt dat er minder van de ander nodig is. Door de relatief grote interconnectiecapaciteit die Nederland heeft, kan de benodigde flexibiliteit ook deels van buiten Nederland komen.

122

Hoeveel geld is er beschikbaar voor de ombouw grootverbruikers om financieel bij te dragen aan de noodzakelijke aanpassingen van installaties van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas? Wordt het voldoen aan de energiebesparingsverplichting als voorwaarde gesteld?

Antwoord

Voor de grootverbruikers die het verboden is laagcalorisch gas uit het gastransportnet te onttrekken (artikel 10g, eerste lid, van de Gaswet) is voorzien in een nadeelcompensatieregeling (artikel 10m van de Gaswet). Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor nadeelcompensatie is uitgewerkt in de Beleidsregel nadeelcompensatie verbod laagcalorisch gas grootste afnemers. In de Uitvoeringsregeling nadeelcompensatie verbod laagcalorisch gas grootste afnemers is uitgewerkt wanneer een aanvraag kan worden ingediend. Een van de voorwaarden is dat een aanvraag pas kan worden ingediend nadat de afnemer is omgeschakeld naar hoogcalorisch gas. Nadeelcompensatie is een vergoeding voor eventuele door het verbod veroorzaakte onevenredige schade die uitgaat boven het normaal maatschappelijke risico, bijvoorbeeld omdat een afnemer investeringen moet doen in aanpassing van zijn installatie of andersoortige schade zoals terugkerende operationele kosten. Zoals blijkt uit de Beleidsregel en de Regeling, wordt bij de beoordeling van een aanvraag de opgevoerde schade getoetst, met name met als doel vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van onevenredige schade door het verbod die niet kon worden voorkomen door de afnemer. Deze toets staat los van de vraag of de betreffende afnemer voldoet aan de energiebesparingsplicht. Overigens geldt wel dat gasgestookte centrales worden verduurzaamd, hierop wordt in het antwoord op vraag 44 verder ingegaan. Er is een reservering opgenomen voor de situatie dat nadeelcompensatie in het kader van deze regeling moet worden uitgekeerd. Deze reservering bedraagt op dit moment € 78 miljoen, grotendeels op de Aanvullende Post.

123

Hoeveel euro betalen huishoudens zonder zonnepanelen gemiddeld op jaarbasis aan hun energieleverancier om de kosten van huishoudens met zonnepanelen te dekken?

Antwoord

Onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen hebben op basis van data uit 2021 berekend dat de rekening van een huishouden zonder panelen 129 euro op jaarbasis, omgerekend zo’n 14%, hoger lag door de salderingsregeling.17 De ACM heeft de meerkosten van mensen met zonnepanelen in het voorjaar van 2024 onderzocht. De ACM schat op basis van de verzamelde informatie bij verschillende leveranciers de kosten voor een leverancier van een gemiddelde klant met zonnepanelen in 2023 op jaarbasis enkele honderden euro’s hoger waren dan van een vergelijkbare klant zonder zonnepanelen. Deze kosten worden inmiddels wel deels doorberekend aan de mensen met panelen zelf via terugleverkosten. De verhouding tussen deze doorberekende kosten en de kosten die bij alle afnemers in rekening gebracht worden, is niet onderzocht.

124

Hoe wordt het resterende budget naar aanleiding van het amendement Erkens (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 20), ter waarde van de resterende 45 miljoen euro, verdeeld binnen de verschillende genoemde invullingsdoeleinden, en hoe is de verhouding proceskosten en budget voor de daadwerkelijke uitvoering?

Antwoord

Van de € 55 miljoen uit het amendement-Erkens is nog ca. € 45 miljoen beschikbaar in 2025 en 2026. Deze zullen worden ingezet voor 1) de subsidieregeling vergroten flexibel vermogen en 2) de aansprakelijkheidsregeling energiehubs. De verdeling van middelen is als volgt:

  • 1. Subsidieregeling vergroten flexibel vermogen

    • Flexibiliteitsscans – 29 miljoen

    • Realisatie van flexibel vermogen – 15 miljoen

De uitvoeringskosten zijn onderdeel van bovenstaande budgetten en worden totaal op ca. € 2 miljoen geschat (4%). Dit betekent dat € 42 miljoen als subsidie beschikbaar zal komen in 2025 en 2026 voor bovenstaande onderdelen.

  • 2. Aansprakelijkheidsregeling energiehubs – 1 miljoen

125

Welke concrete projecten worden gefinancierd met de stikstofaanpak piekbelasters industrie?

Antwoord

In de Kamerbrief «Voortgang verduurzaming industrie» van 10 oktober 2024 is dit toegelicht: In oktober 2024 is een maatwerksubsidie van € 11,3 miljoen aan ROCKWOOL B.V. verleend voor de inzet van een nieuw bindmiddel. Hiermee zal ROCKWOOL B.V. bovenwettelijk 42.000 kilogram ammoniak reduceren. Eerder is een maatwerksubsidie verleend aan Yara Sluiskil van € 11,5 miljoen voor de installatie van een nageschakelde WESP-technologie (Wet Electrostatic Precipitator). Hiermee reduceert Yara Sluiskil bovenwettelijk 31.000 kilogram ammoniak en 48.000 kilogram ammoniumnitraatstof. Ten slotte wordt naar verwachting binnenkort een regeling gepubliceerd die is gericht op de reductie van bovenwettelijke ammoniakemissie bij grote (IPPC) installaties18. Binnen de groep van industriële piekbelasters wordt circa 90% van de ammoniakemissie bij dergelijke installaties uitgestoten door vijf bedrijven. Hiervoor is een budget van € 54 miljoen beschikbaar. De verwachting is dat deze subsidiemodule leidt tot een jaarlijkse ammoniakreductie tussen de 150.000 en 200.000 kilogram. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2025 helder welke projecten door middel van deze subsidie worden gestart.

126

Klopt het dat klimaatfinanciering betaald wordt uit de begrotingen van K&GG, Financiën en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)?

Antwoord

Voor een overzicht van de klimaatfinanciering verwijs ik u graag naar bijlage 7 – internationale klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden 2025 – in de HGIS nota 2025.

127

Welke bedragen zijn er op de begroting van K&GG, respectievelijk de begrotingen van Financiën en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS), gereserveerd voor klimaatfinanciering, aangezien op de begroting van BHOS jaarlijks structureel € 2,4 miljard + € 250 miljoen zal worden bezuinigd?

Antwoord

Zoals beschreven in bijlage 7 van de HGIS nota 2025, is voorzien dat respectievelijk € 800 miljoen aan internationale klimaatfinanciering zal worden gerealiseerd vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en € 100 miljoen vanuit de begroting van Financiën. Deze inschattingen zijn gebaseerd op de begroting 2025.

Voor wat betreft klimaatfinanciering zijn er geen budgetten op de KGG-begroting voor 2025 die hieraan direct bijdragen.

128

Hoe voorkomen we dat we op het gebied van kernenergie teveel gaan leunen op externe kennis of kennis uit andere landen?

Antwoord

Om ook in Nederland nucleaire kennis en vaardigheden op te bouwen wordt er gewerkt aan de uitvoering van het Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma (MMIP) Kernenergie. In dit MMIP, dat eind 2023 is gepresenteerd aan de Tweede Kamer, worden verschillende kennis- en innovatievraagstukken beantwoord aan de hand van acht thema’s. Een integrale human-capitalagenda is hier ook onderdeel van.

Daarnaast onderzoekt het kabinet ook de mogelijkheden en kansen voor de Nederlandse (maak)industrie tijdens verschillende fases van het nieuwbouwproject en hoe dat in het selectieproces kan worden meegenomen.

Het is in het domein nucleair bij uitstek noodzakelijk om op te trekken met andere landen en internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld de IAEA, en te kijken wat wij kunnen leren van andere projecten uit het buitenland. Het kabinet zoekt daarom naar een balans tussen wat we met de Nederlandse (maak)industrie kunnen realiseren en welke kennis en kunde onvermijdelijk uit het buitenland zal komen.

129

Wat is de verwachting van de hoeveelheid olie die Nederland in 2040 nog zal importeren? En hoeveel in 2050?

Antwoord

Vooropgesteld, het ramen van de olie-importen in 2040 en 2050 is met grote onzekerheid omgeven. De benodigde import hangt namelijk samen met het verloop van de energietransitie.

De KEV 2022 geeft op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid aan dat er in 2040 netto 1691 PJ (40.4 miljoen ton olie-equivalent, Mtoe) aan ruwe aardolie en olieproducten worden geïmporteerd in Nederland. 597 PJ (14,3 Mtoe) hiervan is bedoeld voor bunkering. De KEV 2022 bevat geen cijfers voor 2050.

Voor een schatting van olie-importen onder de aanname van aanvullend beleid, kan worden gekeken naar een studie van TNO (mei 2024) die twee scenario’s bevat: ADAPT en TRANSFORM. In beide toekomstbeelden dalen de broeikasgasemissies en worden de klimaatdoelstellingen gehaald. De manier waarop dat gebeurt verschilt. De Nederlandse maatschappij streeft in ADAPT naar het handhaven van de huidige levensstijl en behoud van de economische structuur, waaronder een sterke industriesector. In TRANSFORM zijn de Nederlandse en Europese burgers bereid hun gedrag aan te passen met als motivatie hun CO2-voetafdruk te verkleinen.

Beide scenario’s modelleren het primaire energie-aanbod van olie in 2040 en 2050, inclusief bunkerbrandstoffen. Aangezien de Nederlandse olieproductie in 2040 en 2050 minimaal zal zijn, geeft het primaire energie-aanbod een indicatief beeld van de te verwachten import van olie ten behoeve van de Nederlandse vraag. In 2040 bedraagt het primaire energie-aanbod voor olie volgens ADAPT 1138 PJ (27,2 Mtoe) en volgens TRANSFORM 791 PJ (18,9 Mtoe). In 2050 bedraagt het primaire energie aanbod voor olie volgens ADAPT 724 PJ (17,3 Mtoe) en volgens TRANSFORM 241 PJ (5,8 Mtoe).

130

Met hoeveel zullen de ontvangsten op de K&GG-begroting naar verwachting toenemen vanaf 2027 door de implementatie van Emission Trade System (ETS)-2?

Antwoord

De ontvangsten van het ETS2 vindt u in tabel 19 op de K&GG-begroting. Het ETS2 start in 2027. De verwachte inkomsten betreffen 3,6 miljard in 2027, 2,65 miljard in 2028 en 2,2 miljard in 2029.

131

Kunt u de te verwachten veilinginkomsten van de ETS2 en ETS1 opsplitsen per sector?

Antwoord

De veilinginkomsten kunnen niet worden opgesplitst per sector omdat ETS-emissierechten niet bestemd zijn voor specifieke sectoren. Wel is onderscheid mogelijk tussen inkomsten door veiling van emissierechten in het ETS1 (zware industrie, elektriciteitssector, luchtvaart en zeevaart) en ETS2 (gebouwde omgeving, mobiliteit, kleine industrie en deelsectoren in de landbouw). Deze uitsplitsing staat in tabel 19 op de K&GG-begroting.

132

Is het mogelijk om de tenderopbrengsten vanuit de wind-op-zeekavels structureel toe te voegen aan de K&GG-begroting, gezien de grote kosten die gemaakt moeten worden voor de aanleg van de netten op zee?

Antwoord

De begrotingsregels stellen dat inkomsten en uitgaven strikt gescheiden dienen te blijven, en daarmee vloeien tenderopbrengsten vanuit de wind-op-zeekavels naar de algemene middelen. Hier kan bij hoge uitzondering vanaf geweken worden, zoals is gebeurd bij de tenders van Hollandse Kust (west) kavels VI en VII en IJmuiden Ver kavels Alpha en Beta. De bekostiging van het Net op Zee loopt niet geheel via de KGG-begroting. De financiering van de Netten op Zee worden deels bekostigd via de nettarieven, met een voorfinanciering direct vanuit het Ministerie van Financiën (staatsdeelnemingen) aan TenneT en deels bekostigd met een subsidie van in totaal € 4 miljard aan TenneT welke t/m 2040 wordt uitgekeerd. Deze subsidie loopt wel via de KGG-begroting en staat los van de ontvangsten vanuit de tenders en is gefinancierd vanuit de SDE+. Overigens loopt er momenteel ook een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur. De oplevering van het IBO wordt begin 2025 verwacht.

133

Hoeveel extra zal er dan worden ontvangen vanuit de dividenduitkering EBN en Ontvangsten Mijnbouwwet, wanneer de aardgaswinning op de Noordzee conform kabinetsplannen wordt opgeschaald?

Antwoord

Op basis van de prognose van EBN kan er zonder additionele maatregelen nog slechts circa 40 miljard m3 gas gewonnen worden op de Noordzee. Voorts is het zo dat als de gaswinning wordt opgeschaald we daar niet gelijk in het volgende jaar een verhoogde productie van zien, maar datdit pas na zo’n drie tot vijf jaar merkbaar zal worden in verhoogde productie en daarmee gepaard gaande hogere ontvangsten voor het Rijk. Tevens is het belangrijk om aan te geven dat het hier gaat om een inschatting, welke door veel (geopolitieke) onzekerheden beïnvloed kan worden, en daarom géén exacte prognose is. Opschaling heeft naar inschatting een potentieel van maximaal 150 miljard m3 op de Noordzee. Uitgaande van € 0,29 per m3 gas (aanname gebaseerd op het gemiddelde van de prognoses voor de komende vijf jaar uit de gasbatenraming), is het totaal aan nog geschatte inkomsten via de gasbaten van € 5,05 miljard. Wanneer het volledige resterende volumepotentieel van 150 miljard m3 op de Noordzee gewonnen zou worden, vertegenwoordigt dit een geschatte waarde van circa € 25,3 miljard aan extra totale ontvangsten aan gasbaten.

134

Uit welke begroting/middelen zal de kostenveroordeling worden voldaan als de uitkomst van de arbitrage met de NAM, die in 2025 wordt verwacht, zou neerkomen op een kostenveroordeling voor de staat?

Antwoord

De toekomstige uitkomst van de procedures wordt niet meegenomen in de begroting. Het kabinet loopt niet vooruit op de dekking van mogelijke financiële schade voor de Staat uit hoofde van minder ontvangsten van de NAM dan nu in de begroting geraamd, dan wel voor de Staat eventuele budgettair nadelige uitspraken van het arbitrage-tribunaal, mocht daar sprake van zijn. Belangrijk is dat een nadelige uitspraak voor bewoners geen verschil maakt. Dat was juist de reden om NAM vanaf 2018 op afstand te zetten.

135

Waarop is de geschatte aardgasproductie uit kleine velden gebaseerd, zoals vermeld in tabel 20 van de memorie van toelichting?

Antwoord

Deze wordt berekend op basis van de geschatte volumes in de goedgekeurde winningsplannen. Om deze uit te drukken in euro’s worden deze volumes vermenigvuldigd met de door het CPB periodiek ingeschatte toekomstige gasprijzen.

136

In hoeverre is rekening gehouden in de geschatte aardgasproductie, zoals vermeld in de memorie van toelichting, met nieuwe gasvelden waarvoor nog geen definitieve besluitvorming is genomen (zoals bij Ternaard)?

Antwoord

De schatting is gebaseerd op goedgekeurde winningsplannen, dus niet op verwachte vergunningen en winningsplannen. Verwachte vergunningen worden dus niet meegenomen in de schatting, vanwege het feit dat dit nog onzekere opbrengsten zijn.

137

Wat zijn de verwachtingen voor de begroting met betrekking tot gaswinning voor de periode van 2024 tot 2030?

Antwoord

Voor de komende 5 jaar zijn de opbrengsten van de gaswinning geprognotiseerd op basis van een verwachte gasprijs in cent per kubieke meter, zoals door het CPB opgegeven. Op basis van de verwachte volumes gaswinning uit de goedgekeurde winningsplannen, ontvangt de Staat inkomsten in de vorm van dividend van EBN en inkomsten uit de Mijnbouwwet. De inkomsten Mijnbouwwet bestaan uit cijns, winstaandelen en oppervlakte rechten. De verwachte inkomsten voor de komende vijf jaar zijn in onderstaande tabel weergegeven. De inkomsten X1000 vormen de bedragen in euro’s.

 

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Prijs in ct/m3

31,3

35,8

31,9

27,9

25,7

25,5

EBN uit te keren dividend

1567

1020

487

409

293

247

Mijnbouwwet

280

150

110

60

30

30

Totaal

1847

1170

597

469

323

277

138

In hoeverre is het mogelijk om de inkomsten die voortkomen uit de afschaffing van de vrijstelling op het duaal gebruik van kolen in te zetten voor de verduurzaming van de betalende bedrijven om zo hun verduurzaming te faciliteren?

Antwoord

De vrijstelling voor duaal verbruik van kolen wordt vrijwel alleen gebruikt binnen de Nederlandse ijzer- en staalindustrie. Het gaat hierbij vrijwel geheel om één bedrijf: Tata Steel. Het afschaffen van de vrijstelling leidt tot een budgettaire opbrengst voor het Rijk. In de onderhandelingen over een maatwerkafspraak met Tata Steel zal worden meegenomen dat wordt voorgesteld om de vrijstellingen in de kolenbelasting voor duaal en non-energetisch verbruik per 2027 af te schaffen.

139

Hoe kijkt u naar het handelingsperspectief om sneller te verduurzamen van bedrijven die geraakt worden door de afschaffing van de vrijstelling op duaal gebruik van kolen? In hoeverre is dat perspectief er nog voldoende als deze maatregel wordt genomen?

Antwoord

Het afschaffen van de vrijstelling voor duaal en non-energetisch verbruik dient met name om het voor de ijzer- en staalindustrie minder aantrekkelijk te maken om te blijven produceren op basis van kolen. Het zorgt er namelijk voor dat het gebruik van kolen duurder wordt en duurzamere productiemethodes financieel relatief aantrekkelijker worden. De lastenverhoging zorgt er echter wel voor dat voor en tijdens de transitie van Tata Steel het verdienvermogen van het bedrijf beperkt wordt, waardoor het bedrijf beperkt wordt in haar vermogen om de transitie-investeringen te financieren. Zoals in het antwoord op vraag 138 is aangegeven, zal in de onderhandelingen over een maatwerkafspraak met Tata Steel worden meegenomen dat wordt voorgesteld om de vrijstellingen in de kolenbelasting voor duaal en non-energetisch verbruik per 2027 af te schaffen.

140

Hoeveel mensen (fulltime-equivalent) werken aan de oprichting van het Ministerie van KGG (secundair aan de organisatie, niet de inhoud)?

Antwoord

De oprichting van het Ministerie van KGG en feitelijk daarmee de afsplitsing van werkzaamheden zoals die belegd waren bij het voormalige Ministerie van Economische Zaken en Klimaat vraagt allerlei aanpassingen in de organisatie(-structuur), de inrichting van IV, ICT en financiële systemen etcetera. Indicatief zijn hiermee thans zo’n 15 fte op werkzaam. Dit is in slechts beperkte mate extra capaciteit, maar fte`s die zijn vrijgemaakt uit de staande organisatie om de oprichting vorm te geven. Het is de ambitie dat deze werkzaamheden uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025 weer beëindigd kunnen worden.

141

Wat zijn de tot nu toe gemaakte kosten voor de oprichting van het Ministerie van K&GG?

Antwoord

Dat is op dit moment nog niet bekend. De oprichting wordt zoveel mogelijk opgepakt door ambtelijk personeel, waarbij het niet altijd duidelijk is wanneer iets reguliere inzet betreft, of inzet specifiek voor de oprichting van KGG. Naar verwachting vallen de kosten aanzienlijk lager uit dan bij de oprichting van eerdere nieuwe ministeries, doordat gekozen wordt voor een model waarin twee ministeries bediend worden door één werkorganisatie. Daarbij is het niet noodzakelijk om nieuwe (staf)directies op te zetten voor de ondersteuning van het nieuwe departement. Ook worden kosten vermeden door bijvoorbeeld nu geen nieuwe email-adressen aan te maken. Wel is het voorstelbaar dat er door efficiencyverlies (bijvoorbeeld doordat specifieke besluitvormingsprocessen apart moeten worden ingericht) extra kosten gemaakt moeten worden. In een evaluatie van de splitsing van het Ministerie van EZ in EZK en LNV in 2018 wordt geschat dat het volledig inrichten van een nieuw ministerie ongeveer € 70 mln kost (waarvan € 20 mln incidenteel en € 50 mln structureel). De oprichtingskosten voor het Ministerie van KGG zullen beperkter zijn.

142

Wat zijn de totaal verwachte kosten van de oprichting van het Ministerie van K&GG?

Antwoord

Zie beantwoording vraag 141.

143

Bent u bereid om bij de verdere uitwerking van de Routekaart Negatieve Emissies als uitgangspunt mee te nemen dat hierin geen voorkeur wordt gegeven aan bepaalde technieken?

Antwoord

Het kabinet wil in de Routekaart Koolstofverwijdering relevante vraagstukken en feiten op een rij zetten, hier beleidsuitgangspunten uit afleiden, en deze omzetten in concrete instrumenten en andere maatregelen. Zo wil het kabinet zorgen voor koolstofverwijdering die past bij de rest van ons klimaatbeleid, ons verdienvermogen versterkt, en voorkomt dat koolstofverwijdering ten koste gaat van emissiereductie. Het kabinet werkt op dit moment nog aan deze routekaart en wil op een dergelijke keuze nu niet vooruitlopen.

144

Bent u van plan om in de Routekaart Negatieve Emissies concrete en substantiële doelstellingen en volumes op te nemen voor negatieve emissies voor de komende jaren om de ontwikkeling hiervan te stimuleren?

Antwoord

In zowel het Klimaatplan als de Routekaart koolstofverwijdering zal worden aangegeven met welke volumes (in megatonnen) koolstofverwijdering het kabinet voor 2040 rekening houdt, en op welke wijze de ontwikkeling van koolstofverwijdering zal worden gestimuleerd.

145

Voor de Warmtenetten Investerings subsidie (WIS) is er vanuit het Klimaatfonds totaal 972,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de periode 2025–2030, terwijl het bedrag in de begroting tot en met 2029 optelt tot circa 435 miljoen; waar wordt het overige bedrag, het verschil tussen bovengenoemde bedragen (ruim 500 miljoen), voorzien?

146

Wat verklaart het verschil tussen de 972,5 miljoen euro voor de WIS die vanuit het Klimaatfonds beschikbaar is gesteld voor de periode 2025–2030 en het bedrag uit de begroting t/m 2029 dat optelt tot +/- 435 mln?

147

Klopt het dat voor de WIS er vanuit het Klimaatfonds totaal 972,5 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor de periode 2025–2030, terwijl in de begroting het bedrag t/m 2029 op tot +/- 435 mln. telt? Waar wordt het overige bedrag, het verschil tussen bovengenoemde bedragen (ruim 500 miljoen), voorzien?

Antwoord 145, 146, 147

Het klopt dat er voor de WIS met de Voorjaarsnota 2024 vanuit het Klimaatfonds € 972,5 mln. beschikbaar is gesteld voor de periode 2025–2030, en dat er op dit moment circa € 435 mln. in de begroting staat t/m 2029. De resterende uitgaven worden voorzien voor de jaren na 2029. De middelen zijn dus nu nog niet zichtbaar omdat de huidige begroting tot 2029 loopt, maar staan dus wel op de begroting van KGG.

Het Klimaatfonds loopt t/m 2030, wat betekent dat er t/m 2030 verplichtingen kunnen worden aangegaan. De kasuitgaven, als gevolg van de eerder aangegane verplichtingen, lopen echter tot ver na 2030 door omdat het plannen en aanleggen van een warmtenet een meerjarig project is. De WIS schrijft voor dat de startdatum van het project binnen 6 maanden na toekenning van de subsidie moet plaatsvinden, binnen een jaar moet een investeringsbesluit zijn genomen en binnen 3 jaar moet de fysieke aanleg van het net gestart zijn. Na 7 jaar moet de aanleg voltooid zijn en kan de definitieve subsidiehoogte worden vastgesteld.

148

Hoe wordt gewaarborgd dat biobased grondstoffen de klimaatrechtvaardigheid niet aantast gezien de mogelijke effecten buiten Nederland?

Antwoord

Het mondiale aanbod aan duurzame biogrondstoffen is beperkt en de vraag zal naar verwachting sterk toenemen. Mede vanuit het perspectief van klimaatrechtvaardigheid, vindt het kabinet het daarom belangrijk om (naast de inzet op het verantwoord opschalen van het aanbod) te sturen op zo hoogwaardig mogelijke inzet van biogrondstoffen. Binnen het energiesysteem betekent dit dat er waar mogelijk wordt gestuurd op alternatieve energiedragers (elektriciteit, warmte en waterstof) om zo de druk op de (mondiale) biogrondstoffenvraag te verlichten. Desalniettemin blijven biogrondstoffen essentieel om de klimaat-, energie- en circulariteitsdoelstellingen te behalen. Om te borgen dat de inzet van biogrondstoffen duurzaam, verantwoord en zorgvuldig gebeurt heeft het kabinet het duurzaamheidskader biogrondstoffen opgesteld, met daarin duurzaamheidscriteria waar de gebruikte biogrondstoffen aan moeten voldoen.

De Staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu en ik zullen u dit jaar nog een brief toesturen over het duurzaamheidskader en de verdere ontwikkeling hiervan.

149

Welke specifieke subsidies in de SDE, SDE+, en SDE++ worden gekort als gevolg van de bezuinigingen van 4 miljard euro in de periode 2025–2029? Wat zijn de gevolgen voor de agrarische sector?

Antwoord

De SDE-regelingen subsidiëren het verschil tussen kostprijs van opwek duurzame energieproductie/CO2-reductie en de marktprijs voor energie/CO2. De bezuiniging van € 4 miljard in 2026–2029 is een bezuiniging op de prijsrisicobuffer in de SDE-middelen, bedoeld om schommelingen in kasuitgaven op te vangen. Door deze bezuiniging wordt de marge beperkt om tegenvallers als gevolg van gedaalde energieprijzen op te kunnen vangen. Alle afgegeven beschikkingen voor de SDE, SDE+ en SDE++ zijn juridisch verplicht. Er kan dus niet gekort worden op uitbetalingen aan reeds afgegeven beschikkingen. Er zijn daarmee geen directe gevolgen voor de agrarische sector in 2026–2029. Wanneer tegenvallers niet uit de SDE-kasmiddelen gedekt kunnen worden, kan dit met de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie worden opgevangen.

150

Hoe worden de geplande bezuinigingen op de ontwikkeling van batterijen en groene waterstof doorgevoerd? Wat zijn de gevolgen voor projecten in plattelandsgebieden?

Antwoord

In het Hoofdlijnenakkoord is een bezuiniging aangekondigd van € 1,2 mld. op de ontwikkeling van groene waterstof en batterijen. Het kabinet beoogt de ontwikkeling van de waterstofmarkt te stimuleren met een kleinere inzet van subsidies en vermindert het budget voor waterstof met in totaal € 1.157 mln. De resterende € 43 mln. van de bezuiniging is in mindering gebracht op de maatregel «invoering batterijverplichting voor zonneparken». De verwerking van de bezuiniging is weergegeven in het Meerjarenprogramma 2025 van het Klimaatfonds en in tabel 5 van de Klimaatfondsbegroting. Omdat de bezuiniging is doorgevoerd naar rato, zal de ontwikkeling van waterstof binnen alle betrokken maatregelen minder zijn, maar gaan er naar verwachting geen waterstofmaatregelen in hun geheel niet door. Bij deze maatregelen wordt er in principe geen onderscheid gemaakt tussen de locatie van de projecten, het zijn generieke regelingen. Wel geldt dat sommige maatregelen inherent locatiegebonden zijn, zoals bijvoorbeeld het demonstratieproject 1 voor elektrolyse op zee en de opslag in zoutcavernes. Dit betekent dat er op dit moment geen directe gevolgen zijn voor projecten in plattelandsgebieden.

Voor batterijen: het effect van de ombuiging is dat er minder batterijen en/of ander flexibel vermogen geïnstalleerd wordt bij zonneparken. Het oorspronkelijk gereserveerde budget (zonder ombuiging) kan naar verwachting leiden tot circa 160–330MW batterijen of ander flexibel vermogen bij circa 320–660MW zon-PV. Alhoewel hier geen beleidsdoelen voor zijn gesteld, is de beschikbaarheid van voldoende flexibel vermogen essentieel voor het toekomstige energiesysteem. Daarnaast leidt een ombuiging ertoe dat er minder grootschalige zonneparken gebouwd kunnen worden vanwege de beperkte netcapaciteit en invoedingscongestie. Ook hier worden er op dit moment geen directe gevolgen verwacht voor projecten in plattelandsgebieden.

151

Welke kansen ziet u om trajecten die bijdragen aan stikstofverruiming door te laten gaan, met als doel op de lange termijn meer ruimte voor stikstof te creëren?

Antwoord

We verkennen of een bredere stikstofaanpak voor energie-infrastructuur juridisch haalbaar is, ook omdat deze projecten stikstofreductie in de toekomst mogelijk maken. In de voortgangsbrief MIEK zal het kabinet de Kamer dit jaar nog over deze verkenning informeren.

152

Hoeveel middelen zijn er beschikbaar voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving op het platteland, en hoe wordt ervoor gezorgd dat landelijke gemeenten gelijke toegang hebben tot deze financiering als stedelijke gebieden?

Antwoord

Er zijn verschillende subsidieregelingen voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving die in alle gebieden aangevraagd kunnen worden, dus ook in landelijke gemeenten. Er is geen verdeling van het budget naar type gebied. We monitoren wel in welke typen gebieden relatief veel subsidie wordt toegekend. De Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) werd in 2022 en 2023 in niet stedelijk gebied relatief het meest toegekend19. Naast landelijke subsidies zijn er regelingen die door gemeentes worden uitgevoerd, zoals de Lokale Aanpak Isolatie. Het budget voor de Lokale Aanpak Isolatie lokale wordt mede vastgesteld op basis van het aantal huishoudens met inkomens met risico op energiearmoede in combinatie met het aantal lage energielabels in koopwoningen binnen de gemeente. Zo is de lokale aanpak erop gericht dat middelen terechtkomen waar ze het hardst nodig zijn. Aanvullend is het budget voor de collectieve aanpak van kwetsbare dorpen en wijken onder andere voor gemeenten met een relatief hoog aandeel koopwoningen met lage labels en lage inkomens extra en gemeenten in grensregio’s extra geld in de lokale aanpak beschikbaar gekomen. Dit betreffen veel gemeenten buiten stedelijke gebieden. Voor elke gemeente is het budget gereserveerd, dus er is geen concurrentie tussen gemeenten.

153

In hoeverre worden boerderijen en agrarische bedrijven betrokken bij initiatieven voor verduurzaming van de gebouwde omgeving, zoals isolatieprogramma’s en de toepassing van warmtepompen?

Antwoord

Er zijn diverse subsidie- en financieringsmogelijkheden voor agrarische (en andere) bedrijven en bedrijfsgebouwen, zoals de Energie Investeringsaftrek en een nieuw onderdeel van de Borgstelling voor midden- en kleinbedrijf: BMKB-groen. Ook kunnen agrarische (en andere) ondernemers voor een subsidie voor een warmtepomp, zonneboiler of warmtebron terecht bij de ISDE en de SDE++. Lokaal wordt ook vaak samenwerking gezocht, bijvoorbeeld om kassen en stedelijke gebouwen op 1 warmtebron en -net aan te sluiten. Voor de woningen bij een boerderij: zie antwoord 152.

154

Wat is de wisselwerking tussen prioriteringskader van de ACM voor transportverzoeken bij schaarse netcapaciteit en uw planning inzake energie-infrastructuurprojecten?

Antwoord

Met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) werkt het kabinet aan de tijdige realisatie van de energie-infrastructuur van groot nationaal belang. Zo dragen we onder andere bij aan de voorbereiding en realisatie van elektriciteitsstations en verbindingen, waarbij extra transportcapaciteit wordt gerealiseerd. Met het prioriteringskader van de ACM kunnen transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen prioriteit krijgen bij de toekenning van deze transportcapaciteit.

155

Kunt u aangeven welke middelen worden uitgetrokken voor de natuurinclusieve inpassing van projecten voor hernieuwbare opwek op land? Kunt u een inschatting geven van hoeveel subsidie dit is per geproduceerde eenheid van energie (kWh) en of deze subsidie toereikend is voor de businesscase van natuurinclusieve energieopwekking?

Antwoord

In de SDE++ ronde van 2024 zijn extra categorieën opgenomen voor natuurinclusieve zon-pv projecten. Voor deze categorieën mogen projecten zich aanmelden indien in de omgevingsvergunning specifiek aangemerkte voorwaarden zijn opgenomen. In juni 2024 is de Kamer geïnformeerd over deze voorwaarden (Kamerstuk 31 239-398). De meerkosten van deze voorwaarden voor natuurinclusieve inpassing zijn door het PBL berekend en worden in de SDE++ vergoed, zodat de subsidie toereikend is voor deze aanvullende eisen. De opslag is, wegens schaalvoordelen bij grotere projecten, variabel voor de drie verschillende schaalgroottes in de SDE++. Voor grondgebonden projecten ≥15 kWp en <1 MWp wordt een opslag van 0,78 ct/kWh gerekend. Voor grondgebonden projecten ≥1 MWp en <20 MWp is de opslag 0,43 ct/kWh en voor die >20 MWp 0,36 ct/kWh. In 2025 zullen alleen nog natuurinclusieve categorieën voor zon-pv openstaan.

Voor wind op land projecten worden in de SDE++ ook kosten meegenomen voor natuurinclusieve inpassing. Zo worden de meerkosten van vogel- en vleermuisdetectiesystemen vergoed binnen alle subsidiecategorieën voor wind op land. Omdat voor wind op land alle categorieën rekening houden met natuurinclusieve inpassing, kan het kabinet niet specifiek vaststellen wat de opslag is voor natuurinclusiviteit bij windprojecten op land. Voor meer informatie over de verwerking van de meerkosten voor natuurinclusieve maatregelen binnen de SDE++ subsidie verwijs ik u graag naar het PBL Eindadvies Basisbedragen SDE++ 2024.20

Hiernaast is € 25 miljoen beschikbaar gesteld via het gewijzigd amendement van de leden Kröger en Boucke (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 27) voor een kwaliteitsbudget voor wind- en zonprojecten. Dit bedrag wordt de komende twee jaar beschikbaar gesteld. De Kamer wordt hierover eind van dit jaar geïnformeerd.

156

Kunt u aangeven hoeveel verschillende subsidieregelingen gestapeld kunnen of moeten worden voor de realisatie van een warmtenet, inclusief opwek en aansluiting?

Antwoord

De onrendabele top van duurzame warmtebronnen (zoals geothermie en restwarmte) wordt ondersteund met de SDE++, en van warmtenetten via de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS). De SDE++ subsidie kan samengaan met een bijdrage uit de WIS. In beide instrumenten wordt erop toegezien dat er niet twee keer subsidie wordt ontvangen voor dezelfde activiteit. Daarnaast zijn er subsidies voor de aanpassing aan gebouwen, de zogenaamde inpandige kosten; ISDE voor particulieren, SVVE voor VVE’s en de SAH voor sociale huurders. Deze subsidies zijn te combineren, maar worden vaak ook los aangevraagd omdat de investeringen in bron, net en inpandige kosten op verschillende momenten plaats kunnen vinden. Er wordt momenteel onderzocht in hoeverre het mogelijk is om vanaf 2026 de ISDE, SVVE en SAH te bundelen om de verschillende types verbruikers beter te kunnen ondersteunen en ontzorgen. Daarnaast is er ook laagdrempelige financiering beschikbaar voor particulieren voor de inpandige kosten en de aansluitingskosten via het Nationaal Warmtefonds, waaronder een 0% lening voor huishoudens met een verzamelinkomen tot 60.000 euro.


X Noot
1

CBS (2023): «Nederland Handelsland 2023»

X Noot
2

Verslag Energieraad 30 mei 2024, Kamerstuk 21 501-33, nr. 1075

X Noot
3

Kamerstuk 32 813, nr. 1372

X Noot
4

Kamerstukken 2024/2025 nr. 32 645-131

X Noot
5

Kamerstuk 28 165, nr. 420

X Noot
7

The NEA Small Modular Reactor Dashboard: Second Edition

X Noot
9

Monitoring transitie naar een circulaire economie 2022 (rvo.nl)

X Noot
10

Toezegging TZ202410-136

X Noot
11

Bedrijvenbeleid in beeld (www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl)

X Noot
12

Portfolioanalyse 2022 – Hoofdrapportage

X Noot
13

Kamerstuk 29 023, nr. 519

X Noot
14

Kamerstuk 29 023, nr. 494

X Noot
15

Kamerstuk 29 023, nr. 487

X Noot
16

Kamerstuk 36 197, nr. 15

X Noot
17

Masciandaro, Carlotta and Mulder, Machiel and Kesina, Michaela, Distributional Effects of the Dutch Net-Metering Scheme for Residential Solar Panels (September 28, 2024)

X Noot
18

IIPPC installaties zijn installaties die vallen onder de Richtlijn Industriële Emissies (RIE), een EU-instrument om de verontreiniging van industriële installaties te reguleren.

X Noot
19

Monitor ISDE NWF 2022 en 2023, CBS.

X Noot
20

Eindadvies basisbedragen SDE++ 2024 | Planbureau voor de Leefomgeving (pbl.nl)

Naar boven