36 600 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 november 2024

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 9 oktober 2024 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 6 november 2024 zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek

Vragen en antwoorden

Vraag 1

Hoeveel procent van de arbeidsmigranten werkt op 100 procent, 105 procent, 110 procent, 115 procent en 120 procent Wml? Hoe groot is het totaal?

Antwoord 1

Het Dashboard Migratiemotieven van het CBS geeft inzicht in de arbeidsmarktpositie van verschillende migrantengroepen die in Nederland verblijven, waaronder over hun loonpositie. Van de werkende arbeidsmigranten met een EU/EFTA-nationaliteit (exclusief Nederlanders) die tussen 1999–2022 naar Nederland migreerden heeft op 31 december 2022 28,42% een bruto uurloon minder dan 130% van het Wml. Van de werkende arbeidsmigranten uit derde landen die tussen 1999–2023 naar Nederland migreerden heeft 10,01% op 31 december 2023 een bruto uurloon van minder dan 130% van het Wml. Kennismigranten hebben het grootste aandeel in deze cijfers voor arbeidsmigratie van buiten de EU/EFTA. De cijfers zijn gebaseerd op arbeidsmigranten die als werknemer werkzaam zijn in Nederland. Daarnaast gaan deze cijfers enkel over personen die als ingezetene staan ingeschreven in het BRP. Vooral de groep EU arbeidsmigranten bevat een groot aandeel dat niet als ingezetene staat ingeschreven in het BRP.

Tabel: Werkzame arbeidsmigranten (werknemers), naar bruto uurloon

Bruto uurloon (als % van Wml)

EU/EFTA arbeidsmigranten (peildatum 31 dec. 2022)

Niet EU/EFTA arbeidsmigranten

(peildatum 31 dec. 2023)

Minder dan 130% Wml

28,42%

10,01%

130–180% Wml

29,36%

12,89%

180–250% Wml

18,51%

27,16%

250% Wml of meer

23,71%

49,94%

Bron: CBS Dashboard Migratiemotieven

In de Migrantenmonitor van het CBS zijn tevens loongegevens opgenomen van werknemers die geboren zijn in het buitenland, over zowel ingezetenen als niet-ingezetenen in het BRP. Dit betreft niet allemaal arbeidsmigranten, maar kunnen ook personen zijn die met een ander migratiemotief naar Nederland gekomen zijn. Op 31 december 2022 werkten 634.020 personen geboren in een andere EU-lidstaat in Nederland als werknemer. Van deze groep verdiende 39% maximaal 130% van het wettelijk minimumloon (WML). Van de 900.710 werknemers uit derde landen verdiende op 31 december 2022 29% maximaal 130% van het WML. Dit zijn ook personen die soms al tientallen jaren in Nederland wonen en werken.

Vraag 2

Hoe groot zijn -=de tegenvallers naar aanleiding van uitvoeringsinformatie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Op welke manier zijn deze gedekt? Welke maatregelen zijn hiervoor precies genomen?

Antwoord 2

De uitvoeringstegenvaller op de SZW-begroting bedraagt € 305 miljoen in 2025 en loopt op tot € 542 miljoen structureel. De uitvoeringstegenvaller is het gevolg van onder meer de verwerking van uitvoeringsinformatie van UWV en de nieuwe macro-economische raming van het CPB. De uitvoeringstegenvaller in 2025 en een gedeelte van de structurele tegenvaller wordt intertemporeel gedekt op de SZW-begroting. Het restant van de tegenvaller is opgelost in het Rijksbrede beeld.

De grootste dekkingsbron op de SZW-begroting is de beleidsmatige vrijval van middelen voor de verruiming van het loonkostenvoordeel Banenafspraak, onderdeel van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Banenafspraak. Dit wetsvoorstel wordt met een jaar uitgesteld, waardoor er in 2026 middelen vrijvallen. Daarnaast is de invoering van het wetsvoorstel Participatiewet in balans met een half jaar uitgesteld. Dit zorgt voor lagere uitgaven in 2025, deze vrijval is ook ingezet. Deze wetsvoorstellen zijn niet uitgesteld ten behoeve van de uitvoeringstegenvaller maar de beoogde invoeringsdata waren niet langer haalbaar. Verder worden er onder meer middelen aangewend die gereserveerd waren om gemeenten te compenseren voor de beoogde bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) voor medewerkers in de Wet Sociale werkvoorziening (Wsw) met 1,2% per 1 juli 2024. Deze bijzondere verhoging is niet doorgegaan, hierdoor vallen deze middelen vrij.

Vraag 3

Betekent een verkorting van de Werkloosheidswet (WW) automatisch een verkorting van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), specifiek de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)? Welke artikelen in de wet maken dat deze doorwerking bestaat? Op welke manier kan deze doorwerking voorkomen worden?

Antwoord 3

Een aanpassing van de WW-duur werkt niet automatisch door in de WIA. Tot de inwerkingtreding van de WIA was iemand die gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en een gedeeltelijke WAO-uitkering had, ook aangewezen op een gedeeltelijke WW-uitkering. Dit was erg complex. Daarom is er bij de invoering van de WIA in 2006 voor gekozen de werkloosheidsuitkering te integreren in de WIA. Dit betekende een belangrijke vereenvoudiging van het stelsel. Vanwege deze incorporatie van de WW in de Wet WIA (artikel 59 Wet WIA) kent de eerste fase van de WGA, de loongerelateerde uitkering, een systematiek (hoogte en duur) die gelijk is aan de WW. In beide wetten zijn bepalingen opgenomen om te voorkomen dat er na het ontvangen van de maximumduur van de WGA-uitkering alsnog een recht op WW-uitkering kan ontstaan.

Vraag 4

In hoeverre komt er minder geld beschikbaar voor gemeentelijke minimaregelingen omdat de huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd worden?

Antwoord 4

De middelen voor gemeentelijke minimaregelingen zijn middelen die op de begroting van gemeenten zelf staan en afkomstig zijn uit het gemeentefonds. Er is geen directe koppeling tussen deze middelen en de extra middelen die het kabinet vrij maakt voor de huurtoeslag en het kindgebonden budget.

Vraag 5

In de dekkingsmaatregelen en uitvoeringsinformatie SZW in de Miljoenennota is te lezen dat de uitvoeringstegenvaller van 252 miljoen euro op de WIA in 2025 intertemporeel gedekt wordt op de SZW-begroting; waar komt deze dekking precies vandaan?

Antwoord 5

De tegenvaller op de WIA is onderdeel van de uitvoeringstegenvaller op de SZW-begroting. De grootste dekkingsbron is de beleidsmatige vrijval van middelen voor de verruiming van het loonkostenvoordeel Banenafspraak, onderdeel van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Banenafspraak. Dit wetsvoorstel wordt met een jaar uitgesteld, waardoor er in 2026 middelen vrijvallen. Daarnaast is de invoering van het wetsvoorstel Participatiewet in balans met een half jaar uitgesteld. Dit zorgt voor lagere uitgaven in 2025, deze vrijval is ook ingezet. Deze wetsvoorstellen zijn niet uitgesteld ten behoeve van de uitvoeringstegenvaller maar de beoogde invoeringsdata waren niet langer haalbaar. Verder worden er onder meer middelen aangewend die gereserveerd waren om gemeenten te compenseren voor de beoogde bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) voor medewerkers in de Wet Sociale werkvoorziening (Wsw) met 1,2% per 1 juli 2024. Deze bijzondere verhoging is niet doorgegaan, hierdoor vallen deze middelen vrij.

Vraag 6

Op pagina 52 van de Miljoenennota staat een tabel waarin zichtbaar is dat er 75 miljoen structureel beschikbaar komt voor een integraal pakket problematische schulden, startend met 24 miljoen; waarom bouwt dit bedrag op naar 100 miljoen vanaf 2028?

Antwoord 6

De reeks loopt in 2028 op naar € 100 miljoen, omdat voor de realisatie van de maatregelen één loket voor overheidsincasso en een integraal schuldenoverzicht vanaf dat jaar meer middelen benodigd zijn. De structurele middelen komen uit op € 75 miljoen, omdat de structureel benodigde onderhoudskosten voor het integraal schuldenoverzicht lager zijn dan de implementatiekosten in de periode tot en met 2030.

Vraag 7

Hoe vaak heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) in 2023 een overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) vastgesteld? Hoe vaak heeft de NLA in 2023 een werkgever die in overtreding was vervolgens verzocht om het onbetaalde loon van een werknemer alsnog uit te betalen? In hoeveel van de gevallen is dat vervolgens ook daadwerkelijk uitbetaald?

Antwoord 7

De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft in 2023 bij 1.229 werkgevers een WML-onderzoek gedaan en daarvan bij 189 werkgevers een geconstateerd feit met betrekking tot onderbetaling gevonden waarbij 498 werknemers waren betrokken. Daarvan heeft de Arbeidsinspectie bij 166 werkgevers een verzoek tot nabetaling gedaan. Daarbij is relevant dat niet alle wetsartikelen van de WML gaan over onderbetaling. In hoeveel gevallen ook daadwerkelijk is uitbetaald valt over deze periode nog niet te zeggen omdat veel handhavingstrajecten hiervan nog lopen.

Vraag 8

Hoe vaak heeft de NLA in 2023 een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vastgesteld? In hoeveel gevallen heeft de NLA na zo’n vaststelling ook een onderzoek ingesteld naar het Wml? In hoeveel gevallen is de werkgevers vervolgens ook verzocht het onbetaalde loon te betalen en zijn de werknemers ook uitbetaald?

Antwoord 8

In 2023 heeft de Arbeidsinspectie 2.531 werkgevers geïnspecteerd op naleving van de WAV en daarvan bij 845 werkgevers een geconstateerd feit met betrekking tot de WAV gevonden. Hierbij waren 1.845 werknemers betrokken. Bij de 845 werkgevers met een geconstateerd feit op de WAV, heeft de Arbeidsinspectie 284 keer ook een onderzoek naar de naleving van de WML gedaan. En daarbij 154 keer een geconstateerd feit met betrekking tot onderbetaling gevonden. Daarvan hebben we bij 115 werkgevers een verzoek tot nabetaling gedaan. Relevant daarbij is dat deze 284 WML-onderzoeken een subset zijn uit het antwoord op vraag 7. In hoeveel gevallen ook daadwerkelijk is uitbetaald valt over deze periode nog niet te zeggen omdat veel handhavingstrajecten hiervan nog lopen.

Vraag 9

Hoe vaak is de wet Ketenaansprakelijkheid toegepast om tot effectieve nabetaling van werknemers te komen? Is er in deze gevallen ook daadwerkelijk door werkgevers of opdrachtgevers in de keten uitbetaald?

Antwoord 9

Er is geen zicht op hoe vaak werknemers ketenaansprakelijkheid voor loon inroepen om tot effectieve nabetaling te komen. Dit is een civielrechtelijke aansprakelijkheid. Er is daarbij ook geen zicht of er daadwerkelijk door werkgevers of opdrachtgevers in de keten is uitbetaald toen de werknemer zich meldde bij de opdrachtgever, of dat hier procedures over gevoerd moesten worden. Wel blijkt uit de evaluatie van de Wet aanpak schijnconstructies (Was), waarmee ketenaansprakelijkheid voor loon is geïntroduceerd, dat ketenaansprakelijkheid ook een preventieve werking heeft. Dit blijkt uit het feit dat in verschillende sectoren preventieve maatregelen zijn genomen om correcte betaling te waarborgen, zoals sectorale keurmerken. Tevens is de bewustwording over het belang van naleving van de geldende arbeidsvoorwaarden in de keten toegenomen. Daarnaast is zichtbaar dat ketenaansprakelijkheid niet alleen door individuele werknemers wordt ingeroepen, maar ook wordt gebruikt door vakbonden om onderbetaling tegen te gaan. Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RBNNE:2020:4471, Rechtbank Noord-Nederland, 7123230 CV EXPL 18-7167 (rechtspraak.nl)

Vraag 10

In het kader van bestaanszekerheid: welke definities bestaan er voor het aantal chronisch zieken in Nederland en hoeveel volwassenen en kinderen zouden onder deze definities vallen in de huidige bevolking?

Antwoord 10

Een eenduidige definitie van deze groep bestaat niet. Op basis van de Nivel zorgregistraties 1e lijn gaan we uit van ruim 10 miljoen mensen met een chronische aandoening.1 Van de groep met een chronische aandoening heeft in 2023 5,5 miljoen personen gedurende 2023 contact gehad met de huisarts.2Op basis van deze definitie komt het aantal kinderen met een chronische aandoening uit op circa 1,5 miljoen (40% van totaal). Onderzoek van het Verwey Jonker instituut en het Nivel komen voor 0 tot 25 jaar uit op een circa een kwart van deze groep, wat een vergelijkbaar percentage is als waar het Universiteit Medisch Centrum Utrecht op uit is gekomen (27% van de kinderen). Daarnaast is op basis van de gezondheidsenquête van het CBS bekend dat ongeveer 30% van de mensen 1 of meerdere langdurige aandoeningen heeft.

Daarnaast zijn er in het verleden regelingen geweest om bepaalde groepen te compenseren, bijvoorbeeld de compensatieregelingen eigen risico (CER) en de algemene tegemoetkoming op basis van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Op basis van de criteria (zorggebruik en zorgindicaties) betrof de doelgroep van die regelingen destijds circa 2 miljoen personen (zie ook onderstaande vragen).

Vraag 11

In het kader van bestaanszekerheid: welke criteria golden er om in aanmerking te komen voor de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapte toen deze werd afgeschaft en hoeveel mensen zouden ervoor in aanmerking komen als deze nu zou worden ingevoerd?

Antwoord 11

Bij het vaststellen of een persoon recht had op een tegemoetkoming op grond van de Wtcg en voor de hoogte van de tegemoetkoming baseerde het CAK zich op de afbakeningscriteria die door de Minister van VWS waren vastgesteld. De wet is per 2014 afgeschaft.

In de Wtcg waren een zevental criteria benoemd op basis waarvan de doelgroep wordt gevonden en op basis waarvan de hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald. Het betreft de volgende criteria:

  • 1. Het gebruik van ziekenhuiszorg voor een specifieke aandoening

  • 2. Het gebruik van geneesmiddelen voor een specifieke aandoening

  • 3. Het gebruik van revalidatiezorg

  • 4. Het gebruik van (chronische) fysiotherapie

  • 5. Het gebruik van gespecificeerde hulpmiddelen

  • 6. Indicatie AWBZ-zorg (intramuraal en extramuraal)

  • 7. Indicatie Wmo-zorg (intramuraal en extramuraal).

Later is daar de hoogte van het inkomen als criteria bijgekomen.

Het is niet bekend hoeveel mensen anno 2024 in aanmerking zouden komen voor de Wtcg. Bij invoering in 2009 betrof het aantal rechthebbenden ruim 2 miljoen personen, wat werd verlaagd tot 1,3 miljoen toen de regeling inkomensafhankelijk werd (2013). Het is aannemelijk dat dit aantal conform deze definitie iets is toegenomen door stijging van de gemiddelde leeftijd en de toename van aantal chronisch zieken.

De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg van het Ministerie van VWS merkt tot slot op dat bij de Wtcg op basis van zorggebruik of indicatie aannemelijk werd geacht dat er sprake was van een chronische aandoening of beperking met bijbehorende meerkosten, waarbij dit in de werkelijkheid genuanceerder bleek te liggen (veel mensen vonden dat ze onterecht bestempeld werden als chronisch ziek of beperkt). Ook was de regeling lastig uitvoerbaar.

Vraag 12

In het kader van bestaanszekerheid: welke criteria golden er om in aanmerking te komen voor de Compensatieregeling Eigen Risico (CER-)regeling toen deze werd afgeschaft en hoeveel mensen zouden ervoor in aanmerking komen als deze nu zou worden ingevoerd?

Antwoord 12

De beoogde doelgroep voor de CER-uitkering bestond uit chronisch zieken en gehandicapten die op grond van een chronische aandoening meerdere jaren achtereen hun verplicht eigen risico voor de zorgverzekering zouden volmaken. Omdat er geen bruikbare definitie van «chronisch ziek of gehandicapt» is, werd destijds de doelgroep op basis van zorggebruik bepaald. Verzekerden met meerjarige, onvermijdbare zorgkosten en verzekerden die langdurig in een instelling voor langdurige zorg verbleven hadden recht op een CER-uitkering. In nadere regelgeving is de precieze invulling bepaald. Deze voorwaarden zijn tussen de introductie in 2008 en afschaffing in 2015 verschillende malen aangepast, maar kwamen in hoofdlijnen neer op:

  • Verzekerden die minimaal 180 dagdoseringen van (bepaalde) medicijnen gebruikten in de twee jaren voorafgaand aan het jaar waarin zij de CER ontvingen (in het risicovereveningssysteem in bepaalde jaren in een bepaalde farmaceutische kostengroep, FKG, waren ingedeeld).

  • Verzekerden die hoge kosten voor medisch-specialistische zorg hadden gemaakt (in het risicovereveningsysteem in bepaalde jaren in een bepaalde diagnose kostengroep, DKG, waren ingedeeld).

  • Mensen die op 1 juli van enig jaar meer dan een half jaar aaneensloten in een AWBZ-instelling verbleven.

Voor de volledigheid merkt de Minister van VWS op dat de regeling ongericht en ondoelmatig bleek. Een aanzienlijk deel van de mensen die tot de doelgroep zouden moeten behoren (oftewel mensen die meerdere jaren achtereen hun verplicht eigen risico voor de zorgverzekering zouden volmaken), kregen de compensatie niet. En andersom was er van de mensen die niet tot de doelgroep zouden behoren (die dus niet het eigen risico volmaakten) een aanzienlijk deel die de compensatie wel kregen. Voor deze, en andere vergelijkbare regelingen die destijds zijn afgeschaft, is een deel van de financiële middelen structureel aan het gemeentefonds toegevoegd (370 miljoen per jaar cf. huidige prijspeil), die wordt ingezet voor de zorg- en hulpbehoeften van hun burgers.

In 2013 betrof het circa 2,2 miljoen rechthebbenden. Het is aannemelijk dat dit aantal conform deze definitie iets is toegenomen door stijging van de gemiddelde leeftijd en de toename van het aantal chronisch zieken.

Vraag 13

In het kader van bestaanszekerheid: hoeveel mensen maken hun eigen risico vol?

Antwoord 13

Voor 2024 wordt ervan uitgegaan dat 7,2 miljoen mensen (ongeveer 50% van de volwassen verzekerden) hun volledige verplicht eigen risico hebben volgemaakt.

Vraag 14

In het kader van bestaanszekerheid: hoeveel mensen maken naar schatting al drie jaar op rij hun eigen risico vol?

Antwoord 14

De meest recente data is beschikbaar over de periode 2019 tot en met 2021. Gedurende deze periode maakten ongeveer 4 miljoen mensen drie jaar op rij hun verplicht eigen risico vol.

Vraag 15

In het kader van bestaanszekerheid: hoeveel mensen maken naar schatting al vijf jaar op rij hun eigen risico vol?

Antwoord 15

De meest recente data is beschikbaar over de periode 2017 tot en met 2021. Gedurende deze periode maakten ongeveer 3 miljoen mensen vijf jaar op rij hun verplicht eigen risico vol.

Vraag 16

In het kader van bestaanszekerheid: hoeveel mensen maken naar schatting al zeven jaar op rij hun eigen risico vol?

Antwoord 16

De meest recente data is beschikbaar over de periode 2015 tot en met 2021. Gedurende deze periode maakten ongeveer 2,5 miljoen mensen zeven jaar op rij hun verplicht eigen risico vol.

Vraag 17

In het kader van bestaanszekerheid: hoeveel mensen maken naar schatting al tien jaar op rij hun eigen risico vol?

Antwoord 17

De meest recente data is beschikbaar over de periode 2012 tot en met 2021. Gedurende deze periode maakten ongeveer 2 miljoen mensen tien jaar op rij hun verplicht eigen risico vol.

Vraag 18

Wat is de financiering van de NLA in de jaren 2020, 2021, 2022, 2023, 2024, 2025, 2026 en 2027? Welke fte's horen daarbij?

Antwoord 18

Jaar

budget in €*1 mln

bezetting in fte per ultimo

2020

152

1.387

2021

162

1.510

2022

172

1.591

2023

194

1.753

2024

224

1.759

2025

217

1.828

2026

219

1.817

2027

219

1.807

Ter toelichting: De cijfers tot en met 2023 hebben als bron de jaarverslagen van de inspectie.3 Het opgenomen getal budget 2024 is de huidige prognose van de financiering 2024 tot eind van het jaar. De jaren 2025 en verder hebben als bron de stand van de budgetten van de Arbeidsinspectie in de SZW-begroting inclusief nog te verwerken toegezegde aanpassingen.

In de groei van de bezetting van ultimo 2022 naar ultimo 2023 is de uitbreiding van de Arbeidsinspectie met 90 fte voor de WTTA opgenomen. Deze fte worden in afwachting van de invoering van de WTTA ingezet voor controles op uitzendbureaus. In de brief aan de kamer «Uitvoering en lagere regelgeving Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten» van 25 oktober 2024 is aangekondigd dat het toezicht van de Arbeidsinspectie op de uitzendsector in aanvulling hierop vanaf 2025 verder wordt geïntensiveerd met 35 fte. Daarbij is er vanaf 2025 ook een uitbreiding voor het uitvoeren van de Wet gegevensuitwisseling samenwerkingsverbanden voorzien.

Het verschil in budget tussen 2024 en 2025 is vooral te verklaren doordat er in de loop van een begrotingsjaar nog budgetten bijkomen. Met name voor ICT komt op basis van investeringsplannen na goedkeuring het budget in de loop van volgend jaar ter beschikking. Ook voor medewerkers banenafspraak wordt in de loop van het jaar op basis van werkelijk aantal in dienst zijnde medewerkers uit deze groep deels dekkende vergoeding in het budget ter beschikking gesteld. Deze middelen zijn nog niet verwerkt in de tabel in het budget voor de jaren 2025 en verder.

Vraag 19

Hoeveel intakes met mogelijke slachtoffers van arbeidsuitbuiting heeft de directie Opsporing van de NLA in 2023 gevoerd? In hoeveel gevallen is de geringste aanwijzing vastgesteld en de bedenktijd aangeboden? In hoeveel gevallen is er vervolgens aangifte gedaan? In hoeveel gevallen heeft dit geleid tot een onderzoek naar arbeidsuitbuiting? Hoeveel van deze zaken zijn er vervolgens geseponeerd? Hoeveel van deze zaken hebben geleid tot een rechtszaak? In hoeveel van deze gevallen is er een veroordeling van arbeidsuitbuiting uit voortgekomen?

Antwoord 19

De Arbeidsinspectie publiceert geregeld over haar werkwijze, werkzaamheden en resultaten ten aanzien van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Zie onder meer de uitgebreide rapportage over haar aanpak in 20214, verschillende monitors5 en factsheets6, en het jaarverslag 2023 van de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie.7 Deze informatie tezamen geeft een goed beeld van de prestaties en doorontwikkeling.

Uit de factsheet 2023 en het jaarverslag 2023 van de Opsporingsdienst blijkt het volgende. In 2023 heeft de Arbeidsinspectie 47 intakes gevoerd met potentiële slachtoffers.

Er zijn 33 geringste aanwijzingen vastgesteld, waarna 28 slachtoffers aangifte hebben gedaan. In 2023 zijn 11 onderzoeken arbeidsuitbuiting afgerond door de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie, waaronder 6 ontnemingsdossiers. In een ontnemingsdossier wordt aangegeven wat de geschatte verdiensten zijn van de verdachte aan een strafbaar feit.

Daarnaast blijkt uit de factsheet 2023 dat in 2023 in totaal 225 meldingen over mogelijke ernstige benadeling zijn binnengekomen. In 2023 zijn 38 onderzoeken afgesloten waarbij ernstige benadeling is geconstateerd. Daarbij werden 182 werkenden ernstig benadeeld. Dit betreft vooral Nederlanders (18%) en Chinezen (13%).

Er kan geen antwoord gegeven worden op de vraag hoeveel onderzoeken arbeidsuitbuiting zijn gevolgd door een sepot of tot een rechtszaak en veroordelingen. Immers, de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor een zaak tot en met het inleveren van een proces verbaal bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het Functioneel Parket is verantwoordelijk voor de resultaten met betrekking tot de verdere afdoeningen, zoals strafzaken waarin het Functioneel Parket een straf heeft opgelegd of tot een sepot is gekomen, dan wel waarin een rechtbank uitspraak heeft gedaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de resultaten van het Functioneel Parket veelal zien op strafzaken die de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie eerder (soms jaren) heeft afgerond.

Vraag 20

Hoe vaak heeft een werkplekinspectie in 2023 van de NLA geleid tot een intake en aangifte van een mogelijk slachtoffer van arbeidsuitbuiting? Hoe vaak heeft dit vervolgens geleid tot een onderzoek en rechtszaak?

Antwoord 20

Deze vraag is niet te beantwoorden omdat dit niet exact centraal wordt geregistreerd. In algemene zin geldt dat de meeste intakes en aangiftes voortkomen uit meldingen. Die meldingen kunnen komen vanuit de mensen zelf, collega’s, andere diensten, gemeenten of de eigen organisatie.

Naast de situaties van mogelijke arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin onderscheidt de Arbeidsinspectie ook situaties van mogelijke ernstige benadeling. In 2023 betrof dit 38 onderzoeken waarbij 182 werkenden ernstig zijn benadeeld.8 Voor een uitgebreidere beschrijving van de werkwijze en resultaten van de Arbeidsinspectie wordt verwezen naar de verschillende publicaties die in het antwoord op vraag 19 worden genoemd.

Ter illustratie van de afwegingen waarvoor mensen die slachtoffer van arbeidsuitbuiting zijn, kunnen staan, wordt verwezen naar de ervaringen van vier vrachtwagenchauffeurs. Hun ervaringen staan beschreven in het jaarverslag 2023 van de Arbeidsinspectie.9

Vraag 21

Kunt u aangeven hoeveel geld het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitgeeft aan lobby-activiteiten?

Antwoord 21

UWV heeft geen afzonderlijke begrote middelen voor lobby-activiteiten. Wel is het voeren van gesprekken met maatschappelijke en politieke stakeholders onlosmakelijk verbonden met de uitvoering van de maatschappelijke opdracht van UWV. Het gaat hierbij onder meer om contact met cliëntenraden, vakbonden, werkgeversorganisaties, de Nationale ombudsman, verzekeraars, pensioenfondsen, uitzendsectorbedrijven, arbodiensten, Kamerleden, gemeenten en andere publieke dienstverleners zoals SVB, DUO en Belastingdienst. Bij politieke wensen en vragen uit de samenleving om maatregelen te treffen zijn haalbaarheid en uitvoerbaarheid steevast belangrijke punten van aandacht evenals de gevolgen ervan, zowel bedoeld als onbedoeld, positief of negatief, voor de cliënten van UWV. Daarbij wordt van publieke dienstverleners steeds meer verwacht om dit gesprek proactief te voeren en relevante informatie actief te delen. Het belang hiervan wordt onder andere benadrukt in het eindrapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU).

Vraag 22

Kunt u aangeven welk deel van het budget voor het UWV gereserveerd is voor externe inhuur?

Antwoord 22

UWV heeft voor 2024 een bedrag van € 147,5 miljoen begroot voor externe inhuur.

Vraag 23

Kunt u aangegeven onder welke post vervanging van ziekte of zwangerschap bij eigen personeel opgenomen is in de begroting van het UWV?

Antwoord 23

Deze vervanging wordt in de UWV-begroting niet gebudgetteerd.

Vraag 24

Kunt u aangeven hoeveel fte er begroot is voor het beantwoorden van schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer?

Antwoord 24

Het Ministerie van SZW begroot geen afzonderlijke fte voor het beantwoorden van schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer. Het beantwoorden van Kamervragen is onderdeel van het reguliere werk van beleidsambtenaren en medewerkers van de staf. In algemene zin kan worden aangegeven dat bijvoorbeeld het beantwoorden van deze schriftelijke vragen bij de begroting binnen de gevraagde deadline de inzet vraagt van veel medewerkers van het Ministerie van SZW en van andere betrokkenen, waaronder de uitvoeringsorganisaties.

Vraag 25

Kunt u aangeven hoeveel fte werkzaam is op het Ministerie van SZW en hoe het verloop daarvan is in de laatste tien jaar?

Antwoord 25

Onderstaande tabel geeft het overzicht van het verloop van het aantal fte voor de laatste 10 jaar voor SZW kerndepartement, de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA).

Per ultimo jaar

SZW – Kern

NLA

RSO

Totaal FTE

20151

879

905

12

1.797

20161

993

996

260

2.248

2017

1.100

1.128

398

2.626

2018

1.181

1.248

616

3.044

2019

1.224

1.334

754

3.312

2020

1.306

1.386

1.048

3.739

2021

1.423

1.511

1.190

4.124

2022

1.618

1.591

1.281

4.490

2023

1.736

1.752

1.359

4.847

09/2024

1.784

1.795

1.377

4.956

Bron: P-Direkt

X Noot
1

Het aantal FTE voor 2015 en 2016 kan niet geverifieerd worden aangezien de brondata niet beschikbaar is.

Vraag 26

Hoeveel budget heeft u gereserveerd voor de hervorming van de WIA?

Antwoord 26

Het rapport van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) wordt momenteel uitgewerkt in beleidsopties. Op dit moment is nog niet duidelijk welke maatregelen genomen gaan worden en welk financieel beslag die hebben.

Er zijn geen middelen specifiek gereserveerd voor een hervorming van de WIA. In de envelop «groepen in de knel» is een reservering opgenomen voor een aantal beleidsonderwerpen, waaronder de uitwerking van de voorstellen OCTAS.

Het bedrag van deze reservering varieert in de komende jaren tussen de € 100 en € 200 miljoen en bedraagt vanaf 2039 structureel € 412 miljoen. Deze middelen zijn niet specifiek gereserveerd voor hervorming van de WIA.

Vraag 27

Welke wijziging in beleid en bij de uitvoerende organisaties is er nodig om kinderbijslag per maand uit te keren in plaats van per kwartaal?

Antwoord 27

Momenteel is niet in kaart gebracht wat er exact nodig is om de kinderbijslag per maand uit te keren in plaats van per kwartaal. In ieder geval zou er wetswijziging nodig zijn, waarbij een wetstraject zo’n twee jaar duurt. Daarna volgt nog een nader te bepalen periode voor implementatie.

De huidige uitvoeringspraktijk zal aangepast moeten worden. Het per maand uitbetalen is uitvoeringstechnisch mogelijk, maar er zijn wijzigingen nodig in de ICT-systemen en werkwijzen van de SVB omdat deze nu zijn ingericht op uitbetaling per kwartaal. Het aanpassen van de ICT kost capaciteit en tijd. Momenteel is de peildatum van de kinderbijslag op de eerste dag van het kalenderkwartaal. Op deze datum wordt bekeken door de SVB wat het recht is op de zogenaamde peildatum. Wanneer de kinderbijslag maandelijks uitbetaald zou worden, zou ook moeten gekeken worden welk peilmoment daarbij past. Als bij maandelijks uitbetalen de kinderbijslag ook maandelijks gepeild zou moeten worden, zouden er 8 peilmomenten worden toegevoegd aan de kinderbijslag, daar waar het er nu 4 zijn (kwartaalsystematiek). Hier zal door de SVB een uitvoeringstoets op moeten worden uitgebracht om na te gaan wat de exacte gevolgen voor de uitvoering zijn.

Verder leidt het maandelijks uitkeren van kinderbijslag in plaats van per kwartaal tot incidentele uitvoeringskosten als gevolg van systeemwijzigingen. Mogelijk leidt deze wijziging ook tot een toename van de structurele uitvoeringskosten, dit vanwege de wijziging van 4 naar 12 betalingen per jaar.

Vraag 28

Welke stijging heeft een bijstandsuitkering (alleenstaand en samenwonend) doorgemaakt tussen 2009 en 2024 in percentage en absolute euro’s? Kunt u hiervan een grafiek tonen en een tabel met een uitsplitsing per halfjaarlijkse stijging in percentage en euro’s?

Antwoord 28

In de onderstaande tabel worden de normbedragen voor de bijstandsuitkering voor alleenstaanden en samenwonenden gegeven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de norm voor alleenstaanden tot 1 januari 2015 op een andere systematiek gebaseerd was. Het normbedrag op basis van het toenmalige artikel 21 van de Wet werk en bijstand was een basisnorm en bedroeg 50% van de norm voor gehuwden. Daarnaast konden alleenstaanden een toeslag krijgen als zij noodzakelijke bestaanskosten niet of beperkt konden delen met in aanmerking te nemen medebewoners.10 Deze toeslag was geregeld in het toenmalige artikel 25 van de Wet werk en bijstand. Het was aan het college om de hoogte van de toeslag te bepalen. Het artikel schreef wel een maximale hoogte van de toeslag voor, gelijk aan 20% van de gehuwdennorm. Deze maximale toeslag is voor de volledigheid in de tabel opgenomen en in de grafiek gevisualiseerd. Met de invoering van de uniforme kostendelersnorm per 1-1-2015 is afgestapt van deze systematiek (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, Stb 2014–269). Sindsdien is de bijstandsnorm voor alleenstaanden, voor eventuele toepassing van de kostendelersnorm, 70% van de gehuwdennorm.

Tabel: Normbedragen bijstand alleenstaande & gehuwden (of daaraan gelijkgestelden), 2009–2024
 

Alleenstaande

Gehuwden

 

Normbedrag

Max toeslag tot 1-1-2015

Toename normbedrag (€)

Toename normbedrag (%)

Normbedrag

Toename (€)

Toename (%)

1-1-2009

€ 641,931

€ 256,77

€ 5,24

0,82%

€ 1.283,86

€ 10,49

0,82%

1-7-2009

€ 647,541

€ 259,01

€ 5,61

0,87%

€ 1.295,07

€ 11,21

0,87%

1-1-2010

€ 649,521

€ 259,81

€ 1,98

0,31%

€ 1.299,04

€ 3,97

0,31%

1-7-2010

€ 652,191

€ 260,87

€ 2,67

0,41%

€ 1.304,37

€ 5,33

0,41%

1-1-2011

€ 656,931

€ 262,77

€ 4,74

0,73%

€ 1.313,85

€ 9,48

0,73%

1-7-2011

€ 659,931

€ 263,97

€ 3,00

0,46%

€ 1.319,85

€ 6,00

0,46%

1-1-2012

€ 668,211

€ 267,28

€ 8,28

1,25%

€ 1.336,42

€ 16,57

1,26%

1-7-2012

€ 668,441

€ 267,37

€ 0,23

0,03%

€ 1.336,87

€ 0,45

0,03%

1-1-2013

€ 660,981

€ 264,39

€ -7,46

– 1,12%

€ 1.321,96

€ -14,91

– 1,12%

1-7-2013

€ 661,771

€ 264,71

€ 0,79

0,12%

€ 1.323,53

€ 1,57

0,12%

1-1-2014

€ 677,271

€ 270,91

€ 15,50

2,34%

€ 1.354,54

€ 31,01

2,34%

1-7-2014

€ 679,751

€ 271,90

€ 2,48

0,37%

€ 1.359,49

€ 4,95

0,37%

1-1-2015

€ 960,83

 

€ 281,08

41,35%

€ 1.372,62

€ 13,13

0,97%

1-7-2015

€ 962,63

 

€ 1,80

0,19%

€ 1.375,18

€ 2,56

0,19%

1-1-2016

€ 972,70

 

€ 10,07

1,05%

€ 1.389,75

€ 14,57

1,06%

1-7-2016

€ 977,15

 

€ 4,45

0,46%

€ 1.395,93

€ 6,18

0,44%

1-1-2017

€ 982,79

 

€ 5,64

0,58%

€ 1.403,98

€ 8,05

0,58%

1-7-2017

€ 986,52

 

€ 3,73

0,38%

€ 1.409,31

€ 5,33

0,38%

1-1-2018

€ 992,12

 

€ 5,60

0,57%

€ 1.417,32

€ 8,01

0,57%

1-7-2018

€ 996,56

 

€ 4,44

0,45%

€ 1.423,66

€ 6,34

0,45%

1-1-2019

€ 1.025,55

 

€ 28,99

2,91%

€ 1.465,07

€ 41,41

2,91%

1-7-2019

€ 1.030,42

 

€ 4,87

0,47%

€ 1.472,03

€ 6,96

0,48%

1-1-2020

€ 1.052,32

 

€ 21,90

2,13%

€ 1.503,31

€ 31,28

2,12%

1-7-2020

€ 1.059,03

 

€ 6,71

0,64%

€ 1.512,90

€ 9,59

0,64%

1-1-2021

€ 1.075,44

 

€ 16,41

1,55%

€ 1.536,34

€ 23,44

1,55%

1-7-2021

€ 1.078,70

 

€ 3,26

0,30%

€ 1.541,00

€ 4,66

0,30%

1-1-2022

€ 1.091,71

 

€ 13,01

1,21%

€ 1.559,58

€ 18,58

1,21%

1-7-2022

€ 1.101,82

 

€ 10,11

0,93%

€ 1.574,03

€ 14,45

0,93%

1-1-2023

€ 1.195,66

 

€ 93,84

8,52%

€ 1.708,08

€ 134,05

8,52%

1-7-2023

€ 1.216,62

 

€ 20,96

1,75%

€ 1.738,02

€ 29,94

1,75%

1-1-2024

€ 1.283,83

 

€ 67,21

5,52%

€ 1.834,04

€ 96,02

5,52%

1-7-2024

€ 1.308,45

 

€ 24,62

1,92%

€ 1.869,21

€ 35,17

1,92%

Bron: normenbrieven SZW

X Noot
1

Normbedrag alleenstaande op basis van Wet Werk en Bijstand

Grafiek: Ontwikkeling normbedragen bijstand alleenstaande & gehuwden (of daaraan gelijkgestelden), 2009–2024

Grafiek: Ontwikkeling normbedragen bijstand alleenstaande & gehuwden (of daaraan gelijkgestelden), 2009–2024

Vraag 29

Welke stijging heeft een WW-uitkering doorgemaakt tussen 2009 en 2024 in percentage en absolute euro’s? Kunt u dit in een grafiek weergeven en in een tabel met een uitsplitsing per halfjaarlijkse stijging in percentage en euro’s?

Antwoord 29

Onderstaand de gevraagde cijfers per jaar. Halfjaarlijkse cijfers heeft UWV niet voorhanden.

 

Aantal uitkeringen ultimo jaar (dzd)

Gemiddelde jaaruitkering

Groei gemiddelde jaaruitkering

Bron

2009

270,0

     

2010

263,8

     

2011

269,9

19.074

 

Juninota 2012

2012

340,2

18.979

0%

Juninota 2013

2013

437,7

19.128

1%

Juninota 2014

2014

440,9

18.891

– 1%

Juninota 2015

2015

445,9

18.774

– 1%

Juninota 2016

2016

412,0

16.931

– 10%

Juninota 2017

2017

330,0

17.306

2%

Juninota 2018

2018

262,7

17.940

4%

Juninota 2019

2019

223,5

18.907

5%

Juninota 2020

2020

285,7

18.939

0%

Juninota 2021

2021

191,8

19.035

1%

Juninota 2022

2022

149,2

19.973

5%

Juninota 2023

2023

160,8

22.438

12%

Juninota 2024

20241

179,4

23.926

7%

Juninota 2024

X Noot
1

Cijfers over 2024 zijn ramingen.

Vraag 30

Welke stijging heeft een Algemene Ouderdomswet (AOW-)uitkering (alleenstaand en samenwonend) doorgemaakt tussen 2009 en 2024 in percentage en absolute euro’s? Kunt u dit in een grafiek weergeven en in een tabel met een uitsplitsing per halfjaarlijkse stijging in percentage en euro’s?

Antwoord 30

In grafiek 1 wordt de toename van de bruto AOW inclusief vakantietoeslag en IOAOW (inkomensondersteuning AOW) per half jaar voor alleenstaanden en gehuwden weergegeven in absolute euro’s. In grafiek 2 wordt de procentuele toename van de bruto AOW inclusief vakantietoeslag en IOAOW per half jaar voor alleenstaanden en gehuwden weergegeven. In de tabel zijn de onderliggende cijfers van de twee grafieken inzichtelijk gemaakt.

De halfjaarlijkse stijging van de netto AOW is grotendeels afhankelijk van de stijging van het netto WML (Wet minimumloon). Daarnaast wordt het vakantiegeld afgeleid van het wettelijke vakantiegeld van 8% dat hoort bij het minimumloon. De hoogte van de IOAOW wordt eens per jaar vastgesteld, hierdoor is de toename van de bruto AOW inclusief vakantiegeld en IOAOW in juli doorgaans lager dan in januari. Dit resulteert in een golfbeweging in grafiek 1 en 2. De IOAOW is per 1 januari 2023 verlaagd naar € 5 per jaar en wordt per 1 januari 2025 afgeschaft. De relatief hoge toename van de bruto AOW in de jaren 2022 tot en met 2024 is het gevolg van de hogere indexatie van het minimumloon als gevolg van de hogere inflatiecijfers.

Figuur 1: Toename bruto AOW maanduitkering inclusief vakantiegeld en IOAOW per half jaar in absolute euro's

Figuur 1: Toename bruto AOW maanduitkering inclusief vakantiegeld en IOAOW per half jaar in absolute euro's

Figuur 2: Procentuele toename van het bruto AOW inclusief vakantiegeld en IOAOW per half jaar.

Figuur 2: Procentuele toename van het bruto AOW inclusief vakantiegeld en IOAOW per half jaar.
Tabel: Toename hoogte en procentuele toename bruto AOW maanduitkering inclusief vakantiegeld en IOAOW per half jaar voor alleenstaanden en gehuwden.

Maand

Gehuwden

Procentuele toename voor gehuwden

Alleenstaanden

Procentuele toename voor alleenstaanden

1-1-2009

€ 0,00

0%

€ 0,00

0%

1-7-2009

€ 7,55

0,98%

€ 9,91

0,90%

1-1-2010

€ 2,39

0,31%

€ 4,40

0,40%

1-7-2010

€ 2,88

0,37%

€ 4,84

0,43%

1-1-2011

€ 9,06

1,15%

€ 12,05

1,07%

1-7-2011

€ 3,78

0,48%

€ 5,72

0,51%

1-1-2012

€ 6,34

0,80%

€ 8,99

0,79%

1-7-2012

€ 3,05

0,38%

€ 3,99

0,35%

1-1-2013

€ 1,07

0,13%

€ 9,19

0,80%

1-7-2013

€ 1,03

0,13%

€ 2,27

0,20%

1-1-2014

€ 9,37

1,16%

€ 13,75

1,18%

1-7-2014

€ 3,38

0,42%

€ 5,82

0,49%

1-1-2015

€ 1,97

0,24%

€ 5,05

0,43%

1-7-2015

€ 2,78

0,34%

€ 3,90

0,33%

1-1-2016

€ 16,75

2,01%

€ 24,94

2,06%

1-7-2016

€ 5,59

0,67%

€ 7,49

0,62%

1-1-2017

€ 5,16

0,61%

€ 7,76

0,63%

1-7-2017

€ 5,49

0,64%

€ 6,99

0,57%

1-1-2018

€ 7,66

0,89%

€ 12,80

1,03%

1-7-2018

€ 6,14

0,71%

€ 7,01

0,56%

1-1-2019

€ 21,76

2,45%

€ 36,49

2,83%

1-7-2019

€ 6,97

0,78%

€ 9,94

0,77%

1-1-2020

€ 17,25

1,89%

€ 29,72

2,24%

1-7-2020

€ 8,44

0,92%

€ 11,95

0,89%

1-1-2021

€ 15,59

1,67%

€ 24,57

1,80%

1-7-2021

€ 5,46

0,58%

€ 8,13

0,59%

1-1-2022

€ 10,96

1,15%

€ 14,75

1,06%

1-7-2022

€ 12,20

1,27%

€ 16,93

1,21%

1-1-2023

€ 61,45

5,99%

€ 98,33

6,54%

1-7-2023

€ 22,39

2,14%

€ 31,66

2,06%

1-1-2024

€ 54,54

4,95%

€ 83,50

5,16%

1-7-2024

€ 21,39

1,90%

€ 30,36

1,84%

Vraag 31

Welke stijging heeft het wettelijk minimumloon doorgemaakt tussen 2009 en 2024 in percentage en absolute euro’s? Kunt u dit in een grafiek weergeven en in een tabel met een uitsplitsing per halfjaarlijkse stijging in percentage en euro’s?

Antwoord 31

Voor de beantwoording van deze vraag is voor de periode tot en met 2023 uitgegaan van het minimumloon per uur op basis van een 38-urige werkweek. Gekozen is voor een bedrag per uur, omdat een bedrag per uur beter te vergelijken is met het minimumuurloon dat per 1 januari 2024 is ingevoerd, en dat volledig is gebaseerd op een 36-urige werkweek. Gekozen is voor één bedrag, omwille van de eenvoud van de grafiek en het beperken van het aantal cijfers in de tabel. Gekozen is voor het bedrag op basis van de 38-urige werkweek, omdat dit bedrag het midden houdt tussen het hogere bedrag (op basis van een 36-urige werkweek) en het lagere bedrag (op basis van een 40-urige werkweek) waardoor het terugkijkend het best de ontwikkeling weergeeft. Alle genoemde cijfers zijn bruto en exclusief wettelijk verplichte vakantiebijslag.

Per 1 januari 2009 bedroeg het minimumloon € 8,39 per uur voor personen van 23 jaar en ouder.

Per 1 juli 2024 bedraagt het minimumloon € 13,68 per uur voor personen van 21 jaar en ouder. In de periode 2009 – 2024 is het minimumloon in absolute termen met € 5,29 per uur gestegen. Dit komt overeen met een stijging van 63%.

Figuur: ontwikkeling van het wettelijk minimumloon in absolute termen in € per uur. Tot en met 2023 is het uurbedrag weergegeven op basis van een 38-urige werkweek. Vanaf 2024 is het minimumuurloon weergegeven.

Figuur: ontwikkeling van het wettelijk minimumloon in absolute termen in € per uur. Tot en met 2023 is het uurbedrag weergegeven op basis van een 38-urige werkweek. Vanaf 2024 is het minimumuurloon weergegeven.
Tabel: ontwikkeling van het wettelijk minimumloon vanaf 2009. De procentuele stijgingen zijn berekend op basis van de afgeronde bedragen.

Jaar

WML in € per maand

WML in € per uur

Stijging in % per half jaar

Stijging in % per jaar

2009

januari

€ 1.381,20

€ 8,39

juli

€ 1.398,60

€ 8,49

1,19%

2010

januari

€ 1.407,60

€ 8,55

0,71%

1,91%

juli

€ 1.416,00

€ 8,60

0,58%

2011

januari

€ 1.424,40

€ 8,65

0,58%

1,17%

juli

€ 1.435,20

€ 8,72

0,81%

2012

januari

€ 1.446,60

€ 8,79

0,80%

1,62%

juli

€ 1.456,20

€ 8,84

0,57%

2013

januari

€ 1.469,40

€ 8,92

0,90%

1,48%

juli

€ 1.477,80

€ 8,98

0,67%

2014

januari

€ 1.485,60

€ 9,02

0,45%

1,12%

juli

€ 1.495,20

€ 9,08

0,67%

2015

januari

€ 1.501,80

€ 9,12

0,44%

1,11%

juli

€ 1.507,80

€ 9,16

0,44%

2016

januari

€ 1.524,60

€ 9,26

1,09%

1,54%

juli

€ 1.537,20

€ 9,34

0,86%

2017

januari

€ 1.551,60

€ 9,43

0,96%

1,84%

juli

€ 1.565,40

€ 9,51

0,85%

2018

januari

€ 1.578,00

€ 9,59

0,84%

1,70%

juli

€ 1.594,20

€ 9,69

1,04%

2019

januari

€ 1.615,80

€ 9,82

1,34%

2,40%

juli

€ 1.635,60

€ 9,94

1,22%

2020

januari

€ 1.653,60

€ 10,05

1,11%

2,34%

juli

€ 1.680,00

€ 10,21

1,59%

2021

januari

€ 1.684,80

€ 10,24

0,29%

1,89%

juli

€ 1.701,00

€ 10,34

0,98%

2022

januari

€ 1.725,00

€ 10,48

1,35%

2,34%

juli

€ 1.756,20

€ 10,67

1,81%

2023

januari

€ 1.934,40

€ 11,75

10,12%

12,12%

juli

€ 1.995,00

€ 12,12

3,15%

2024

januari

€ 13,27

9,49%

12,94%

juli

€ 13,68

3,09%

2025

januari

€ 14,06

2,78%

5,95%

Vraag 32

Welke stijging heeft het wettelijk minimumjeugdloon doorgemaakt tussen 2009 en 2024 in percentage en absolute euro’s? Kunt u dit in een grafiek weergeven en in een tabel met een uitsplitsing per halfjaarlijkse stijging in percentage en euro’s?

Antwoord 32

Net als voor de beantwoording van vraag 31 is voor de periode tot en met 2023 uitgegaan van het minimumjeugdloon per uur op basis van een 38-urige werkweek. Die bedragen per uur zijn beter te vergelijken met het minimumuurloon dat per 1 januari 2024 is ingevoerd (op basis van een 36-urige werkweek). Alle genoemde cijfers zijn bruto en exclusief wettelijk verplichte vakantiebijslag.

Verder is hier uitgegaan van het bedrag dat geldt voor 18-jarigen.

Per 1 januari 2009 bedroeg het minimumjeugdloon voor 18-jarigen € 3,82 per uur.

Per 1 juli 2024 bedraagt het minimumloon voor 18-jarigen € 6,84 per uur. Dit komt overeen met 50% van het minimumloon voor personen van 21 jaar en ouder. In de periode 2009 – 2024 is het minimumloon in absolute termen met € 3,02 per uur gestegen. Dit komt overeen met een stijging van 79%.

Figuur: ontwikkeling van het wettelijk minimumloon voor 18-jarigen in absolute termen in € per uur. Tot ten met 2023 is het uurbedrag weergegeven op basis van een 38-urige werkweek. Vanaf 2024 is het minimumuurloon weergegeven.

Figuur: ontwikkeling van het wettelijk minimumloon voor 18-jarigen in absolute termen in € per uur. Tot ten met 2023 is het uurbedrag weergegeven op basis van een 38-urige werkweek. Vanaf 2024 is het minimumuurloon weergegeven.
Tabel: ontwikkeling van het wettelijk minimumjeugdloon vanaf 2009. De procentuele stijgingen zijn berekend op basis van de afgeronde bedragen.

Jaar

 

WML in € per maand

WML in € per uur

Stijging in % per half jaar

Stijging in % per jaar

2009

januari

€ 628,45

€ 8,39

juli

€ 636,35

€ 8,49

1,19%

2010

januari

€ 640,45

€ 8,55

0,71%

1,91%

juli

€ 644,30

€ 8,60

0,58%

2011

januari

€ 648,10

€ 8,65

0,58%

1,17%

juli

€ 653,00

€ 8,72

0,81%

2012

januari

€ 658,20

€ 8,79

0,80%

1,62%

juli

€ 662,55

€ 8,84

0,57%

2013

januari

€ 668,60

€ 8,92

0,90%

1,48%

juli

€ 672,40

€ 8,98

0,67%

2014

januari

€ 675,95

€ 9,02

0,45%

1,12%

juli

€ 680,30

€ 9,08

0,67%

2015

januari

€ 683,30

€ 9,12

0,44%

1,11%

juli

€ 686,05

€ 9,16

0,44%

2016

januari

€ 693,70

€ 9,26

1,09%

1,54%

juli

€ 699,45

€ 9,34

0,86%

2017

januari

€ 706,00

€ 9,43

0,96%

1,84%

juli

€ 743,55

€ 9,51

0,85%

2018

januari

€ 749,55

€ 9,59

0,84%

1,70%

juli

€ 757,25

€ 9,69

1,04%

2019

januari

€ 767,50

€ 9,82

1,34%

2,40%

juli

€ 817,80

€ 9,94

1,22%

2020

januari

€ 826,80

€ 10,05

1,11%

2,34%

juli

€ 840,00

€ 10,21

1,59%

2021

januari

€ 842,40

€ 10,24

0,29%

1,89%

juli

€ 850,50

€ 10,34

0,98%

2022

januari

€ 862,50

€ 10,48

1,35%

2,34%

juli

€ 878,10

€ 10,67

1,81%

2023

januari

€ 967,20

€ 11,75

10,12%

12,12%

juli

€ 997,50

€ 12,12

3,15%

2024

januari

€ 13,27

9,49%

12,94%

juli

€ 13,68

3,09%

2025

januari

€ 14,06

2,78%

5,95%

Vraag 33

Wat is de ontwikkeling geweest van het mediane brutoloon tussen 2009 en 2024? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?

Antwoord 33

Het mediane bruto jaarloon is niet direct beschikbaar via CBS Statline. Wel is het mediane bruto persoonlijk inkomen beschikbaar.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het mediane persoonlijk bruto inkomen van werknemers. Het persoonlijk bruto inkomen omvat inkomen uit arbeid, inkomen uit eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uitkering sociale voorzieningen (met uitzondering van kinderbijslag en kindgebonden budget). Omdat hier is gefilterd op het inkomen van werknemers (personen voor wie inkomen uit arbeid de voornaamste inkomensbron is), zal dit voornamelijk loon betreffen. De gegevens bevat zowel mensen die in deeltijd als in voltijd werken.

De reeks is beschikbaar van vanaf 2011 tot 2022. Voor 2000 tot en met 2014 zijn soortgelijke gegevens beschikbaar, maar die zijn niet geheel vergelijkbaar vanwege verschillen in de wijze van samenstelling.

Tabel: mediane bruto persoonlijk inkomen van werknemers, in duizenden euro.

Jaar

Mediaan bruto inkomen

2011

39,9

2012

40,6

2013

41,4

2014

42,1

2015

41,9

2016

42,4

2017

43,1

2018

43,9

2019

45,2

2020

47,1

2021

48,0

20221

51,1

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 10-10-2024.

X Noot
1

De cijfers over 2022 zijn voorlopig.

Vraag 34

Wat is de ontwikkeling geweest van de gemiddelde cao-lonen tussen 2009 en 2024? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?

Antwoord 34

De ontwikkeling van de gemiddelde cao-lonen tussen 2009 en 2024 is weergegeven in onderstaande tabel. Over de hele periode zijn de cao-lonen met 46 procent gestegen.

Tabel: ontwikkeling van gewogen cao-lonen bedrijven en overheid (bron: CPB, MEV 2025).

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2,8%

1,3%

1,1%

1,4%

1,1%

0,9%

1,4%

1,9%

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

1,4%

2,0%

2,5%

2,9%

2,0%

3,3%

6,1%

6,5%

Vraag 35

Wat is de koopkrachtontwikkeling over de afgelopen 15 jaar uitgesplitst per gebruikte doelgroep?

Antwoord 35

Het Centraal Planbureau (CPB) heeft de realisatie van de mediane koopkrachtontwikkeling van de verschillende huishoudgroepen berekend voor de jaren 2011 tot en met 2023. Onderstaande tabel toont de koopkrachtontwikkeling van de afgelopen jaren. De geraamde koopkrachtontwikkeling voor 2024 is ook opgenomen.

Tabel: mediane koopkrachtontwikkeling 2011 tot en met 2024 in procenten (CPB).
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Alle huishoudens

– 1,2

– 1,7

– 1,4

1,1

1,0

2,5

0,3

0,0

1,1

2,6

0,8

– 2,5

– 0,6

2,5

Inkomensgroep

                           

1 – 20%-inkomensgroep

– 1,1

– 1,3

– 1,3

0,5

1,5

1,5

0,7

0,1

0,8

1,7

0,3

– 0,5

0,0

1,5

21 – 40%-inkomensgroep

– 1,2

– 1,4

– 2,2

0,6

2,1

2,1

0,2

– 0,1

1,2

2,2

0,7

– 2,4

0,5

2,3

41 – 60%-inkomensgroep

– 1,2

– 1,8

– 1,8

1,5

3,1

3,2

0,0

– 0,1

1,3

2,8

0,9

– 2,6

– 0,7

2,7

61 – 80%-inkomensgroep

– 1,3

– 2,0

– 1,0

2,2

3,3

3,5

0,1

0,0

1,3

3,0

1,1

– 2,7

– 0,9

2,8

81 – 100%-inkomensgroep

– 1,4

– 2,3

– 1,3

1,0

2,6

2,8

0,1

0,0

1,1

2,9

0,7

– 2,9

– 1,6

2,3

Inkomensbron

                           

Werkenden

– 1,1

– 1,8

– 1,1

2,0

3,7

3,8

0,3

0,1

1,3

3,0

1,1

– 2,6

– 0,9

2,8

Uitkeringsgerechtigden

– 1,2

– 1,6

– 1,7

0,6

1,2

1,2

0,5

– 0,1

0,8

1,5

0,1

5,0

– 0,2

1,1

Gepensioneerden

– 1,4

– 1,4

– 3,4

– 0,3

1,0

1,0

0,0

– 0,2

0,9

1,4

0,1

– 2,5

– 0,2

1,5

Huishoudtype

                           

Tweeverdieners

– 1,3

– 1,8

– 1,5

1,5

2,9

3,1

0,2

0,0

1,2

2,8

0,9

– 2,8

– 0,7

2,7

Alleenstaanden

– 1,1

– 1,4

– 1,3

0,9

1,9

1,9

0,4

0,0

1,1

2,2

0,7

– 2,1

– 0,5

2,3

Alleenverdieners

– 1,3

– 2,8

– 1,9

0,2

1,8

2,0

– 0,1

– 0,3

1,2

2,8

0,6

– 2,7

– 0,8

2,2

Kinderen

                           

Huishoudens met kinderen

– 1,2

– 1,9

– 1,3

1,7

3,6

3,8

0,5

0,1

1,2

3,2

1,0

– 2,6

– 0,3

3,2

Huishoudens zonder kinderen

– 1,1

– 1,8

– 1,1

1,7

3,2

3,3

0,2

0,0

1,2

2,8

1,0

– 2,4

– 1,1

2,6

Vraag 36

Hoeveel zelfstandigen werken er in totaal bij de rijksoverheid? Hoeveel daarvan beschouwt u als «schijnzelfstandig»? Kunt u dit uitsplitsen per ministerie en zelfstandig bestuursorgaan?

Antwoord 36

Dit is een vraag op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De Minister van BZK antwoordt met het volgende:

Er is momenteel nog geen overkoepelend actueel zicht op het aantal zelfstandigen dat werkzaam is binnen het Rijk, evenmin welk deel daarvan als schijnzelfstandig aan te merken is. Departementen zijn hier in de basis zelf voor verantwoordelijk. Op basis van de motie-Boon (PVV) over het periodiek informeren van de Kamer over de voortgang en resultaten van de afbouw van schijnzelfstandigheid binnen de Rijksdienst (motie 31 311-269), alsook in antwoord op de Kamervragen van het lid Aartsen (VVD) aan de Minister van Financiën over de behoefte aan een rapportage over hoeveel schijnzelfstandigen er bij de hele Rijksorganisatie in dienst zijn (commissiedebat zelfstandigen, 12 september 2024), wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een rapportage hierover.

Vraag 37

Wat is de rol van gemeenten op de aanpak van armoede en welke gevolgen heeft het «ravijnjaar» op de capaciteit van gemeenten in de aanpak van armoede?

Antwoord 37

Gemeenten hebben, net als het Rijk, een belangrijke rol in de aanpak van armoede. Zij staan dicht bij de burger, kunnen ondersteuning bieden op basis van de Participatiewet, het gemeentelijk minimabeleid en in verbinding met het bredere sociaal domein, en werken samen met maatschappelijke organisaties die lokaal actief zijn. Het kabinet ziet dan ook een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten bij de uitwerking van de ambities uit het regeerprogramma op het terrein van armoede en is hierover op constructieve wijze in gesprek met de VNG.

Het Rijk heeft in de afgelopen jaren ook middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor hun rol in het armoede- en schuldenbeleid. Zo heeft het kabinet vanuit de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden die in juli 2022 aan de Tweede Kamer is gepresenteerd, € 40 miljoen aan jaarlijks structurele middelen voor betere dienstverlening door gemeenten op het gebied van armoede en schulden beschikbaar gesteld. Dit is aanvullend op de structurele middelen die in 2014 (€ 90 miljoen) en 2017 (€ 85 miljoen) voor de gemeentelijke dienstverlening op het terrein van armoede en schulden aan het gemeentefonds zijn toegevoegd. De aanvullende toekenning vanaf 2024 vindt structureel plaats om gemeenten verder in staat te stellen om beleid op het terrein van armoede en schulden te ontwikkelen en uit te voeren, zoals het verdubbelen van het gebruik van de schuldhulpverlening en het intensiveren van activiteiten om kinderarmoede te bestrijden. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd via de Meicirculaire gemeentefonds 2024.

Het bovenstaande laat onverlet dat het kabinet zich richt op stabiliteit van de financiën van gemeenten, ook op langere termijn. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van BZK van 4 oktober jl. is het van belang dat er balans is tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht. In het overhedenoverleg van augustus jl. heeft het kabinet samen met gemeenten en provincies gesproken over de uitwerking van het regeerprogramma waar het gemeenten en provincies aan gaat. Dit najaar zal er wederom een overhedenoverleg plaatsvinden over de mogelijke gevolgen van de beleidsvoornemens uit het regeerprogramma voor de hierboven genoemde balans. Ter voorbereiding hierop werken Rijk en koepels de komende maanden ambtelijk gezamenlijk aan het inzichtelijk maken van de consequenties van het regeerprogramma voor de uitvoerbaarheid.

Vraag 38

Kunt u de ontwikkeling van het totaal aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) schetsen per jaar tussen 2009 en 2024 met uitsplitsing per jaar?

Antwoord 38

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het totaal aantal zzp’ers weergegeven van 2013 tot en met 2023 op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Tussen 2013 en 2024 is het aantal zzp’ers gestegen van bijna 900 duizend naar ruim 1,2 miljoen. Voor de jaren 2009 tot 2012 is er weliswaar data beschikbaar, maar deze cijfers zijn niet zonder meer vergelijkbaar vanwege wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst van de EBB.

Jaar

Zelfstandige zonder personeel (zzp) (x 1000)

2013

894

2014

916

2015

936

2016

960

2017

986

2018

999

2019

1.019

2020

1.054

2021

1.078

2022

1.176

2023

1.230

Vraag 39

Kunt u de ontwikkeling van het totaal aantal eenmanszaken schetsen per jaar tussen 2009 en 2024 met uitsplitsing per jaar?

Antwoord 39

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het totaal aantal eenmanszaken weergegeven tussen 2009 en 2023 op basis van het bedrijvenregister van het CBS. Tussen 2009 en 2023 is het aantal eenmanszaken meer dan verdubbeld, van minder dan 700 duizend naar meer dan anderhalf miljoen.

Jaar

Aantal eenmanszaken

2009

673.406

2010

716.166

2011

770.695

2012

813.091

2013

835.574

2014

877.151

2015

931.190

2016

984.741

2017

1.030.595

2018

1.091.365

2019

1.166.576

2020

1.246.016

2021

1.318.008

2022

1.418.836

2023

1.526.714

Vraag 40

Kunt u de ontwikkeling van het totaal aantal vennootschappen onder firma (vof’s) schetsen per jaar tussen 2009 en 2024 met uitsplitsing per jaar?

Antwoord 40

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het totaal aantal vennootschappen onder firma (vof’s) weergegeven tussen 2009 en 2023 op basis van het bedrijvenregister van het CBS.

Tussen 2009 en 2023 is het aantal vennootschappen onder firma gestegen van 127 duizend naar 170 duizend.

Jaar

Aantal VOF

2009

127.242

2010

145.026

2011

145.532

2012

149.808

2013

152.855

2014

153.350

2015

156.292

2016

158.867

2017

159.362

2018

161.986

2019

164.540

2020

167.583

2021

172.008

2022

172.527

2023

170.203

Vraag 41

Kunt u de ontwikkeling van het totaal aantal besloten vennootschap (bv’s) schetsen per jaar tussen 2009 en 2024 met uitsplitsing per jaar?

Antwoord 41

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het totaal aantal besloten vennootschappen (bv’s) weergegeven tussen 2009 en 2023 op basis van het bedrijvenregister van het CBS. Tussen 2009 en 2023 is het aantal bv’s gestegen van circa 288 duizend naar circa 428 duizend.

Jaar

Aantal BV’s

2009

287.533

2010

289.940

2011

295.350

2012

304.366

2013

308.726

2014

314.978

2015

323.343

2016

332.811

2017

342.258

2018

353.336

2019

363.050

2020

374.018

2021

396.711

2022

422.441

2023

427.738

Vraag 42

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met minder dan 5 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Vraag 43

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met tussen de 5 en 10 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Vraag 44

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met tussen de 10 en 25 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Vraag 45

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met tussen de 25 en 50 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Vraag 46

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met tussen de 50 en 100 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Vraag 47

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met tussen de 100 en 250 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Vraag 48

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met tussen de 250 en 500 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Vraag 49

Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij werkgevers met meer dan 500 werknemers in dienst? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat?

Antwoord 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48 en 49

In de onderstaande tabel wordt het aantal banen van werknemers in december 2023 per bedrijfsgrootte weergegeven. Deze cijfers zijn op basis van de Polisadministratie en het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) van het CBS. Over het aantal werkzame personen per bedrijfsgrootte zijn geen gegevens beschikbaar. Het aantal banen van werknemers geeft wel een goede indicatie van de verdeling van werkgelegenheid naar bedrijfsgrootte. Voor enkele van de gevraagde uitsplitsingen van bedrijfsgroottes is geen data voorhanden; in de onderstaande tabel zijn alle beschikbare uitsplitsingen weergegeven.

Bedrijfsgrootte

Banen van werknemers (x 1.000)

Aandeel totaal aantal banen van werknemers

0 tot 10 werkzame personen

1.305

14%

10 tot 50 werkzame personen

1.448

16%

50 tot 100 werkzame personen

637

7%

100 tot 500 werkzame personen

1.712

19%

500 werkzame personen of meer

3.917

43%

Vraag 50

Hoeveel mensen hebben een arbeidscontract voor onbepaalde tijd? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat? Welk percentage van de totale beroepsbevolking is dat? Kunt u de ontwikkeling schetsen tussen 2009 en 2024 uitgesplitst per jaar?

Antwoord 50

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het totaal aantal werknemers met een vaste arbeidsrelatie weergegeven van 2013 tot en met 2023 op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Het gaat hierbij om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd én een vast aantal uren per week. In het tweede kwartaal van 2024 werkte ongeveer 5.5 miljoen mensen op basis van een vaste arbeidsrelatie. Dit is 56% van het totaal aantal werkenden en 54% van de totale beroepsbevolking. Voor de jaren 2009 tot 2012 is er weliswaar data beschikbaar, maar deze cijfers zijn niet zonder meer vergelijkbaar vanwege wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst van de EBB.

Jaar

Werknemer met vaste arbeidsrelatie (x 1.000)

Percentage van de totale werkzame beroepsbevolking

2013

4.723

56%

2014

4.613

55%

2015

4.608

54%

2016

4.622

54%

2017

4.672

53%

2018

4.814

54%

2019

4.996

55%

2020

5.158

57%

2021

5.230

57%

2022

5.318

56%

2023

5.416

56%

Vraag 51

Hoeveel mensen hebben een arbeidscontract voor bepaalde tijd? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat? Welk percentage van de totale beroepsbevolking is dat? Kunt u de ontwikkeling schetsen tussen 2009 en 2024 uitgesplitst per jaar?

Antwoord 51

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het totaal aantal werknemers met een tijdelijke arbeidsrelatie weergegeven van 2013 tot en met 2023 op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Het gaat hierbij om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd én een vast aantal uren per week. In het tweede kwartaal van 2024 werkte ongeveer 1.3 miljoen mensen op basis van een tijdelijke arbeidsrelatie. Dit is 13% van het totaal aantal werkenden en ruim 12% van de totale beroepsbevolking. Voor de jaren 2009 tot 2012 is er weliswaar data beschikbaar, maar deze cijfers zijn niet zonder meer vergelijkbaar vanwege wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst van de EBB.

Jaar

Werknemer met tijdelijke arbeidsrelatie (x 1000)

Percentage van de totale werkzame beroepsbevolking

2013

951

11%

2014

940

11%

2015

963

11%

2016

991

12%

2017

1.081

12%

2018

1.110

12%

2019

1.098

12%

2020

1.059

12%

2021

1.136

12%

2022

1.276

13%

2023

1.308

13%

Vraag 52

Hoeveel mensen werken er op basis van een nulurencontract? Welk percentage van het totaal aantal werkenden is dat? Welk percentage van de totale beroepsbevolking is dat? Kunt u de ontwikkeling schetsen tussen 2009 en 2024 uitgesplitst per jaar?

Antwoord 52

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het totaal aantal oproep/-invalkrachten weergegeven van 2013 tot en met 2023 op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). In het tweede kwartaal van 2024 werkte 970 duizend mensen als oproep/-invalkracht. Dit is 10% van het totaal aantal werkenden en ruim 9% van de totale beroepsbevolking. Het CBS maakt geen uitsplitsing naar het aantal oproepkrachten dat specifiek op basis van een nulurencontract werkt. Voor de jaren 2009 tot 2012 is er weliswaar data beschikbaar, maar deze cijfers zijn niet zonder meer vergelijkbaar vanwege wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst van de EBB.

Jaar

Oproep/-invalkracht (x 1000)

Percentage van de totale werkzame beroepsbevolking

2013

1.186

14%

2014

1.205

14%

2015

1.223

14%

2016

1.221

14%

2017

1.241

14%

2018

1.240

14%

2019

1.242

14%

2020

1.142

13%

2021

940

10%

2022

923

10%

2023

962

10%

Vraag 53

Hoeveel euro wordt er ieder jaar door werkgevers aan transitievergoedingen uitbetaald?

Antwoord 53

Het uitbetalen van de transitievergoeding is een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. Om die reden heeft het Ministerie van SZW geen inzicht in de precieze hoogte van de transitievergoedingen die ieder jaar door werkgevers worden uitbetaald. Wel heeft SEO in 2020 onderzoek gedaan naar de effecten van de Wet werk en zekerheid, waaronder de kosten van ontslag. Hieruit volgt dat de gemiddelde ontslagvergoeding in de periode 2018–2019 € 14.953 was. (SEO Economisch onderzoek (2020), Effecten van maatregelen ontslag in de Wet werk en zekerheid, p. 47). Van de ontslagvergoeding maakt de transitievergoeding in de meeste gevallen een groot deel uit. In 2025 zal het evaluatierapport van de Wet Arbeidsmarkt in Balans worden aangeboden aan de Kamer. Hierin zal ook worden ingegaan op de transitievergoeding die werkgevers uitbetalen.

Vraag 54

Wat is de gemiddelde hoogte van een transitievergoeding?

Antwoord 54

Uit het onderzoek naar de effecten van de Wet werk en zekerheid blijkt dat de gemiddelde ontslagvergoeding in de periode 2018–2019 € 14.953 was (bron: SEO Economisch onderzoek (2020), Effecten van maatregelen ontslag in de Wet werk en zekerheid, p. 47). Van de ontslagvergoeding maakt de transitievergoeding in de meeste gevallen een groot deel uit. In 2025 zal het evaluatierapport van de Wet Arbeidsmarkt in Balans worden aangeboden aan de Kamer. Hierin zal ook worden ingegaan op de hoogte van betaalde transitievergoedingen.

Vraag 55

Waaraan worden transitievergoedingen besteed?

Antwoord 55

Uit het onderzoek dat SEO in 2020 heeft gedaan naar de effecten van de Wet werk en zekerheid volgt dat gemiddeld over de jaren 2016 tot en met 2018 12% van de ondervraagde werknemers de transitievergoeding besteden aan een opleiding of cursus en 6% aan outplacement of ontslagbegeleiding. Bijna de helft van de ondervraagden (44%) weet nog niet waaraan ze de transitievergoeding willen besteden en 38% heeft een andere besteding in gedachten (bron: SEO Economisch onderzoek (2020), Effecten van maatregelen ontslag in de Wet werk en zekerheid, pagina 88). In 2025 zal het evaluatierapport van de Wet Arbeidsmarkt in Balans worden aangeboden aan de Kamer. Hierin zal ook worden ingegaan op de besteding van de transitievergoedingen.

Vraag 56

Hoeveel werkgevers zijn er eigenrisicodrager?

Antwoord 56

Het is alleen op 1 januari en op 1 juli mogelijk om eigenrisicodrager te worden voor de Ziektewet (ZW) of als werkgever dat eigenrisicodragerschap te beëindigen. De meest recente cijfers over het eigenrisicodragerschap zijn daarom van 1 juli 2024. Op 1 juli 2024 waren 12.368 werkgevers eigenrisicodrager voor de ZW.

Vraag 57

Wat is het totale ziekteverzuim bij werkgevers en op welk percentage ligt dit?

Antwoord 57

In 2023 heeft 51% van de werknemers wel eens een dag of langer verzuimd. Het ziekteverzuimpercentage (het aantal ziektedagen per 100 werkdagen) was 4,8%. Van alle zelfstandigen heeft 45% wel eens verzuimd, het ziekteverzuimpercentage was 4,5%.

(Bron: TNO/CBS: Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2023; TNO: Werkgeversenquête Arbeid 2023)

Vraag 58

Wat zijn de totale kosten die werkgevers jaarlijks kwijt zijn aan loondoorbetaling bij ziekte? Hoeveel is dat per spoor?

Antwoord 58

Werkgevers moeten hun werknemers bij ziekte 104 weken la ng 70% van het loon door betalen (in het eerste jaar minimaal het minimumloon). Afhankelijk van cao-afspraken zullen de precieze loonkosten afwijken van het genoemde percentage (bijvoorbeeld door aanvullingen tot 100% en/of specifieke afspraken over aanvullingen bij re-integratie). De loondoorbetalingsperiode kan ook vrijwillig verlengd worden. Werkgevers kunnen ook een verzuimverzekering afsluiten die hen dekt voor de kosten van loondoorbetaling bij ziekte en/of de kosten voor re-integratie van de zieke werknemer.

Uit gegevens van TNO/CBS (Bron: NEA Jaargang 2022 – TNO/CBS) blijkt dat het verzuimpercentage in 2022 4,9% bedroeg, wat gelijk is aan ongeveer 70 miljoen verzuimdagen. Die verzuimdagen stonden in 2022 voor maximaal € 19,9 miljard aan loondoorbetaling tijdens ziekte. Het gaat om een maximum want de kanttekening daarbij is dat uit wordt gegaan van een volledige loondoorbetaling (100% van het loon) en een volledig verlies aan arbeidsproductiviteit. De praktijk is echter dat de loondoorbetaling vaak lager ligt (bijvoorbeeld op 70%) en dat een zieke werknemer niet altijd zijn/haar volledige arbeidsproductiviteit verliest.

Het is niet bekend wat de kosten van het eerste spoor (terugkeer bij de eigen werkgever) en de kosten van het tweede spoor (re-integratie bij een andere werkgever) afzonderlijk zijn. Naast de kosten voor loondoorbetaling kan de ziekte van werknemers ook andere kosten met zich meebrengen (zoals de kosten van verzuimbegeleiding, inzet bedrijfsarts en de eventuele inkoop van re- integratietrajecten). De bovenstaande gegevens van TNO/CBS hebben echter alleen betrekking op de loonkosten tijdens ziekte.

Vraag 59

Kunt u schetsen welke stappen een werkgever in de Wet verbetering poortwachter moet volgen bij langdurige ziekte van een werknemer?

Antwoord 59

Werkgevers en zieke werknemers zijn in de eerste twee ziektejaren (104 weken) samen verantwoordelijk voor de re-integratie van de werknemer. Werkgevers zijn op grond van de Wet WIA en de Arbeidsomstandighedenwet verplicht zich te laten adviseren door een erkende arbodienst of bedrijfsarts bij de begeleiding van zieke werknemers. Werkgevers en werknemers hebben bij ziekte een aantal verplichtingen, die al beginnen in de eerste week van de ziekmelding. De informatie hierover is te vinden op het Arboportaal (Verantwoordelijkheden van de werkgever en werknemers | Re-integratie en Wet verbetering poortwachter | Arboportaal) en bij UWV (Stappenplan bij ziekte werknemer | UWV).

Binnen acht weken na een ziekmelding of uiterlijk twee weken na de door de bedrijfsarts of arbodienst opgemaakte probleemanalyse stelt de werkgever in overleg met de werknemer een plan van aanpak op. In dit plan staat beschreven wat beiden gaan doen om de werknemer weer aan het werk te krijgen. Is er sprake van dreigend langdurig verzuim, dan moet de werkgever een re-integratiedossier bijhouden, waar dit plan een onderdeel van is. In het dossier staan het verloop van de ziekte en alle activiteiten die beiden hebben ondernomen om terugkeer naar werk mogelijk te maken. Regelmatig, in de regel iedere zes weken, moet de werkgever de voortgang met de werknemer bespreken. Samen met de werknemer kiest de werkgever een casemanager. Deze persoon begeleidt en controleert de uitvoering van het plan van aanpak. In de 42e week moet de werkgever de werknemer ziekmelden bij UWV. Blijft de werknemer onverhoopt lang ziek, dan volgt tussen week 46 en 52 een eerstejaarsevaluatie. Werkgever en werknemer evalueren het afgelopen jaar en stellen vast welk re-integratieresultaat ze in het tweede ziektejaar willen behalen en hoe ze dat gaan doen (eventueel gericht op werkhervatting bij een andere werkgever). Gedurende het proces en de verschillende stappen, zoals het opstellen en bijstellen van het plan van aanpak, is de visie van de bedrijfsarts van belang. De bedrijfsarts schat in wat de werknemer met het oog op zijn/haar medische beperkingen wel en niet kan. Is de werknemer na twintig maanden nog niet volledig aan de slag, dan stelt de werkgever in overleg met de werknemer een re-integratieverslag op, een eindevaluatie. Hierin staan alle afspraken en concrete resultaten van de geplande werkhervatting. Indien noodzakelijk moet de werkgever het werk, de werkplek en/of de arbeidsmiddelen van de werknemer aanpassen. Hebben alle inspanningen niet geleid tot terugkeer naar het werk, dan ontvangt de werknemer in de 88e week een WIA-aanvraagformulier van UWV.

Dit formulier moet hij binnen drie weken terugsturen aan UWV, met de eindevaluatie over de re-integratie. UWV beoordeelt het re-integratieverslag (RIV-toets) en voert een WIA-claimbeoordeling uit om vast te stellen of recht is op een WIA-uitkering. Indien er geen bevredigend resultaat is behaald, de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn, daar geen deugdelijke grond voor is en de gebreken hersteld kunnen worden, zal UWV de verplichting voor de werkgever om het loon door te betalen verlengen met maximaal 52 weken. Dit wordt de loonsanctie genoemd. Het opzegverbod bij ziekte blijft gelden voor de duur van de loonsanctie en de WIA-claimbeoordeling wordt dan ook uitgesteld.

Vraag 60

Wat is de planning van de pensioenfondsen wanneer zij overgaan naar het nieuwe pensioenstelsel? Welke pensioenfondsen gaan per 1 januari 2025 over? Welke pensioenfondsen gaan in de volgende halfjaarstermijnen over?

Antwoord 60

Op 19 juni jl. is de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen met uw Kamer gedeeld. Daarin staat de stand van zaken ten aanzien van de voortgang van de transitie, waaronder de verwachte transitiedatum, zoals die op dat moment bekend was. Indien partijen invaren, is deze transitiedatum tevens het moment waarop de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten worden ingevaren. Uit deze rapportage blijkt dat op 1 januari 2025 10 fondsen voornemens waren om in te varen, en 4 op 1 juli 2025. In het eerste halfjaar van 2026 zijn 61 fondsen voornemens in te varen, en 13 in het tweede halfjaar van 2026. In 2027 verwachten in het eerste halfjaar 35 fondsen in te varen, en 9 fondsen in het tweede halfjaar. Als laatste verwachten 5 fondsen in te varen op 1 januari 2028. Een aantal fondsen heeft inmiddels aangekondigd hun invaardatum uit te stellen. Naar de laatste verwachting hebben 3 fondsen aangekondigd per 1 januari 2025 in te varen. In de voortgangsrapportage monitoring die in januari 2025 met uw Kamer gedeeld zal worden, wordt hier nader op ingegaan.

Vraag 61

Hoeveel rechtszaken lopen er vanuit pensioenfondsen richting werkgevers over afbakeningskwesties?

Antwoord 61

Het Ministerie van SZW beschikt niet over informatie waaruit volgt hoe vaak over afbakeningskwesties geprocedeerd wordt. Procedures die worden gevoerd tussen pensioenfondsen en een werkgever zijn procedures waar het Ministerie van SZW geen partij bij is. De publiek toegankelijk gemaakte uitspraken zijn via de databank op de website Rechtspraak.nl in te zien.

Vraag 62

Hoeveel procent van de werknemers valt onder een collectieve arbeidsovereenkomst (cao)?

Antwoord 62

Uit het meest recente onderzoek van het CBS over dit onderwerp volgt dat 71,8% van de werknemers onder een cao viel in 2022 (bron: CBS, Werknemers naar soort cao en SBI naar achtergrondkenmerken, 2010–2022). Het onderzoek kijkt naar het aantal individuele werknemersbanen dat onder een reguliere cao valt (cao-dekkingsgraad). Ten tijde van het onderzoek door het CBS waren de cijfers voor 2023 en 2024 nog niet bekend.

Vraag 63

Hoeveel procent van de werknemers is lid van een vakbond?

Antwoord 63

Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2023 blijkt dat het percentage werknemers dat lid is van een vakbond in 2023 op 15,4% lag (bron: TNO/CBS, NEA 2022. NEA Benchmarktool (tno.nl)). Het gaat hierbij om de werkzame beroepsbevolking in loondienst, minus zelfstandigen.

Vraag 64

Hoeveel procent van de werkgevers heeft een midden- en kleinbedrijf (mkb-)verzuimverzekering voor de loondoorbetaling bij ziekte?

Antwoord 64

Uit eerder onderzoek van APE (Bron: APE, Verzekeringsgraad kleine werkgevers, november 2014) blijkt dat van de kleine bedrijven (tien of minder werknemers) 78% verzekerd is voor loondoorbetaling bij ziekte van een werknemer.

Uit dit onderzoek blijkt ook dat de verzekeringsgraad bij bedrijven met tussen de 7 en 15 werknemers het hoogst is (85%) en daarna geleidelijk daalt tot 25% bij bedrijven met meer dan 100 werknemers. Op dit moment worden er stappen gezet om de meest actuele verzuimverzekeringsgraad onder werkgevers in kaart te brengen.

Per 1 januari 2020 bestaat de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering biedt, naast de dekking van het financiële risico, onder meer bijstand voor de (MKB-) werkgever bij de verplichtingen en taken rond de loondoorbetaling en re-integratie bij ziekte. Het Verbond van Verzekeraars brengt jaarlijks het aantal MKB-verzuim-ontzorg-verzekeringen in kaart. Op peildatum 1 januari 2024 liepen er 25.100 MKB-verzuim-ontzorg-verzekeringen. Uit cijfers van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat deze verzekering vooral populair is bij kleine werkgevers: meer dan 80% van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekeringen is afgesloten door werkgevers met 10 of minder werknemers. Het is niet precies bekend hoeveel procent van alle werkgevers dit betreft, naar schatting gaat het om ongeveer 7%. De cijfers van het Verbond van Verzekeraars laten een jaarlijkse stijging van het aantal MKB-verzuim-ontzorg-verzekeringen zien.

Vraag 65

Hoeveel derdelanders worden er via een andere Europese Unie (EU-)lidstaat gedetacheerd naar Nederland? Wat is de top tien aan herkomstlanden? Wat is de top tien aan zendlanden?

Antwoord 65

Onderstaande tabel geeft het aantal derdelanders weer dat in 2023 via andere Europese lidstaten gedetacheerd is naar Nederland. Alsook de top tien herkomstlanden van de gedetacheerde derdelanders en de top 10 EU-lidstaten dat derdelanders detacheert. Het cijfer in de tabel is exclusief de sector goederenvervoer over de weg. Het overgrote deel van detacheringen in deze sector moeten in het Europese meldloket gemeld worden. Het is nog niet mogelijk om betrouwbare cijfers te exporteren uit dit meldloket. De gegevens in onderstaande tabel komen uit het nationale meldloket postedworkers. Dit meldloket geeft het meest accurate beeld van het aantal werknemers met de nationaliteit van buiten de EU die via detachering in Nederland werken. Het is echter onzeker hoe compleet het beeld van het meldloket is, er kan sprake zijn van ondermelding.

Totaal aantal gedetacheerde derdelanders: 23.509

Herkomstland derdelanders

Zendende EU-lidstaat

1. Oekraïne (7.464)

2. Wit-Rusland (3.778)

3. Azerbeidzjan (1.768)

4. Filipijnen (1.358)

5. India (1.223)

6. Servië (1.211)

7. Turkije (919)

8. Bosnië en Herzegovina (770)

9. Brazilië (569)

10. Rusland (274)

1. Polen (10.489)

2. Litouwen (4.499)

3. Duitsland (2.675)

4. Portugal (1.583)

5. Slovenië (897)

6. Kroatië (762)

7. Spanje (398)

8. Zwitserland (327)

9. België (252)

10. Estland (250)

Vraag 66

Hoeveel mensen hebben er de afgelopen vijf jaar gebruik gemaakt van de werkvergunning voorganger, uitgesplitst per jaar? Wat zijn de herkomstlanden van deze groep mensen?

Antwoord 66

In onderstaande tabel is zichtbaar hoeveel geestelijk voorgangers de afgelopen vijf jaar gebruik hebben gemaakt van een werkvergunning.

 

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal geestelijke voorgangers

186

174

97

132

184

Bron: UWV 13-10-2024

In onderstaande tabel is het aantal geestelijke voorgangers dat gebruik heeft gemaakt van een werkvergunning per nationaliteit weergegeven voor de top-5 van nationaliteiten in 2023.

Nationaliteit

Aantal geestelijke voorgangers in 2023

Turkse

60

Marokkaanse

60

Indiase

30

Britse

7

Srilankaanse

4

Amerikaanse/Zuidafrikaanse /Australische

3

Bron: UWV

Vraag 67

Hoeveel mensen hebben er de afgelopen vijf jaar gebruik gemaakt van de werkvergunning zendeling/kloosterling, uitgesplitst per jaar? Wat zijn de herkomstlanden van deze groep mensen?

Antwoord 67

In onderstaande tabel is zichtbaar hoeveel zendelingen/kloosterlingen de afgelopen vijf jaar gebruik hebben gemaakt van een werkvergunning.

 

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal zendelingen/kloosterlingen

208

101

130

213

220

Bron: UWV 13-10-2024

In onderstaande tabel is het aantal zendelingen/kloosterlingen die gebruik hebben gemaakt van een werkvergunning per nationaliteit weergegeven voor de top-5 van nationaliteiten in 2023.

Nationaliteit

Aantal zendelingen/kloosterlingen in 2023

Amerikaanse

129

Indonesische

17

Canadese

12

Thaise

6

Nigeriaanse/ Chinese/Ghanese/Braziliaanse

5

Bron: UWV

Vraag 68

Hoeveel mensen zijn er de afgelopen 20 jaar veroordeelt voor arbeidsuitbuiting zoals bedoelt in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht? Kunt u dit uitsplitsen per jaar? Hoe vaak heeft de NLA een strafrechtelijk onderzoek gestart naar arbeidsuitbuiting?

Antwoord 68

Sinds 2005 is arbeidsuitbuiting strafbaar. De Raad voor de Rechtspraak heeft mij laten weten dat in de periode 2019 t/m 2023 in totaal in ongeveer 310 zaken door de strafrechter in eerste aanleg «mensenhandel» (artikel 273f SR) bewezen is verklaard. Daarvan waren ongeveer 30 zaken voorzien van de maatschappelijke classificatie «Mensenhandel arbeid/ diensten (niet seksueel)» of «Arbeidsmarkt werkgevers arbeidsuitbuiting», jaarlijks gaat het om <10 zaken. Voor 2019 werd de maatschappelijke classificatie voor mensenhandel niet voldoende uitgesplitst om zaken wegens arbeidsuitbuiting te kunnen identificeren.

In de tabel hieronder is af te lezen hoeveel strafrechtelijke onderzoeken arbeidsuitbuiting de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie is gestart in de afgelopen vier jaar. Het betreft concrete meldingen van mogelijke mensenhandel die ex art. 9 Wet Politiegegevens en art. 132a van het Wetboek van Strafvordering zijn geregistreerd in de opsporingsapplicatie SUMM-IT én hebben geleid tot een aangifte van één of meerdere slachtoffers.

Jaar

Aantal gestarte onderzoeken

2020

20

2021

25

2022

28

2023

21

Bron: Opsporingsdienst Arbeidsinspectie

De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie heeft geen cijfers over het aantal gestarte onderzoeken van voor 2020, omdat onderzoeken voor die tijd niet op eenduidige wijze werden geregistreerd. In 2019 is begonnen met de centralisatie van de strafrechtelijk aanpak van arbeidsuitbuiting binnen de Opsporingsdienst ten behoeve van een effectievere aanpak van arbeidsuitbuiting en ook een consistentere registratie11.

Vraag 69

Welke subsidieregelingen kenden in 2023 en 2022 een onderuitputting? Op welke subsidieregeling verwacht u in 2024 een onderuitputting?

Antwoord 69

Onderstaande tabellen laten de (verwachte) onderuitputting op subsidieregelingen zien. Dit is de onderuitputting in een bepaald jaar (kolom 1). Het kan voorkomen dat deze onderuitputting verband houdt met het doorschuiven naar het volgende jaar van subsidieuitgaven (kolom 2). Hierdoor is de feitelijke onderuitputting op de betreffende subsidie lager (kolom 3).

Alle bedragen luiden in mln euro.

OU=onderuitputting per jaar

Per saldo=onderuitputting per jaar gecorrigeerd voor bedragen die doorschuiven naar het volgend jaar.

2022

Subsidie

OU 2022

naar 2023

per saldo

Subsidies arbeidsmarkt algemeen

– 0,5

0,0

– 0,5

Actieprogramma DILLO

– 2,9

0,7

– 2,2

Stimuleringsregeling LLO in het MKB

– 4,0

1,4

– 2,6

STAP

0,0

0,0

0,0

MDI&EU

– 18,8

18,8

0,0

STAP

– 2,4

0,0

– 2,4

Europees fonds meestbehoeftigen

0,0

0,0

0,0

SBCM

– 0,6

0,6

0,0

NIBUD

– 0,1

0,1

0,0

Subsidies artikel 2 algemeen

– 8,8

8,6

– 0,2

Armoede en schulden

– 0,2

0,2

0,0

Alle kinderen doen mee

– 2,0

2,0

0,0

Regionale kansen kinderen

0,0

0,0

0,0

Waarborgfonds

– 0,1

0,1

0,0

Subsidies werkloosheid algemeen

– 0,2

0,0

– 0,2

Praktijkleren in de derde leerweg

0,4

0,0

0,4

Subsidies kinderopvang algemeen

– 0,3

0,2

– 0,1

Subsidies kinderopvang CN

– 1,4

0,0

– 1,4

Kennisinfrastructuur

– 0,1

0,6

0,4

Vluchtelingenwerk

– 0,1

0,0

– 0,1

Overige subsidies artikel 13

– 0,8

1,3

0,5

Integratie en participatie

– 0,1

1,1

1,1

Totaal

– 42,8

35,5

– 7,3

2023

Subsidie

OU 2023

naar 2024

per saldo

Subsidies arbeidsmarkt algemeen

– 0,5

0,0

– 0,5

Actieprogramma DILLO

– 0,9

0,0

– 0,9

Stimuleringsregeling LLO in het MKB

– 13,3

0,0

– 13,3

STAP

– 0,7

0,5

– 0,2

NL leert door

– 13,2

0,0

– 13,2

MDI&EU

– 31,3

31,3

0,0

NIBUD

0,0

0,0

0,0

Subsidies artikel 2 algemeen

– 6,6

4,3

– 2,2

Armoede en schulden

– 0,1

0,0

– 0,1

Alle kinderen doen mee

– 2,0

1,0

– 1,0

Noodfonds

– 3,0

0,0

– 3,0

Geldzorgen armoede en schulden

– 1,9

0,0

– 1,9

Coördinatie arbeidsmarktdienstverlening

– 0,1

0,0

– 0,1

Praktijkleren in de derde leerweg

0,0

0,0

0,0

Subsidies kinderopvang algemeen

– 0,2

0,0

– 0,2

Subsidies kindervang CN

– 0,1

0,0

– 0,1

Kennisinfrastructuur

0,0

0,0

0,0

Vluchtelingenwerk

– 0,2

0,0

– 0,2

Overige subsidies artikel 13

– 1,5

0,7

– 0,8

Integratie en participatie

– 0,2

0,2

0,0

Totaal

– 75,6

38,0

– 37,6

2024

Subsidie

OU 2024

Subsidies arbeidsmarkt algemeen

0,0

Actieprogramma DILLO

– 3,0

Stimuleringsregeling LLO in het MKB

0,0

STAP

– 0,8

MDI&EU

– 0,5

NIBUD

– 0,3

Subsidies artikel 2 algemeen

– 3,7

Noodfonds

– 4,5

Geldzorgen armoede en schulden

– 0,7

Coördinatie arbeidsmarktdienstverlening

– 0,8

Praktijkleren in de derde leerweg

– 1,9

Subsidies kinderopvang algemeen

– 0,5

Subsidies kinderopvang CN

– 0,4

Integratie en participatie

– 2,0

Totaal

– 19,1

Voor 2024 is nog niet bekend welk deel er doorschuift naar het volgende jaar.

Vraag 70

Wat is de verdeelsleutel van de gelden voor de Werkcentra over de verschillende arbeidsmarktregio's?

Antwoord 70

De middelen worden gelijk verdeeld over de 35 arbeidsmarktregio’s.

Vraag 71

Hoe worden zogenaamde «remittances» in Nederland aan het land van herkomst belast? Verschilt dit van de schenkbelasting?

Antwoord 71

«Remittances» betreffen niet-commerciële transfers van geld door migranten naar verwanten in herkomstlanden, zoals familie en vrienden. Deze remittances zijn overdrachten die normaal gesproken worden gedaan uit het nettoloon/inkomen (arbeidsinkomen dat reeds belast is met inkomstenbelasting) van een migrant in Nederland en dus gezien kunnen worden als een bepaalde besteding van het inkomen. Remittances kunnen in Nederland onder de schenkbelasting vallen. De Nederlandse schenkbelasting is van toepassing als de schenker in Nederland woont. Het woonland van de verkrijger is niet relevant voor de Nederlandse schenkbelasting, ook niet als dit buiten de EU ligt. Een remittance is een schenking indien sprake is van verarming bij de schenker, verrijking bij de begiftigde en van een bevoordelingsbedoeling (betreffende een bevoordelingsbewustheid en bevoordelingswil bij de schenker). De verkrijger moet de schenkbelasting betalen en aangifte schenkbelasting doen.

Niet elke remittance zal dus als schenking worden aangemerkt voor de schenkbelasting. Van een schenking is gewoonlijk geen sprake bij betaling van kosten van levensonderhoud en studie van eigen kinderen jonger dan 21 jaar, aangezien dit valt onder de onderhoudsverplichting.

Ook als het kind de studie voortzet na zijn 21ste verjaardag zal het betalen van deze kosten in de meeste gevallen niet worden beoordeeld als een te belasten schenking. Maar ook als een remittance een schenking is, hoeft de verkrijger niet altijd schenkbelasting te betalen. De verkrijger moet schenkbelasting betalen voor zover schenking uitkomt boven de jaarlijkse vrijstelling (€ 6.633 voor schenkingen van ouders aan kinderen en € 2.658 voor schenkingen aan anderen dan kinderen (bedragen 2024)). In de praktijk zijn deze regels niet altijd goed bekend.

Vraag 72

Wat zijn de arbeidsmarktgevolgen voor een beperking van de WW-duur tot één jaar? En wat zijn de gevolgen van een beperking tot één jaar met een steilere afbouw van het uitkeringsbedrag?

Antwoord 72

Het inkomen van langdurig werklozen is bij een duurverkorting minder beschermd. Hierdoor neemt de druk om binnen een jaar een baan te vinden toe. Het CPB raamt dat inkorten van de maximale WW-duur naar 1 jaar ongeveer tot 0,3% extra werkgelegenheid12 zal leiden.13 De langdurige werkloosheid neemt naar verwachting af.

De arbeidsmarktgevolgen bij een steilere afbouw zijn afhankelijk van hoe deze afbouw eruit komt te zien. Bij de beantwoording is uitgegaan van een steilere afbouw door middel van een hogere WW aan het begin die daarna steiler afloopt. Het CPB raamt een variant met een verkorte maximale WW-duur van 1 jaar in afnemende tredes met 90% voor de eerste twee maanden, 80% voor de vier maanden daarna en 70% voor de 6 maanden daarna.14 Deze variant zou ongeveer tot 0,1% extra werkgelegenheid leiden. Deze variant biedt hogere inkomenszekerheid voor mensen met een korte WW duur (het percentage voor de eerste maanden ligt hoger dan het huidige percentage). Het inkomen van langdurig werklozen is minder beschermd. Daar staat het risico tegenover dat werkzoekenden bij een korte WW minder tijd krijgen om een baan te vinden die goed aansluit op hun vaardigheden, wat in sommige gevallen een negatief effect op de productiviteit kan hebben.

De effecten verschillen over de economische cyclus: tijdens een crisis neemt inkomenszekerheid af doordat mensen minder snel een nieuwe baan vinden en daardoor meer effect ervaren van een duurverkorting.

Vraag 73

Welk percentage van de werkende Nederlanders ervaart een marginale druk boven de 49,5 procent? Hoeveel ervaart een marginale druk boven de 75 procent?

Antwoord 73

Een raming op basis van de MEV toont dat in 2025 naar verwachting circa 62% van de werkenden een marginale druk boven de 49,5% heeft. Circa 3% van de werkenden heeft een marginale druk boven de 75%.

Vraag 74

In welke sectoren werken (naar schatting) de meeste schijnzelfstandigen?

Antwoord 74

Harde gegevens over het aantal schijnzelfstandigen in Nederland zijn er ook niet. Dat betekent dat het niet mogelijk is om de problematiek van schijnzelfstandigheid precies te kwantificeren. Daardoor is het ook onmogelijk om een uitspraak te doen over schijnzelfstandigheid op sectorniveau. Wel bekend is dat schijnzelfstandigheid zich niet beperkt tot één of enkele sectoren.

In recente jaren is – op basis van CBS gegevens – een duidelijke toename te zien van het aantal zzp’ers in maatschappelijke sectoren, waaronder de zorg, het onderwijs en de kinderopvang. Hoewel het totale aandeel zelfstandigen in deze sectoren nog wat onder het landelijk gemiddelde ligt, is de groei van het aandeel zelfstandigen in deze sectoren opvallend hoog geweest. Dit terwijl er geen reden is te veronderstellen dat het type werk(aanbod) in deze sectoren dusdanig veranderd is, dat dit het logisch maakt dat er substantieel meer met zelfstandigen zou kunnen worden gewerkt.

Het is daardoor aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de toename van werkenden die in deze sectoren als zzp’er werkt, schijnzelfstandigen betreft.

Vraag 75

Hoeveel schijnzelfstandigen heeft de rijksoverheid in dienst?

Antwoord 75

Zie antwoord op vraag 36.

Vraag 76

Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie-Aartsen c.s. (32 043, nr. 642)?

Antwoord 76

De in de motie verzochte verkenning naar, op welke wijze relevante toetsings- of toezichtkaders aangescherpt kunnen worden om een koopkrachtig pensioen altijd centraal te laten zijn bij het beleggingsbeleid van fondsen en de toezichthouders hier ook op te laten toezien, zal binnenkort worden afgerond. De Minister van SZW is voornemens uw Kamer vóór het commissiedebat Pensioenonderwerpen van 14 november te informeren over de uitkomsten.

Vraag 77

Hoe verhoudt het minimumloon in Nederland zich tot minimumlonen in de EU?

Antwoord 77

Onderstaande figuur geeft een vergelijking van minimumlonen per uur in Europese landen in januari 2024.

Figuur: Bruto minimumlonen per uur in 22 EU lidstaten nominaal per januari 2024.

Figuur: Bruto minimumlonen per uur in 22 EU lidstaten nominaal per januari 2024.

Bron: Eurofound, Minimum wages in 2024 – annual review.

Vraag 78

Hoe verhoudt het minimumloon in Nederland zich tot minimumlonen in de EU als inkomensondersteuning zoals de toeslagen worden meegenomen? Wat is het netto (incl. toeslagen en equivalenten)?

Antwoord 78

Deze informatie is niet bekend.

Vraag 79

Kunt u een overzicht geven van het bijstandsniveau (of equivalent hiervan) in alle EU-lidstaten? Kunt u een overzicht geven van het minimumloon (of equivalent hiervan) in alle EU-lidstaten?

Antwoord 79

 

Netto bijstandsniveau per maand, alleenstaande zonder kinderen, in €, (afgeronde bedragen, op basis van eigen berekening van de gemiddelde maandbedragen in 2023, bron: OESO)

Bruto minimumloon per maand, in €, per 01/07/2024 (afgeronde bedragen; bron: Eurostat)

België

1.214

2.070

Bulgarije

68

477

Cyprus

480

1.000

Denemarken

1.208

1

Duitsland

502

2.054

Estland

200

820

Finland

555

1

Frankrijk

611

1.767

Griekenland

200

968

Hongarije

60

675

Ierland

945

2.146

Italië

500

1

Kroatië

133

840

Letland

109

700

Litouwen

220

924

Luxemburg

1.788

2.571

Malta

611

925

Nederland

1.196

2.134

Oostenrijk

799

1

Polen

600

998

Portugal

209

957

Roemenië

34

743

Slovenië

439

1.254

Slowakije

74

750

Spanje

565

1.323

Tsjechië

202

755

Zweden

403

1

Het minimumloon in Nederland bedraagt sinds 1 juli 2024 bruto € 13,68 per uur. Eurostat heeft dit minimumuurloon omgerekend naar een bedrag per maand. Hierbij is Eurostat uitgegaan van 36 gewerkte uren per week en 41/3 week per maand.

X Noot
1

Geen wettelijk minimumloon van toepassing. Sociale partners spreken de laagste beloning in sectorale cao's af.

Vraag 80

Kunt u een overzicht geven van de minimumloonontwikkeling in de afgelopen tien jaren in EU lidstaten en de G7 landen?

Antwoord 80

De afgelopen 10 jaar hebben met name landen in Centraal- en Oost-Europa een sterke groei van het wettelijk minimumloon doorgevoerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de groei15 van EU- en G7-landen16.

Ontwikkeling van het wettelijk minimumloon, 2014–2024

EU-lidstaat of G7-lid

Stijging met meer dan 200%

Litouwen en Roemenië

Stijging met 100–200%

Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland, Polen, Slowakije en Tsjechië

Stijging met 50–100%

Portugal, Slovenië, Spanje en Verenigd Koninkrijk

Stijging met 25–50%

België, Canada1, Duitsland2, Griekenland, Ierland, Japan, Luxemburg, Malta en Nederland

Stijging tot 25%

Cyprus3 en Frankrijk

Stagnatie (0%)

Verenigde Staten4

X Noot
1

De berekening maakt gebruik van het federale minimumuurloon. Canadese staten mogen minimumuurlonen vastleggen die hoger liggen dan het federale minimumuurloon. In 2014 kende Ontario met CAD 11,00 het hoogste minimumuurloon. In 10 jaar tijd steeg deze beloning tot CAD 17,20.

X Noot
2

Duitsland heeft per januari 2015 een wettelijk minimumloon ingevoerd. De groei is derhalve berekend voor de periode januari 2015-januari 2024.

X Noot
3

Cyprus heeft per januari 2023 een wettelijk minimumloon ingevoerd. In januari 2024 werd een stijging van ruim 6% doorgevoerd.

X Noot
4

De berekening maakt gebruik van het federale minimumuurloon, dat sinds juli 2009 ongewijzigd op USD 7,25 per uur is gebleven. Amerikaanse staten mogen minimumuurlonen vastleggen die hoger liggen dan het federale minimumuurloon. Zowel in 2014 als in 2024 kende District of Columbia het hoogste minimumuurloon, die van USD 9,50 naar USD 16,50 per uur steeg. Sommige Amerikaanse staten wijken niet van het federale uurtarief af, waaronder New Hampshire, Pennsylvania en Texas.

Vraag 81

Welke sectoren hebben de grootste deeltijdfactor? Hebben deze sectoren ook grote personeelstekorten? Zijn er cijfers bekend van de marginale druk in deze sectoren?

Antwoord 81

De sectoren horeca (67% werkt deeltijd), onderwijs (59% werkt deeltijd) en gezondheids- en welzijnszorg (74% werkt deeltijd) hebben de grootste deeltijdfactor.17 De sectoren onderwijs en zorg ervaren inderdaad ook personeelstekorten en hebben last van krapte op de arbeidsmarkt. Er zijn geen cijfers bekend van de marginale druk in deze sectoren. De totale marginale druk is van verschillende factoren afhankelijk. Bijvoorbeeld het geldende belastingtarief en de op- en afbouw van inkomensondersteunende regelingen (zoals heffingskortingen en toeslagen) bij een gegeven inkomenshoogte. Daarnaast geldt voor paren dat de marginale druk ook afhangt van het inkomen van de partner. Zo kan een leraar een partner met een relatief hoog of juist laag inkomen hebben. Met een partner met een relatief hoog inkomen is de marginale druk van de leraar lager omdat dit huishouden waarschijnlijk geen recht op toeslagen heeft, ongeacht de inkomenshoogte van de leraar.

Vraag 82

Hoeveel euro hebben werkgevers in 2024 afgedragen aan sociale premies? Kunt u dit uitsplitsen per premie?

Antwoord 82

Het jaar 2024 is nog niet afgelopen, dus een feitelijk antwoord op deze vraag is nog niet mogelijk. In plaats daarvan wordt voor 2024 en verder de raming ten tijde van de Miljoenennota 2025 gegeven.

Hieronder staan de geraamde premies werknemersverzekeringen zoals die zijn opgenomen in de Miljoenennota 2025 uitgesplitst naar de verschillende premies. De cijfers uit de Miljoenennota zijn hier te vinden: https://www.rijksfinancien.nl/miljoenennota/2025/bijlage/3096453

Van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB-Zvw) wordt maar een deel betaald door werkgevers. Zelfstandigen en bijvoorbeeld AOW-gerechtigden betalen deze bijdrage zelf. In de begroting van het Ministerie van VWS wordt uitgesplitst welk deel door werkgevers wordt betaald. Deze reeks is hieronder opgenomen. De cijfers uit de begroting van VWS zijn hier te vinden: https://www.rijksfinancien.nl/memorie-van-toelichting/2025/OWB/XVI/onderdeel/3169463.

Sociale premies betaald door werkgevers (miljard euro)

2023

2024

2025

Aof (Arbeidsongeschiktheidsfonds)

21,7

24,8

26,3

Whk (Werkhervattingskas)

2,5

2,6

3,0

AWf (Algemeen Werkloosheidsfonds)

9,5

10,2

11,1

Ufo (Uitvoeringsfonds voor de overheid)

0,6

0,6

0,6

IAB-Zvw (Zorgverzekeringsfonds) (deel werkgevers)

24,9

26,4

27,6

Totaal

59,2

64,6

68,6

Vraag 83

Heeft de rijksoverheid mensen in dienst die het minimumloon verdienen?

Antwoord 83

Dit is een vraag op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De Minister van BZK antwoordt met het volgende:

Binnen de CAO Rijk heeft schaal 01, salaristrede 0, het laagste uurloon ter hoogte van € 14,98. Het minimum uurloon is € 13,68. Het Rijk heeft geen medewerkers met een formeel vast of tijdelijk dienstverband die het minimumloon verdienen.

Vraag 84

Wat is de deeltijdfactor bij personeel van de rijksoverheid?

Antwoord 84

Dit is een vraag op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De Minister van BZK antwoordt met het volgende:

De gemiddelde deeltijdfactor van medewerkers bij het Rijk (inclusief Rechtspraak CAO Rijk, Hoge Colleges van Staat, exclusief Defensie) met een formeel vast of tijdelijk dienstverband is 0,95 ultimo Q2 2024. Voor de sector Rijk geldt een voltijd werkweek (1 fte) van 36 uur.

Vraag 85

Reflecteert de rijksoverheid als werkgever op de positie die het inneemt op de arbeidsmarkt? Wordt daarbij gekeken naar de concurrerende positie van de rijksoverheid die door zeer aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden mogelijk begeerde arbeidskrachten uit de arbeidsmarkt onttrekt waardoor de personeelstekorten van bedrijven versterkt worden?

Antwoord 85

Dit is een vraag op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De Minister van BZK antwoordt met het volgende:

Ja. Onze arbeidsvoorwaarden zijn gemiddeld genomen vergelijkbaar met grote werkgevers in de marktsector.

Vraag 86

Kan worden aangegeven hoe de hoogte van de Nederlandse bijstandsuitkering zich verhoudt tot de hoogte elders in de EU, zowel in absolute zin als in percentage van het mediane inkomen?

Antwoord 86

De tabel hieronder bevat voor de EU-27 het gegarandeerde minimuminkomen (Guaranteed Minimum Income benefits) zoals dat gedefinieerd wordt door de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. In Nederland is dit de algemene bijstandsuitkering. In de tweede kolom is het gemiddelde maandbedrag in 2023 weergegeven dat een alleenstaande bijstandsgerechtigde ontving, dit bedrag bevat voor Nederland de vakantietoeslag maar geen toeslagen. De derde kolom bevat het maandbedrag als percentage van het mediane besteedbare inkomen op basis van berekening van de OESO (na belastingen, maar voor vaste lasten). Dit is gedaan om landen beter met elkaar te kunnen vergelijken. Ter illustratie: voor Nederland betreft het inkomen van een alleenstaande bijstandsgerechtigde dus 41% van het doorsnee inkomen.

Tabel: Minimuminkomen in EU-lidstaten voor een alleenstaande

EU-lidstaat

Netto maandbedrag

Als percentage van het mediane inkomen

België

€ 1.214

42%

Bulgarije

€ 68

11%

Cyprus

€ 480

25%

Denemarken

€ 1.208

36%

Duitsland

€ 502

20%

Estland

€ 200

12%

Finland

€ 555

21%

Frankrijk

€ 611

27%

Griekenland

€ 200

21%

Hongarije

€ 60

8%

Ierland

€ 945

31%

Italië

€ 500

26%

Kroatië

€ 133

14%

Letland

€ 109

9%

Litouwen

€ 220

18%

Luxemburg

€ 1.788

39%

Malta

€ 611

36%

Nederland

€ 1.196

41%

Oostenrijk

€ 799

27%

Polen

€ 600

13%

Portugal

€ 209

17%

Roemenië

€ 34

6%

Slovenië

€ 439

25%

Slowakije

€ 74

7%

Spanje

€ 565

33%

Tsjechië

€ 202

14%

Zweden

€ 403

15%

Bron: OESO, oecd.stat.org, geraadpleegd en bewerkt op 11-10-2024.

Noot: Maandbedragen voor niet-eurolanden zijn omgerekend op basis van de gemiddelde wisselkoersen die de OESO hanteert voor 2023; de maandbedragen zijn niet gecorrigeerd voor prijsverschillen tussen landen (koopkrachtpariteit).

Vraag 87

Zijn er EU-landen die sociale zekerheid (of delen hiervan) of voorzieningen in natura verstrekken aan minima? Zoals de Amerikaanse «food stamps»?

Antwoord 87

Ja, diverse EU-landen verstrekken voorzieningen in natura aan minima. Uit de landenanalyse sociaal minimum van SEO volgt het volgende18:

  • Denemarken en het Verenigd Koninkrijk verstrekken gezondheidszorg in natura.

  • In Duitsland worden woon- en energiekosten overgenomen. Verder kunnen bijstandsgerechtigden gebruikmaken van voedselbanken die subsidie ontvangen van de overheid. Specifiek voor kinderen worden onder meer schoolmaaltijden, excursies en transport naar school verstrekt.

  • In België wordt bijstand aangevuld met hulp in natura door gemeentelijke centra. De voedselbanken worden deels gefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+).

  • In Frankrijk bieden regionale en stedelijke overheden bijdragen in natura, hoewel hier beperkt gebruik van wordt gemaakt. Voedselbanken, gesubsidieerd door de overheid, zijn beschikbaar voor mensen met een laag inkomen.

  • Het Verenigd Koninkrijk kent onder andere een nationaal netwerk van voedselbanken. Via de National Health Service is de gezondheidszorg grotendeels gratis. Er zijn ook regelingen voor de verduurzaming van woningen, vermindering van energiekosten en korting op openbaar vervoer. Alle kinderen tussen vijf en zeven jaar krijgen gratis schoolmaaltijden, evenals kinderen van gezinnen in de bijstand. Kinderopvangkosten worden voor 85% vergoed. Food vouchers kunnen worden aangevraagd bij de lokale gemeente, die ook uitkeringen in natura kan verstrekken via een huishoudsteunfonds19.

Volgens de Europese Commissie bieden bijna alle EU-landen (gedeeltelijk) een gratis gezonde maaltijd per schooldag aan kwetsbare kinderen. Wel zit er veel variatie tussen doelgroepen, leeftijden en de manier waarop dit georganiseerd wordt. Daarnaast gebruiken de meeste EU-lidstaten ESF+ middelen (voorheen FEAD) om voedselhulp en materiële hulp te verstrekken aan de meest behoeftigen. Op grond van de ESF+ verordening (periode 2021–2027) moeten lidstaten minimaal 3% van hun budget aan dit doel besteden.20

Vraag 88

Hebben andere EU-landen in de afgelopen jaren plannen uitgerold om de stap naar (meer) werken te stimuleren? Heeft u zich door deze plannen laten inspireren?

Antwoord 88

Ja, verschillende EU-landen hebben de afgelopen jaren plannen uitgerold om de stap naar (meer) werken te stimuleren. Zo staan Scandinavische landen bekend om hun uitgebreide kinderopvangstelsels, met regelingen die over het algemeen genereuzer zijn dan elders in Europa. Duitsland heeft het bijstandsstelsel hervormd, door meer ondersteuning te bieden in het vinden van passend werk of bijscholingstrajecten. Verschillende lidstaten van de EU waar de jeugdwerkloosheid hoog is, maken gebruik van het «Youth Guarantee Programme» om jongvolwassenen te ondersteunen met om- en bijscholing. Daarnaast hebben onder andere Frankrijk, Italië en Spanje belasting- en premiekortingen doorgevoerd om te stimuleren dat werkgevers jonge, vrouwelijke of langdurig werkloze arbeidskrachten aannemen.

Wat deze uitgerolde maatregelen gemeen hebben, is dat bij de totstandkoming rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische en culturele kenmerken van de nationale arbeidsmarkt. Kenmerkend voor Nederland is onder andere dat er sprake is van een hoge arbeidsparticipatie (ook onder vrouwen), maar dat er tegelijkertijd veel in deeltijd wordt gewerkt.21 Ook speelt ons specifieke toeslagenstelsel en fiscaliteit een rol in de keuze van mensen om wel of niet (meer) te gaan werken.22 In Nederland wordt gewerkt aan het lonender maken van werk door het koopkrachtpakket.

Het kan waardevol zijn om inspiratie te putten uit voorbeelden in andere lidstaten. Tegelijkertijd is het essentieel om rekening te houden met de nationale kenmerken van de arbeidsmarkt. In hoofdstuk 10a van het Regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven wat we willen doen om meer mensen te laten participeren op de arbeidsmarkt en om meer uren werken te stimuleren. Denk aan de stelselherziening van de kinderopvangtoeslag en het Groeifondsproject «Meer uren werkt!». Om meer werken aantrekkelijk te maken, leunt Nederland net als andere landen veel op werkgevers, omdat goed werkgeverschap cruciaal blijkt te zijn in de keuze om meer te gaan werken. Zo experimenteren werkgevers in Nederland in sectoren zoals zorg en onderwijs met het bieden van iets extra’s, zoals flexibiliteit in snipperdagen, inroostering of het focussen op andere soorten taken. Ten slotte blijft het kabinet inzetten op het wegnemen van belemmeringen voor asielzoekers en statushouders om meer (uren) te werken.

Vraag 89

Kan een overzicht gegeven worden van al het armoedebeleid dat het kabinet-Schoof treft? Kan beleid van vorige kabinetten worden meegenomen indien dit is doorgezet? Kunnen de kosten hiervan erbij vermeld worden?

Antwoord 89

Het armoedebeleid bestaat, naast de inzet op werk, uit koopkrachtmaatregelen, preventief beleid om armoede te voorkomen en intergenerationele armoede te doorbreken en voor een deel uit beleid om mensen in armoede te ondersteunen en de gevolgen van armoede te verzachten.

Het huidig kabinet voorkomt dat armoede stijgt met een verhoging van het kindgebonden budget en een verhoging en vereenvoudiging van de huurtoeslag. Er komt een extra belastingschijf met een lager belastingtarief in de inkomstenbelasting. Dit zorgt voor een hogere bijstand en AOW doordat deze gekoppeld zijn aan het minimumloon. Ook wordt de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de hoogte van de bijstand bevroren in 2025, 2026 en 2027. Op deze manier voorkomt het kabinet dat de hoogte van de bijstand daalt.

Het kabinet wil daarnaast het niet-gebruik van inkomensondersteunende regelingen tegengaan. Als iedereen gebruik maakt waar hij recht op heeft leven er minder mensen in armoede. Daarom komt het kabinet met het wetsvoorstel Proactieve dienstverlening om het niet-gebruik terug te dringen. Daarnaast heeft het kabinet zowel 2025 als 2026 € 60 miljoen gereserveerd om een energiefonds in te richten dat steun biedt aan huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen en om ervoor te zorgen dat zij kunnen meekomen in de energietransitie. Op dit moment is het kabinet nog met diverse partijen, zoals een aantal energieleveranciers, woningcorporaties, banken, gemeenten en maatschappelijke organisaties, in gesprek over hoe dit vorm kan krijgen.

Om kinderen die in armoede leven te ondersteunen werken we samen met onder andere de Sam&-partijen, zodat kinderen mee kunnen doen in de samenleving. Hiervoor is structureel € 16 miljoen beschikbaar. Ook reserveert het kabinet € 135 miljoen structureel voor gratis schoolmaaltijden zodat alle kinderen met een gevulde maag in de klas zitten. Als kinderen hebben ontbeten is hun concentratie beter en presteren ze beter op school. Op deze manier wordt de kans verkleind dat zij later zelf ook in armoede leven. Verder is er inzet op het terrein van voedselhulp met als inzet om mensen die deze hulp nodig hebben zo goed mogelijk te bereiken. Om dit te bevorderen ondersteunt het kabinet een aantal maatschappelijke organisaties en brengt het partijen bij elkaar om te komen tot een betere dekking van voedselhulp.

Het Rijk heeft in de afgelopen jaren ook middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor hun rol in het armoede- en schuldenbeleid. Zo heeft het kabinet vanuit de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden die in juli 2022 aan de Tweede Kamer is gepresenteerd, € 40 miljoen aan jaarlijks structurele middelen voor betere dienstverlening door gemeenten op het gebied van armoede en schulden beschikbaar gesteld. Dit is aanvullend op de structurele middelen die in 2014 (€ 90 miljoen) en 2017 (€ 85 miljoen) voor de gemeentelijke dienstverlening op het terrein van armoede en schulden aan het gemeentefonds zijn toegevoegd. De aanvullende toekenning vanaf 2024 vindt structureel plaats om gemeenten verder in staat te stellen om strategisch en doelgericht te handelen en hun activiteiten uit te voeren, zoals het verdubbelen van het gebruik van de schuldhulpverlening en het intensiveren van activiteiten om kinderarmoede te bestrijden. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd via de Meicirculaire gemeentefonds 2024.

Het kabinet heeft daarnaast € 5,4 miljoen structureel gereserveerd voor een bijdrage aan het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid vanuit armoedemiddelen. Tot slot zijn er nog een aantal overige opdrachten en subsidies ten behoeve van het armoede- en schuldenbeleid die worden bekostigd uit beleidsondersteunend budget.

Vraag 90

Kan een overzicht gegeven worden van al het beleid dat de regering heeft om werken aantrekkelijker te maken?

Antwoord 90

Het kabinet wil zo veel mogelijk mensen de kans geven om mee te doen. Betaald werk zit er niet voor iedereen in. Maar voor wie dat wél kan, moet werk lonen. Daar werkt het kabinet aan, door bijvoorbeeld de belastingverlaging en de vereenvoudiging van de huurtoeslag. Om grotere stappen te zetten, moet de vormgeving van toeslagen, de fiscaliteit en de sociale zekerheid grondig worden herzien. Daar lopen we tegen budgettaire beperkingen en de grenzen van het huidige belastingstelsel aan. Het kabinet start daarom een hervormingsagenda voor het stelsel van inkomensondersteuning. In het voorjaar 2025 stuurt het kabinet een brief met enkele varianten en keuzeopties, als start voor een open dialoog met het parlement. Daarnaast is de inzet om voor de begrotingsbehandeling van SZW met een agenda voor werkenden te komen.

In de tussentijd stimuleert het kabinet mensen – die dat willen – om meer uren te werken. Vanwege de individuele ontplooiingskansen die dit biedt, maar ook voor de samenleving als geheel – bijvoorbeeld met het oog op personeelstekorten. De arbeidsparticipatie in Nederland blijft groeien, maar er wordt ook veel in deeltijd gewerkt.23 In sommige gevallen past deeltijdwerk goed bij bijvoorbeeld de zorg voor kinderen of naasten. Deze vormen van zorg, maar ook vrijwilligerswerk en een gezonde werk en privé balans vindt het kabinet belangrijk.

Het kabinet ondersteunt werkenden om meer uren te maken, door de stelselherziening van de kinderopvangtoeslag en het groeifondsproject «Meer uren werkt!». Om meer werken aantrekkelijk te maken, is goed werkgeverschap cruciaal. Zo experimenteren werkgevers in sectoren zoals zorg en onderwijs met het bieden van iets extra’s, zoals flexibiliteit in snipperdagen, inroostering of het focussen op andere soorten taken.

Het kabinet gaat bovendien de participatiewet opnieuw opbouwen. In lijn met de voor dit kabinet belangrijkste uitgangspunten uit het regeerprogramma kiest het kabinet er onder andere voor om nu eerst aan de slag te gaan met het vereenvoudigen van de wet en met het aan het werk helpen van mensen die dat kunnen. Zo wil het kabinet ervoor zorgen dat het voor bijstandsgerechtigden duidelijker wordt wat werken oplevert. Dat draagt eraan bij dat zij sneller die stap zullen zetten.

Ook blijft het kabinet inzetten op het wegnemen van belemmeringen voor asielzoekers, gezinsmigranten en statushouders om meer (uren) te werken. Tot slot zetten UWV, gemeenten en arbeidsmarktregio’s zich gezamenlijk in om werkzoekenden de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben om duurzaam de stap naar werk te kunnen zetten.

Vraag 91

Hoeveel dragen arbeidsmigranten per hoofd bij aan de Nederlandse economie? Hoe verhoudt zich dat tot het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de Nederlandse bevolking zonder arbeidsmigranten?

Antwoord 91

Het onderzoek «Arbeidsmigratie in 2030; mogelijke ontwikkelingen in vier scenario’s» van SEO uit juni 2022 onderzocht de bijdrage van arbeidsmigranten aan het BBP in Nederland (bron: SEO, 2022, Arbeidsmigratie in 2030). Deze studie becijfert de bruto bijdrage aan het BBP voor 2019 op € 22 miljard, ofwel 3% van het BBP.

De studie moet vanwege de complexiteit van het vraagstuk forse aannames maken om tot een werkbaar cijfer te komen. Eerst wordt vastgesteld wat het loonaandeel van arbeidsmigranten is in de verschillende sectoren. Dit aandeel wordt vervolgens toegepast op de bijdrage van deze sector aan het BBP. Het BBP meet hoeveel waarde er binnen de Nederlandse grenzen wordt gegenereerd. Bijvoorbeeld: het loonaandeel van migranten in de glastuinbouw is 20% en de toegevoegde waarde van de tuinbouw aan de welvaart is € 10 miljard. De bijdrage van migranten aan het BBP wordt dan becijferd als 20% keer € 10 miljard is € 2 miljard.

Daarnaast leidt bovenstaande methode tot een overschatting van de bijdrage van arbeidsmigranten aan het BBP, omdat de waarde van de inzet van binnenlands kapitaal en technologie deels wordt toegeschreven aan de bijdrage van arbeidsmigratie. Het totaal aan brutolonen die arbeidsmigranten ontvangen vormen een alternatieve indicator voor de bijdrage van arbeidsmigratie aan de totale productie, hoewel lonen in theorie alleen in een optimaal functionerende arbeidsmarkt gelijk staan aan het werkelijke productiviteitsniveau van werkenden. Wanneer we lonen als indicator hanteren blijft de bijdrage van arbeidsmigratie aan het BBP in Nederland in 2019 naar cijfers uit de eerdergenoemde SEO studie beperkt tot € 11 miljard, ofwel 1,5% van het BBP. In oktober 2024 zal het CBS uitgebreide cijfers publiceren over de arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten, waaronder meer informatie over de loonverdeling van arbeidsmigranten van binnen en buiten de EU.

Daarnaast is van belang dat de bijdrage aan het bbp sterk verschilt tussen laagproductieve versus hoogproductieve vormen van arbeidsmigratie. Zo wijst SEO erop dat de bijdrage van arbeidsmigranten aan het bbp lager is dan hun aandeel in de totale werkgelegenheid, doordat arbeidsmigranten (vooral vanuit de Midden- en Oost-Europa) vaker werkzaam zijn in laagbetaalde banen.

Een vergelijking met het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de Nederlandse bevolking zonder arbeidsmigranten is niet zuiver op te stellen. Zo kan de komst van arbeidsmigranten, in het bijzonder van kennismigranten, ook invloed hebben op de productiviteit van gevestigde werkenden. Zulke productiviteit spillovereffecten treden op wanneer arbeidsmigranten complementair zijn aan (/andere vaardigheden en kennis hebben dan) zittende werknemers.

Tot slot is van belang te benadrukken dat de bijdrage van arbeidsmigratie niet enkel te meten is via hun bijdrage aan het bbp. Dit betreft een smalle benadering van de bijdrage van arbeidsmigratie aan de welvaart. Zo kunnen arbeidsmigranten ook bijdragen aan de bredere welvaart, bijvoorbeeld via kennisdeling en hun deelname aan de maatschappij. Aan de andere kant kan de komst van arbeidsmigranten brede welvaart kosten, bijvoorbeeld doordat zij een beroep doen op schaarse (woon)ruimte en op uiteenlopende maatschappelijke voorzieningen zoals zorg en infrastructuur.

Vraag 92

Wat zijn de verwachte effecten van de beoogde bezuiniging op personeel op het Ministerie van SZW?

Antwoord 92

De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van vacatures. De invulling van de bezuinigingen bij SZW voor 2026 en de jaren daarna is nog niet bekend.

SZW heeft de NLA en de uitvoeringsorganisaties gevraagd om een bijdrage en we zijn in gesprek over de invulling. Daarbij wordt onder meer gezocht naar mogelijkheden voor besparingen door vereenvoudiging van wet- en regelgeving en taakaanpassing.

Vraag 93

Kan een overzicht gegeven worden van het percentage mensen dat in armoede leeft per EU-lidstaat?

Antwoord 93

Elke EU-lidstaat kan een eigen definitie van armoede hanteren. In Nederland geldt de niet-veel-maar-toereikend grens. Op 17 oktober 2024 hebben het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een gezamenlijk rapport gepubliceerd met daarin een nieuwe manier om de armoedegrens te meten en een nieuwe definitie van armoede.24

Om Europese landen met elkaar te vergelijken wordt veelal gebruik gemaakt van de AROP25 of de AROPE26 indicator. AROP verschilt met de Nederlandse indicator, omdat het een relatieve armoedegrens is ten opzichte van de mediaan. AROPE is een bredere definitie van armoede en sociale uitsluiting dan de niet-veel-maar-toereikend definitie, maar geeft wel een indicatie van het percentage mensen dat in armoede leeft in de EU. Zie onderstaand een overzicht van de AROPE indicatie in de EU van Eurostat voor het jaar 2023:

Vraag 94

Kan een overzicht gegeven worden van een recente gini-coëfficiënt per EU-lidstaat?

Antwoord 94

Zie onderstaand een overzicht van de Gini-index per lidstaat voor het jaar 2023:

Vraag 95

Zijn er EU-regeringen die, net zoals deze regering, als regeringsbeleid het streven hebben dat het percentage mensen dat in armoede leeft niet verder mag stijgen t.o.v. een referentiejaar (zoals het eerste jaar van de regeerperiode)?

Antwoord 95

Alle Europese lidstaten hebben zich gecommitteerd aan de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties (VN) en de Europese streefdoelen voor 2030, zoals opgenomen in het Actieplan voor de Europese Pijler van Sociale Rechten27. SDG 1 heeft als doel dat (kinder)armoede in 2030 is gehalveerd ten opzichte van 2015. Eén van de Europese streefdoelen is het terugbrengen van het aantal mensen met een risico op armoede en sociale uitsluiting in de EU met ten minste 15 miljoen ten opzichte van 2019.

Elke lidstaat heeft, in samenspraak met de Europese Commissie, een nationaal doel opgesteld welke bijdraagt aan het halen van het EU-doel. Zie bijgaand het laatste overzicht waarin de streefcijfers per lidstaat zijn gerapporteerd. Hieruit blijkt dat elke lidstaat streeft naar een lager aantal personen in armoede.

In het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma is vastgelegd dat het kabinet de (kinder)armoede niet wil laten stijgen ten opzichte van 2024. Het CPB rekent bij de CEP-raming in maart 2025 voor het eerst met de nieuwe definitie van armoede. Dan wordt het effect zichtbaar op de doelstelling om armoede niet te laten stijgen in deze kabinetsperiode, alsmede het effect op SDG 1 en het Europese streefdoel betreffende (kinder)armoede.

Dit is het overzicht van 16 juni 2022 van de Europese Commissie, de doelen waren op dat moment nog onder voorbehoud. De Nederlandse streefdoelen die er zijn in lijn met de uiteindelijke doelen die zijn ingediend bij de Europese Commissie.

(1) DK (Denemarken) drukt zijn nationale doelstelling voor armoedebestrijding uit als een vermindering van het aantal personen dat in huishoudens met een zeer lage werkintensiteit leeft.

(2) DE (Duitsland) drukt zijn nationale doelstelling voor armoedebestrijding uit als een vermindering van het aantal personen dat in huishoudens met een zeer lage werkintensiteit leeft.

(3) MT (Malta) drukt zijn nationale doelstellingen voor armoedebestrijding uit als een vermindering van het AROPE-percentage met 3,1 procentpunten.

Ook hebben alle lidstaten een nationaal actieplan opgesteld met daarin maatregelen om het hoofddoel van de Raadsaanbeveling over de Kindergarantie28, het verminderen van armoede onder kinderen, te bewerkstelligen.

Vraag 96

Kan de marginale druk van Nederlandse werkenden vergeleken worden met die in vergelijkbare landen?

Antwoord 96

Het belastingstelsel en bijdragen aan sociale verzekeringen verschillen tussen landen. In onderstaande tabel is uit een publicatie van de OESO voor verschillende huishoudtypen de marginale druk getoond.

Tabel: Marginale druk tussen landen voor verschillende loonniveau’s en huishoudtypen voor 2023
 

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

België

68,5%

65,0%

67,8%

68,5%

65,0%

65,1%

64,1%

65,1%

Nederland

51,3%

51,3%

51,5%

56,8%

56,8%

51,3%

51,3%

51,3%

Duitsland

54,1%

48,7%

47,0%

52,7%

41,3%

46,2%

46,0%

46,1%

Frankrijk

64,6%

58,2%

59,5%

74,5%

41,9%

50,6%

58,2%

47,9%

Zweden

46,2%

48,2%

65,9%

46,2%

48,4%

48,4%

48,4%

48,4%

Denemarken

39,1%

42,1%

55,9%

37,3%

42,1%

42,1%

42,1%

42,1%

Verenigd Koninkrijk

40,2%

40,2%

49,0%

73,1%

40,2%

40,2%

40,2%

40,2%

Kolom 1) Alleenstaande, geen kinderen, 67% van het gemiddelde loon van dat land

Kolom 2) Alleenstaande, geen kinderen, 100% van het gemiddelde loon van dat land

Kolom 3) Alleenstaande, geen kinderen, 167% van het gemiddelde loon van dat land

Kolom 4) Alleenstaande ouder met 2 kinderen, 67% van het gemiddelde loon van dat land

Kolom 5) Getrouwd stel met twee kinderen, 100 en 0% van het gemiddelde loon van dat land

Kolom 6) Getrouwd stel met twee kinderen, 100 en 67% van het gemiddelde loon van dat land

Kolom 7) Getrouwd stel met twee kinderen, beiden 100% van het gemiddelde loon van dat land

Kolom 8) Getrouwd stel zonder kinderen, 100 en 67% van het gemiddelde loon van dat land

Ter indicatie: voor Nederland bedraagt volgens deze publicatie 67% van het gemiddelde loon 41.728 euro, 100% 62.281 euro en 167% 104.009 euro (brutoinkomens).

Voor bovenstaande tabel is aangenomen dat het brutoinkomen van de meestverdiener van het huishouden stijgt. Bron: Tabel 3.6 uit OECD (2024), Taxing Wages 2024: Tax and Gender through the Lens of the Second Earner, OECD Publishing, Parijs, https://doi.org/10.1787/dbcbac85-en

Vraag 97

Wat is de deeltijdfactor in de kinderopvangsector?

Antwoord 97

De deeltijdfactor in de kinderopvangsector was 0,67 in het eerste kwartaal van 2024 (Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 10-10-2024). De deeltijdfactor is de verhouding tussen de werkelijke arbeidsduur en de gebruikelijke voltijdsarbeidsduur per week volgens de cao. In de cao kinderopvang is dat 36 uur per week.

Vraag 98

Kunt u een overzicht maken van de omvang van de SZW-begroting als percentage van het bbp sinds 2010?

Antwoord 98

In onderstaande grafiek en tabel staan de geraamde uitgaven en de geraamde netto-uitgaven (uitgaven minus ontvangsten) uit de ontwerpbegrotingen van Hoofdstuk XV (SZW) in miljoen euro’s en als percentage van het bbp. De bbp-cijfers voor 2023 en verder zijn nog niet definitief, daarvoor is de meest recente CPB-raming (MEV 2025) gebruikt.

Hoofdstuk XV

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven (mln euro)

27.284

25.881

31.066

30.225

33.756

32.422

in % bbp

4,2%

3,9%

4,7%

4,5%

5,0%

4,6%

Netto-uitgaven (mln euro)

26.164

24.831

29.219

28.467

31.990

30.736

in % bbp

4,1%

3,8%

4,4%

4,3%

4,7%

4,4%

Hoofdstuk XV

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven (mln euro)

31.767

33.602

32.090

36.136

39.697

52.494

in % bbp

4,4%

4,5%

4,1%

4,4%

4,9%

5,9%

Netto-uitgaven (mln euro)

30.043

31.834

30.205

34.265

37.774

50.657

in % bbp

4,2%

4,2%

3,8%

4,1%

4,6%

5,7%

Hoofdstuk XV

2022

2023*

2024*

2025*

Uitgaven (mln euro)

50.638

50.351

58.022

59.997

in % bbp

5,1%

4,7%

5,1%

5,1%

Netto-uitgaven (mln euro)

47.777

48.050

55.681

57.495

in % bbp

4,8%

4,5%

4,9%

4,9%

Vraag 99

Hoe wordt de doelmatigheid van de inzet van budget voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden bij het UWV gemonitord en kunt u daar inzicht in geven?

Antwoord 99

Het re-integratiebudget wordt ingezet voor de inkoop van activiteiten, van werkvoorzieningen voor mensen met een beperking (onder meer: jobcoaching, gebarentolk, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en financiering van de ESB-regeling. Het betreft een taakstellend budget.

Wat betreft de inkoop van activiteiten gaat het met name om de inzet van re-integratietrajecten en scholing. De effectiviteit van deze activiteiten wordt door UWV gemonitord. Bij de inkoop van re-integratietrajecten geldt een regime van no-cure/less pay. Een deel van de uitbetaling aan re-integratiebedrijven is afhankelijk van het resultaat. Daarnaast worden re-integratiebedrijven in het kader van de aanbesteding periodiek beoordeeld op resultaat. Bij onvoldoende resultaat kan een re-integratiebedrijf worden verwijderd uit het inkoopkader.

UWV rapporteert in haar jaarverslag (deel 2) over de resultaten van ingekochte trajecten.

Tabel: resultaten ingekochte re-integratiedienstverlening

Trajecten afgerond in:

2022

2023

Plaatsing als direct doel

4.123

3.707

Afgesloten met baan

2.471

1.984

Afgesloten zonder baan

1.652

1.723

% afgesloten met baan

60%

54%

Dichter bij de arbeidsmarkt als direct doel

24.412

24.192

Succesvol

19.046

18.909

Niet-succesvol

5.366

5.283

% succesvol

78%

78%

Afgesloten scholingen

2.751

2.324

Afgesloten met diploma

2.022

1.586

Afgesloten zonder diploma

729

738

% afgesloten met diploma

74%

68%

Totaal

31.286

30.223

Bron: UWV jaarverslag 2023 (deel 2)

UWV voert daarnaast in samenwerking met SZW onderzoek uit naar de effectiviteit van de re-integratie dienstverlening als geheel, waaronder de inzet van voorzieningen. Deze onderzoeken hebben eind 2022 geleid tot een midterm review WGA-dienstverlening (Kamerstukken II 2021/22, 32 716, nr. 686). Daarnaast volgt eind 2024 een synthesestudie naar de Wajong-dienstverlening en begin 2025 het eindrapport naar de effectenevaluatie WGA-dienstverlening.

Vraag 100

Kunt u een overzicht maken van de jaarlijkse stijging van het wettelijk minimumloon sinds 2018? Kunt u een alternatief overzicht maken van deze stijging als het Wml alleen op basis van het consumentenprijsindex (cpi) cijfer was gestegen?

Antwoord 100

De bedragen en de jaarlijkse stijging van het wettelijk minimumloon zijn te vinden in het antwoord op vraag 31. Dezelfde bedragen zijn voor de periode vanaf 2018 in onderstaande figuur opnieuw weergegeven. Met daarbij de ontwikkeling indien het minimumloon vanaf 2018 alleen zou zijn gestegen met de consumentenprijsindex. Hiervoor is gebruik gemaakt van de cpi en de alternatieve cpi zoals gerapporteerd door het Centraal Planbureau bij de MEV 2025. Bij de alternatieve cpi wordt rekening gehouden met prijzen van zowel nieuwe als bestaande energiecontracten.29

Per 1 januari 2025 zal het wettelijk minimumloon € 14,06 bedragen.30 Bij stijging op basis van de traditionele cpi zou het minimumloon zijn gestegen tot € 13,75 per uur op 1 januari 2025. Bij toepassing van de alternatieve cpi zou het zijn gestegen tot € 13,72 per uur.

Figuur: ontwikkeling van het wettelijk minimum in absolute termen in € per uur sinds 2018. Tot en met 2023 is het uurbedrag weergegeven op basis van een 38-urige werkweek. Vanaf 2024 is het minimumuurloon weergegeven.

Figuur: ontwikkeling van het wettelijk minimum in absolute termen in € per uur sinds 2018. Tot en met 2023 is het uurbedrag weergegeven op basis van een 38-urige werkweek. Vanaf 2024 is het minimumuurloon weergegeven.

Vraag 101

Kunt u een overzicht maken van de jaarlijkse stijging van het gemiddelde loon sinds 2018 in de cao Retail non-food, de cao supermarkten, de cao kinderopvang, de cao bouw en infra en de cao metaalbewerking.

Antwoord 101

In onderstaande tabel staat de cao-loonstijging per kalenderjaar vermeld. Het betreft de structurele cao-loonstijging op jaarbasis, inclusief eenmalige uitkeringen. De structurele cao-loonstijging omvat initiële verhogingen (verhoging bedragen loongebouw) en andere structurele loonstijgingen (zoals de 13e maand).

Meer informatie over de achterliggende methodiek staat in bijlage III van de rapportage «Cao-afspraken 2024» die op 27 juni 2024 aan de Kamer is aangeboden:

https://www.uitvoeringarbeidsvoorwaardenwetgeving.nl/Cao-afspraken

Tabel: Cao-loonstijging in % op jaarbasis (inclusief eenmalige uitkeringen), 2018–2024

Cao-naam

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus

2,36

3,52

4,85

1,13

1,38

6,68

5,51

Retail Non-Food

1,77

2,47

2,51

1,57

4,06

11,64

8,49

M&T Metaalbewerkingsbedrijf

2,25

1,48

4,96

3,46

1,79

4,30

4,64

Bouw en Infra

2,23

2,88

2,52

2,53

2,94

3,76

8,75

Levensmiddelen, Grootwinkelbedrijven VGL

1,67

1,42

3,85

1,31

3,05

5,97

nb1

Bron: SZW-database cao-loonmutaties

X Noot
1

nb = niet beschikbaar; cao is geëxpireerd op 1-7-2024, waardoor cao-loonstijging voor 2024 nog niet vastligt.

Vraag 102

Hoe wordt de doelmatigheid van de inzet van budget voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden bij de Sociale Diensten gemonitord en kunt u daar inzicht in geven?

Antwoord 102

De uitvoering van de Participatiewet, waaronder de inzet van het budget voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden door de sociale diensten, is gedecentraliseerd naar gemeenten, waarbij het college van B&W over aspecten als rechtmatig- en doelmatigheid verantwoording aflegt aan de gemeenteraad. Bij deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat op rijksniveau monitoring van doelmatigheid van gemeentelijke uitvoering plaatsvindt. Wel is in het kader van de periodieke doorlichting van onderdelen van de rijksbegroting in 2027 een periodieke rapportage «Bijstand & Participatie» voorzien, waarin op landelijk niveau gekeken zal worden naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid.

Vraag 103

Met hoeveel euro zijn de uitgaven aan uitkeringen toegenomen als gevolg van de koppeling aan stijgingen van het minimumloon sinds 2018? Kan dit worden uitgesplitst per uitkering?

Antwoord 103

De hoogte van verschillende socialezekerheidsuitkeringen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon (WML). De indexatie van deze bedragen is echter ook afhankelijk van andere factoren, zoals de contractloonontwikkelingen in de markt en parameters in de fiscaliteit. De uitgaven als gevolg van indexatie worden niet uitgesplitst naar deze factoren. Het is daarom niet mogelijk om exact aan te geven met hoeveel euro de uitgaven aan uitkeringen zijn toegenomen als gevolg van de koppeling aan het minimumloon.

De geschatte uitgaven aan de indexatie van WML-gekoppelde uitkeringen op de SZW-begroting bedragen sinds 2018:

Tabel: Schatting van de uitgaven aan de indexatie van WML-gekoppelde uitkeringen sinds 2018

x € mln.

Totaal1

Algemene Ouderdomswet (AOW)

13.220

Algemene Nabestaandenwet (Anw)

80

Macrobudget2

1.600

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

100

Werkloosheidswet (WW)

900

Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) ontvangsten3

– 60

Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW)

30

Toeslagenwet (TW)

100

Wet Arbeid en Zorg (WAZO) + Regeling Zelfstandig En Zwanger (ZEZ)4

360

Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)-publiek

880

Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)-eigenrisicodragers

100

Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

890

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

750

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ)

20

Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

1.120

Algemene Kinderbijslagwet (AKW)5

710

Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS)

0

Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB)

0

Regeling tegemoetkoming werknemers met chronic solvent-induced encephalopathy (CSE)

0

Compensatie Transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (CTVLAO)

110

Compensatie Transitievergoeding midden- en kleinbedrijf (CTVMKB)

0

Totaal

20.910

X Noot
1

Inclusief extra beleidsmatige WML-verhoging per 1 jan 2023.

X Noot
2

Omvat de bijstand, Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW), Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ), Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ) en Loonkostensubsidie (LKS).

X Noot
3

Betreft hogere ontvangsten.

X Noot
4

De nominale ontwikkeling van de WAZO en ZEZ worden samen geboekt maar alleen de ZEZ is gekoppeld aan het WML.

X Noot
5

De AKW is in 2020 niet geïndexeerd.

Vraag 104

Kan er een overzicht gegeven worden van het niet-gebruik per toeslag?

Antwoord 104

Het niet-gebruik per toeslag wordt als volgt ingeschat:

  • Huurtoeslag 13%;

  • Zorgtoeslag 11%;

  • Kindgebonden budget 7%;

  • Kinderopvangtoeslag 4–5%.

Zie Kamerbrief Evaluatie Algemene wet inkomensafhankelijk regelingen (Awir), uitvoering en dienstverlening Toeslagen met kenmerk 2022–0000325449.

Om een meer nauwkeurige schatting te maken van de hoogte van het niet-gebruik per toeslag wordt er op dit moment in opdracht van Dienst Toeslagen een onderzoek uitgevoerd naar het opzetten van een monitoringsinstrument om niet-gebruik periodiek te monitoren.

Vraag 105

Een groot deel van de bezwaren die worden ingediend bij het UWV worden ook weer ingetrokken, is er sprake van specifieke actie richting bezwaarmakers ten einde bezwaren in te trekken en zo ja welke?

Antwoord 105

Sinds 2022 werkt UWV samen met het Juridisch loket met als doel om vroegtijdig, voor het bezwaarmoment, problemen op informele wijze op te lossen. Ook andere rechtshulpverleners zijn inmiddels aangesloten op deze informele aanpak, sinds juni 2023 werkt UWV ook samen met het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en sinds november 2023 met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). In het bezwaarreglement van UWV is opgenomen te streven naar een zo informeel als mogelijke afhandelingen van bezwaren. Daartoe neemt UWV binnen 5 werkdagen contact op met de bezwaarmaker om te bezien of problemen informeel opgelost kunnen worden. Het doel hierbij is dat mensen zich door UWV gezien, gehoord en geholpen voelen.

Vraag 106

Welk budgettair gevolg zou een koppeling van de uitkeringen met het cpi in plaats van het minimumloon hebben gehad sinds 2018? Kan dit worden uitgesplitst per uitkering?

Antwoord 106

In het antwoord op vraag 100 wordt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon (WML) sinds 2018 weergegeven indien dit zou zijn gestegen aan de hand van de consumentenprijsindex (CPI). Daaruit is af te leiden dat het WML minder zou zijn gestegen dan in de huidige situatie. Analoog geldt dat de hoogte van de socialezekerheidsuitkeringen en de bijbehorende uitgaven bij een koppeling aan de CPI ook minder hard zouden zijn gestegen. Dit geldt voor alle uitkeringen die momenteel gekoppeld zijn aan het WML (zie daarvoor het antwoord op vraag 103).

Vraag 107

Hoe wordt de indexatie van de hoogte van uitkeringen in andere EU-landen bepaald? Zijn hier EU-regels over?

Antwoord 107

De indexatie van de hoogte van uitkeringen in EU-landen wordt op nationaal niveau geregeld, aangezien de vaststelling van de hoogte van uitkeringen een bevoegdheid van de lidstaten betreft.

De Europese Unie heeft geen specifieke regels die voorschrijven op welke manier uitkeringen geïndexeerd moeten worden. Veel lidstaten baseren de beslissing om uitkeringen te indexeren op economische indicatoren, zoals inflatie en loonontwikkelingen.

Vraag 108

Welk percentage van de mensen in de bijstand heeft een niet-westerse migratieachtergrond?

Antwoord 108

Eind 2023 had 56% van de mensen in de bijstand een niet-westerse migratieachtergrond (Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 10-10-2024). Het CBS heeft sinds 2022 geleidelijk een nieuwe indeling van de bevolking naar «herkomst» geïntroduceerd waarmee het kenmerk «migratieachtergrond» wordt vervangen. De nieuwe hoofdindeling in de bijstandsstatistiek onderscheidt een herkomst uit Nederland, Europa en buiten Europa.

Vraag 109

Welk percentage van de statushouders heeft na één jaar status een bijstandsuitkering? En hoeveel na vijf jaar?

Antwoord 109

Er zijn geen precieze cijfers bekend over het aandeel statushouders met een bijstandsuitkering. Uit CBS-onderzoek volgt dat anderhalf jaar na het ontvangen van hun status circa 90% van de statushouders een uitkering ontvangt. Na viereneenhalf jaar ontvangt circa 50% van de statushouders een uitkering. Dit betreft niet alleen bijstandsuitkeringen, maar ook werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen komen niet zoveel voor, wegens het ontbreken van een arbeidsverleden in Nederland. Bron: CBS, onderzoek asielzoekers en statushouders (2023).

Vraag 110

Hoe lang duurt een gemiddeld onderzoek van de NLA?

Antwoord 110

De doorlooptijd van een gemiddeld onderzoek van de Arbeidsinspectie bedroeg 84 dagen in 2023.

Voor het domein «Eerlijk» is de doorlooptijd van een gemiddeld onderzoek 164 dagen. Actieve inspecties op eigen initiatief: 200 dagen. Reactieve Inspecties op basis van meldingen: 136 dagen.

Voor het domein «Veilig & Gezond» zijn dat 65 dagen. Actief: 57 dagen, Reactief: 78 dagen.

Vraag 111

Welk percentage van de statushouders in Nederland heeft kinderen?

Antwoord 111

Medio 2023 had 57,6% van de statushouders die sinds 2014 in Nederland een verblijfsstatus ontvingen en die medio 2023 nog in Nederland woonachtig waren een of meerdere kinderen.

Vraag 112

Wat is de afweging geweest om de ambitie van het vorige kabinet op het halveren van kinderarmoede in 2030 los te laten?

Antwoord 112

Het kabinet wil dat mensen meer te besteden krijgen. Uitgangspunt is dat maatregelen gericht zijn op zekerheid en meedoen, niet verder nivelleren en tegelijkertijd (kinder)armoede niet te laten stijgen ten opzichte van 2024. Het kabinet blijft zich inspannen om kinderarmoede verder terug te dringen en generatiearmoede te doorbreken. Niet alle maatregelen zie je direct terug in de armoedecijfers. De nieuwe armoedegrens van het CBS, Nibud en SCP laat zien dat in 2023 ruim 115.000 minderjarige kinderen in armoede op groeide.31 In totaal 3,6% van alle minderjarige kinderen. Dit is een daling ten opzichte van 2018. Toen leefden er volgens deze definitie 284.000 kinderen in armoede. Dat was in totaal 8,6% van alle minderjarige kinderen.

Vraag 113

Welk percentage van de statushouders in Nederland is man? En kinderloze man?

Antwoord 113

Medio 2023 was 56,8% van de statushouders die sinds 2014 in Nederland een verblijfsstatus ontvingen, van het mannelijk geslacht. Over het aandeel daarvan dat kinderloos was, is geen informatie voorhanden. (Bron: CBS, dashboard asiel en integratie Dashboard asiel en integratie (cbs.nl))

Vraag 114

Heeft de Nederlandse overheid voltijdswerken ooit fiscaal gestimuleerd ten opzichte van deeltijdwerk? Zo ja, hoe?

Antwoord 114

Er is geen fiscaal beleid dat specifiek deeltijd of voltijdswerk stimuleert. Wel zijn er fiscale instrumenten ingezet die gericht zijn op het stimuleren van arbeidsparticipatie: voornamelijk de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).

In de Kamerbrief Aanvullende maatregelen aanpak arbeidsmarktkrapte van 2 februari 2023 is uitgewerkt of de arbeidskorting gebaseerd kan worden op gewerkte uren. In de uitwerking werd geconcludeerd het geen beter alternatief is om meer uren te werken dan de huidige arbeidskorting, vanwege de kanttekeningen en risico's van een dergelijke optie.

Vraag 115

Hoe stimuleert deze begroting voltijdswerken?

Antwoord 115

Het kabinet richt zich op het stimuleren van meer uren werken, waar dat past. In sommige gevallen past deeltijdwerk goed bij bijvoorbeeld de zorg voor kinderen of naasten. Maar mede vanwege personeelstekorten in combinatie met onze grote maatschappelijke uitdagingen, telt ieder uur extra werken. De arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) zijn gericht op het stimuleren van arbeidsparticipatie.

Het kabinet neemt een aantal belemmeringen weg voor mensen die meer willen werken, door:

  • 1. Werken meer te laten lonen, door het koopkrachtpakket. Denk aan de belastingverlaging en de vereenvoudiging van de huurtoeslag in 2026. Tabel 135 in de begroting voor 2025 laat zien dat het voor veel huishoudtypen loont om de stap naar werk te zetten, of om meer uren te gaan werken. Dat (meer) werken moet lonen is daarnaast een belangrijk doel van de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning.

  • 2. De herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang. Meer betaalbaarheid en zekerheid van de kinderopvang ondersteunt ouders die meer willen werken: zie antwoord 174. 2025 zal in het teken staan van het verder ontwikkelen van de wetgeving en het voorbereiden van de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel.

    Ook gaat de kinderopvangtoeslag omhoog. In 2025 is daar ruim € 400 miljoen voor beschikbaar. Vooral werkende huishoudens met een middeninkomen zijn daardoor minder geld kwijt aan kinderopvang.

  • 3. Het Nationaal Groeifonds project «Meer Uren Werkt!».32 Voor 2025 is er subsidiebudget uitgetrokken als enerzijds een projectsubsidie aan Groeifondspartner Universiteit van Utrecht, en anderzijds voor de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd.

De subsidieregeling stimuleert organisaties in de zorg, onderwijs en kinderopvang om interventies (activiteiten) uit te voeren.33 Het doel van de regeling is om te onderzoeken welke van deze activiteiten goed werken om de belemmeringen voor deeltijders om meer uren te werken weg te nemen zodat deze in het vervolgtraject kunnen worden opgeschaald naar de gehele arbeidsmarkt.

De interventies richten zich op:

  • 1. het ondersteunen van uitbreiding van de arbeidstijd;

  • 2. contractuitbreiding en cultuurverandering in de maatschappij;

  • 3. het bevorderen van een maatschappelijke beweging en kennisontwikkeling met betrekking tot het stimuleren van het werken van meer uren.

Vraag 116

Hoeveel Nederlanders hebben uitzendwerk? Wat is de trend in deze branche?

Antwoord 116

In de Uitzendmonitor van SEO34 wordt het aantal uitzendkrachten met als herkomstland Nederland geschetst. Data is beschikbaar van 2013 tot 2022, en van 2013 tot 2019 met onderbrekingen van een jaar. In de tabel is te zien dat er een afnemende trend is in het aantal uitzendkrachten met Nederlandse herkomst vanaf 2017. De groep uitzendkrachten omvat alle personen die volgens de Polisadministratie in een specifiek jaar werk hebben verricht als uitzendkracht.

Perioden

Aantal uitzendkrachten met als herkomstland Nederland

2013

422.187

2015

493.114

2017

559.966

2019

511.613

2020

379.171

2021

389.665

2022

365.144

In het aantal uitzendkrachten met als herkomstland Nederland zit niet iedereen die de Nederlandse nationaliteit heeft, er zijn ook personen met een ander herkomstland die momenteel wel de Nederlandse nationaliteit hebben. Er is geen data beschikbaar over het aantal uitzendkrachten met de Nederlandse nationaliteit. Voor personen die ingeschreven zijn in een Nederlandse gemeente is het herkomstland gedefinieerd als het geboorteland van de persoon zelf, het geboorteland van de moeder, of als dit Nederland is, het geboorteland van de vader. Voor personen die niet staan ingeschreven in een Nederlandse gemeente is het herkomstland – voor zover bekend – het geboorteland.

Vraag 117

Welk percentage van de meldingen bij de NLA wordt daadwerkelijk onderzocht?

Antwoord 117

De Arbeidsinspectie publiceert dergelijke informatie op reguliere basis in haar jaarverslagen.35 Daarin staat ook een beknopte beschrijving van haar werkwijze bij het beoordelen van meldingen, inclusief de uitleg van de nieuwe werkwijze bij ongevalsonderzoek.

De meldingen zijn uitgesplitst naar ongevalsmeldingen enerzijds en klachten en signalen anderzijds. Ongevalsmeldingen betreft meldingen van arbeidsongevallen. Klachten en signalen betreffen meldingen over arbeidsomstandigheden en meldingen over overtredingen van de wetten waarop de Arbeidsinspectie toezicht houdt. Het opvolgingspercentage is als volgt:

Type melding

Aantal meldingen

Percentage opgevolgd

Ongevalsmeldingen

3.866

67% (#2.575)

Klachtmeldingen en signalen

11.734

39% (#4.620)

Ter toelichting: het opvolgingspercentage geeft aan hoeveel meldingen die in 2023 zijn ontvangen, zijn beoordeeld én opgevolgd. Daarmee is dit een zogeheten standcijfer. Meldingen uit 2023 die op dat moment nog niet zijn beoordeeld, zijn dus niet meegenomen in de berekening van het opvolgingspercentage.

Vraag 118

Hoeveel loon betalen werkgevers in totaal jaarlijks aan loondoorbetaling bij ziekte?

Antwoord 118

Zoals bij het antwoord op vraag 58 is aangegeven, blijkt uit gegevens van TNO/CBS (Bron: NEA Jaargang 2022 – TNO/CBS) dat het verzuimpercentage in 2022 4,9% bedroeg, wat gelijk is aan ongeveer 70 miljoen verzuimdagen. Die verzuimdagen stonden in 2022 voor maximaal € 19,9 miljard aan loondoorbetaling tijdens ziekte. Het gaat om een maximum want de kanttekening daarbij is dat uit wordt gegaan van een volledige loondoorbetaling (100% van het loon) en een volledig verlies aan arbeidsproductiviteit. De praktijk is echter dat de loondoorbetaling vaak lager ligt (bijvoorbeeld op 70%) en dat een zieke werknemer niet altijd zijn/haar volledige arbeidsproductiviteit verliest.

Werkgevers moeten hun werknemers bij ziekte 104 weken la ng 70% van het loon door betalen (in het eerste jaar minimaal het minimumloon). Afhankelijk van cao-afspraken zullen de precieze loonkosten afwijken van het genoemde percentage (aanvullingen tot 100% en/of specifieke afspraken over aanvullingen bij re-integratie).

Vraag 119

Hoeveel Nederlanders hebben in 2024 burn-outklachten?

Antwoord 119

Burn-outklachten hebben vaak brede oorzaken. Naast in werk kunnen oorzaken liggen in de persoonlijke en sociale situatie van mensen en in de maatschappij. In 2023 ervoer 19% van de werknemers burn-outklachten, van de zelfstandige ondernemers ervoer 12% burn-outklachten.

(Bron: TNO/CBS: Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2023; TNO: Werkgeversenquête Arbeid 2023)

Vraag 120

Wat zijn de voornaamste redenen voor verzuim?

Antwoord 120

In 2023 was griep, verkoudheid of een andere virusinfectie de voornaamste reden van verzuim door werknemers. Daarna volgden psychische klachten, waaronder overspannenheid en burn-outklachten. Ten slotte worden hoofdpijn, rugklachten en klachten aan buik, maag of darmen vaak genoemd als redenen. (Bron: CBS/TNO: Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS/TNO)

Vraag 121

Houdt u bij het opstellen van cijfers over marginale druk rekening met ouders die betalen voor kinderopvang?

Antwoord 121

In de SZW-begroting wordt de marginale druk getoond. Het toont de doorgroeival, de herintredersval en de deeltijdval. Ook wordt een grafiek getoond van de marginale druk voor verschillende inkomensniveaus. In al deze maatstaven van marginale druk wordt rekening gehouden met de afbouw van de kinderopvangtoeslag via de kinderopvangtoeslagtabel als gevolg van het toegenomen huishoudinkomen. Bij de deeltijdval en de herintredersval gaat het expliciet om werkaanvaarding of meer uren werken. Als het huishouden kinderen heeft, wordt naast de afbouw van de kinderopvangtoeslag door het hogere huishoudinkomen rekening gehouden met meer kinderopvanguren om het toegenomen aantal arbeidsuren mogelijk te maken.

Vraag 122

Hoe wordt de rijksbrede generieke subsidie taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord ingevuld op de SZW-begroting in 2025 en verder? Wat gaat de taakstelling in het bijzonder betekenen voor re-integratiebudgetten?

Antwoord 122

De subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord wordt ingevuld conform onderstaande tabel op de SZW-begroting. Zoals af te lezen uit de tabel raakt de subsidietaakstelling aan verschillende budgetten voor re-integratie zoals de impuls voor dekkende van werk naar werk dienstverlening, het programma Vakkundig Altijd en de beleidsondersteunende budgetten voor re-integratie.

Tabel: subsidietaakstelling SZW

x € 1.000

2025

2026

2027

2028

2029

Struc.

Expeditieregeling (DI&LLO)

– 4.600

– 16.900

– 800

SLIM1

– 62.475

– 23.288

 

– 11.174

– 16.097

– 16.962

Preventie geldzorgen

       

– 6.000

– 14.000

Subsidies praktijkleren

 

– 1.200

– 1.200

– 1.200

– 1.200

– 1.100

Impuls dekkende regionale dienstverlening

– 1.500

– 3.000

– 3.000

– 3.000

 

Vakkundig Altijd

– 1.417

– 2.167

– 2.167

– 2.167

– 2.167

 

Praktijkleren bij sociaal ontwikkelbedrijven

– 5.000

– 5.000

       

Bijdragen aan organisaties

– 913

– 1.101

– 1.848

– 1.980

– 1.980

Beleidsondersteunende budgetten

– 638

– 3.957

– 4.692

– 5.263

– 5.050

– 1.908

Totaal taakstelling

– 74.630

– 54.925

– 12.960

– 24.652

– 35.494

– 35.950

X Noot
1

Inclusief kasschuif om SLIM weer in een evenwichtig en werkbaar kasritme terug te zetten

Toelichting maatregelen

Expeditieregeling (DI&LLO)

Na de incidentele besparing op deze regeling blijft vanaf 2025 jaarlijks circa € 10 miljoen beschikbaar (en € 11,3 miljoen structureel vanaf 2028).

SLIM

De SLIM-regeling bestaat uit een structurele regeling waar in de jaren 2025 tot 2028 een tijdelijke scholingsfaciliteit aan is toegevoegd. De ombuiging op SLIM is structureel 30% van het budget voor de regeling. Op het totale meerjarige budget voor de scholingsfaciliteit wordt 15% omgebogen.

Preventie geldzorgen

Er staat structureel € 22 miljoen gereserveerd voor preventie geldzorgen vanuit het Nationale Programma Armoede en Schulden. Na de besparing blijft er vanaf 2030 € 8 miljoen structureel beschikbaar. Op het structurele budget wordt 36% bezuinigd.

Subsidies praktijkleren

Deze ombuiging is een structurele kostenbesparing van 25% op het totale budget.

Impuls dekkende regionale dienstverlening

Deze ombuiging is een kostenbesparing van 11% op het totale budget.

Vakkundig Altijd

Met deze ombuiging zien we af van het gehele programma, dat nog niet is begonnen.

Praktijkleren in het mbo bij sociaal ontwikkelbedrijven en sociaal ondernemers

Deze subsidie vindt geen doorgang meer.

Bijdragen aan organisaties

De bijdragen aan het RIVM, TNO, VluchtelingenWerk, Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS), het NIBUD en Divosa worden verlaagd.

Beleidsondersteunende budgetten

Verschillende beleidsondersteunende budgetten, waaruit onder andere kleinere opdrachten, subsidies en onderzoeken worden bekostigd, worden verlaagd op artikel 1, 2, 11 en 13. De budgetten waar de subsidietaakstelling neerslaat zijn onder andere ondersteunend aan de thema’s arbeidsmarkt, re-integratie en armoede en schulden, handhaving en integratie.

Vraag 123

Wat is de collectieve energierekening per jaar voor Nederlandse huishoudens? Hoeveel hiervan dekt het Tijdelijk Noodfonds Energie in procenten?

Antwoord 123

Uitgaande van een gemiddelde energierekening op jaarbasis van 2.363 euro36, een totaal van 8,4 miljoen huishoudens, en een budget van de stichting Tijdelijk Noodfonds Energie van 80 miljoen dekte het fonds in 2024 ongeveer 0,4%.

Dit zegt echter niet veel, omdat het Noodfonds van 2023 en 2024 erop gericht was om huishoudens in energiearmoede te ondersteunen bij het betalen van de energierekening. Het betrof een zeer gerichte maatregel voor een aantal maanden, waar lang niet alle huishoudens voor in aanmerking kwamen. Het meten van de gemiddelde impact over de gehele bevolking informeert daarmee niet over de effectiviteit van het instrument.

Vraag 124

Wat verklaart de toename van het aantal arbeidsongeschikten? Stijgt dit aantal harder dan redelijkerwijs verwacht mag worden op basis van de groei van de (beroeps)bevolking?

Antwoord 124

Het aantal arbeidsongeschikten hangt niet alleen van de omvang van de beroepsbevolking af. Zo is de WIA een ingroeiende regeling die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. Dit betekent dat jaarlijks het aantal uitkeringsgerechtigden toeneemt vanwege deze ingroei. Daarnaast zorgt het verhogen van de AOW-leeftijd ervoor dat mensen langer in de WIA kunnen blijven. Dit verhoogt het bestand in de WIA zonder dat er meer unieke mensen arbeidsongeschikt zijn. Ook zorgen tijdelijke factoren als corona (post-COVID) of beleidsmaatregelen zoals de 60-plusmaatregel ook voor meer mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Als we kijken naar de WIA-instroom in 2023 dan is die met krap 5.000 gestegen ten opzichte van de instroom in 2022. De toename van de instroom heeft meerdere oorzaken. Een aantal structurele factoren (toename werkgelegenheid en stijging AOW-leeftijd) verklaart 33% van deze toename. In 2023 kregen meer mensen met corona als eerste ziektebeeld een uitkering. Dit verklaart 17% van de stijging van de instroom. Ruim 35% van de toename wordt verklaard door uitvoeringsgerelateerde factoren zoals de 60-plusmaatregel en voorschottoekenningen37. UWV doet onderzoek naar de resterende 15% van de toename waarvan de oorzaak onbekend en onverklaard is. Naar verwachting wordt het onderzoek aan het einde van het jaar afgerond.

Vraag 125

Hoeveel mensen werken er op dit moment op het minimumloon? Wat is de verwachting voor 2025? Hoeveel mensen zullen eind 2025 op het minimumloon werken?

Antwoord 125

Op dit moment kent Nederland naar schatting ongeveer 750 duizend minimumloonbanen. Dit is een schatting, omdat de laatst beschikbare statistieken van het CBS gaan over het jaar 2022. Toen waren er 0,4 miljoen minimumloonbanen. Het actuele aantal ligt vermoedelijk hoger, als gevolg van de verhoging van het minimumloon in 2023 en de invoering van het minimumuurloon in 2024. De verwachting is dat het aantal minimumloonbanen in 2025 op een niveau zal liggen dat vergelijkbaar is met het huidige niveau.

Vraag 126

Wat is het arbeidsmarkteffect van het al dan niet koppelen van het minimumloon aan de hoogte van bijstands- en andere uitkeringen?

Antwoord 126

Voor verdere verhogingen van het minimumloon bedraagt het verlies aan arbeidsdeelname naar schatting:

  • met doorwerking op de sociale zekerheid: ongeveer 10 duizend personen per procentpunt verhoging

  • zonder doorwerking op de sociale zekerheid: ongeveer 3 duizend personen per procentpunt verhoging.38

Vraag 127

Wat kost het de Rijksbegroting in 2025 om het minimumloon met 1 procent te verhogen? En met 5 procent?

Antwoord 127

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon in 2025 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Met een zeer krappe planning is een verhoging van het minimumloon per 1 januari 2026 nog net haalbaar.

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1% kost ongeveer € 810 miljoen per jaar. Een bijzondere verhoging met 5% kost ongeveer € 4 miljard per jaar. Dit betreft een grove inschatting van het budgettaire effect van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. De raming bevat alleen de kosten op de SZW-begroting, dat betekent dat de doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast bevat de raming alleen de kosten van de rijksoverheid als wetgever en niet van de rijksoverheid als werkgever.

Vraag 128

Wat kost het de Rijksbegroting in 2025 om het minimumloon te verhogen tot het 60 procent van het mediane inkomen is?

Antwoord 128

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon in 2025 is niet meer uitvoerbaar. Een verhoging van het minimumloon vergt een wetswijziging. Dit kost normaliter anderhalf tot twee jaar. Met een zeer krappe planning is een verhoging van het minimumloon per 1 januari 2026 nog net haalbaar.

Er zijn meerdere inschattingen van het mediane inkomen in Nederland (onder andere van het CBS en Eurostat). Dit maakt het niet eenvoudig om te bepalen wat 60% van het mediane inkomen is. Voor de beantwoording van deze vraag is aangenomen dat 60% van het mediane inkomen gelijk staat aan een uurloon van € 16. Volgens de huidige inzichten is per 1 januari 2026 een bijzondere verhoging van het minimumloon van 9,6% benodigd om uit te komen op een minimumuurloon van € 16. Als de reguliere indexatie van het minimumloon in de komende jaren anders uitvalt dan nu verwacht, dan wijzigt het benodigde stijgingspercentage om uit te komen op een minimumuurloon van € 16.

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 9,6% kost ongeveer € 7,7 miljard per jaar. Dit betreft een grove inschatting van het budgettaire effect van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. De raming bevat alleen de kosten op de SZW-begroting, dat betekent dat de doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast bevat de raming alleen de kosten van de rijksoverheid als wetgever en niet van de rijksoverheid als werkgever.

Vraag 129

Hoe hoog zou de bijstandsuitkering zijn als het minimumloon verhoogd wordt tot 60 procent van het mediane inkomen? Hoe zou dit zich verhouden tot de bijstandsuitkering in andere EU-landen?

Antwoord 129

Als zoals in vraag 128 wordt aangenomen dat 60 procent van het mediane inkomen in 2026 gelijk staat aan een uurloon van € 16 is een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon van 9,6% benodigd. In de MEV-raming zou het bijstandsniveau voor alleenstaanden per 1 januari 2026 stijgen van circa € 1.400 per maand naar circa € 1.510 per maand. In het antwoord op vraag 79 kunt u een overzicht vinden van het netto bijstandsniveau in andere Europese landen.

Vraag 130

Wat was het bruto en netto mediane inkomen in 2024? Wat is de marginale druk van iemand die een mediaan inkomen verdient?

Antwoord 130

Het mediane bruto jaarloon is niet beschikbaar via CBS Statline. Wel is het mediane bruto persoonlijk inkomen beschikbaar. Er zijn (nog) geen gegevens beschikbaar over het mediane brutoinkomen in 2024. Omdat er geen actueel mediane inkomen in 2024 beschikbaar is, is het niet mogelijk om de marginale druk voor dat inkomen weer te geven.

Vraag 131

Met hoeveel procent is de bijstandsuitkering verhoogd in de laatste tien jaar? En in de laatste vijf jaar?

Antwoord 131

Tussen juli 2014 en juli 2024 is het normbedrag voor een bijstandsuitkering voor gehuwden met 37,5% verhoogd. Voor alleenstaanden is dit 92,5%. Dit laatste hangt samen met een wijziging in de systematiek per 1 januari 2015, tegelijkertijd met de invoering van de Participatiewet. In het antwoord op vraag 28 is een gedetailleerdere uitsplitsing gegeven van de verhoging over de afgelopen tien jaar. Hierin wordt ook ingegaan op de berekening van de norm van alleenstaanden tot 1 januari 2015.

Tussen juli 2019 en juli 2024 zijn de normbedragen voor de bijstandsuitkering voor alleenstaanden en voor gehuwde beide met 27% verhoogd.

Vraag 132

Met hoeveel procent is het mediaan inkomen gegroeid in de laatste tien jaar? En in de laatste vijf jaar?

Antwoord 132

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het mediane persoonlijk bruto inkomen van alle personen. Het persoonlijk bruto inkomen omvat inkomen uit arbeid, inkomen uit eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uitkering sociale voorzieningen (met uitzondering van kinderbijslag en kindgebonden budget). De gegevens zijn beschikbaar tot en met 2022.

Het mediane persoonlijk bruto inkomen is sinds 2012 gegroeid met 32%, en sinds 2017 met 22,8%.

Tabel: Ontwikkeling mediaan persoonlijk bruto inkomen, in duizenden euro.

Jaar

Mediaan

2012

25,3

2013

25,5

2014

25,7

2015

25,8

2016

26,4

2017

27,2

2018

28,1

2019

29,3

2020

30,4

2021

31,3

20221

33,4

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd op 11-10-2024

X Noot
1

Het cijfer voor 2022 is nog voorlopig.

Vraag 133

Met hoeveel procent is het gemiddelde inkomen gegroeid in de laatste tien jaar? En in de laatste vijf jaar?

Antwoord 133

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het gemiddelde persoonlijk bruto inkomen van alle personen. Het persoonlijk bruto inkomen omvat inkomen uit arbeid, inkomen uit eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uitkering sociale voorzieningen (met uitzondering van kinderbijslag en kindgebonden budget). De gegevens zijn beschikbaar tot en met 2022.

Het gemiddelde persoonlijk bruto inkomen is sinds 2012 gegroeid met 28,1% en sinds 2017 met 18,3%.

Tabel: Ontwikkeling gemiddeld persoonlijk bruto inkomen, in duizenden euro.

Jaar

Gemiddeld inkomen

2012

33,8

2013

34,2

2014

34,8

2015

34,6

2016

35,3

2017

36,6

2018

37,0

2019

38,4

2020

39,6

2021

41,0

20221

43,3

Bron: CBS, Statline, 11-10-2024

X Noot
1

Het cijfer voor 2022 is nog voorlopig.

Vraag 134

Met hoeveel procent is het modale inkomen gegroeid in de laatste tien jaar? En in de laatste vijf jaar?

Antwoord 134

Het modale inkomen is een referentie-inkomen dat gebruikt werd door het Centraal Planbureau om de koopkrachtontwikkeling van een doorsnee huishouden te schetsen. Tegenwoordig wordt de koopkrachtontwikkeling geschat met een microsimulatiemodel, op basis van een steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Het CPB indexeert nog wel jaarlijks het bruto modale inkomen. Het modale inkomen wordt nog gebruikt om de koopkracht van verschillende voorbeeldhuishoudens te berekenen in de Begroting van SZW.

Het bruto modaal inkomen is sinds 2014 gestegen met 34,8% en sinds 2019 gestegen met 27,1%.

Tabel: Bruto modaal inkomen, in euro per jaar.

2012

33.000

2013

32.500

2014

33.000

2015

33.000

2016

33.500

2017

34.000

2018

34.500

2019

35.000

2020

36.500

2021

37.500

2022

39.000

2023

41.500

2024

44.500

Bron: CPB (2024), Macro Economische verkenning 2025, Verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m 2028 (MLT), Bijlage 18;

Bron: CPB (2022), CPB Column: Hoe Jan Modaal een gezicht en gezin kreeg

Vraag 135

Welk percentage van vakbondsleden in Nederland heeft een baan? Welk percentage is gepensioneerd?

Antwoord 135

Het CBS publiceert iedere twee jaar cijfers over het aantal vakbondsleden. Volgens de meest recente cijfers uit 2023 zijn 1.440.900 mensen lid van een vakbond (bron: CBS, Statline, geraadpleegd op 10-10-2024). In deze statistiek zitten ook mensen die geen werknemer (meer) zijn, zoals gepensioneerden, zelfstandigen of werklozen. Welke vakbondsleden een baan hebben of gepensioneerd zijn is niet bekend. Wat wel bekend is zijn de leeftijdsgroepen van de werknemers die lid zijn van een vakbond. Daaruit blijkt dat van het totaal aantal vakbondsleden er 316.000 zijn met de AOW-leeftijd of ouder. Dat is 21,9%.

Periode

Totaal (x 1.000)

<25 jaar

25 – 45 jaar

45 tot AOW- leeftijd

AOW-leeftijd of ouder

2023

1.440,9

35,3

340,7

748,9

316,0

Bron: CBS StatLine – Leden van vakverenigingen; geslacht en leeftijd (cbs.nl)

Toelichting: de cijfers uit 2023 staan op Statline vermeld als voorlopig. CBS heeft echter aangegeven dat deze inmiddels definitief zijn (en ongewijzigd).

Vraag 136

In welk jaar hadden vakbonden relatief gezien de grootste ledenaantallen?

Antwoord 136

Uit de cijfers van het CBS over de historie van het aantal vakbondsleden, blijkt dat vakbonden in het jaar 1999 in absolute getallen de grootste ledenaantallen hadden, te weten 1.935.000 (bron: Statline, CBS, geraadpleegd op 10-10-2024, StatLine – Historie leden vakverenigingen (cbs.nl)). Er zijn geen relatieve cijfers van alle vakbondsleden over de jaren.

Het CBS heeft dit jaar een historisch overzicht gepubliceerd van stakingen in Nederland. Daarbij is ook gekeken naar het aantal vakbondsleden ten opzichte van de werkzame beroepsbevolking. Op basis daarvan waren er volgens het CBS in 1978 de meeste vakbondsleden (bron: CBS, Tijdlijn stakingen, 1979 | CBS). Het CBS heeft geen nadere cijfers gepubliceerd hierover.

Vraag 137

Wat is de ontwikkeling van het totale pensioenvermogen van pensioenfondsen sinds het jaar 2000?

Antwoord 137

Op basis van publiekelijk beschikbare informatie kan alleen een overzicht gegeven worden van het totale pensioenvermogen van pensioenfondsen vanaf 2007. Het totale belegd vermogen voor risico pensioenfondsen kent over de periode 2007 – 2023 de volgende ontwikkeling in miljoenen euro’s (bron: DNB statistieken, tabel 8.9, stand eind van het jaar, geraadpleegd op 10-10-2024):

Tabel: Totale belegd vermogen voor risico pensioenfondsen (2007–2023), stand einde van het jaar

2007

683.193

2008

576.049

2009

663.910

2010

746.660

2011

802.201

2012

916.873

2013

951.466

2014

1.133.424

2015

1.148.156

2016

1.265.534

2017

1.338.065

2018

1.322.572

2019

1.554.446

2020

1.679.393

2021

1.803.498

2022

1.425.816

2023

1.548.711

Bron: DNB statistieken, tabel 8.9, stand eind van het jaar, geraadpleegd op 10-10-2024.

Alleen de vermogenspositie van pensioenfondsen bekijken, geeft echter een te beperkt inzicht in de financiële gezondheid van pensioenfondsen. Pensioenfondsen keren immers geen vermogens uit, maar moeten toegezegde pensioenen nakomen. De actuele waarde van deze toegezegde pensioenen wordt bepaald door de hoogte van de rente. Tegenover het belegde vermogen staan dus pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad geeft de verhouding daartussen weer.

Vraag 138

Kunt u alle inkomensregelingen in 2025 in een grafiek weergeven, denk aan de toeslagen en arbeidskortingen? Kunt u hierbij ook de marginale druk grafisch weergeven?

Antwoord 138

De hoogte van inkomensregelingen zoals heffingskortingen en toeslagen is afhankelijk van factoren zoals de huishoudsituatie en toeslagen.

Onderstaande figuur toont de hoogte van heffingskortingen en toeslagen voor een alleenstaande ouder met één kind van 6 jaar die woont in een huurwoning met een huurhoogte van € 609 per maand. Dit is een voorbeeld waarin gebruik wordt gemaakt van alle toeslagen en de meest voorkomende heffingskortingen. In deze weergave is geen rekening gehouden met de verzilvering van heffingskortingen. Tot een belastbaar inkomen van circa € 10.000 kan de algemene heffingskorting bijvoorbeeld nog niet volledig verzilverd worden, omdat de te betalen inkomstenbelasting lager is dan de hoogte van de algemene heffingskorting.

In 2026 wordt de huurtoeslag vereenvoudigd door de huurtoeslag lineair af te bouwen. Dit wijzigt het afbouwpad en de marginale druk door de huurtoeslag.

Onderstaande figuur toont de marginale druk door het belastingtarief, heffingskortingen en toeslagen bij een stijging van het belastbaar inkomen met € 1.000. Ook deze figuren zijn afhankelijk van factoren zoals huishoudsamenstelling en woonsituatie, omdat de hoogte en mate van afbouw van toeslagen en de IACK hierdoor bepaald wordt. Voor de marginale druk is voor de meeste werkenden ook de pensioenpremie relevant en voor zelfstandigen de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet.

Figuur 9 in de begroting SZW toont hoe deze marginale druk optelt voor huishoudens.

Figuur 9 in de begroting SZW toont hoe deze marginale druk optelt voor huishoudens.

Vraag 139

Hoeveel Nederlanders hebben uitzendwerk? Hoe lang heeft iemand gemiddeld een uitzendbaan? Hoeveel mensen met een uitzendbaan stromen uit naar een «normale» baan? Hoeveel stroomt uit naar een uitkering?

Antwoord 139

Uit de Uitzendmonitor van onderzoeksbureau SEO39 blijkt dat in 2022 meer dan één miljoen personen werkzaam waren als uitzendkracht. De groep uitzendkrachten omvat alle personen die volgens de Polisadministratie in een specifiek jaar werk hebben verricht als uitzendkracht. Dit zijn niet alleen Nederlanders, maar ook veel arbeidsmigranten. Uitzendkrachten met een Nederlandse herkomst waren in 2022 ongeveer 35% van de totale populatie van uitzendkrachten. Dit is niet hetzelfde als uitzendkrachten met de Nederlandse nationaliteit. Uitzendkrachten met een ander herkomstland kunnen ook de Nederlandse nationaliteit hebben. De Uitzendmonitor kan echter alleen iets zeggen over de uitstroom en duur van uitzendbanen voor de gehele populatie. Over het gehele jaar gezien werkt 10 procent van de totale werkzame beroepsbevolking ergens in dat jaar ook als uitzendkracht.

De verdeling van het aantal maanden uitzendwerk binnen een jaar laat zien dat twee derde van de uitzendkrachten in 4 maanden of meer maanden per jaar uitzendwerk verrichten en dat een vijfde in alle 12 maanden als uitzendkracht werkt.

De meerderheid van de uitzendkrachten, in totaal 80 procent, bevond zich tussen 2007 en 2022 in fase A of 1 en 2 – met andere woorden, had maximaal 52 respectievelijk 78 weken een uitzendbaan. Het aandeel uitzendkrachten in deze fase met uitzendbeding neemt af over de jaren, terwijl het aandeel uitzendkrachten zonder uitzendbeding juist toeneemt. Steeds meer mensen hebben langer dan 76 weken een uitzendbaan.

Een maand na afloop van een uitzendbaan hebben personen in de meeste gevallen werk (60 procent), waarvan het vaakst in een ander uitzenddienstverband (30 procent) en daarnaast in een tijdelijk dienstverband (14 procent), als oproepkracht (9 procent), of in een vast dienstverband (6 procent), zo blijkt uit een analyse van SEO over de periode 2007–2022. Een klein deel van de personen zit na afloop van een uitzendbaan in de WW (4 procent), in de Ziektewet/arbeidsongeschiktheid (2 procent) of in de bijstand (1 procent). 8 procent heeft een «overige arbeidsmarktpositie».

Vraag 140

Zijn er kosten voor de Rijksbegroting bij het afschaffen van het minimumjeugdloon?

Antwoord 140

Het afschaffen van het minimumjeugdloon heeft de volgende budgettaire gevolgen:

  • De Wajong-uitgaven nemen toe omdat de uitkeringshoogte van jonggehandicapten van 18 jaar en ouder die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben is gebaseerd op een percentage van het minimumjeugdloon.

  • De uitgaven aan de loonkostensubsidie (LKS) nemen toe doordat de loonkosten stijgen.

  • Aanpassingen in het minimumjeugdloon werken mogelijk ook door in de (aanvulling op de) jongerennorm van de Participatiewet en de studietoeslag. Precieze gevolgen en bijbehorende budgettaire gevolgen zijn echter nog niet bekend en niet meegenomen in de ramingen.

  • Voor de zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget heeft het jeugdloon geen invloed op de toeslag. Bij de berekening van de huurtoeslag wordt het inkomen van thuiswonende kinderen wel meegenomen. Voor kinderen tot 23 jaar is € 5.970 vrijgesteld (AWIR art. 7). Het is mogelijk dat door een stijging van het minimumjeugdloon het huurtoeslagbedrag afneemt. Dat is niet meegenomen in de ramingen.

De verwachte kosten voor het afschaffen van het minimumjeugdloon voor alle leeftijden of voor jongeren van 18 jaar en ouder betreffen:

Tabel: Verwachte kosten afschaffen minimumjeugdloon voor alle leeftijden

x € 1 mln.

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Struc.

Wajong

0

61

60

61

63

63

63

LKS

0

60

63

67

71

75

149

Totaal

0

121

123

128

134

138

212

Tabel: Verwachte kosten afschaffen minimumjeugdloon voor 18-jarigen en ouder

x € 1 mln.

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Struc.

Wajong

0

61

60

61

63

63

63

LKS

0

47

50

53

56

59

118

Totaal

0

108

110

114

119

122

181

Vraag 141

Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van een ongekoppelde verhoging van het Wml met 5 procent?

Antwoord 141

Een verdere verhoging van het minimumloon met 5 procent zonder doorwerking op de sociale zekerheid leidt tot een verlies aan arbeidsdeelname van ongeveer 15 duizend personen.

Vraag 142

Hoeveel fte op het Ministerie van SZW is bezig met rapporteren aan de Europese Unie en het vertalen van Europese regels naar Nederland?

Antwoord 142

Hier bestaat geen overzicht van. In algemeenheid kan worden opgemerkt dat een belangrijk deel van het werk van SZW een Europese component heeft. Zo zijn de afgelopen jaren verschillende EU-richtlijnen vastgesteld die geïmplementeerd dienen te worden. Ook is SZW, net als andere departementen, gebonden aan bijvoorbeeld rapportageverplichtingen in het kader van het Europees Semester. Ten slotte dient bij de ontwikkeling van nationaal beleid zorgvuldig afgewogen te worden hoe dit beleid zich verhoudt Europese wet- en regelgeving en relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Vraag 143

Wat zou een daling van het minimumloon van 5 procent inclusief gekoppelde uitkeringen voor effect hebben op de arbeidsmarkt en de koopkrachtcijfers? Wat zou het opleveren voor de Rijksfinanciën?

Antwoord 143

Het werkgelegenheidseffect van deze maatregel zou naar schatting +0,3% bedragen. Dit houdt in dat de arbeidsdeelname na verloop van jaren met ordegrootte 30 duizend personen zou toenemen.

Een bijzondere verlaging van het wettelijk minimumloon met 5,0% levert ongeveer € 4,0 miljard per jaar structureel op. Dit betreft een grove inschatting van het budgettaire effect van een verlaging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. De raming bevat alleen de opbrengsten op de SZW-begroting, dat betekent dat de doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast bevat de raming alleen de opbrengsten van de rijksoverheid als wetgever en niet van de rijksoverheid als werkgever.

Onderstaande tabel toont het inkomenseffect van een verlaging van het minimumloon en gekoppelde uitkeringen met 5% per 1 januari 2026. Het inkomenseffect is het effect van een maatregel in een bepaald jaar op het besteedbaar inkomen van huishoudens. Hierbij is geen rekening gehouden met de impact op het macro-economische beeld. De laagste inkomensgroepen hebben een negatiever inkomenseffect door deze maatregel (-2,3% bij laagste inkomensgroep) dan hogere inkomensgroepen (-0,1% bij hoogste inkomensgroep). Het mediane inkomenseffect voor alle huishoudens is -0,5%.

Tabel: inkomenseffect verlaging minimumloon met 5% (inclusief gekoppelde uitkeringen) per 1 januari 2026.

Inkomensgroep

Inkomenseffect

1e (<=112% WML)

– 2,3%

2e (112–177% WML)

– 1,4%

3e (177–271% WML)

– 0,4%

4e (271–401% WML)

– 0,2%

5e (>401% WML)

– 0,1%

   

Inkomensbron

Werkenden

– 0,2%

Uitkeringsgerechtigden

– 2,6%

Gepensioneerden

– 2,1%

   

Huishoudtype

Tweeverdieners

– 0,3%

Alleenstaanden

– 0,9%

Alleenverdieners

– 0,3%

   

Kinderen

Huishoudens met kinderen

– 0,2%

Huishoudens zonder kinderen

– 0,3%

   

Alle huishoudens

– 0,5%

Vraag 144

Hoe ziet de ingroei naar het nieuwe kinderopvangstelsel in 2027 er nu uit? Hoe groeien de extra middelen in? Wat doet dit met de koopkrachtcijfers? Wat is de staat van de aanpak om meer personeel in de sector aan te trekken? Wat is de stand van zaken rondom het kiezen van een uitvoerder van de directe financiering? Wanneer ontvangt de Kamer nieuwe brieven met de gehele stand van zaken?

Antwoord 144

Het kabinet is voornemens om de kinderopvangtoeslag stapsgewijs te verhogen in de jaren tot aan de invoering van het nieuwe kinderopvangstelsel. De eerste stap daarvan wordt in 2025 genomen. Jaarlijks zal bij het wijzigen van het Besluit kinderopvangtoeslag worden bepaald welke verhogingen gepast en gewenst zijn. Daarbij wordt ook bezien wat de effecten van de ophoging in het voorgaande jaar waren, zodat een zorgvuldig en geleidelijke groei van de vraag naar opvang kan worden gerealiseerd.

Uw Kamer ontvangt nog voor de behandeling van de ontwerpbegroting 2025 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief met daarin de laatste stand van zaken rondom de nieuwe financiering van de kinderopvang.

Personeelstekorten in de kinderopvang leiden tot wachtlijsten. Het is daarom goed nieuws dat de personeelstekorten in de kinderopvang zich momenteel stabiliseren. Toch blijkt uit de arbeidsmarktprognose dat de sector nog steeds tekorten kent en deze op lange termijn verder zullen oplopen. Samen met de sector neemt het kabinet daarom langs drie sporen aanvullende acties.

  • Het «Ontwikkelpad Kinderopvang» is ontworpen om de instroom en doorgroei in de kinderopvang te bevorderen, ook van mensen die niet direct de stap naar pedagogisch professional kunnen zetten. Ondersteunend hieraan heeft het Ministerie van SZW een tijdelijke subsidieregeling opgezet om kinderopvangorganisaties te stimuleren groepshulpen aan te nemen en scholing te bieden.

  • Om huidige werknemers te behouden, blijft het Ministerie van SZW samen met de kinderopvangsector inzetten op het verhogen van het werkplezier en goed werkgeverschap.

  • Tot slot zijn er kansen om pedagogisch professionals meer uren te laten werken in de kinderopvang. Bijvoorbeeld via een combinatiebaan. Het Groeifondsproject «Meer uren werkt!» zal in de kinderopvang evidence based interventies implementeren om te komen tot contractuitbreidingen.

Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 4 april40. Ook informeert het kabinet uw Kamer over de aanpak in de aankomende brieven inzake een agenda voor werkend Nederland en de brede arbeidsmarktagenda.

Vraag 145

Kunt u een voorbeeld geven van de inkomsten en lasten- en belastingdruk van de volgende huishoudens en kunt u de aannemelijke lokale belastingen hierbij ook meenemen; ga hierbij vanuit dat het huishouden vanaf het modale inkomen in een koophuis woont en daar onder in een sociale huurwoning: a. Op bijstandsniveau; b. In de WW (verdiende voorheen modaal); c. In de WIA (verdiende voorheen modaal); d. Op het Wml; e. Op 130 procent van het Wml; f. Modaal inkomen; g. Twee keer modaal inkomen; h. Drie keer modaal inkomen?

Antwoord 145

De maatstaf «bestedingsindex» wordt als uitgangspunt genomen in de berekening van de (gemiddelde) lastendruk. In de bestedingsindex worden op het besteedbaar inkomen de kosten van kinderen en woonlasten (huur + servicekosten of kosten woningbezit) van het besteedbaar inkomen afgetrokken, om tot het vrij besteedbaar inkomen te komen. In de kosten van woningbezit wordt een inschatting gemaakt van de Onroerende zaakbelasting, opstalverzekering en onderhoudskosten. De lastendruk is dan gelijk aan (1 – vrij besteedbaar inkomen / bruto inkomen).

De begroting van SZW bevat een figuur van de gemiddelde lastendruk naar huishoudtype en de spreiding daaromheen (figuur 10, p. 191). De lastendruk van de gevraagde voorbeelden wordt hieronder in de tabel gegeven. Daarbij wordt een inschatting gegeven van de jaarlijkse lokale lasten, om tot het «resterend» besteedbaar inkomen te komen. En tot slot wordt dan opnieuw de belastingdruk berekend.

Alle cijfers hebben betrekking op 2024, omdat er geen cijfers over lokale lasten beschikbaar zijn voor 2025. Voor de voorbeelden in dit antwoord worden de volgende veronderstellingen gedaan:

  • In voorbeelden a tot en met e is sprake van een alleenstaande zonder kinderen met een huurwoning met een huur van € 498 per maand, zonder servicekosten.

  • In voorbeelden f, g en h is sprake van een alleenstaande zonder kinderen met een koopwoning met een WOZ-waarde van € 435.000 (NHG-grens).

    • Het eigenwoningforfait is bij deze WOZ-waarde 0,35%. Verondersteld wordt dat hypotheekrente 4% is, en de hypotheekschuld € 200.000 bedraagt.

    • Voor een inschatting van de kosten van woningbezit wordt aangesloten bij de veronderstellingen die voor de berekening van de gemiddelde druk gedaan worden. Voor de opstalverzekering wordt uitgegaan van 0,13% van de WOZ-waarde, en voor de onderhoudskosten van 0,37% van de WOZ-waarde. Voor een inschatting van de Ozb is uitgegaan van het landelijk gemiddelde volgens de Atlas van de Lokale Lasten van de COELO. Het landelijk gemiddelde is € 423 bij een WOZ-waarde van € 435.000.

  • Voor de overige lokale lasten wordt uitgegaan van de landelijk gemiddelden, zoals berekend door COELO. Voor eenpersoonshuishoudens met een huurwoning betreft dit gemiddeld € 279 afvalstoffenheffing, € 83 rioolheffing, en € 187 waterschapslasten. Voor eenpersoonshuishoudens met een koopwoning met een WOZ-waarde van € 435.000 betreft dit € 279 afvalstoffenheffing, € 210 rioolheffing, en € 321 waterschapslasten.

  • Huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum (zoals voorbeeld a) komen mogelijk in aanmerking voor kwijtschelding van lokale lasten. Hier is niet vanuit gegaan, omdat de mogelijkheden hiertoe lokaal kunnen verschillen.

  • Er is geen rekening gehouden met autobezit.

  • Bron: COELO (2024), Lokale lasten calculator 2024

Tabel: Voorbeelden van inkomsten en lastendruk van verschillende alleenstaanden met een huurwoning in 2024.
 

a. Bijstand

b. WW1

c. WIA2

d. WML

e. 130% WML

Bruto inkomen

€ 19.343

€ 31.521

€ 33.375

€ 27.236

€ 35.406

Belastbaar inkomen

€ 19.343

€ 31.521

€ 33.375

€ 26.611

€ 34.281

Netto inkomen

€ 15.554

€ 22.785

€ 24.048

€ 25.218

€ 29.733

Zorgkosten

– € 2.013

– € 1.944

– € 1.944

– € 1.944

– € 1.944

Zorgtoeslag

€ 1.483

€ 840

€ 587

€ 1.483

€ 463

Besteedbaar huishoudinkomen

€ 15.024

€ 21.681

22.690

€ 24.757

€ 28.252

Huur

– € 5.979

– € 5.979

– € 5.979

– € 5.979

– € 5.979

Huurtoeslag

€ 3.526

€ 414

– 

€ 1.971

Vrij besteedbaar inkomen

€ 12.572

€ 16.116

€ 16.711

€ 20.748

€ 22.273

Lastendruk

35%

49%

50%

24%

37%

 

Lokale lasten

– € 549

– € 549

– € 549

– € 549

– 549

Resterend besteedbaar inkomen

€ 12.023

€ 15.567

€ 16.162

€ 20.199

€ 22.822

Lastendruk

38%

51%

52%

26%

36%

X Noot
1

Bij de berekening van de WW is uitgegaan van 75% van het laatst verdiende maandloon in de eerste twee maanden en 70% voor de resterende 10 maanden in 2024.

X Noot
2

Bij de berekening van de WIA is uitgegaan van een uitkering van 75% van het laatst verdiende maandloon. De tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten is verwerkt in het netto inkomen.

Tabel: Voorbeelden van inkomsten en lastendruk van verschillende alleenstaanden met een eigen woning in 2024.
 

f. 1x modaal

g. 2x modaal

h. 3x modaal

Bruto inkomen

€ 44.500

€ 89.000

€ 133.500

EWF

€ 1.523

€ 1.523

€ 1.523

Hypotheekrenteaftrek1

– € 8.000

– € 8.000

– € 8.000

Pensioenpremie

– € 1.683

– € 4.411

– € 7.140

Belastbaar inkomen

€ 36.340

€ 78.111

€ 119.883

Netto inkomen

€ 37.326

€ 57.010

€ 75.478

Zorgkosten

– € 1.944

– € 1.944

– € 1.944

Zorgtoeslag

€ 182

– 

– 

Betaalde hypotheekrente

– € 8.000

– € 8.000

– € 8.000

Besteedbaar huishoudinkomen

27.563

47.066

65.534

Eigenaarskosten eigen woning

– € 2.598

– € 2.595

– € 2.592

Vrij besteedbaar inkomen

€ 24.965

€ 44.471

€ 63.448

Lastendruk

44%

50%

52%

Lokale lasten (excl. Ozb)

– € 810

– € 810

– € 810

Resterend besteedbaar inkomen

€ 24.155

€ 43.661

€ 62.638

Lastendruk

46%

51%

53%

X Noot
1

De hypotheekrente van € 8.000 wordt aanvankelijk afgetrokken tegen 49,5% in voorbeelden g en h. Het maximale aftrektarief is in 2024 echter gelijk aan 36,97%. Daarom krijgt de belastingplichtige een bijtelling die de te betalen inkomstenbelasting verhoogt met € 1.002 ((49,5%-36,97%) * € 8.000). Dit is verwerkt in het netto inkomen.

Vraag 146

Wat is de stand van zaken rondom de naleving van het Pensioenakkoord? Welke afspraken zijn reeds uitgevoerd, en welke moeten nog worden uitgevoerd (bijvoorbeeld door wetgeving)? Kan hier een tijdlijn van gemaakt worden?

Antwoord 146

Het Pensioenakkoord bestaat uit vier onderdelen. De stand van zaken is hieronder toegelicht.

Vernieuwing van de pensioencontracten en transitie naar het nieuwe pensioenstelsel

Voortgang pensioentransitie

Onderdeel van het Pensioenakkoord is vernieuwing van de pensioencontracten en de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit is wettelijk verankerd in de Wet toekomst pensioenen, die op 1 juli 2023 in werking is getreden. Op dit moment zijn sociale partners en pensioenuitvoerders bezig met het vormgeven en uitvoeren van de pensioentransitie.

De voortgang van de pensioentransitie wordt nauwlettend gevolgd, zodat eventuele knelpunten tijdig gesignaleerd en opgelost kunnen worden. Uw Kamer wordt, aan de hand van de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen, tweemaal per jaar geïnformeerd over de voortgang. De eerste fondsen varen naar verwachting op 1 januari 2025 in naar het nieuwe pensioenstelsel. Bij het merendeel van de verzekeraars (83%) en PPI’s (75%) loopt de productontwikkeling conform planning. Een beperkt aantal regelingen ondergebracht bij verzekeraars en PPI’s, circa 4%, is tot nu toe omgezet naar een regeling die past in het nieuwe pensioenstelsel.

Nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen

Met de Wet toekomst pensioenen is ook het nabestaandenpensioen geüniformeerd. De gerealiseerde uniformering ziet op drie onderdelen: het partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum, het partnerbegrip en het wezenpensioen. In de Wet toekomst pensioenen is ook overgangsrecht gerealiseerd voor premievrije voortzetting bij een gesloten fonds of verzekeraar.

In het voorgenomen wetsvoorstel Wet toezeggingen pensioenonderwerpen worden daarnaast voorstellen gedaan voor de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen, uniformering van het kindbegrip en verruiming overgangsrecht arbeidsongeschiktheidspensioen bij gesloten pensioenfondsen en verzekeraars. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 naar uw Kamer worden gezonden.

Andere afspraken rondom tweede pijler pensioen

Zelfstandigen

Onderdeel van het Pensioenakkoord is de afspraak dat het kabinet zal onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de pensioenopbouw onder zelfstandigen in de tweede pijler en de derde pijler te stimuleren. In dat kader is in de Wet toekomst pensioenen experimenteerwetgeving opgenomen, waardoor zelfstandigen die voorheen deelnamen aan een bedrijfstakpensioenfonds ervoor kunnen kiezen om vrijwillig aan te sluiten. Ook is de leeftijdsonafhankelijke fiscale premieruimte voor lijfrenten verhoogd, zodat zelfstandigen meer ruimte hebben om fiscaal voordelig pensioen op te bouwen. In het voorjaar van 2024 zijn de adviezen van de Stichting van de Arbeid en de Taskforce Inkomen voor Later over pensioenopbouw door zzp’ers gepubliceerd. Tenslotte is ook in het IBO Pensioenopbouw in balans aandacht besteed aan pensioenopbouw door zzp’ers. Dit IBO is in juni aan de Tweede Kamer gestuurd. Momenteel bereidt het kabinet de reactie op de adviezen van de Stichting van de Arbeid, de Taskforce Inkomen voor Later en het IBO voor. Naar verwachting zal de kabinetsreactie in november aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

Witte vlek (werknemers zonder pensioen)

In de Wet toekomst pensioenen en het aangescherpte aanvalsplan Witte vlek van de Stichting van de Arbeid (StvdA) is een reductiedoelstelling vastgelegd. Deze reductiedoelstelling ziet op een halvering van het aantal werknemers zonder pensioenopbouw in 2028 ten opzichte van het aantal in 2019. SZW heeft een aantal eigen actiepunten in het aanvalsplan. Een deel van deze actiepunten is al afgerond. In het Voortgangsrapportage Aanvalsplan witte vlek (Kamerstukken II 2023/24, 32 043, nr. 636) is hier uitgebreid aandacht aan besteed.

SZW voert momenteel de laatste drie actiepunten van het aanvalsplan uit.

Het eerste actiepunt betreft het introduceren van een wettelijke verplichting om op de loonstrook te vermelden of de werkgever een pensioenregeling aanbiedt. De aangepaste wettelijke verplichting loopt mee in het voorgenomen wetsvoorstel Wet toezeggingen pensioenonderwerpen. Het tweede actiepunt is het opzetten van een campagne gericht op werkgevers die nog geen pensioenregeling voor hun werknemers getroffen hebben. Deze campagne zal medio november van start gaan. Tot slot laat SZW een juridisch onderzoek uitvoeren naar ruimte om de pensioenregeling als voorwaarde te stellen bij het aanbestedingsbeleid. De resultaten van dit onderzoek worden eind dit jaar aangeboden aan de Kamer.

Afspraken Gezond Werkend naar Pensioen

AOW-leeftijd

In het kader van het Pensioenakkoord is afgesproken om de AOW-leeftijd vanaf 2020 in een vertraagd tempo te laten stijgen. Daarnaast is overeengekomen om de structurele koppeling van de AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting te versoepelen. Concreet is afgesproken dat de ontwikkeling van de AOW-leeftijd met ingang van 2025 voor 2/3 gekoppeld wordt aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65 jaar. Dit betekent dat elk jaar levenswinst wordt vertaald in gemiddeld 8 maanden langer doorwerken en gemiddeld 4 maanden langer AOW-pensioen. De wet waarmee de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd werd, is op 1 januari 2020 in werking getreden. De wet waarmee de aangepast 2/3-koppeling werd gerealiseerd is op 1 januari 2021 in werking getreden.

RVU

Op 18 oktober 2024 heeft het kabinet een onderhandelaarsakkoord gesloten met werkgevers- en werknemersorganisaties over een structureel pakket aan maatregelen waarmee het voor eenieder haalbaar moet zijn om in goede gezondheid de pensioendatum te behalen. Het akkoord bevat afspraken over de uitwerking van een duurzame inzetbaarheidsagenda, gericht op onder meer verbetering van de arbeidsomstandigheden, verlichting van zwaar werk dicht bij de bron en de vermindering van langdurige blootstelling aan zwaar werk. Deze agenda zal voor het meireces 2025 worden uitgewerkt. Voor die tijd moeten ook mogelijke belemmeringen en oplossingen voor verlofsparen in kaart zijn gebracht. In het onderhandelaarsakkoord zijn verder afspraken gemaakt over een meer gerichte en structurele RVU, met monitoring en ijkmomenten. Per 2026 zal de einddatum voor de drempelvrijstelling RVU, die nu staat op 31 december 2025, worden geschrapt. RVU-uitkeringen die ingaan ten hoogste drie jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd zijn tot aan een drempelbedrag vrijgesteld van RVU-heffing. De fiscale ruimte voor RVU’s wordt vergroot door naast het huidige drempelbedrag, in netto termen gelijk aan de AOW voor een alleenstaande, een bedrag van € 300 per maand vrij te stellen van heffing. Kabinet en sociale partners hebben afgesproken om RVU’s beheerst en meer gericht in te zetten, afgebakend op een doelgroep met belastende functies en werkzaamheden. Er wordt onderzoek gedaan naar een wettelijk kader dat sociale partners ondersteunt om die gerichtheid en beheersbaarheid van de RVU op cao-tafels tot stand te brengen. Per 2025 start een proces van jaarlijkse gezamenlijke monitoring van alle afspraken uit het onderhandelaarsakkoord «gezond naar het pensioen». Sociale partners en kabinet sturen bij als ontwikkelingen niet aansluiten bij de gemaakte afspraken. Hierbij wordt ook gekeken naar het totale gebruik van RVU-regelingen. Bij een signaalwaarde van 15.000 RVU-deelnemers per jaar gaan kabinet en sociale partners in gesprek over oorzaken, gerichtheid en over de gewenste bijsturing. In 2028 vindt een eerste ijkmoment plaats. Als de afspraken uit het akkoord worden nageleefd en de RVU gericht en verantwoord wordt ingezet, wordt het beleid voortgezet op dezelfde weg. Is dat niet het geval, dan worden afspraken gemaakt over nadere bijsturing of kan het kabinet besluiten de RVU-drempelvrijstelling aan te passen, af te bouwen of te beëindigen.

Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden

De laatste tijdvakken voor de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) zijn gesloten, de regeling wordt eind 2025 afgerond.

Meerjarig investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen

In het kader van het Meerjarig investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen (MIP) lopen een aantal activiteiten:

  • In 2022 is de Tijdelijke subsidieregeling Experimenten Duurzame Inzetbaarheid Interventies (ofwel de Expeditie-regeling) gestart, die in overleg met de sociale partners tot stand is gekomen.

    • De Expeditie-regeling staat open voor samenwerkingsverbanden die vanuit de praktijk aan de slag willen met interventies op het terrein van duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen, bijvoorbeeld verantwoord omgaan met zwaar werk, skills voor de techniek en eigen regie op ontwikkeling.

    • In het samenwerkingsverband zit een onderzoeksinstelling, zodat vanaf het begin van het project de activiteiten op een goede manier worden onderzocht op doeltreffendheid en doelmatigheid, en de projecten ook kennis opleveren die voor andere bedrijven en organisaties toepasbaar zijn.

    • Tweejaarlijks opent een tijdvak voor deze regeling. In 2022 zijn er vier projecten gesubsidieerd met een looptijd tussen de 2 en 4 jaar, voor in totaal € 10 miljoen euro. In 2024 is een nieuw tijdvak geopend, met een budget van € 21,3 miljoen euro. Er is in totaal voor bijna € 40 miljoen euro subsidie aangevraagd. De beoordeling vindt op dit moment plaats, beschikkingen worden voor december verstuurd.

  • De kennis die voortkomt uit de projecten worden via de samenwerkingspartners en vanuit het ministerie, via bijeenkomsten en digitale middelen, breed verspreid.

  • Vanaf 2021 zijn communicatieactiviteiten opgestart rondom Leven Lang Leren en Vitaliteit. De focus ligt daarbij op dit moment op de leercultuur in het mkb, psychosociale arbeidsbelasting en de RI&E.

Verruiming verlofsparen

De mogelijkheid van fiscaal verlofsparen is per 1 januari 2021 verruimd van 50 naar 100 weken.

Uittreden na aantal dienstjaren

Voorts heeft het kabinet toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om het moment van uittreden onder voorwaarden te koppelen aan het aantal dienstjaren, bijvoorbeeld 45. Dit onderzoek is afgerond en op 10 mei 2021 naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken II 2020/21, 32 043, nr. 560).

Breder Pensioenakkoord overig

Bedrag ineens

In het Pensioenakkoord is afgesproken om mensen meer keuzevrijheid te geven bij de aanwending van hun pensioen, door het mogelijk te maken dat zij een beperkt deel van het pensioenvermogen als bedrag ineens kunnen opnemen. Het wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens is op 8 oktober aangenomen door de Tweede Kamer. Het is aan de Eerste Kamer commissie om te besluiten of het wetsvoorstel direct op de agenda kan worden gezet van de plenaire vergadering of dat eerst een (schriftelijke) voorbereiding plaatsvindt.

Wetsvoorstel basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen

Van 11 juni tot 23 juli jl. heeft een conceptwetsvoorstel dat een verplichte verzekering tegen inkomensverlies voor zelfstandigen regelt (Wet BAZ), voor internetconsultatie opengestaan. Ook zijn uitvoeringstoetsen en adviezen gevraagd aan UWV, Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank, de Autoriteit Financiële Markten, Autoriteit Persoonsgegevens, Raad voor de Rechtspraak en het Adviescollege toetsing regeldruk. Zoals aangegeven in de brief van 6 september jl. over het opheffen van het handhavingsmoratorium, wordt uw Kamer verder geïnformeerd na bestudering van genoemde consultatie, adviezen en toetsen (Kamerstukken II 2023/24, 31 311, nr. 263).

Vraag 147

Wat is de stand van zaken rondom de pensioentransitie (Wet toekomst pensioenen)? Hoe verloopt het invaren?

Antwoord 147

De sector is voortvarend aan de slag met de transitie, zoals blijkt uit de eerste voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen van 19 juni jl. Het Ministerie van SZW monitort de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel nauwlettend. Met de monitoring, onafhankelijke adviezen van de regeringscommissaris, uitkomsten van de debatten met de Tweede Kamer en onze eigen signalering, worden eventuele knelpunten tijdig gesignaleerd en opgelost. De regeringscommissaris heeft aanvullend recent geadviseerd 1 juli 2025 los te laten als uiterste inleverdatum voor alle implementatieplannen en heeft voorgesteld deze te koppelen aan het moment waarop een fonds over wil naar het nieuwe stelsel. Uw Kamer is recent via de nota naar aanleiding van het verslag over het «Wetsvoorstel verlenging pensioentransitie» geïnformeerd dat het kabinet dit advies overneemt. Tot slot dient opgemerkt te worden dat er pas aangegeven kan worden hoe het invaren in de praktijk verloopt, wanneer er ook daadwerkelijk pensioenfondsen zijn ingevaren. Dat is nog niet het geval. De eerste pensioenfondsen zullen naar verwachting per 1 januari 2025 invaren.

Vraag 148

Kan er een overzicht gegeven worden van krapte op de arbeidsmarkt per sector?

Antwoord 148

Krapte drukt een verhouding tussen de arbeidsvraag en het beschikbare arbeidsaanbod uit. Er zijn verschillende indicatoren die vraag en aanbod uitdrukken in meetbare grootheden en daarmee inzicht geven in de krapte op de arbeidsmarkt. Voor alle indicatoren geldt dat ze een benadering zijn van hoe krap de arbeidsmarkt precies is.

Wat de arbeidsvraag betreft houdt CBS openbare gegevens bij over de vacaturegraad (aantal openstaande vacatures per 1000 banen) per bedrijfstak. Deze vacaturegraad is in het tweede kwartaal van 2024 het hoogst bij de bedrijfstakken »bouwnijverheid (74)», «horeca (60)» en «informatie en communicatie (58)».41

Wat het arbeidsaanbod betreft houdt UWV gegevens bij over het aantal personen met een WW-uitkering per beroepsgroep. Lang niet alle baanzoekers ontvangen een WW-uitkering; het gaat ook hier dus om een indicatie van het beschikbare arbeidsaanbod.

De UWV Spanningsindicator deelt het aantal vacatures door het aantal WW-ontvangers per beroepsgroep42. Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) geeft prognoses over de verwachte knelpunten naar opleiding en beroep door de verwachte uitbreidingsvraag te relateren aan de verwachte instroom van nieuwe gediplomeerden.43

Soortgelijke indicatoren zijn er niet op sectorniveau. Dit komt omdat de beroepsgroep meer aanknopingspunten biedt voor een koppeling met het soort werkzoekende dan de sectorindeling.

In de conjunctuurenquête van CBS geven (zakelijke) werkgevers zelf aan in hoeverre zij personeelstekorten ervaren.44 Deze gegevens zijn wel op sectorniveau (bedrijfstakniveau) beschikbaar. Met name werkgevers in de bedrijfstakken «verhuur en overige zakelijke diensten», «vervoer en opslag» en «specialistische zakelijke diensten» ervaren het tekort aan personeel als belangrijkste belemmering voor de bedrijfsvoering.

De Minister van SZW zal u voor het einde van dit jaar een brief sturen met informatie over de aanpak van de arbeidsmarktkrapte. Deze brief bevat ook een beeld van de verwachte tekorten in enkele grote (semi-)publieke sectoren.

Vraag 149

Wat voor invloed heeft de passage uit het Regeerakkoord over de pensioenen op de pensioentransitie?

Antwoord 149

Pensioen staat niet in het hoofdlijnenakkoord, en ook niet in het regeerprogramma van het kabinet. Het nieuwe pensioenstelsel is na jarenlang en uitvoerig maatschappelijk en politiek debat tot stand gekomen. Het kabinet voert de pensioenstelselherziening uit, en richt zich op het bieden van rust, ruimte en duidelijkheid aan de sector zodat zij de transitie op ordentelijke wijze kunnen doorlopen. Het Ministerie van SZW houdt zijn ogen en oren goed open, om te zorgen dat de stelselherziening voor burgers goed verloopt en uitvoerders dit aan kunnen. Met de monitoring, onafhankelijke adviezen van de regeringscommissaris, uitkomsten van het debat in de Tweede Kamer en onze eigen signalering zorgen we ervoor dat eventuele knelpunten voortijdig worden gesignaleerd en opgelost. We houden onze ogen en oren open voor zorgen uit de samenleving. Steeds is er oog voor deelnemers. De Tweede Kamer wordt ten minste tweemaal per jaar geïnformeerd over de voortgang van de pensioentransitie.

Vraag 150

Wanneer wordt de Wet herziening bedrag ineens behandeld in de Eerste Kamer?

Antwoord 150

Het wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens is op 8 oktober aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel is direct daarna naar de Eerste Kamer gezonden. Het is aan de Eerste Kamer commissie om te besluiten of het wetsvoorstel direct op de agenda kan worden gezet van de plenaire vergadering of dat eerst een (schriftelijke) voorbereiding plaatsvindt. In de procedurevergadering van de Eerste Kamer van 15 oktober is de inbrengdatum voor het verslag vastgesteld op 12 november.

Vraag 151

Welke subsidies staan er op de begroting 2025? Wat is de tijdelijke of structurele aard per subsidie? Welke invloed heeft de taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord op deze subsidies? Zijn deze subsidies juridisch verplicht?

Antwoord 151

Op pagina 253 en 254 van de begroting SZW staat de subsidiebijlage (bijlage 5), deze geeft een overzicht van alle subsidies op de SZW begroting 2025.

Subsidies zijn in de basis niet structureel van aard. Subsidieregelingen en projectsubsidies op basis van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS komen in principe van rechtswege ten einde, wanneer de subsidieperiode of -regeling stopt. De subsidieperiode staat vermeld in de subsidiebijlage. Instellingsubsidies op basis van de Kaderregeling kunnen binnen een schappelijke termijn worden beëindigd door SZW.

Gedurende de looptijd van de subsidieperiode worden de middelen voor subsidieregelingen en projectsubsidies aangemerkt op de SZW begroting als juridisch verplicht. Dit is in de betreffende begrotingsartikelen terug te vinden in de paragraaf budgetflexibiliteit bij de tabel Budgettaire gevolgen van beleid. Middelen voor instellingsubsidies worden aangeduid als juridisch verplicht tot aan de begrotingshorizon.

In onderstaande tabel staan de subsidies, bijdragen aan organisaties en subsidie/opdrachtenbudgetten toegelicht, die geraakt worden door de subsidietaakstelling.

Tabel: subsidietaakstelling SZW

x € 1.000

2025

2026

2027

2028

2029

Struc.

Expeditieregeling (DI&LLO)

– 4.600

– 16.900

– 800

SLIM1

– 62.475

– 23.288

 

– 11.174

– 16.097

– 16.962

Preventie geldzorgen

       

– 6.000

– 14.000

Subsidies praktijkleren

 

– 1.200

– 1.200

– 1.200

– 1.200

– 1.100

Impuls dekkende regionale dienstverlening

 

– 1.500

– 3.000

– 3.000

– 3.000

Vakkundig Altijd

– 1.417

– 2.167

– 2.167

– 2.167

– 2.167

Praktijkleren bij sociaal ontwikkelbedrijven

– 5.000

– 5.000

Bijdragen aan organisaties

– 913

– 1.101

– 1.848

– 1.980

– 1.980

Beleidsondersteunende budgetten

– 638

– 3.957

– 4.692

– 5.263

– 5.050

– 1.908

Totaal taakstelling

– 74.630

– 54.925

– 12.960

– 24.652

– 35.494

– 35.950

X Noot
1

Inclusief kasschuif om SLIM weer in een evenwichtig en werkbaar kasritme terug te zetten

Toelichting maatregelen

Expeditieregeling (DI&LLO)

Na de incidentele besparing op deze regeling blijft vanaf 2025 jaarlijks circa € 10 miljoen beschikbaar (en € 11,3 miljoen structureel vanaf 2028).

SLIM

De SLIM-regeling bestaat uit een structurele regeling waar in de jaren 2025 tot 2028 een tijdelijke scholingsfaciliteit aan is toegevoegd. De ombuiging op SLIM is structureel 30% van het budget voor de regeling. Op het totale meerjarige budget voor de scholingsfaciliteit wordt 15% omgebogen.

Preventie geldzorgen

Er staat structureel € 22 miljoen gereserveerd voor preventie geldzorgen vanuit het Nationale Programma Armoede en Schulden. Na de besparing blijft er vanaf 2030 € 8 miljoen structureel beschikbaar. Op het structurele budget wordt 36% bezuinigd.

Subsidies praktijkleren

Deze ombuiging is een structurele kostenbesparing van 25% op het totale budget.

Impuls dekkende regionale dienstverlening

Deze ombuiging is een kostenbesparing van 11% op het totale budget.

Vakkundig Altijd

Met deze ombuiging zien we af van het gehele programma, dat nog niet is begonnen.

Praktijkleren in het mbo bij sociaal ontwikkelbedrijven en sociaal ondernemers

Deze subsidie vindt geen doorgang meer.

Bijdragen aan organisaties

De bijdragen aan het RIVM, TNO, VluchtelingenWerk, Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS), het NIBUD en Divosa worden verlaagd.

Beleidsondersteunende budgetten

Verschillende beleidsondersteunende budgetten, waaruit onder andere kleinere opdrachten, subsidies en onderzoeken worden bekostigd, worden verlaagd op artikel 1, 2, 11 en 13. De budgetten waar de subsidietaakstelling neerslaat zijn onder andere ondersteunend aan de thema’s arbeidsmarkt, re-integratie en armoede en schulden, handhaving en integratie.

Vraag 152

Welke maatregelen worden er genomen om de marginale druk te verlagen?

Antwoord 152

Het tarief in de nieuwe eerste schijf van de inkomstenbelasting wordt verlaagd naar 35,82% (tot een inkomen van circa € 38.000). Dit verlaagt de marginale druk voor lagere en middeninkomens. Daarnaast wordt de huurtoeslag vereenvoudigd. Het afbouwpad van de huurtoeslag wordt lineair, waardoor het verlies aan huurtoeslag bij een hoger inkomen minder groot is dan voorheen. Dit verlaagt de hoge piek in de marginale druk bij inkomens tussen circa € 35.000 euro en € 50.000 euro.

Vraag 153

Wat is de stand van zaken rondom de verdeling van Europees Sociaal Fonds (ESF+) gelden?

Antwoord 153

Uit het ESF+ is ten behoeve van Nederland een budget beschikbaar van € 413 miljoen voor de programmeringsperiode 2021–2027. Uw Kamer is per brief van 21 oktober 202245 geïnformeerd over de wijze waarop de ESF-middelen in Nederland worden ingezet en verdeeld over de verschillende onderdelen uit het programma ESF+. Op het moment van schrijven is ruim 56% van de voor Nederland beschikbare middelen uit het ESF+ toegekend aan projecten. Daarmee zijn we op schema voor de toekenningen in deze programmeringsperiode.

Vraag 154

Hoeveel mensen werken er minimaal twee, maar minder dan drie dagen per week?

Antwoord 154

In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het aantal gewerkte uren per categorie weergegeven van 2013 tot en met 2023 op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). CBS categoriseert de arbeidsduur naar het aantal gewerkte uren. Cijfers over aantal gewerkte dagen zijn niet beschikbaar.

Jaar

Minder dan 12 uur per week

12 tot 20 uur per week

20 tot 28 uur per week

28 tot 35 uur per week

Voltijd

2013

1.055.000

592.000

1.208.000

1.111.000

4.466.000

2014

1.057.000

577.000

1.189.000

1.127.000

4.431.000

2015

1.052.000

593.000

1.213.000

1.146.000

4.453.000

2016

1.032.000

591.000

1.203.000

1.206.000

4.538.000

2017

1.024.000

588.000

1.226.000

1.274.000

4.633.000

2018

1.010.000

595.000

1.278.000

1.344.000

4.713.000

2019

1.014.000

593.000

1.301.000

1.431.000

4.778.000

2020

999.000

569.000

1.296.000

1.499.000

4.753.000

2021

861.000

702.000

1.280.000

1.611.000

4.799.000

2022

870.000

680.000

1.300.000

1.713.000

4.985.000

2023

880.000

682.000

1.338.000

1.773.000

5.064.000

Vraag 155

Welke maatregelen op de SZW-begroting 2025 zijn nivellerend?

Antwoord 155

Of beleid nivellerend uitpakt, en daarmee inkomensverschillen verkleint, kan moeilijk per afzonderlijke maatregel worden bezien. Het totaalbeeld hangt af van alle maatregelen die de koopkracht of inkomensverdeling raken, en van de wijze waarop maatregelen worden gefinancierd.

Onderstaande maatregelen op de SZW-begroting zijn gericht op de ondersteuning van huishoudens met lagere huishoudinkomens:

  • Verhoging van het kindgebonden budget, waarvoor in het Hoofdlijnenakkoord € 300 miljoen was gereserveerd. Door het kindgebonden budget iets steiler af te bouwen zijn extra middelen vrijgemaakt waarmee het kindgebonden budget extra is verhoogd.

  • De afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon van de bijstand wordt bevroren van 2025 tot en met 2027.

Vraag 156

Is de SZW-begroting voor 2025 als geheel nivellerend?

Antwoord 156

De secundaire inkomensongelijkheid is in Nederland aanzienlijk kleiner dan de primaire inkomensongelijkheid. Dit impliceert dat beleid nivellerend werkt. Dat hangt niet alleen af van de wijze waarop inkomensondersteuning wordt vormgegeven vanuit de SZW-begroting, maar ook van de wijze waarop dat beleid wordt gefinancierd. Bijvoorbeeld van de vormgeving van premies en belastingen die het beleid financieren.

De SZW-begroting bevat de uitgaven voor ons stelsel van sociale zekerheid. De sociale zekerheid ondersteunt mensen die dat nodig in hun inkomen. Bijvoorbeeld bij werkloosheid, bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, bij het overlijden van partner of ouder en bij ouderdom. De SZW-begroting draagt daarmee bij aan het verkleinen van de inkomensongelijkheid.

Vraag 157

Hoeveel mensen werken er minimaal drie, maar minder dan vier dagen per week?

Antwoord 157

Zie antwoord 154

Vraag 158

Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking worden in 2025 verwacht te kunnen deelnemen aan het programma voor Individuele Plaatsing en Steun (IPS)?

Antwoord 158

Aan de Subsidieregeling IPS voor de gemeentelijke doelgroep is een budget gekoppeld dat het voor gemeenten mogelijk maakt om ongeveer 950 mensen met psychische aandoeningen in 2025 een IPS-traject aan te bieden.

Voor mensen met psychische aandoeningen die van het UWV een uitkering ontvangen is structureel budget beschikbaar. IPS kan door UWV worden ingezet voor mensen met (ernstige) psychische aandoeningen als ondersteuning naar werk. UWV maakt geen raming van die inzet waardoor de verwachting voor 2025 niet bekend is. In 2023 werden er door UWV voor de UWV-uitkeringsgerechtigden 613 IPS-trajecten ingezet. In 2022 waren dat er 546.

Vraag 159

Hoeveel mensen werken er minimaal twee dagen per week?

Antwoord 159

Zie antwoord 154

Vraag 160

Hoeveel mensen werken er minimaal drie dagen per week?

Antwoord 160

Zie antwoord 154

Vraag 161

Hoeveel mensen werken er minimaal vier dagen per week?

Antwoord 161

Zie antwoord 154

Vraag 162

Op welke manier wil de regering zorgen voor het minder snel laten oplopen van de kosten van invordering als betaling van schulden uitblijft?

Antwoord 162

Er is binnen de huidige wet op verschillende plaatsen ruimte om te zorgen dat kosten van invordering niet te snel oplopen. Zo brengt UWV geen wettelijke rente in rekening en heeft UWV per 1 juli 2024 de aanmaningsvergoeding op vorderingen op personen afgeschaft. Ook de SVB rekent zelf geen incassokosten. Een wettelijke rente kan zich voordoen, maar wordt in de praktijk zelden doorberekend omdat er uitstel van betaling is verleend of omdat het grensbedrag niet wordt bereikt. Verder geeft de gemoderniseerde Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen, die op 1 januari 2025 in werking treedt, UWV en de SVB meer ruimte om passende betalingsafspraken met betrokkenen te maken. Als met de betrokkene betalingsafspraken gemaakt zijn, hoeven geen kosten gemaakt te worden voor de invordering van de schulden van betrokkene.

Vraag 163

Hoeveel mensen profiteren naar verwachting van de maatregelen in 2025 om de marginale druk te verlagen en werken lonender te maken?

Antwoord 163

Het kabinet verlaagt marginale druk en maakt werken lonender door een nieuwe eerste belastingschijf te introduceren met een verlaagd tarief van 35,82% in 2025. Een belastingverlaging is positief voor alle huishoudens die belasting betalen of via een uitkering profiteren van belastingverlaging (onder andere AOW en bijstand). Werkenden met een laag inkomen, met recht op de inkomensafhankelijke combinatie-korting (IACK) of hoge aftrekposten profiteren mogelijk niet van de belastingverlaging door verzilveringsproblematiek.

Vraag 164

Wat zou het (ongeveer) kosten om de zelfstandigenaftrek uit te breiden naar alle werkenden die minimaal drie dagen per week werken?

Antwoord 164

De zelfstandigenaftrek bedraagt momenteel € 3.750 en wordt afgebouwd naar € 900 in 2027. Bijna 70% van de werknemers in de werkzame beroepsbevolking werkt tenminste 28 uur per week.46 De budgettaire gevolgen van het voorstel zijn dan ook zeer fors. Het is echter niet mogelijk om nu een gedegen budgettaire raming te maken. Dat vergt nader onderzoek. Complexiteit daarbij is dat bij verschillende vormen van werk op voorhand niet vaststaat hoeveel uren iemand werkt, bijvoorbeeld bij beschikbaarheidsdiensten en mensen met een stukloon.

Bij uitbreiding van zelfstandigenaftrek naar alle werkenden kunnen een aantal kanttekeningen en uitvoeringsvragen worden geplaatst, zie daarvoor het antwoord op vraag 165 en bijlage 4 van de Kamerbrief over de aanvullende maatregelen in de aanpak van arbeidsmarktkrapte van februari 2023.

Vraag 165

Wat is het arbeidsmarkteffect van het uitbreiden van de zelfstandigenaftrek naar alle werkenden die minimaal drie dagen per week werken?

Antwoord 165

Het uitbreiden van de zelfstandigenaftrek naar alle werkenden die minimaal een bepaald aantal dagen per week werken, zou in theorie bij kunnen dragen aan het stimuleren van meer uren werken. Het vergt echter nader onderzoek om in te schatten hoeveel mensen met dit voorstel worden gestimuleerd om meer uren te werken, en om hoeveel extra uren het zou gaan.

De volgende kanttekeningen zijn nu wel bekend:

  • - Er kunnen vraagtekens gezet worden bij de doelmatigheid: er is een grote verscheidenheid in reacties op financiële prikkels.47 Waar bijvoorbeeld mannen vrijwel niet reageren op financiële prikkels, reageren vrouwen met jonge kinderen verhoudingsgewijs wel sterk. De voorgestelde maatregel is generiek. Gezien het grotere aantal vrouwen onder deeltijdwerkers, hebben maatregelen die huishoudens met jonge kinderen raken mogelijk een grotere invloed op het arbeidsaanbod dan generieke fiscale maatregelen.48 Zie onder andere de antwoorden op vragen 90, 114, 115 en 174 over maatregelen om meer uren werken te stimuleren, gebaseerd op resultaten uit kwalitatieve onderzoeken.

  • Een belangrijke voorwaarde om een gedragseffect te kunnen veroorzaken is dat de urennorm controleerbaar is.

  • Het voorstel zou naar verwachting extra druk zetten op de uitvoering (zie antwoord 164).

  • Ook leidt het voorstel – bij eenzelfde werkwijze als de zelfstandigenaftrek nu – mogelijk tot toenemende complexiteit voor burgers.

  • Het kan ten slotte naar verwachting inkomensverschillen tussen werkenden en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten en een- en tweeverdieners vergroten.

Vraag 166

Hoeveel middelen zijn er in 2025 gereserveerd voor de versterking van gemeentelijke schuldhulpverlening?

Antwoord 166

Gemeenten ontvangen € 40 miljoen structureel per jaar voor het versterken van de dienstverlening ten aanzien van armoede en schulden. Daarnaast reserveert het kabinet vanaf 2025 structureel € 20 miljoen voor vroegsignalering als onderdeel van een samenhangend pakket aan maatregelen naar aanleiding van het IBO problematische schulden.

Vraag 167

Wat zou het (ongeveer) kosten om de zelfstandigenaftrek uit te breiden naar alle werkenden die minimaal vier dagen per week werken?

Antwoord 167

Bij deze vraag speelt dezelfde complexiteit in het kwantificeren van het aantal gewerkte dagen als bij het uitbreiden van de zelfstandigenaftrek naar alle werkenden die drie dagen per weer werken (vraag 164). Daarbij moet ook worden bedacht dat deze maatregel geen prikkel geeft om meer uren te werken aan alle werkenden die momenteel al vier of vijf dagen werken, maar wel kosten opleveren voor die groep. De budgettaire gevolgen van het voorstel zijn dan ook zeer fors. Het vergt nader onderzoek om de exacte budgettaire gevolgen in kaart te brengen.

Vraag 168

Wat is het arbeidsmarkteffect van het uitbreiden van de zelfstandigenaftrek naar alle werkenden die minimaal vier dagen per week werken?

Antwoord 168

Het uitbreiden van de zelfstandigenaftrek naar alle werkenden die minimaal een bepaald aantal dagen per week werken, zou in theorie bij kunnen dragen aan het stimuleren van meer uren werken. Het vergt echter nader onderzoek om in te schatten hoeveel mensen met dit voorstel worden gestimuleerd om meer uren te werken, en om hoeveel extra uren het zou gaan.

Daarbij moet ook worden bedacht dat deze maatregel geen prikkel geeft om meer uren te werken aan alle werkenden die momenteel al vier of vijf dagen werken, maar wel kosten opleveren voor die groep. De budgettaire gevolgen van het voorstel zijn dan ook zeer fors. Het vergt nader onderzoek om de exacte budgettaire gevolgen in kaart te brengen.

Vraag 169

Hoeveel werkende armen zijn er momenteel?

Antwoord 169

Het aantal mensen in armoede dat deel uitmaakt van een huishouden met werk als voornaamste inkomensbron was in 2023 ongeveer 240.000. Hierbij gaan we uit van de nieuwe armoedegrens van het CBS, Nibud en SCP. Mensen met een inkomen onder die grens leven volgens deze definitie in armoede. Verder hadden bijna 1,2 miljoen mensen een inkomen tot 25 procent boven de armoedegrens, waaronder ruim 260.000 werkenden.

Vraag 170

Kan er een overzicht worden gegeven van wat er met de aanbevelingen van de Commissie-Borstlap is gedaan?

Antwoord 170

Het arbeidsmarktpakket, zoals het kabinet dit nu uitwerkt, komt voort uit de adviezen van de commissie Regulering van werk (commissie Borstlap). Werknemers- en werkgeversorganisaties hebben de adviezen van de commissie Regulering van werk vertaald naar concretere maatregelen in het SER-MLT-advies. Beide adviezen zijn de leidraad geweest voor het brede arbeidsmarktpakket (zie Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1176), waarvan dit kabinet de uitwerking voortzet.

Sommige maatregelen uit het rapport van de commissie Regulering van werk hebben anders vorm gekregen in het arbeidsmarktpakket dan er in het commissierapport is omschreven. Bijvoorbeeld vanwege betaalbaarheid, omdat bleek dat sommige voorstellen van Borstlap juridisch of uitvoeringstechnisch onhaalbaar waren, te weinig aansloten bij het doenvermogen van burgers of omdat sommige voorstellen te weinig draagvlak genoten.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven hoe de aanbevelingen van de Commissie Regulering van werk (samengevat in de bouwstenen van deze Commissie) worden uitgewerkt of reeds tot stand zijn gekomen.

Tabel: Overzicht uitwerking aanbevelingen Commissie Regulering van werk

Aanbevelingen commissie Regulering van werk

Wet- en regelgeving waar dit kabinet aan werkt

Wet- en regelgeving die reeds tot stand is gekomen

Bouwsteen 1: Bevorder interne wendbaarheid, rem externe flexibiliteit af

– Wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers

– Wetsvoorstel personeelsbehoud bij crisis

– Wetsvoorstel re-integratie tweede spoor

– Premiedifferentiatie in de WW

Bouwsteen 2: Creëer een overzichtelijker stelsel van contractvormen

– Wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden

– Wetsvoorstel toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten

– Verbeteren toegang tot het recht Arbeidscommissie (Kamerstukken II 2023/24, 29 533, nr. 1223)

 

Bouwsteen 3: Stel alle werkenden in staat zich te ontwikkelen en te (blijven) leren

– Ontwikkelen gezamenlijke LLO-agenda

– Wetsvoorstel arbeidsmarktinfrastructuur

 

Bouwsteen 4: Zorg voor een fiscaal gelijke behandeling van en basisinkomenszekerheid voor alle werkenden

– Wetsvoorstel Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen

– Vereenvoudiging inkomensondersteuning

– Lagere belasting op arbeid

Bouwsteen 5: Kom tot een activerend en inclusief arbeidsmarktbeleid

– Wetsvoorstel arbeidsmarktinfrastructuur

– Verbeteren toegang tot het recht Arbeidscommissie (Kamerstukken II 2023/24, 29 533, nr. 1223)

– Aanpassing WW

 

Vraag 171

Welke aanbevelingen van de Commissie-Borstlap bent u nog van plan uit te voeren?

Antwoord 171

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de tabel bij antwoord 170.

Vraag 172

Kan er een overzicht gegeven worden wat er met de aanbevelingen van de Commissie sociaal minimum is gedaan?

Antwoord 172

Na het rapport van de Commissie sociaal minimum zijn maatregelen genomen om het inkomen van mensen op het sociaal minimum te verhogen, waarbij gekeken is naar de aanbevelingen vanuit de rapporten van deze commissie. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • Verhoging kindgebonden budget in 2024 met € 619 voor het eerste kind, € 752 voor het tweede kind en verder;

  • Verhoging bedragen voor kinderen in 2024 tussen 12–15 en 16–17 jaar met € 400 per jaar;

  • Verhoging kinderbijslag in 2024 met maximaal € 21,53 per jaar;

  • Verhoging huurtoeslag in 2024 met € 452,64 per jaar;

  • Stapsgewijze verhoging kindgebonden tussen 2025 t/m 2028 met € 380 per kind per jaar (prijzen 2025);

  • Verhoging huurtoeslag in 2026 met € 138,96 per jaar en vereenvoudiging van de huurtoeslag;

  • Een nieuwe eerste belastingschijf met een verlaagd tarief, dit zorgt ervoor dat het bijstandsniveau hoger komt te liggen;

  • Bevriezen van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand van 2024 tot en met 2027;

  • Structurele financiering van schoolmaaltijden;

  • Met de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden wordt gewerkt aan het voorkomen van geldzorgen (bijvoorbeeld met financiële educatie) en het aanpakken van armoede en schulden;

  • Het kabinet zet in op het terugdringen van aantal mensen met problematische schulden en trekt hiervoor structureel € 75 miljoen uit voor een samenhangend pakket aan maatregelen dat voortbouwt op het IBO Problematische schulden.

Vraag 173

Welke aanbevelingen van de Commissie sociaal minimum is de regering nog van plan uit te voeren?

Antwoord 173

De aanbevelingen van de Commissie sociaal minimum gaan over de toereikendheid van het sociaal minimum en het stelsel van het sociaal minimum. In het antwoord 172 vindt u welke maatregelen al genomen zijn door dit en het vorige kabinet. Het kabinet heeft daarnaast de ambitie om deze kabinetsperiode wetgeving voor te bereiden voor een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel, en van onderdelen van de sociale zekerheid. Daarom start het kabinet met een hervormingsagenda voor de diverse onderdelen van de sociale zekerheid en het toeslagen- en belastingstelsel. Bij de hervorming vindt het kabinet onder andere belangrijk dat het Rijk de inkomensbasis goed regelt, zodat mensen voor hun inkomen niet afhankelijk zijn van gemeentelijke minimaregelingen.

Vraag 174

Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de kinderopvang plannen van deze regering?

Antwoord 174

De invoering van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang heeft structurele positieve effecten voor werkende ouders. Kinderopvang wordt beter betaalbaar en zekerder voor ouders. Dit kan leiden tot de volgende arbeidsmarkteffecten.

1. Effecten op arbeidsparticipatie

Het kabinet verwacht dat een goedkoper en zekerder kinderopvangstelsel ook leidt tot cultuurveranderingen, die een positief effect kunnen hebben op de arbeidsparticipatie. De effecten zijn lastig te ramen, maar het kabinet gelooft in een grotere impact op de participatie dan empirische onderzoeken tot nu toe laten zien.

Uit onderzoek door I&O Research49 blijkt dat een deel van de ouders die niet (beiden) werken zeggen (meer) te gaan werken als de kinderopvang beter betaalbaar wordt. Ouders die (beiden) al werken, geven aan dat zij hierdoor meer uren willen gaan werken. Het CPB en het SCP hebben eerder becijferd dat de stelselherziening zou leiden tot een beperkte stijging van het arbeidsaanbod (0,2% of 15.000 fte). Deze berekeningen zijn wel gebaseerd op gedragsveranderingen na relatief kleine wijzigingen in de vergoedingspercentages van de kinderopvangtoeslag in het verleden. Het nieuwe financieringsstelsel is echter een fundamentele stelselwijziging met een niet eerder geziene investering in de kinderopvang. Tussen 2010 en 2024 zijn de overheidsuitgaven aan kinderopvangtoeslag met € 1.842 miljoen toegenomen. Gecorrigeerd voor de inflatie bedraagt het verschil circa € 600 miljoen. Tussen 2024 en 2029 investeert het kabinet structureel € 2,9 miljard (prijspeil 2024) in de kinderopvang. Nooit eerder is in korte tijd zo veel extra geïnvesteerd in de financiering van de kinderopvang als dit kabinet van plan is.

Tabel: Uitgaven kinderopvangtoeslag in lopende prijzen

Bedragen x € 1 miljoen

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven KOT

2.911

2.770

2.304

1.906

1.725

1.644

2.006

2.273

2.626

3.088

Bedragen x € 1 miljoen

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Uitgaven KOT

3.351

3.636

3.916

4.180

4.753

5.489

6.819

7.758

8.365

8.975

Het effect op de arbeidsparticipatie verschilt daarnaast vermoedelijk per groep. Het nieuwe stelsel zorgt vooral voor de midden- en hoge inkomens voor een daling in de kosten. Binnen deze groep is de arbeidsparticipatie al op een relatief hoog niveau. Het directe effect op de arbeidsparticipatie van ouders met een laag huishoudinkomen is op de lange termijn naar verwachting klein, omdat zij op dit moment al een vergoeding van 96% ontvangen. Maar ook ouders met lagere inkomens profiteren van de veel grotere zekerheid van het nieuwe stelsel, omdat terugvorderingen ook voor hen verleden tijd zijn. Hierdoor gaan ook lagere inkomens mogelijk meer gebruikmaken van kinderopvang, wat (meer) werken kan stimuleren.

Ten slotte kan de stelselherziening bijdragen aan cultuurveranderingen rond het gebruik van kinderopvang. Hierdoor zijn er mogelijk grotere participatiebaten dan tot nu toe geraamd door bijvoorbeeld het CPB en het SCP. De daadwerkelijke arbeidsparticipatie-effecten van het nieuwe financieringsstelsel, waaronder de effecten van het ingroeipad vanaf 2025 en eventuele substitutie-effecten, worden de komende jaren gemonitord.

2. Door de stelselherziening kan de toegankelijkheid van kinderopvang voor lagere inkomens dalen, met mogelijk negatieve gevolgen voor hun arbeidsparticipatie

Doordat kinderopvang beter betaalbaar wordt, stijgt de vraag naar opvang. De verwachting is dat het aanbod in de kinderopvangsector niet zonder meer binnen afzienbare tijd kan meegroeien.

Dit komt voornamelijk door personeelstekorten en in mindere mate door problemen met huisvesting. Om deze problemen te mitigeren, blijft het kabinet inzetten op het aanpakken van personeelstekorten in de kinderopvangsector. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 4 april50. Ook zal het kabinet uw Kamer hierover informeren met de aankomende brief over de uitwerking van de plannen voor arbeidsmarktkrapte en de brede arbeidsmarktagenda.

Daarnaast hanteert het kabinet de komende jaren een ingroeipad naar de hoge inkomensonafhankelijke vergoeding in het nieuwe stelsel. Door de vergoedingen ieder jaar stapsgewijs te verhogen, groeit de vraag naar opvang geleidelijk. Kinderopvangorganisaties hebben zo meer kans om aan de groeiende vraag te voldoen.

Als kinderopvangorganisaties niet kunnen voldoen aan de groeiende vraag, zullen naar verwachting de tarieven stijgen en de wachtlijsten toenemen. Ook ontstaan mogelijk negatieve effecten op de kwaliteit van de opvang, met als mogelijk gevolg minder gebruik. Tegelijkertijd zorgt dit voor druk op de toegankelijkheid, zowel financieel als qua beschikbaarheid van plaatsen. Dit kan zorgen voor minder gebruik van voornamelijk huishoudens met lagere inkomens. Dat kan mogelijk een negatief effect hebben op de arbeidsparticipatie binnen deze groep.

3. Door het niet-indexeren van de maximum uurprijzen in 2026 neemt de betaalbaarheid van opvang voor lagere inkomens af, met mogelijk negatieve gevolgen voor hun arbeidsparticipatie

In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken om de maximum uurprijzen in de kinderopvang in 2026 niet te indexeren. Het niet-indexeren in 2026 leidt per saldo tot negatieve inkomenseffecten voor lage inkomens wanneer kinderopvangorganisaties tarieven boven de maximum uurprijs hanteren. De meeste kinderopvangorganisaties hanteren nu al een tarief dat op of boven de maximum uurprijs ligt. Daarmee kan het niet-indexeren gevolgen hebben voor de arbeidsparticipatie van deze groepen. In de kwartaalrapportages monitort het Ministerie van SZW de arbeidsdeelname van ouders, en specifiek van ouders met jonge kinderen. Tegenover het niet-indexeren staat dat door de stapsgewijze verhoging van het vergoedingspercentage naar 96% de uiteindelijke vergoeding voor kinderopvang voor veel werkende ouders juist toe zal nemen. Daardoor wordt het per saldo voor veel werkende ouders juist aantrekkelijker om (meer) te gaan werken.

Nog voor de behandeling van de SZW-ontwerpbegroting ontvangt uw Kamer een hoofdlijnenbrief met daarin de laatste stand van zaken rond het nieuwe financieringsstelsel en een beschrijving van het huidige stelselontwerp.

Vraag 175

Wat is de voortgang van het programma Vereenvoudiging inkomensondersteuning voor Mensen?

Antwoord 175

Uw Kamer is op 8 december 202351 geïnformeerd over de doelen en acties vanuit het programma Vereenvoudiging inkomensondersteuning voor Mensen (VIM).

VIM heeft een domeinoverstijgend perspectief en vormt zo een aanvulling op trajecten die op individuele regelingen zien. Het programma beoogt verbeteringen aan te brengen op de korte, middellange en lange termijn. Voor de korte termijn zijn zes knelpunten benoemd. Op elk van deze knelpunten is een interdepartementale en interbestuurlijke werkgroep aan de slag om te bezien of doorbraken mogelijk zijn. Dat het een «korte termijn» knelpunt is wil overigens niet zeggen dat het knelpunt zonder meer snel kan worden opgelost. Wel streeft het kabinet ernaar om, vooruitlopend op een eventuele grotere stelselwijziging die meerdere kabinetsperiodes in beslag kan nemen, tot een doorbraak te komen. Zo streeft het kabinet ernaar de complexe brutonetto problematiek op te lossen die speelt als een uitkering wordt teruggevorderd terwijl de jaargrens is gepasseerd, door vanaf 2026 terug te gaan vorderen ter hoogte van netto teveel ontvangen bedragen. Hiervoor is geld gereserveerd uit de enveloppe Groepen in de Knel. Over de voortgang van de aanpak van de knelpunten wordt uw Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2025 geïnformeerd.

Voor de middellange termijn werkt het programma VIM aan het harmoniseren en standaardiseren van begrippen. Eenduidige, omlijnde en geharmoniseerde begrippen dragen bij aan het voorkomen van fouten en vergissingen. Hierbij wordt bijvoorbeeld bezien of toegewerkt kan worden naar een kleinere set objectiveerbare begrippen die beter aansluiten bij de belevingswereld van mensen. In het voorjaar van 2025 wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

Voor de begrotingsbehandeling van SZW ontvangt uw Kamer een brief met de stand van zaken over de vereenvoudigingen voor de lange termijn, als onderdeel van de brede hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning.

Vraag 176

Kunt u een overzicht geven van welke maatregelen worden beoogd in spoor twee van de hervorming van de Participatiewet?

Antwoord 176

In spoor 2 van Participatiewet in balans zijn nog geen keuzes gemaakt over welke maatregelen noodzakelijk zijn voor de herziening van de Participatiewet. Samen met gemeenten en andere belanghebbende partijen is een probleemanalyse opgesteld. Deze is net afgerond en wordt dit najaar samen met een voortgangsbrief met uw Kamer gedeeld. In deze voortgangsbrief zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie de verdere stappen beschrijven die hij beoogt te nemen in de herziening van de Participatiewet.

Vraag 177

Kan een precieze toelichting gegeven worden wat het project «Meer uren werkt!» inhoudt?

Antwoord 177

Het Nationaal Groeifonds investeert maximaal € 75 miljoen in het project Meer uren werkt!. Dit bedrag bestaat uit een toekenning van € 30 miljoen en een voorwaardelijke toekenning van € 45 miljoen.

Meer uren werkt! wil dat mensen die in deeltijd werken en meer kunnen en willen werken, maximaal in staat gesteld worden om dat vervolgens ook te gaan doen. Een hoger arbeidsaanbod van deze groep draagt bij aan het verdienvermogen van Nederland en de economische zelfstandigheid van deeltijdwerkers. Het programma wil dat bereiken door knelpunten aan te pakken met bewezen interventies in sectoren kinderopvang, onderwijs en zorg en welzijn en deze vervolgens op te schalen naar de gehele arbeidsmarkt. Denk hierbij aan het anders inroosteren van de werkdag, het mogelijk maken van combinatiebanen of het bespreekbaar maken van, en begrip creëren voor mantelzorg. De interventies richten zich op 1) het ondersteunen van uitbreiding van de arbeidstijd; 2) contractuitbreiding en cultuurverandering in de maatschappij; en 3) het bevorderen van een maatschappelijke beweging en kennisontwikkeling met betrekking tot het stimuleren van het werken van meer uren. In 2025 wordt een start gemaakt met zeven interventies.

Vraag 178

Kan een overzicht gegeven worden van maatregelen in de begroting voor het tegengaan van krapte op de arbeidsmarkt?

Antwoord 178

Verscheidene maatregelen in de begroting dragen bij aan het tegengaan van krapte op de arbeidsmarkt.

Onder beleidsprioriteit 3 (pagina 15 tot en met 18 van de memorie van toelichting) worden de belangrijkste maatregelen uitgelicht.52 Onder dit kopje staat bijvoorbeeld nadere uitleg over het programma «Meer uren werkt!» en de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur.

Ook wordt de rijksbrede arbeidsmarktagenda en de top over arbeidsmarktkrapte onder dit kopje toegelicht. De Minister van SZW zal voor het einde van dit jaar een brief sturen, waarin het proces en tijdpad richting de arbeidsmarktagenda en de top uiteen wordt gezet. In deze brief komen ook de vijf lijnen aan bod waarmee het kabinet krapte wil tegengaan, te weten: kiezen voor kwaliteit van werk, versterken van de economie, verhogen van de productiviteit, het vergroten van duurzame arbeidsmarktparticipatie en het verbeteren van de match tussen werkzoekenden en werkgevers.

Vraag 179

Wat is de voorgenomen besteding van de envelop «groepen in de knel»?

Antwoord 179

In de Miljoenennota 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 1, pagina 53–55) is een overzicht opgenomen van de voorgenomen besteding van de envelop inclusief toelichting. Onderstaande tabel toont het overzicht met maatregelen.

Nr.

Budgettaire effecten maatregelen, in mln. euro's

2025

2026

2027

2028

2029

Struc.

G1

Reservering voorjaar1

193

104

149

136

110

412

G2

Integraal pakket problematische schulden

24

56

73

100

100

75

G3

Aanpassing handhaving sociale zekerheid

6

12

12

12

12

12

G4

Schoolmaaltijden

45

45

45

45

45

45

G5

Aanpassen toeslagpartnerbegrip: oplossing voor achterblijvers noodgedwongen elders verblijvende partner

1

12

12

12

12

12

G6

Niet meer met terugwerkende kracht vaststellen van grondslag toeslagen op basis van verblijfstitel en recht kinderbijslag

0

5

5

5

5

5

G7

Verlengen aanvraagtermijn toeslagen

0

5

5

5

5

5

G8

Verhogen forfait aftrekbaar bedrag extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit in de inkomstenbelasting

1

1

1

1

1

1

G9

Netto in plaats van bruto terugvorderen

1

31

31

31

31

31

G10

Reservering voor aanpak armoede Caribisch Nederland

2

2

2

2

2

2

G11

IPS gemeentelijke doelgroep

4

3

2

0

0

0

G12

Tijdelijke verlenging energiefonds

60

60

0

0

0

0

 

Totaal

337

337

337

349

323

600

X Noot
1

Beleidsopties bij onderwerpen zoals Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS), Participatiewet, Toeslagenwet, Caribisch-Nederland en werkende armen (kinderopvang) moeten nog worden uitgewerkt. Hiervoor zijn middelen gereserveerd op de aanvullende post van Financiën. Deze middelen worden betrokken bij de voorjaarsbesluitvorming 2025.

Vraag 180

Kan per doel uit het hoofdlijnenakkoord voor het Ministerie van SZW concreet worden aangegeven wat er in 2025 gaat gebeuren om deze doelen te realiseren?

Antwoord 180

Hiervoor wordt verwezen naar de planningsbrief voor 2025, die in november aan de Kamer zal worden gezonden. In de procedurevergadering van de commissie SZW van dinsdag 8 oktober jl. is hierom gevraagd. Het Ministerie van SZW zal in deze planningsbrief globaal weergeven welke Kamerbrieven, wetsvoorstellen en andere Kamerstukken het in 2025 verwacht aan de Kamer te verzenden, gesorteerd op onderwerp.

Vraag 181

Kunt u een overzicht geven van alle bezuinigen, ombuigingen en extensiveringen?

Antwoord 181

Dit kabinet doet in het Hoofdlijnenakkoord een aantal ombuigingen op het terrein van SZW:

  • Afschaffen tegemoetkoming arbeidsongeschikten (structureel € 308 miljoen);

  • Een nader uit te werken maatregel om de WW te hervormen (structureel € 217 miljoen);

  • Beperken compensatie transitievergoeding tot kleine werkgevers (structureel € 380 miljoen).

Vraag 182

Kan een overzicht gegeven worden van alle plannen die nu onder leven lang ontwikkelen (LLO) vallen, inclusief bijbehorende budgetten?

Antwoord 182

Overzicht van de huidige instrumenten voor een leven lang ontwikkelen van SZW, OCW en EZ:

Instrumenten

Geld /looptijd

1. Doel: Meer mensen volgen scholing (naar 62% beroepsbevolking in 2030)

– Levenlanglerenkrediet, biedt lening voor scholingskosten formeel onderwijs (OCW)

Jaarlijks € 21 miljoen

– Ontwikkelen scholingsfaciliteit (voortouw SZW) voor maatschappelijk cruciale kraptesectoren (met resterende STAP-middelen, start 2025)

€ 73,8 miljoen over periode 2025/2027

– Pilot inkomensondersteuning bij VWNW in twee regio’s (voortouw EZ, samen met OCW en SZW)

Incidenteel € 1,2 miljoen. Looptijd 1 jaar.

– Ontwikkelpaden inrichten voor in-, zij- en doorstroom in kraptesectoren. OCW en SZW ondersteunen bij inrichten en implementeren sectorale ontwikkelpaden voor kraptesectoren

Incidentele subsidies op basis van kaderregeling.

± € 100.000 per ontwikkelpad

– Transparant maken voor mensen welk aanbod aan scholing en financieringsmogelijkheden er zijn (dit Platform Leeroverzicht is een onderdeel van een NGF project Leeroverzicht en Skills)

€ 44,7 miljoen voor hele NGF project dat looptijd heeft van 2022 t/m 2026 (Leeroverzicht)

– Meer mogelijkheden bieden voor het volgen van (delen van) opleidingen in mbo, hbo en wo. Dit is een onderdeel van de Onderwijsagenda LLO (van OCW). Instrumenten: een verkenning wettelijke opdracht LLO voor mbo, hbo en wo (aanbesteding onderzoek staat uit), Wet NLQF (aangenomen door de Eerste Kamer), Wet Leeruitkomsten (aangenomen door Eerste Kamer)

€ 500.000,- voor onderzoek naar de wettelijke opdracht

2. Doel: Meer mensen ontdekken dat leren op het werk loont

– Programma Leercultuur (SZW), waarin we ondernemers en werkenden in het MKB laten zien dat leren en ontwikkelen loont

€ 1,25 miljoen per jaar, 2024 t/m 2027

– MKB organisaties stimuleren tot meer actie op leren en ontwikkelen in hun organisaties met de SLIM-subsidieregeling (SZW)

Jaarlijks circa € 40 miljoen

– NGF project Vaardig met vaardigheden – bouwt de skillstaal CompetentNL om een skills gerichte arbeidsmarkt te stimuleren (voortouw SZW, dit is een onderdeel van hierboven genoemde NGF project Leeroverzicht en Skills)

Zie hierboven, totale bedrag was € 44,7 miljoen voor hele NGF project dat looptijd heeft van 2022 t/m 2025 (voor CompetentNL)

– NGF project LLO-Katalysator heeft onder meer een onderdeel dat is gericht op het stimuleren van leercultuur (voortouw OCW)

€ 392 miljoen voor hele NGF project met looptijd van 2022 tot en met 20291

– Eenvoudiger maken om vaardigheden en opgedane werkervaring in te zetten voor loopbaanstappen. Onderdeel van eerder genoemde Onderwijsagenda LLO (OCW). Maatregelen: vereenvoudiging deelname onderdelen formeel onderwijs mbo en hoger onderwijs, bevorderen gebruik microcredentials en certificaten en bevorderen valideren van werkervaring in onderwijs.

n.v.t.

– Kennis vergroten over de werkzaamheid van acties voor LLO en Duurzame Inzetbaarheid (DI) met het Meerjarig Investeringsprogramma DI en LLO (SZW), waaronder de Expeditie-regeling (SZW) waarmee projecten worden gesubsidieerd die de kennis over interventies voor LLO en DI versterken en breder toepasbaar maken.

Jaarlijks circa € 10–12 miljoen

3. Wat mensen leren sluit beter aan op wat bedrijfsleven en regio’s nodig hebben

– Publieke onderwijs regionaal beter laten aansluiten op de behoeften aan bij- en omscholing van het bedrijfsleven, de werkenden en werkzoekenden. Ook dit is onderdeel van de genoemde Onderwijsagenda LLO (OCW) met de onderdelen: hybride docenten, hubs, bedrijfsvakscholen; goede aansluiting onderwijs op hervorming arbeidsmarktinfrastructuur.

€ 3 miljoen voor pilot hybride docenten, looptijd 2025 tot en met 2028

– NGF project LLO-Katalysator (OCW) heeft een onderdeel versterking regionale hubs en bedrijfsvakscholen, waarvoor experimenteer budget is van € 10 miljoen binnen de middelen voor dit NGF project

Zit in budget voor LLO-Katalysator

– NGF project Opschaling publiek-private samenwerking in het beroepsonderwijs in de regio, om techniek en ICT te versterken en daarmee vraag en aanbod beter op elkaar aan te laten sluiten.

€ 210 miljoen2

– Actieplan Groene en Digitale Banen (EZ voortouw, SZW en OCW), zit o.a. LLO in, maar pakket is grotendeels bundeling van lopend beleid, beperkt eigen budget

€ 5 miljoen per jaar, voor 5 jaar vastgelegd

X Noot
1

Hiervan is € 167 miljoen toegekend en € 225 miljoen voorwaardelijk toegekend.

X Noot
2

Hiervan is € 152,6 miljoen toegekend en € 57,4 miljoen voorwaardelijk toegekend.

Vraag 183

Hoe wordt de taakstelling ingevuld op het apparaat van SZW?

Antwoord 183

De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van vacatures. De invulling van de bezuinigingen bij SZW voor 2026 en de jaren daarna is nog niet bekend.

SZW heeft de NLA en de uitvoeringsorganisaties gevraagd om een bijdrage en we zijn in gesprek over de invulling. Daarbij wordt onder meer gezocht naar mogelijkheden voor besparingen door vereenvoudiging van wet- en regelgeving en taakaanpassing.

Vraag 184

Wanneer wordt de brede arbeidsmarktagenda uitgewerkt en naar de Kamer gestuurd?

Antwoord 184

Eind van dit jaar wordt u geïnformeerd over hoe het kabinet de uitwerking wil geven aan de plannen rond de aanpak arbeidsmarktkrapte, zoals beschreven in hoofdstuk 10b van het Regeerprogramma. Onderdeel daarvan is hoe het kabinet wil komen tot een brede arbeidsmarktagenda en wanneer deze met uw Kamer zal worden gedeeld.

Vraag 185

Wat zijn de maatschappelijk cruciale sectoren waar subsidieregeling leren en ontwikkelen in het mkb (SLIM) op is gericht?

Antwoord 185

De huidige SLIM-regeling richt zich op leren en ontwikkelen in het MKB. Deze is niet specifiek gericht op maatschappelijk cruciale sectoren. Een verlenging van de SLIM-regeling is in voorbereiding. Het voornemen is na die verlenging een scholingsfaciliteit toe te voegen aan de regeling. Deze scholingsfaciliteit wordt momenteel uitgewerkt.

Uitgangspunt bij de uitwerking van de scholingsfaciliteit is aan te sluiten bij de motie Van der Lee (Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1184) die oproept scholingsmiddelen te richten op cruciale kraptesectoren zoals de energietransitie, zorg, onderwijs, techniek en ICT. Dit najaar wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de uitwerking van de scholingsfaciliteit. Onderdeel hiervan is een concretisering van de (sub)sectoren waarop de scholingssubsidie zich zal richten.

Vraag 186

Kunnen er voorbeelden worden gegeven van de onwenselijke of schadelijke situaties die de NLA tegenkomt in de praktijk tegen waarbij zij niet bevoegd is om op te treden?

Antwoord 186

De Arbeidsinspectie is toezichthouder op de volgende wetten: Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet (ATW), Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), Wet arbeidsvoorwaarden voor gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU), Warenwet, Wet arbeid vreemdelingen (WAV) en Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Onder andere arbeidsuitbuiting is strafbaar ingevolge het Wetboek van Strafrecht.

De Arbeidsinspectie publiceert regelmatig via rapportages en signalen aan externe partijen over onwenselijke situaties, bijvoorbeeld nieuwe constructies, waartegen het in de praktijk lastig is op te treden of die negatief effect hebben op de effectiviteit van het toezicht. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om:

  • misbruik van ontslag op staande voet door uitzendbureaus;

  • de hoogte van de WAV-boetes die geen gelijke tred hebben gehouden met de ontwikkeling van de inflatie. Daarmee is het afschrikwekkende effect van de boetes uitgehold;

  • knelpunten in de registratie van niet-ingezetenen (RNI);

  • de kennismigrantenregeling waarvan in de praktijk zichtbaar is dat ook andere groepen dan kennismigranten gebruik kunnen maken van de regeling;

  • detachering van derdelanders vanuit andere lidstaten naar Nederland.

Ook komt de Arbeidsinspectie in de praktijk verschillende typen constructies tegen die bedrijven gebruiken om hun arbeidskosten te reduceren.53 Deze (schijn)constructies vergen veelal complex onderzoek naar de feiten en omstandigheden vanwege gebrekkige administraties, lastig vindbare gedupeerde werknemers en het grensoverschrijdende karakter van constructies.

Vraag 187

Hoeveel vacatures staan er open bij de NLA?

Antwoord 187

Er staat momenteel voor 51 fte aan vacatures open (stand 15 oktober).

Vraag 188

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van aanbeveling 6.2a (omgekeerde bewijslast) van de Commissie-Roemer?

Antwoord 188

Er is een wetsvoorstel in voorbereiding dat, bij een vermoeden van onderbetaling en het ontbreken van de benodigde gegevens bij de werkgever, helpt om vast te kunnen stellen of het wettelijk minimumloon is betaald als de administratie ontbreekt. De Nederlandse Arbeidsinspectie of de civiele rechter krijgt dan alsnog de mogelijkheid om in bepaalde situaties een onderbetaling te berekenen (fictief) en betaling af te dwingen door uit te gaan van in ieder geval zes maanden (voltijds)arbeid. De internetconsultatie over dit wetsvoorstel staat gepland voor eind 2024.

Vraag 189

Op welke termijn kan er meer informatie worden verwacht over de uitwerking van de wijziging rondom de manier waarop het dagloon voor de WIA wordt vastgesteld voor WIA-gerechtigden die instromen via de Ziektewet na een ziekmelding vanuit de WW?

Antwoord 189

De Centrale Raad van Beroep heeft in juli 2024 een aantal uitspraken gedaan die gaan over de WIA-dagloonvaststelling. Momenteel is UWV, in samenspraak met de Minister van SZW, bezig met het opstellen van een plan van aanpak om het dagloon van uitkeringsgerechtigden met een lopende WIA-uitkering en die te maken hebben gehad met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode, te herzien per toekomende tijd. Bij de uitwerking is bijzondere aandacht voor de effecten voor de uitkeringsgerechtigden, bijvoorbeeld door te kijken naar de doorwerking naar andere financiële regelingen zoals toeslagen.

Ook zal hierbij aandacht zijn voor de afhandeling van andere herstelacties rondom de hoogte van de uitkeringen, om te voorkomen dat uitkeringsgerechtigden in korte tijd met meerdere herstelacties geconfronteerd worden. Ook wordt gekeken naar de effecten voor de betrokken (ex-)werkgevers en de impact op de uitvoering. De Minister van SZW streeft ernaar om de Kamer begin volgend jaar over de verdere afhandeling te informeren, wanneer meer bekend is over de dwarsverbanden met de herstelactie naar aanleiding van onjuiste WIA-beoordelingen. Het uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde krijgt waar hij recht op heeft.

Vraag 190

Hoeveel werknemers zijn inmiddels effectief geholpen om hun werkpositie te verbeteren dankzij de arbeidscommissie (aanbeveling 7.2d Commissie-Roemer)?

Antwoord 190

Op 20 oktober 2023 heeft uw Kamer de brief «Voortgang verbeteren toegang tot het recht Arbeidscommissie» ontvangen. In deze brief is aangegeven dat uit nadere verkenning door het Ministerie van SZW is gebleken dat een betere toegang tot het recht voor kwetsbare werknemers niet enkel ziet op laagdrempelige geschilbeslechting (Kamerstukken II, 2023/24, 29 544, nr. 1223). Daarmee lag het niet meer voor de hand om een arbeidscommissie op te richten, maar in plaats daarvan verschillende maatregelen te treffen die breed bijdragen aan het verbeteren van de toegang tot het recht. Er is daarom gekozen voor het versterken van de ondersteuning aan arbeidsmigranten, met specifieke aandacht voor juridische ondersteuning. Hierover heeft uw Kamer op 18 juni de brief «Betere ondersteuning voor de (EU-)arbeidsmigrant» ontvangen (Kamerstukken II, 2023/24, 29 861, nr. 125). In deze brief is uiteengezet hoe stapsgewijs de ondersteuning versterkt zal worden. Daarnaast start er in 2025 voor de duur van drie jaar een experiment met een vereenvoudigde en versnelde procedure bij de kantonrechter voor kwetsbare werknemers, waaronder arbeidsmigranten. Binnen dit experiment kunnen werknemers met een vordering vanuit een arbeidsovereenkomst een vereenvoudigde en snellere procedure starten bij de kantonrechter van de deelnemende rechtbanken in Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West-Brabant. Ook staat het experiment open voor geldvorderingen van een natuurlijk persoon die vanuit zijn eigen naam of vanuit die van zijn beroep of bedrijf handelt tot een maximum van € 5.000.

In de Jaarrapportage arbeidsmigranten 2024, die uw Kamer voorafgaand aan de begroting zal ontvangen, worden voor het eerst cijfers opgenomen over het aantal mensen dat we geholpen hebben met deze nieuwe vormen van dienstverlening. Cijfers van het experiment met de regelrechter zijn nog niet beschikbaar, omdat dit experiment pas in 2025 van start gaat.

Vraag 191

Kan de regering uiteenzetten hoe de inkomenspositie verandert van een alleenstaande ouder met twee minderjarige kinderen die het minimumloon verdient met recht op toeslagen, wanneer het eerste kind 18 wordt en vervolgens het tweede kind 18 wordt? Kan de regering hetzelfde doen voor een stel dat het minimumloon verdient, een alleenstaande ouder die in de bijstand zit, een stel dat in de bijstand zit en een alleenstaande ouder die een vervolguitkering op grond van de WIA ontvangt? Kan de regering voor de huishoudens met kinderen toevoegen wat er gebeurt wanneer het kind of de kinderen respectievelijk 21 en 27 worden?

Antwoord 191

Wanneer een kind 18 jaar wordt, vervalt de inkomensondersteuning aan ouders voor het desbetreffende kind: de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De kinderbijslag stopt vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin het kind 18 jaar wordt. Het recht op kindgebonden budget stopt met ingang van de maand nadat het kind 18 is geworden. De hoogte van het (resterende) bedrag aan kindgebonden budget hangt af van het inkomen van de ouders, en of zij alleenstaand zijn.

De tabel geeft weer hoe het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget verschilt in 2025 in 3 situaties: 1) met een kind van 16 en een kind van 17, 2) met een kind van 17 en een kind van 18), en 3) met kinderen ouder dan 18. Dit is uitgewerkt voor de eerste vier gevraagde voorbeelden. Voor voorbeeld 5 (vervolguitkering WIA) kan geen berekening gemaakt worden, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is. De hoogte van de vervolguitkering op grond van de WIA is een percentage van het minimumloon, dat afhangt van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Om te kunnen berekenen hoe het recht op kindgebonden budget wijzigt, is daarnaast informatie nodig over de hoogte van inkomsten uit werk die deze persoon daarnaast eventueel heeft, en/of er sprake is van een aanvulling vanuit de Toeslagenwet.

Mogelijke gevolgen op andere regelingen worden hieronder beschreven, maar kunnen niet worden doorgerekend omdat individuele omstandigheden een rol spelen. De inkomenspositie van het kind verandert ook. Dit is niet uitgewerkt in dit antwoord.

Tabel: Rekenvoorbeelden recht op in kindgebonden budget en kinderbijslag in drie situaties. Bedragen afgerond op € 100.
 

Situatie 1:

Kinderen van 16 en 17.

Situatie 2:

Kinderen van 17 en 18.

Situatie 3

Kinderen van 18 of ouder

Voorbeeld 1: alleenstaande ouder met minimumloon

Kinderbijslag

3.300

1.700

0

Kindgebonden budget

10.300

6.800

0

Voorbeeld 2: ouders die beide minimumloon verdienen

Kinderbijslag

3.300

1.700

0

Kindgebonden budget

10.300

6.800

0

Voorbeeld 3: alleenstaande ouder met bijstand

Kinderbijslag

3.300

1.700

0

Kindgebonden budget

10.300

6.800

0

Voorbeeld 4: ouders met bijstand

 

3.300

1.700

0

 

6.900

3.400

0

Mensen met een inkomen rond het sociaal minimum kunnen aanspraak maken op gemeentelijke minimaregelingen, zoals kindpakketten. Deze aanspraak kan komen te vervallen op het moment dat een kind 18 jaar wordt. Hier is echter geen eenduidig beeld van, omdat het aanbod en de voorwaarden van deze regelingen per gemeente kunnen verschillen. Bijverdiensten van het kind kunnen gevolgen hebben voor het recht op huurtoeslag van het huishouden. Voor kinderen jonger dan 23 jaar geldt een vrijstelling van € 5.970 in 2024.

Er treden geen wijzigingen op in het inkomen van deze ouders wanneer de kinderen 21 worden. Wel vervalt dan de wettelijke onderhoudsplicht van ouders tegenover hun kinderen. Met 27 jaar treden er wijzigingen op in de voorbeelden van ouders met een aanvulling uit de bijstand (voorbeeld 3 en 4). Wanneer kinderen 27 jaar worden, is voor deze huishoudens relevant dat de kinderen dan meetellen als kostendelende medebewoners voor hun huisgenoten. Dat leidt tot een lagere aanvulling vanuit de bijstand. In de WIA is geen sprake van kostendelers.

Vraag 192

Kan de regering uiteenzetten hoeveel verschillende inkomensbronnen de volgende personen hebben wat betreft primair inkomen, toeslagen en andere inkomensondersteunende regelingen: een alleenstaande ouder in de bijstand met een of meer kinderen, een alleenstaande in de bijstand, een alleenstaande ouder die minimumloon verdient met een of meer kinderen, een alleenstaande die minimumloon verdient, een alleenstaande AOW’er, een stel met AOW, een stel in de Participatiewet met en zonder kinderen en een stel dat het minimumloon verdient met of zonder kinderen?

Antwoord 192

Huishoudens met een inkomen op of rond het sociaal minimum kunnen mogelijk aanspraak maken op gemeentelijke minimaregelingen, zoals de bijzondere bijstand, kindpakketten, de individuele inkomenstoeslag, of een vergoeding voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang voor mensen in een traject naar werk. Hier is echter geen eenduidig beeld van, omdat het aanbod en de voorwaarden van deze regelingen per gemeente verschillen.

Tabel: Inkomensbronnen van huishoudens met een aanvulling vanuit de bijstand.
 

Alleenstaande met bijstand

Alleenstaande ouder met bijstand

Paar met bijstand, zonder kinderen

Paar met bijstand, met kinderen

Voornaamste inkomensbron

       

Loon

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Bijstandsaanvulling

Ja

Ja

Ja

Ja

AOW

       
         

Toeslagen

       

Zorgtoeslag

Ja

Ja

Ja

Ja

Huurtoeslag

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Kindgebonden budget

 

Ja

 

Ja

Kinderopvangtoeslag

 

Mogelijk

 

Mogelijk

         

Overige regelingen

       

Kinderbijslag

 

Ja

 

Ja

Lokale regelingen

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Tabel: Inkomensbronnen van huishoudens die het minimumloon verdienen. Bij paren is verondersteld dat zij beiden het minimumloon verdienen.
 

Alleenstaande met WML

Alleenstaande ouder met WML

Paar met WML, zonder kinderen

Paar met WML, met kinderen

Voornaamste inkomensbron

       

Loon

Ja

Ja

Ja

Ja

Bijstandsaanvulling

       

AOW

       
         

Toeslagen

       

Zorgtoeslag

Ja

Ja

   

Huurtoeslag

Mogelijk

Mogelijk

   

Kindgebonden budget

 

Ja

 

Ja

Kinderopvangtoeslag

 

Mogelijk

 

Mogelijk

         

Overige regelingen

       

Kinderbijslag

 

Ja

 

Ja

Lokale regelingen

Mogelijk

Mogelijk

   
Tabel: Inkomensbronnen van huishoudens met een AOW zonder aanvullend pensioen.
 

Alleenstaande met AOW (zonder aanvullend pensioen)

Paar met AOW (zonder aanvullend pensioen)

Voornaamste inkomensbron

   

Loon

   

Bijstandsaanvulling

   

AOW

Ja

Ja

     

Toeslagen

   

Zorgtoeslag

Ja

Ja

Huurtoeslag

Mogelijk

Mogelijk

Kindgebonden budget

   

Kinderopvangtoeslag

   
     

Overige regelingen

   

Kinderbijslag

   

Lokale regelingen

Mogelijk

Mogelijk

Vraag 193

Kan de regering met berekeningen uiteenzetten wat de duurverkorting WW betekent voor verschillende soorten huishoudens met verschillende vermogens wanneer zij in de WW belanden?

Antwoord 193

Op dit moment is de Minister van SZW nog bezig met de uitwerking van de WW-maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord, waarbij een duurverkorting als één van de opties is genoemd.

Voor het recht op, en de hoogte van, de WW-uitkering maakt (de omvang van) het vermogen van een huishouden niet uit. Vermogen is namelijk niet van invloed op de WW-uitkering.

Duurverkorting van de WW heeft bovendien alleen gevolgen voor de WW-gerechtigden die een dusdanig arbeidsverleden hebben opgebouwd waarmee zij recht zouden hebben op een langer WW-recht dan de nieuwe maximale duur. Dit zijn mensen die een langer arbeidsverleden hebben; in de regel zijn dat ook mensen die grotere vermogens hebben. Voor de groep die ten gevolge van een duurverkorting korter WW heeft en daarna in de bijstand terechtkomt, speelt het vermogen wel een rol omdat daar wel een vermogenstoets geldt. Als hun vermogen boven de vermogensgrens uitkomt, zou een duurverkorting van de WW ertoe leiden dat deze eerder op eigen middelen aangewezen zijn dan zonder een duurverkorting.

Het CPB heeft in 2023 voor aantal beleidsvarianten van WW-aanpassingen het effect op de financiële schokbestendigheid van huishoudens in kaart gebracht (bron: CPB Stresstest varianten WW). Het beschikbare vermogen is volgens het CPB wel bepalend voor de mate waarin een huishouden een levensgebeurtenis zoals het verliezen van werk kan opvangen. Het rapport laat zien dat een variant met inkorting van de WW-duur tot maximaal 12 maanden ervoor zorgt dat 18,4% van de huishoudens minder dan 2 jaar de vaste en noodzakelijke lasten kan blijven betalen totdat de financiële reserves zijn uitgeput. In het huidig beleid ligt dit percentage op 12,3% als er een transitievergoeding wordt ontvangen en 14,6% als dit niet het geval is.

Vraag 194

Van welke inkomensondersteunende regelingen zijn respectievelijk jongeren (bijvoorbeeld tot 27 jaar) of studenten uitgezonderd?

Antwoord 194

Personen maken in principe vanaf 18 jaar aanspraak op inkomensondersteunende regelingen.

Jongeren onder de 27 jaar hebben geen recht op algemene bijstand indien ze nog regulier onderwijs kunnen volgen.

Voor studenten geldt dan ook dat ze in principe geen recht hebben op een bijstandsuitkering, omdat zij aanspraak maken op studiefinanciering. Jongeren tot 27 jaar zijn uitgesloten van de premie arbeidsinschakeling en hebben geen recht op de vrijlating van inkomsten uit arbeid in de Participatiewet. Het wetsvoorstel Participatiewet in Balans stelt voor dat jongeren tot 27 jaar niet langer worden uitgesloten van de inkomstenvrijlating uit arbeid.

Voor gemeentelijke regelingen kan het aanbod en de voorwaarden per gemeente verschillen.

Vraag 195

Hoe vaak heeft een werkplekinspectie van de NLA geleid tot een intake en aangifte van een mogelijk slachtoffer van arbeidsuitbuiting? In hoeveel van de intakes ging het om werknemers die werken in privé huishoudens?

Antwoord 195

Deze vraag is niet te beantwoorden omdat dit niet exact centraal wordt geregistreerd. Verder wordt verwezen naar het antwoord op vraag 20.

Vraag 196

Voor welke inkomensondersteunende regelingen gelden extra eisen of regels voor respectievelijk jongeren (bijvoorbeeld onder de 27 jaar) of studenten?

Antwoord 196

Een jongere kan vanaf de leeftijd van 18 jaar zelfstandig recht hebben op een algemene bijstandsuitkering vanuit de Participatiewet. Voor thuis- en uitwonende jongeren van 18 tot 21 jaar geldt een lagere algemene bijstandsnorm, omdat tot 21 jaar sprake is van de wettelijke onderhoudsplicht van ouders jegens hun kinderen. Indien ouders niet in staat zijn om bij te springen, of niet in beeld zijn, dan moeten gemeenten op basis van maatwerk de jongerennorm aanvullen met bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Het wetsvoorstel Participatiewet in Balans harmoniseert de aanvulling op de jongerennorm. Gemeenten kunnen aanvullend € 634 netto per maand (bedrag 2023) aan jongeren bijstand verlenen wanneer ze redelijkerwijs geen steun van hun ouders krijgen. Wanneer blijkt dat dit bedrag niet voldoende is, kan de gemeente het bedrag verhogen.

Daarnaast geldt in de Participatiewet een zoektermijn van vier weken voor jongeren tot 27 jaar. In deze periode moet de jongere op zoek naar een opleiding of werk, voordat de bijstandsaanvraag in behandeling wordt genomen. Het wetsvoorstel Participatiewet in Balans stelt voor om een mogelijkheid voor gemeenten te creëren om in individuele gevallen de vierwekenzoektermijn voor jongeren niet toe te passen (Kamerstukken II, 2023/24, 36 582, nr. 2 en 3).

In de huurtoeslag geldt voor personen jonger dan 23 jaar een lagere maximumhuurgrens om in aanmerking te kunnen komen voor huurtoeslag. In 2024 is dat € 454,47 per maand. Indien het wetsvoorstel Vereenvoudiging van de huurtoeslag wordt aangenomen, wordt deze jongerenleeftijdsgrens verlaagd naar 21 jaar. Daarnaast wordt inkomen van kinderen onder de 23 jaar dat blijft onder de grens van € 5.970 niet meegenomen in het toetsingsinkomen dat gebruikt wordt voor het bepalen van de huurtoeslag van de ouder. Ten slotte verliezen burgers hun huurtoeslag als zij samenwonen met een meerderjarige die geen rechtmatig verblijf houdt in Nederland. Bij samenwonen met een minderjarige zonder geldige verblijfstitel treedt dit gevolg niet op. Voor de huurtoeslag kunnen ouders van een kind met verzorgingsbehoefte dat de 18-jarige leeftijd heeft bereikt onder voorwaarden beroep doen op een uitzondering voor verzorgingssituatie.

Toeslagenbreed geldt dat jongeren onder de leeftijd van 18 jaar niet als toeslagpartner worden aangemerkt op grond van het criterium voor samengestelde gezinnen (twee volwassenen wonen samen met een kind van één van hen). In die situaties worden minderjarigen niet meegenomen bij het bepalen van het recht op of de hoogte van de toeslag van de aanvrager. Daarnaast kunnen jongeren onder de 27 jaar nooit toeslagpartner worden van hun (alleenstaande) ouder. In de Fiscale verzamelwet 2025 wordt voorgesteld om deze leeftijdsgrens te laten vervallen, waardoor dit voor alle kinderen, ook boven de 27 jaar, geldt.

Vraag 197

Komen respectievelijk jongeren en studenten in aanmerking voor het energiefonds?

Antwoord 197

Het is op dit moment nog niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden. Voor zowel 2025 als 2026 heeft het kabinet € 60 miljoen gereserveerd om een energiefonds in te richten dat steun biedt aan huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen en om ervoor te zorgen dat zij kunnen meekomen in de energietransitie. Op dit moment is het kabinet nog met diverse partijen, zoals een aantal energieleveranciers, woningcorporaties, banken, gemeenten en maatschappelijke organisaties, in gesprek over hoe dit vorm kan krijgen. Zodra er meer duidelijkheid is over een mogelijke inrichting van een energiefonds wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag 198

Wie zijn de groepen die onder de armoedegrens leven, zoals door Centraal Planbureau (CPB) berekend?

Antwoord 198

Het CBS, Nibud en SCP laten in hun nieuwe armoedecijfer de volgende uitsplitsing van groepen zien. De linkerkolom toont het aantal personen in deze groep dat onder de armoedegrens, de rechterkolom toont hoeveel procent van deze groep onder de armoedegrens valt.

De verwachting is dat het CPB in het tweede kwartaal van 2025 de nieuwe armoederamingen op basis van de nieuwe armoede definitie zal publiceren.

Kenmerk

Categorie

2023 (x 1.000 personen)

2023 (%)

Totaal

Totaal

537,8

3,1

Samenstelling huishouden

Eenpersoonshuishouden

197,1

6,2

Samenstelling huishouden

Eenoudergezin

99,2

6,8

Samenstelling huishouden

Paar, zonder kind

61,9

1,4

Samenstelling huishouden

Paar, met kind(eren)

157,8

2,1

Samenstelling huishouden

Meerpersoonshuishouden, overig

21,8

3,7

Voornaamste inkomensbron huishouden

Inkomen uit werk

240,6

1,9

Voornaamste inkomensbron huishouden

Uitkering arbeidsongeschiktheid

45,5

9,4

Voornaamste inkomensbron huishouden

Uitkering pensioen

52,5

1,5

Voornaamste inkomensbron huishouden

Uitkering bijstand

125,4

24,6

Voornaamste inkomensbron huishouden

Overdrachtsinkomen, overig

73,7

24,3

Bron: CBS, Armoede in Nederland 2018–2023, Tabel 1

Vraag 199

Hoeveel meer of minder middelen zouden gereserveerd moeten worden voor de Participatiewet als jongeren onder de 27 niet uitgezonderd zouden worden van bepaalde versoepelingen?

Antwoord 199

In de Participatiewet gelden gedeeltelijk andere regels voor jongeren onder de 27 jaar. Met het wetsvoorstel Participatiewet in balans wordt een deel van deze verschillen weggenomen. Zo wordt de vrijlating van arbeidsinkomsten ook opengesteld voor jongeren onder de 27 jaar. Een van de verschillen tussen bijstandsgerechtigden onder en boven de 27 jaar is de 4-wekenzoektermijn. Het kost naar verwachting circa € 40 miljoen per jaar om de zoektermijn af te schaffen. Andere verschillen zijn dat jongeren onder de 27 jaar niet in aanmerking komen voor een premie tot arbeidsinschakeling en vrijlating van een vrijwilligersvergoeding en de jonggehandicaptenkorting. Er is geen inschatting beschikbaar van de budgettaire gevolgen indien dit zou worden versoepeld.

Vraag 200

Hoeveel is de koopkracht sinds kabinet-Rutte I in totaal gestegen uitgesplitst naar werkenden, mensen met een uitkering en gepensioneerden?

Antwoord 200

In onderstaande grafiek wordt de koopkrachtontwikkeling voor personen met uitsplitsing in werkenden (werknemers en zelfstandigen), gepensioneerden en mensen met een uitkering (bijstandsuitkering of andere uitkering uit sociale voorziening, zoals voor oudere werklozen of jonggehandicapten) vanaf 2012 getoond. Deze data zijn ontleend aan het CBS. Het CBS heeft geen data voor 2012. Het gaat hier om koopkrachtcijfers, waarbij zaken als promoties zijn meegenomen. Het CPB presenteert in ramingen daarentegen statische koopkrachtontwikkelingen voor huishoudens. Hierbij wordt gerekend met contractloonstijgingen en omvat dus geen loonstijgingen door bijvoorbeeld promoties. Tenslotte zijn onderstaande cijfers mediane koopkrachtcijfers en kunnen dus niet opgeteld worden.

Bron: CBS Statline. 2023 is een voorlopig cijfer.

Vraag 201

Wordt de inkomensgrens voor een beroep op het energiefonds landelijk of gemeentelijk vastgesteld? Op welk percentage zal zit zijn?

Antwoord 201

Het is op dit moment nog niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden. Voor zowel 2025 als 2026 heeft het kabinet € 60 miljoen gereserveerd om een energiefonds in te richten dat steun biedt aan huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen en om ervoor te zorgen dat zij kunnen meekomen in de energietransitie. Op dit moment is het kabinet nog met diverse partijen, zoals een aantal energieleveranciers, woningcorporaties, banken, gemeenten en maatschappelijke organisaties, in gesprek over hoe dit vorm kan krijgen. Zodra er meer duidelijkheid is over een mogelijke inrichting van een energiefonds wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag 202

Is in de aanpak die de regering wil nemen richting het (kinder-)armoedecijfer niet uit te laten komen boven het referentiejaar 2024 ook gedacht aan het verschaffen van hulpmiddelen die kinderen nodig hebben in het dagelijks leven, zoals fietsen, schriften en een fatsoenlijke kamer?

Antwoord 202

Ja, hier heeft het kabinet aandacht voor. Het kabinet wil dat ieder kind in een gezin met een laag inkomen kan meedoen met leeftijdsgenoten en zich kansrijk kan ontwikkelen. Gemeenten en de fondsen verenigd binnen SAM& krijgen diverse structurele middelen om kinderen te ondersteunen, onder andere middels materiële voorzieningen.

In de huidige kinderarmoede cijfers is deze inzet overigens niet zichtbaar. De huidige (kinder)armoedecijfers kijken vooral naar een financieel tekort binnen het gezin. Dat is belangrijk, maar armoede is meer dan alleen een tekort aan financiële welvaart. Het is ook belangrijk in beeld te hebben wat opgroeien in armoede allemaal behelst en wat de brede en hardnekkige gevolgen ervan zijn. We gaan daarom aan de slag met de ontwikkeling van een multidimensionale doelstelling en indicatoren op verschillende domeinen.

Vraag 203

Wat is de reden voor de toename van het aantal aanvragen bij hulporganisaties zoals Nationaal Fonds Kinderhulp?

Antwoord 203

Het Nationaal Fonds Kinderhulp maakt onderdeel uit van het samenwerkingsverband Sam& voor alle kinderen, de alliantie die kinderarmoede in Nederland terug wil dringen. Steeds meer ouders hebben te weinig geld voor benodigdheden voor hun kind. Gezinnen met een krap budget kloppen steeds vaker aan bij dergelijke organisaties. Het geldt voor alle lidorganisaties dat ze het aantal aanvragen hebben zien toenemen in de afgelopen twee jaar. Kinderhulp heeft bijvoorbeeld 15% meer aanvragen binnengekregen. De groei in aanvragen zit met name in informele aanvragers, zoals lokale stichtingen en vrijwilligersorganisaties.

De aanpak van armoede staat hoog op de agenda van het kabinet, zoals blijkt uit het regeerprogramma. Zo worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat armoede toeneemt, zoals de verhoging van het kindgebonden budget. Daarnaast heeft het kabinet ervoor gekozen om de schoolmaaltijden structureel te maken. Ook heeft het kabinet oog voor specifieke groepen, zoals werkende armen en kinderen in armoede.

Kinderhulp is onderdeel van Sam&, een samenwerkingsverband van Leergeld Nederland, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Nationaal Fonds Kinderhulp, Stichting Jarige Job en Jeugdeducatiefonds. Zij ondersteunen gezinnen met geldzorgen op gebied van onderwijs, sport en cultuur, kleding en vrije tijd. SZW ondersteunt de Sam& partijen met een subsidie.

Vraag 204

Kunt u bevestigen dat gezien het feit dat de eerste tranche van het transformatiebudget pas in 2025 wordt uitgekeerd, het betekent dat er feitelijk nog geen Specifieke uitkering (SPUK) is? Kunt u dit toelichten?

Antwoord 204

In lijn met het voornemen in het hoofdlijnenakkoord om specifieke uitkeringen (SPUK’s) te verminderen, is besloten het transformatiebudget uit te keren aan gemeenten door middel van een decentralisatie-uitkering (DU) in plaats van via een SPUK. Hiermee gaat conform het hoofdlijnenakkoord een korting van 10% gepaard. Het transformatiebudget is bedoeld als impuls voor (samenwerkende) gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven om (nog) meer werk te maken van een gezamenlijke toekomstvisie op de sociale infrastructuur en de benodigde transitie en transformatie. Er is geen effect te verwachten van de korting op de huidige arbeidsmarktkrapte, want de middelen voor het transformatiebudget zijn niet gericht op het tegengaan van de arbeidsmarktkrapte.

Vraag 205

Welke afweging ligt ten grondslag aan de overweging om voor alle bedrijven met minder dan 25 werknemers de compensatie voor de transitievergoeding af te schaffen?

Antwoord 205

Het kabinet overweegt niet om voor alle bedrijven met minder dan 25 werknemers de compensatie voor de transitievergoeding af te schaffen. Het kabinet is wel voornemens om de compensatiemogelijkheid voor alle bedrijven met 25 werknemers of meer af te schaffen. De Minister van SZW gaat ervan uit dat deze vraag van toepassing is op dat voornemen en beantwoordt de vraag dan ook vanuit die aanname.

Begroot is dat met deze maatregel structureel ongeveer € 380 miljoen wordt bespaard op jaarbasis. Daarmee draagt deze maatregel bij aan houdbare overheidsfinanciën.

Het beperken van de compensatiemogelijkheid tot werkgevers met minder dan 25 werknemers wordt als passend gezien omdat van werkgevers met 25 of meer werknemers verwacht kan worden dat ze financieel draagkrachtig genoeg geacht mogen worden om de transitievergoeding bij ontslag te betalen zonder dat daar een compensatie tegenover staat. Het betalen van de transitievergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid kan een relatief grote kostenpost zijn voor kleinere werkgevers. Omdat kleine werkgevers doorgaans financieel minder draagkrachtig zijn, wil het kabinet bedrijven met minder dan 25 werknemers blijven ondersteunen met compensatie voor de transitievergoeding.

Vraag 206

Kunt u de gevolgen in kaart brengen van de afschaffing van de compensatieregeling voor de sociaal ontwikkelbedrijven en de doelgroep die hier in dienst is?

Antwoord 206

We zijn in gesprek met Cedris en de VNG om een scherper beeld te krijgen van de (financiële) gevolgen voor sociaal ontwikkelbedrijven met betrekking tot het beperken van de compensatie van de transitievergoeding. Momenteel is er nog geen volledig beeld van de gevolgen.

Vraag 207

Kunt u inzicht bieden in de bedragen die sociaal ontwikkelbedrijven de afgelopen jaren aan transitievergoedingen hebben uitgegeven?

Antwoord 207

Zie antwoord 206.

Vraag 208

Welke wijzigingen ten opzichte van eerdere begrotingen dragen bij aan het meer transparant maken van de begroting?

Antwoord 208

De SZW begroting 2025 is in opzet gelijk aan de SZW begroting 2024 en vormgegeven conform de Rijksbegrotingsvoorschriften. Zowel in de begroting als het jaarverslag wordt in de leeswijzer onder het kopje «Groeiparagraaf» indien van toepassing aangegeven wat de belangrijkste verbeteringen en wijzigingen zijn ten opzichte van het vorige jaar. In de begroting 2025 ging het alleen om de overgang van inburgeringsactiviteiten van de begroting van SZW naar de begroting van Justitie en Veiligheid.

Vraag 209

Welke specifieke maatregelen neemt de regering ten behoeve van de werkende armen?

Antwoord 209

Wie weinig inkomen heeft uit werk, heeft in veel gevallen recht op inkomensondersteunende regelingen. Om armoede onder werkenden te voorkomen is het belangrijk dat mensen gebruik maken van die inkomensondersteunende regelingen waar zij recht op hebben. Daarom zet het kabinet in op het terugdringen van niet-gebruik van deze regelingen. Bijvoorbeeld door vereenvoudiging van het stelsel van inkomensondersteuning en met het wetsvoorstel proactieve dienstverlening. In de voortgangsbrief over het armoede- en schuldenbeleid, die in december aan uw Kamer gezonden zal worden, komt de Staatssecretaris Participatie en Integratie nader terug op beleid gericht op werkende armen.

Werkende armen werken vaak in deeltijd. Meer uren werken kan dan een oplossing zijn. Door werken meer lonend te maken wil het kabinet meer uren werken aantrekkelijker maken. Ook zijn er tools beschikbaar die het inzichtelijk maken hoeveel het oplevert om meer uren te werken, zoals de WerkUrenBerekenaar van het Nibud. En ook met bijvoorbeeld het groeifondsprogramma «Meer uren werkt!» zet het kabinet in op het vergroten van de arbeidsduur van werkenden.

Om werkenden in hun inkomen te ondersteunen komt er een extra belastingschijf met een lager belastingtarief in de inkomstenbelasting. Ook verhoogt het kabinet de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Daarnaast bevat het arbeidsmarktpakket maatregelen om de inkomens- en roosterzekerheid van werkenden te vergroten. De Minister van SZW is druk bezig met de verdere uitwerking van dit arbeidsmarktpakket.

Vraag 210

Hoe heeft de regering het bedrag van 75 miljoen euro structureel vastgesteld voor een integraal pakket problematische schulden en welke onderbouwing ligt hieraan ten grondslag? Kunt u, gezien het basispakket zoals benoemd in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Problematische Schulden uitgaat van 180 miljoen euro structureel, aangeven welke maatregelen het kabinet verwacht te nemen met de beschikbaar gestelde middelen?

Antwoord 210

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het IBO problematische schulden zet het kabinet in op een samenhangend pakket aan maatregelen dat voortbouwt op het IBO.54 Hiervoor heeft het kabinet een pakket van € 24 miljoen, oplopend naar € 100 miljoen waarvan € 75 miljoen structureel, beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt er voor enkele maatregelen aangesloten op bestaand beleid, waar al middelen voor beschikbaar zijn. Ook zijn er maatregelen waar enkel opstartkosten van toepassing zijn en die daarmee niet drukken op de structurele middelen. In de tabel op pagina 14 en 15 van de kabinetsreactie IBO is per maatregel inzichtelijk gemaakt of en hoeveel middelen ervoor beschikbaar zijn gesteld en wat de huidige status van de maatregel is.

Vraag 211

Hoeveel middelen zijn gereserveerd voor uitvoering van de adviezen van Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS)?

Antwoord 211

Het rapport van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) wordt momenteel uitgewerkt in beleidsopties. Op dit moment is nog niet duidelijk welke maatregelen genomen gaan worden en welk financieel beslag die hebben.

Er zijn geen middelen specifiek gereserveerd voor een hervorming van de WIA. In de envelop «groepen in de knel» is een reservering opgenomen voor een aantal beleidsonderwerpen, waaronder de uitwerking van de voorstellen OCTAS. Het bedrag van deze reservering varieert in de komende jaren tussen de € 100 en € 200 miljoen en bedraagt vanaf 2039 structureel € 412 miljoen. Deze middelen zijn niet specifiek gereserveerd voor hervorming van de WIA.

Vraag 212

Hoeveel middelen zijn gereserveerd voor de vereenvoudiging van de sociale zekerheid, toeslagen en de inkomstenbelasting? Verwacht de regering dat deze middelen voldoende zijn om de gehele vereenvoudigingsagenda door te voeren?

Antwoord 212

Het kabinet geeft prioriteit aan het vereenvoudigen van inkomensondersteuning, zoals beschreven in hoofdstuk 1 van het regeerprogramma. Daarvoor kunnen bijvoorbeeld middelen uit de enveloppe Groepen in de Knel uit het hoofdlijnenakkoord worden ingezet. Conform het eindverslag van formateur Van Zwol, zal het kabinet voorstellen met financiële consequenties in reactie op het advies van de commissie OCTAS welwillend bezien. Daarnaast wordt er gewerkt aan het vereenvoudigen van inkomensondersteuning op de lange termijn. Het is nog niet bekend wat de financiële consequenties zijn van deze vereenvoudigingen.

Vraag 213

Wat zijn de verwachte gevolgen van de korting van 1,9 miljoen euro op de specifieke uitkering van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV)?

Antwoord 213

De desbetreffende gemeentes zullen hier in 2026 nader invulling aan moeten geven. De Staatssecretaris Participatie en Integratie verwacht dat iedere gemeente hierin eigen afwegingen zal maken om de korting op te vangen.

Vraag 214

Wat zijn de meetbare doelen in deze begroting die bijdragen aan het behalen van de doelstellingen uit het hoofdlijnenakkoord?

Antwoord 214

Het Hoofdlijnenakkoord kent tal van doelstellingen. Niet voor al deze doelstellingen is een concreet en meetbaar doel gesteld in de SZW-begroting. Deze beslaat immers het hele sociale zekerheidsterrein, opgesteld langs de lijnen van verschillende beleidsartikelen en niet alleen de doelen van het kabinet voor deze kabinetsperiode. Dit is vaak ook lastig mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan het vereenvoudigen van de inkomensondersteuning of vraagstukken rond de flexibiliteit van de arbeidsmarkt, die betreffen vaak meerdere beleidsartikelen of zelfs meerdere begrotingen. Daarnaast geldt in algemene zin dat per begrotingsartikel de algemene doelstelling van de middelen op de SZW-begroting is aangegeven en wordt in het artikel toegelicht hoe de gekozen instrumenten en middelen hieraan bijdragen.

Een voorbeeld van een meetbaar doel dat het kabinet zich heeft gesteld, is het doel om de (kinder)armoede niet te laten toenemen gedurende de kabinetsperiode. Het kabinet vaart hierbij op het niet-veel-maar-toereikend criterium gebaseerd op de SZW-koopkrachtraming. Om dit doel te bereiken is onder andere op het terrein van SZW het kindgebonden budget verhoogd per 2025 en toegelicht in de begroting.

Vraag 215

Hoeveel huishoudens zullen naar verwachting een beroep kunnen doen op het energiefonds? Is er een maximumbedrag per huishouden?

Antwoord 215

Het is op dit moment nog niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden. Voor zowel 2025 als 2026 heeft het kabinet € 60 miljoen gereserveerd om een energiefonds in te richten dat steun biedt aan huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen en om ervoor te zorgen dat zij kunnen meekomen in de energietransitie. Op dit moment is het kabinet nog met diverse partijen, zoals een aantal energieleveranciers, woningcorporaties, banken, gemeenten en maatschappelijke organisaties, in gesprek over hoe dit vorm kan krijgen. Zodra er meer duidelijkheid is over een mogelijke inrichting van een energiefonds wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag 216

Kunt u aangeven hoe de armoedecijfers eruit zien per groep (tot 5 procent onder grens, 5–10 procent onder grens, 10–15 procent onder grens, 15 procent of meer onder grens) wanneer de algemene heffingskorting (AHK-)korting niet wordt meegenomen?

Antwoord 216

Indien de algemene heffingskorting niet wordt verlaagd met € 335 per 2025 en het afbouwpunt niet wordt verhoogd, komt de armoede onder personen uit op 4,2% en onder kinderen op 4,6% in 2025. De armoederaming bevat geen informatie over de armoede-intensiteit. Het CBS brengt de realisaties van de armoede-intensiteit in beeld. Hierbij is het niet mogelijk om vooruit te kijken.

Ondanks de verlaging van de algemene heffingskorting stijgt de bijstandshoogte. Dit komt doordat de algemene heffingskorting vanaf een hoger inkomen gaat afbouwen. Tegenover de verlaging van de AHK staat daarnaast een (verdere) verlaging van het belastingtarief in de nieuwe eerste schijf. Door de koppeling aan het referentieminimumloon hebben bijstandsgerechtigden van beide maatregelen voordeel. Op basis van beleid in de Voorjaarsnota zou de netto bijstand voor een alleenstaande per 1 januari 2025 uitkomen op € 15.970, waar dat na de Miljoenennota naar verwachting op € 16.145 uitkomt.

Vraag 217

Kunt u aangeven wat de koopkrachteffecten zijn van deze kabinetsperiode als de hervorming van de kinderopvangtoeslag (KOT) niet doorgaat?

Antwoord 217

Onderstaande tabel toont de inkomenseffecten in 2027 als de hervorming van financiering van kinderopvang (KOT), in het bijzonder de overgang naar een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding, niet door zou gaan. De tabel bevat de inkomenseffecten voor huishoudens die KOT ontvangen. Het inkomenseffect is het effect van een maatregel in een bepaald jaar op het besteedbaar inkomen van huishoudens. Hierbij is geen rekening gehouden met de impact op het macro-economische beeld. Het inkomenseffect voor individuele huishoudens hangt in de praktijk sterk af van het aantal kinderen, het aantal uur kinderopvang dat wordt afgenomen en de uurtarieven van de kinderopvangorganisatie.

In 2025 worden de vergoedingspercentages KOT al verhoogd in de aanloop naar het nieuwe stelsel, om de markt de gelegenheid te geven om geleidelijk mee te groeien met de grotere vraag naar opvang door de hoge inkomensonafhankelijke vergoeding in het nieuwe stelsel. In dit antwoord en onderstaande tabel wordt ervan uitgegaan dat deze stap niet meer wordt teruggedraaid. De vergoedingspercentages van 2025 zijn dan van ook van toepassing op de jaren na 2025. Bij de berekening is uitgegaan van de indexatie van de maximum uurprijs zoals in de MEV-raming, inclusief het niet-indexeren van de maximum uurprijs in 2026 zoals opgenomen in het hoofdlijnenakkoord.

Een van de risico’s van de hoge inkomensonafhankelijke vergoeding in het nieuwe stelsel is tariefstijgingen door de sterk groeiende vraag. Dit kan de financiële toegankelijkheid van kinderopvang beperken. Door af te zien van de hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang worden de inkomenseffecten van mogelijke tariefstijgingen gemitigeerd. Omdat op voorhand niet duidelijk is wat de (mogelijke) tariefstijgingen zullen zijn, is voor de berekeningen voor onderstaande tabel aangenomen dat de stelselherziening niet tot extra tariefstijgingen zal leiden. De werkelijke inkomenseffecten van het afzien van de overgang naar een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding kunnen hierdoor ook afwijken.

Tabel: inkomenseffect voor huishoudens met een effect van het niet doorgaan van de hervorming kinderopvangtoeslag (KOT) 2027.

Inkomensgroep

Inkomenseffect

1e (<=112% WML)

0,0%

2e (112–177% WML)

0,0%

3e (177–271% WML)

– 0,3%

4e (271–401% WML)

– 1,2%

5e (>401% WML)

– 2,6%

   

Alle huishoudens met kinderopvangtoeslag

– 1,0%

Vraag 218

Kunt u aangeven op welke manier het ingroeipad van de KOT budgettair verwerkt is en hoe dat doorloopt door de jaren?

Antwoord 218

Om stapsgewijs toe te groeien naar het nieuwe financieringsstelsel voor de kinderopvang was oorspronkelijk € 455 miljoen gereserveerd voor 2025 en € 1.365 miljoen voor 2026. Dit is inclusief indexering naar het huidige prijspeil.

In 2025 wordt de eerste stap richting het nieuwe stelsel gezet en worden de vergoedingspercentages voor met name middeninkomens verhoogd. Omdat ouders de kinderopvangtoeslag voor de komende maand januari nog in (december) 2024 krijgen uitgekeerd, is een gedeelte (€ 34 miljoen) van de middelen voor 2025 overgeheveld naar 2024. Voor 2025 staat € 421 miljoen op de begroting. De invulling van de middelen voor 2026 wordt nog door het kabinet nader uitgewerkt. Het bedrag van € 1.365 miljoen staat daarom nog steeds als zodanig op de begroting voor 2026. Als nadere invulling is gegeven aan de vergoedingspercentages voor de toeslag in 2026, zullen de middelen in het juiste kasritme worden geplaatst. Omdat bijvoorbeeld een deel van de ouders (in reactie op een hoger vergoedingspercentage) pas op een later moment meer kinderopvang afneemt, zal een deel van de beschikbare middelen in latere jaren worden uitgegeven.

Bedragen x € 1 miljoen

2024

2025

2026

Ingroeipadmiddelen KOT

34

421

1.365

Vraag 219

Kunt u aangeven hoeveel minder uitgaven aan AOW er zijn door oversterfte sinds 2021?

Antwoord 219

De lagere AOW-uitgaven als gevolg van oversterfte worden niet specifiek bijgehouden. Jaarlijks stelt het CBS een nieuwe kernprognose op over de ontwikkeling van de bevolking in Nederland. Onder andere op basis van deze CBS-kernprognose worden de AOW-uitkeringslasten jaarlijks bijgesteld. De bijstelling van het aantal AOW-gerechtigden die hieruit volgt, wordt grotendeels verklaard door oversterfte.

Onderstaande tabel maakt voor de jaren 2021–2023 inzichtelijk wat de bijstelling is van de begrote AOW-uitkeringslasten uit de voorjaarsnota en de gerealiseerde uitgaven van het betreffende jaar als gevolg van de afname van het aantal AOW-gerechtigden. Bij voorjaarsnota wordt namelijk de CBS-prognose verwerkt. Het jaar 2024 is niet in de tabel opgenomen omdat hier nog geen realisatiecijfers zijn.

Bijstelling AOW-uitkeringslasten verklaard door het aantal AOW-gerechtigden (in € mln.)

2021

2022

2023

– 90

– 38

– 16

Vraag 220

Kunt u aangeven hoeveel WIA-hersteloperaties er nu lopen en er hebben gelopen de afgelopen 15 jaar en wat het budgettaire beslag daarvan is?

Antwoord 220

Herstelacties kennen verschillende oorzaken. Enkele zijn veroorzaakt door foutief handelen door UWV, zoals onjuiste registraties of verwerking van informatie in systemen. Andere zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld gerechtelijke uitspraken. Via de Stand van de Uitvoering informeren we de Kamer periodiek over de herstelacties met een grote (maatschappelijke) impact. Volledigheidshalve verwijzen we naar deze brieven die de afgelopen jaren zijn verstuurd en waarin deze informatie te vinden is.

Op dit moment wordt er in ieder geval door UWV gewerkt aan de volgende substantiële WIA-herstelacties:

  • Herstelactie inlichtingenplicht en koppeling Abonnementenservice AW. De omvang van de terug te draaien boetes bedraagt € 2,2 miljoen, de overige budgettaire gevolgen worden momenteel in kaart gebracht door UWV en de Kamer wordt nader geïnformeerd in de Stand van de uitvoering.

  • Arbeidsongeschiktheidspensioen (voornamelijk WAO en een kleiner deel WIA). De budgettaire gevolgen worden momenteel in kaart gebracht door UWV en de Kamer wordt nader geïnformeerd in de Stand van de uitvoering.

  • Indexatie daglonen. De impact van deze herstelactie wordt geschat op zo’n € 3,5 miljoen aan nabetalingen aan gemiste uitkeringen en zo’n € 1,5 miljoen aan wettelijke rente over het na te betalen bedrag.

  • Loonloze tijdvakken. De budgettaire gevolgen worden momenteel in kaart gebracht door UWV. De Minister van SZW streeft ernaar de Kamer begin volgend jaar meer informatie te kunnen geven over deze herstelactie.

  • Onjuiste vaststelling WIA-uitkering. De omvang wordt momenteel zo snel mogelijk in kaart gebracht door UWV.

Vraag 221

Klopt het dat het aantal mensen in diepere armoede is toegenomen?

Antwoord 221

Nee, dat klopt niet. Volgens de meest recente cijfers van het CBS, SCP en Nibud leven in 2023 juist meer mensen net op of rond de nieuwe armoedegrens, in plaats van ver daar onder.55 Zo vielen in 2018 nog ongeveer 450.000 mensen in de categorie 15% inkomenstekort en meer onder de nieuwe armoedegrens, terwijl dat in 2023 ongeveer 280.000 mensen zijn.

Vraag 222

Op welke wijze wordt geborgd dat het sociale zekerheidsstelsel daadwerkelijk wordt vereenvoudigd, zodat niet-gebruik van uitkeringen, toeslagen en voorzieningen wordt tegengegaan?

Antwoord 222

Het kabinet komt met een hervormingsagenda voor inkomensondersteuning. Een van de uitgangspunten van deze hervormingsagenda is ervoor te zorgen dat mensen krijgen waar zij recht op hebben. Daarom zet het kabinet in op toegankelijke dienstverlening via gemeenschappelijke loketten en gegevensdeling.

Daarnaast wil het kabinet een beperkt aantal voorwaarden, wetten en dienstverleners. Hierdoor wordt het voor mensen overzichtelijker op welke regelingen zij aanspraak kunnen maken. Bovendien probeert het kabinet door het aantal inkomensafhankelijke regelingen te verminderen het niet-gebruik te laten dalen.

Ook wil het kabinet toeslaggerechtigden vier maanden langer de tijd geven om de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget aan te vragen. Bovendien zal voor het Wetsvoorstel Proactieve Dienstverlening SZW advies aangevraagd worden bij de Raad van State. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat UWV, SVB en gemeenten mensen proactief kunnen benaderen als zij (waarschijnlijk) recht hebben op een uitkering of voorziening. Dit wetsvoorstel is er specifiek op gericht om het niet-gebruik van uitkeringen en voorzieningen in de sociale zekerheid terug te dringen.

Vraag 223

Veel Nederlanders weten niet dat zij via het begrip «loonheffing» de premie voor de AOW/Algemene nabestaandenwet en Wet langdurige zorg afdragen, is onderzocht of het zinvol is om het begrip loonheffingen duidelijker specificeren en uit te splitsen?

Antwoord 223

Loonheffing is de verzamelnaam voor loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen (AOW, Algemene Nabestaandenwet en Wet langdurige zorg). In het verleden werden de premies voor de volksverzekeringen apart vermeld, bijvoorbeeld op de salarisstrook. Destijds is vanuit het oogpunt van eenvoud besloten om alleen het totaal van de loonheffing te vermelden. SZW heeft geen signalen ontvangen dat mensen hier vragen over hebben.

Vraag 224

Wat doet u in de tussentijd waarin het stelsel van sociale zekerheid nog niet is vereenvoudigd, voor mensen die vastlopen in het woud aan regels? Ziet u hierbij een rol voor het Juridisch Loket weggelegd?

Antwoord 224

Het aanpassen van het stelsel van sociale zekerheid kan vele jaren duren. Daar moet stap voor stap naartoe worden gewerkt om zo op korte en middellange termijn ook al verbeteringen voor mensen te realiseren.

Belangrijke verbetering waartoe het kabinet heeft besloten betreft het vervangen van de kinderopvangtoeslag door een nieuw stelsel van financiering. In het nieuwe stelsel vorderen we in beginsel niet meer terug bij ouders. Het wetsvoorstel Participatiewet in Balans biedt gemeenten meer ruimte om mensen die recht hebben op een bijstandsuitkering goed te ondersteunen. Dit maakt onderdeel uit van een brede hervormingsagenda, die er ook op korte en middellange termijn voor moet zorgen dat het stelsel van sociale zekerheid beter en begrijpelijker wordt voor mensen.

Dat laat onverlet dat sommige mensen op dit moment vastlopen door de stapeling van regelingen en voorwaarden. Mensen kunnen met hun vragen terecht bij de uitvoerders van de inkomensondersteunende regelingen. Het kabinet wil samen met uitvoerders blijven kijken hoe de dienstverlening kan worden verbeterd. Daarnaast kunnen mensen bijvoorbeeld ook terecht bij het Juridisch Loket of bij sociaal raadslieden.

Vraag 225

Maakt het voorkomen van negatieve effecten die ontstaan bij hersteloperaties, zoals de impact op toeslagen of andere uitkeringen bij een uitbetaling in een keer, ook deel uit van de beoogde vereenvoudiging van het stelsel sociale zekerheid?

Antwoord 225

Ja, het Programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM) werkt aan het knelpunt «keteneffecten van nabetalingen». Het programma werkt oplossingen uit voor het mitigeren van de impact op toeslagen of andere uitkeringen bij een uitbetaling in een keer. Daarnaast wordt er bekeken wat er mogelijk is om de samenwerking tussen dienstverleners te verbeteren om de lasten bij burgers te verminderen.

Vraag 226

Ziet u de eerstelijns rechtshulp van het Juridisch Loket als een manier om mensen weer op weg te helpen waardoor zij weer grip op hun leven krijgen?

Antwoord 226

Ja. Burgers kunnen terecht bij het Juridisch Loket voor rechtshulp op ruim 50 plekken verspreid door het land. Ook is er een website waar veel algemene informatie te vinden is en een gratis telefoonnummer. Het Juridisch Loket versterkt de samenwerking met onder andere het sociaal domein. Juridische problemen gaan immers vaak samen met andere problematiek en dan is een enkele juridische oplossing niet voldoende om mensen weer grip op hun leven te krijgen. En uiteraard zijn er veel meer plekken waar mensen kunnen aankloppen, zoals wijkteams, maatschappelijk werk en sociaal raadslieden.

Vraag 227

Wordt de hervormingsagenda voor vereenvoudiging van de sociale zekerheid ook gepubliceerd in een versie met eenvoudige taal, zoals «Steffie helpt je verder!», zodat mensen met een verstandelijke beperking dit kunnen begrijpen?

Antwoord 227

Het kabinet wil bij het opstellen van de hervormingsagenda de mensen om wie het gaat zoveel mogelijk betrekken. Daarom is het van belang dat het in begrijpelijke taal wordt opgeschreven.

Het doel van de hervormingsagenda is dat het stelsel beter voor mensen gaat werken. Daarom hecht het kabinet er waarde aan dat voor iedereen begrijpelijk is wat er gaat veranderen. Het kabinet vindt het dan ook een goede suggestie dat de hervormingsagenda in eenvoudige taal wordt gepubliceerd en zal dat dan ook doen.

Vraag 228

Ziet de regering een rol weggelegd voor het Juridisch Loket in de vereenvoudiging van het sociale zekerheidsstelsel, zodat Nederlanders begrijpen welke rechten op uitkeringen, aanvullingen, toeslagen en andere regelingen ze hebben om hen zekerheid te bieden?

Antwoord 228

Het Juridisch Loket voorziet via hun website in algemene informatie over rechten en plichten rond het onderwerp «werk en inkomen». Daarnaast helpen medewerkers van het Juridisch Loket, maar bijvoorbeeld ook sociaal raadslieden, rechtzoekenden met vragen over het socialezekerheidsstelsel. Vanuit hun uitvoeringspraktijk vervullen het Juridisch Loket en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden een signalerende rol. Het is zeer waardevol dat signalen vanuit de praktijk worden benut om (de uitvoering van) wet- en regelgeving te verbeteren. Daarnaast zet het kabinet in op de vereenvoudiging van wet- en regelgeving in het socialezekerheidsstelsel wat zal leiden tot meer zekerheid voor mensen.

Vraag 229

Constaterende dat het UWV onderzoekt bij hoeveel mensen er iets mis is gegaan bij de berekening van de WIA-uitkering, als blijkt dat iemand te weinig heeft ontvangen en het UWV betaalt dat verschil in een keer uit, kunnen er allerlei vervolgproblemen ontstaan met andere uitkeringen of toeslagen, maakt het voorkomen van dit soort negatieve effecten die ontstaan bij hersteloperaties ook deel uit van de beoogde vereenvoudiging van het stelsel sociale zekerheid?

Antwoord 229

Ja, het Programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM) werkt aan het knelpunt «keteneffecten van nabetalingen». Het programma werkt oplossingen uit voor het mitigeren van negatieve effecten die ontstaan bij onder meer hersteloperaties. Daarnaast wordt er bekeken wat er mogelijk is om de samenwerking tussen dienstverleners te verbeteren om de lasten bij burgers te verminderen.

Vraag 230

Wat is de stand van zaken van de maatregel «praktisch beoordelen» die op 1 juli 2024 is ingegaan?

Antwoord 230

De maatregel «Praktisch Beoordelen» is op 1 juli 2024 ingegaan. In de eerste drie maanden zijn er in totaal 1097 aanvragen conform de maatregel beoordeeld. In 2025 verwachten UWV en de Minister van SZW het effect van de maatregel Praktisch beoordelen terug te gaan zien. De komende periode verwacht de Minister van SZW hier meer inzicht in te krijgen.

Vraag 231

Kan een overzicht gegeven worden van de lastige knelpunten in de samenloop tussen sociale zekerheidsregelingen, toeslagen en belastingen?

Antwoord 231

In de brief van 8 december 202356 aan de Tweede Kamer zijn knelpunten benoemd die zien op de samenloop van regelingen. Het programma Vereenvoudiging inkomensondersteuning voor mensen (VIM) is daarmee aan de slag om doorbraken te creëren:

  • Door een nabetaling kunnen keteneffecten ontstaan op inkomensafhankelijke regelingen;

  • Bruto/netto problematiek bij terugvorderingen van uitkeringen over de jaargrens heen;

  • Terugvordering van inkomensondersteuning, zoals toeslagen, als men halverwege het kalenderjaar meer of vanuit de uitkering gaat werken;

  • Stapeling van regelingen om tot sociaal minimum te komen;

  • Doorwerking draagkrachtverhogende uitkering en meerkosten mensen met een beperking;

  • Knelpunten bij de vrijwilligersvergoeding.

Een ander knelpunt waar uw Kamer meermaals aandacht voor heeft gevraagd betreft de alleenverdienersproblematiek. Dit betreft een groep alleenverdienende huishoudens die door een samenloop van sociale zekerheid, toeslagen en fiscaliteit een lager besteedbaar inkomen heeft dan een vergelijkbaar huishouden in de bijstand. Bij brief van 27 september 2024 is uw Kamer over de voortgang van de aanpak geïnformeerd.

Vraag 232

Hoeveel middelen vergt het om binnen het tweede spoor van de Participatieweg expliciet op te nemen dat mensen met een beperking door hun gemeente actief worden ondersteund om te participeren in de samenleving als betaald werk voor hen nog niet mogelijk is?

Antwoord 232

Gemeenten hebben de taak om mensen te ondersteunen bij hun re-integratie. Maatschappelijke participatie indien betaald werk nog geen mogelijkheid is, kan daar een invulling van zijn. Indien er in de Participatiewet een verplichting zou worden opgenomen om ondersteuning te bieden aan alle mensen met een beperking als betaald werk voor hen nog niet mogelijk is, heeft dat budgettaire gevolgen. De omvang van benodigde middelen hangt af van de aard en omvang van de doelgroep en de intensiteit van de ondersteuning. Er zijn geen landelijke cijfers hoeveel mensen onder de Participatiewet vallen met een beperking voor wie betaald werk nog geen optie is. Er kan daarom geen inschatting worden gegeven van de budgettaire gevolgen.

Vraag 233

In hoeverre wordt er bij nieuw beleid gebruik gemaakt van de ervaringen van het juridisch loket, dat jaarlijks meer dan 700.000 contacten heeft met mensen die juridische vragen en problemen hebben, waarvan een deel gaat over uitkeringen en inkomensregelingen?

Antwoord 233

Het kabinet neemt alle signalen uit de samenleving en van organisaties serieus. Dit geldt dus ook voor signalen vanuit het Juridisch Loket over uitkeringen en inkomensregelingen. Onder andere vanuit het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM) hebben er ook gesprekken plaatsgevonden met het Juridisch Loket. De signalen over knelpunten waar mensen tegenaan lopen, worden meegenomen bij het vormgeven van nieuw beleid.

Vraag 234

Bent u voornemens de ervaringen van het Juridisch Loket, dat jaarlijks meer dan 700.000 contacten heeft met mensen die juridische vragen en problemen hebben, waarvan een deel gaat over uitkeringen en inkomensregelingen, te betrekken bij het uitwerken van het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid?

Antwoord 234

Het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid is in het najaar van 2023 voor internetconsultatie uitgezet. Hierop hebben een groot aantal partijen gereageerd, waaronder organisaties die zich toeleggen op rechtsbescherming in de sociale zekerheid. Zo hebben bijvoorbeeld de Landelijke organisatie sociaal raadslieden en personen die in het veld werkzaam zijn input gegeven. Deze input is expliciet betrokken bij de uitwerking van het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid. Er is niet afzonderlijk afstemming gezocht met het Juridisch Loket.

Vraag 235

Hoe wordt het handhavingsinstrumentarium uitgebreid? En in hoeverre komt er tegelijkertijd meer maatwerk op het gebied van sociale zekerheid?

Antwoord 235

Bij brief van 24 september 2024 (Kamerstukken II 2024/25, 17 050, nr. 609) bent u geïnformeerd over de voortgang van de herijking van het handhavingsinstrumentarium. Het voorstel is om het handhavingsinstrumentarium breder inzetbaar te maken voor de uitvoering. Zo komt er een mogelijkheid om af te zien van sanctioneren en wordt de bevoegdheid om te waarschuwen uitgebreid. Daarnaast blijft de mogelijkheid om een bestuurlijke boete respectievelijk maatregel op te leggen bestaan en blijft de optie om gevallen over te dragen naar het strafrecht.

Met het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid wordt meer ruimte gecreëerd voor bestuursorganen om maatwerk toe te passen. Als hierboven beschreven krijgen bestuursorganen ruimte om verschillende handhavingsinstrumenten af te wegen om passend te kunnen reageren op een individuele casus. Daarnaast wordt er, in het kader van handhaving, meer ruimte voor maatwerk voorzien op het onderwerp terugvorderingen. Daar is het voorstel om de factor «fout van het bestuursorgaan» een expliciete plaats te geven in het wettelijk kader. Daarnaast wordt een voorstel uitgewerkt om de burger beter te beschermen tegen traag handelen van bestuursorganen.

Verder is er in de praktijk op basis van de huidig beschikbare bepalingen meer ruimte voor maatwerk gevonden, bijvoorbeeld in de toepassing van de uitzonderingsbepaling «dringende redenen». Ruimte die hierin bestaat, wordt niet nader ingekaderd met het wetsvoorstel.

Vraag 236

Op welke manier wordt de preventieve aanpak op het verkleinen van de kans dat mensen een foutje maken concreet versterkt?

Antwoord 236

De preventieve aanpak in handhaving is een gezamenlijke uitdaging voor ons departement en de uitvoeringsorganisaties UWV en de SVB, maar ook gemeenten. Een voorbeeld om de preventieve aanpak concreet te versterken is een doorontwikkeling van het instrument leerdialoog. In een leerdialoog wordt een casus geëvalueerd met alle betrokken partijen, met als doel toekomstige regelovertreding te voorkomen door te leren van casussen in het verleden. SZW gaat een (praktisch) onderzoek uitvoeren met als doel om het instrument verder te ontwikkelen, door hiermee bij gemeenten te experimenteren. Het instrument wordt vervolgens geëvalueerd, doorontwikkeld en beschikbaar gesteld aan SZW en gemeenten. Een ander voorbeeld om de preventieve aanpak te versterken is het gezamenlijk opzetten van Werkcentra door UWV en gemeenten. Hier kunnen werkenden, werkzoekenden en werkgevers (zonder afspraak) terecht om ondersteuning te krijgen, ongeacht de hulpvraag of uitkering die iemand heeft. Ook de SVB bemant door het hele land fysieke gemeenteloketten. De SVB verkent of het aantal gemeenteloketten uitgebreid kan worden.

Vraag 237

Vanaf 2026 wil u in geval van ten onrechte ontvangen uitkering alleen het nettobedrag terugvorderen, wat zijn de financiële consequenties hiervan voor de begroting van het Ministerie van SZW en heeft dit ook effect op andere begrotingen?

Antwoord 237

De financiële consequenties voor de begroting van SZW bedragen vanaf 2026 € 31 miljoen (dat is inclusief € 2 miljoen uitvoeringskosten) per jaar. Als gevolg van het netto terugvorderen zal er minder belasting teruggevraagd worden bij de Belastingdienst.

Vraag 238

Hoeveel procent is een huishouden van het inkomen kwijt aan vaste lasten?

Antwoord 238

Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een enkel percentage te kunnen noemen. Bestedingen van huishoudens worden, anders dan inkomensbronnen, niet direct waargenomen. Wat onder vaste lasten valt verschilt bovendien per huishouden. Dit zijn woonlasten en uitgaven aan energie en water, maar ook uitgaven aan verzekeringen, lokale lasten of abonnementen. Dit totaal is niet beschikbaar per huishouden als aandeel van het inkomen.

CBS heeft wel gegevens over bestedingen aan wonen en energie als aandeel van het inkomen. De woonquote is het percentage van het huishoudinkomen dat besteed wordt aan de totale woonlasten. Het inkomensbegrip dat hier wordt gehanteerd is het betaalbudget. Dit is het netto inkomen uit arbeid, kapitaal en uitkeringen, na aftrek van belastingen en premies. Anders dan in het inkomensbegrip besteedbaar inkomen, dat gebruikelijk is in de berekening van koopkracht, worden toeslagen en bijbehorende uitgaven niet verrekend. De woonquote was in 2022 22,3%. Bron: CBS, Statline, geraadpleegd op 11-10-2024.

De gemiddelde energiequote was in 2023 5,2%. De energiequote is het aandeel van het betaalbudget dat wordt gebruikt voor het betalen van energiekosten (elektriciteit en gas). Bron: CBS, TNO (2024), Energiearmoede in Nederland 2019 – 2023.

Daarnaast zijn de resultaten van het Budgetonderzoek van CBS beschikbaar. Het CBS onderzoekt periodiek de bestedingen van huishoudens. Onderstaande tabel bevat de gemiddelde aandelen van bestedingscategorieën binnen de totale bestedingen van particuliere huishoudens in 2020. Het volgende budgetonderzoek zal naar verwachting in 2026 worden uitgevoerd. De categorie «huisvesting, water en energie» heeft een gemiddeld aandeel van 32,9% van de totale bestedingen van een huishouden.

Tabel: Aandelen van bestedingen volgens het CBS Budgetonderzoek, 2020

Bestedingscategorieën

Aandeel in %

Alle bestedingen

100

Voedingsmidd. en alc.vrije drank

12,7

Alcoholhoudende dranken en tabak

3,5

Kleding en schoenen

4

Huisvesting, water en energie

32,9

Stoffering en huish. apparaten.

6,5

Gezondheid

1,6

Vervoer

11,2

Communicatie

3,5

Recreatie en cultuur

8,6

Onderwijs

1,2

Restaurants en hotels

4,7

Diverse goederen en diensten

7,6

Consumptiegebonden belastingen

1,7

Goede doelen

0,4

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd op 11-10-2024

Vraag 239

Tot welk inkomen rekent u huishoudens tot de middenklasse?

Antwoord 239

Er bestaat geen vaste definitie voor de term middenklasse. In de praktijk kan de middenklasse een breed inkomensinterval beslaan.

Vraag 240

Bent u voornemens de kennis van het Juridisch Loket te betrekken bij de voorgenomen wetsvoorstellen over de hervorming van de arbeidsmarkt en de zekerheid van flexwerkers?

Antwoord 240

Het Juridisch Loket heeft gereageerd op het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers ten tijde van de internetconsultatie. Deze inbreng is meegenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal ook communicatie worden opgezet, de mogelijkheid zal worden betrokken om de kennis en expertise van het Juridisch Loket daarbij te benutten.

Vraag 241

Welke concrete stappen zet u om de schuldhulpverlening te verbeteren?

Antwoord 241

Het kabinet gaat verder met het verbeteren van de schuldhulpverlening. Zo bouwen we voort op de ingezette ontwikkeling van basisdienstverlening. Het actieplan is opgeleverd en wordt aangevuld met nieuwe handreikingen die gemeenten kunnen gebruiken om hun dienstverlening te verbeteren. Daarnaast ontwikkelt de Staatssecretaris Participatie en Integratie in overleg met gemeenten een kwaliteitskader voor de gemeentelijke schuldhulpverlening. Invulling hiervan wordt uitgewerkt met de betrokken partijen en wordt neergelegd in aanvullende afspraken.

Ook worden er concrete stappen gezet rondom vroegsignalering, onder meer door een verbeterplan en door extra investeringen. Begin volgend jaar verwacht de Staatssecretaris Participatie en Integratie dit te kunnen delen met uw Kamer.

Tot slot wordt er gewerkt aan een integraal schuldenoverzicht. Naast dat dit overzicht zorgt voor inzicht en grip voor mensen met schulden, zorgt dit ook voor een verbetering van schuldhulpverlening. Het proces van totstandkoming van schuldregelingen, waarbij schuldhulpverleners namens de inwoner afspraken maken met schuldeisers, kan verder worden versneld door het verbeteren van gegevensuitwisseling via een integraal schuldenoverzicht.

Vraag 242

De afgelopen jaren is het aantal aanvragen bij hulporganisaties zoals het Nationaal Fonds Kinderhulp toegenomen onder zowel mensen met een inkomen uit loondienst (van 12,8 procent naar 14,5 procent tussen 2021 en 2024), als mensen zonder inkomen (2,3 procent naar 11,3 procent tussen 2021 en 2024), wat is hiervan de reden?

Antwoord 242

Rondkomen is een uitdaging voor veel gezinnen, waarbij ze met name worstelen door gestegen kosten van het levensonderhoud. Dit geldt niet alleen voor werkende ouders, maar ook voor gezinnen met een uitkering. In 2023 groeide ruim 115.000 minderjarige kinderen op in armoede volgens de nieuwe armoededefinitie. Kinderarmoedeorganisaties, zoals Sam& voor alle kinderen, zien over de hele linie het aantal aanvragen stijgen in de afgelopen twee jaar, vooral in de categorieën kamerinrichting (bed, dekbed, gordijnen, bureau), kleding en fietsen.

De aanpak van armoede staat hoog op de agenda van het kabinet, zoals blijkt uit het regeerprogramma. Zo worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat armoede toeneemt, zoals de verhoging van het kindgebonden budget. Daarnaast heeft het kabinet ervoor gekozen om de schoolmaaltijden structureel te maken. Ook heeft het kabinet oog voor specifieke groepen, zoals werkende armen en kinderen in armoede.

Kinderhulp is onderdeel van Sam&, een samenwerkingsverband van Leergeld Nederland, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Nationaal Fonds Kinderhulp, Stichting Jarige Job en Jeugdeducatiefonds. Zij ondersteunen gezinnen met geldzorgen op gebied van onderwijs, sport en cultuur, kleding en vrije tijd. SZW ondersteunt de Sam& partijen met een subsidie.

Vraag 243

Wat houdt de maatregel van het lagere WW-tarief bij overwerk voor werknemers met een vast contract van gemiddeld meer dan 30 uur per week precies in? In welke situaties vindt dit plaats? Hoe verhoudt dit zich tot de regel dat er bij structureel overwerk sprake kan zijn van een hogere arbeidsduur (rechtsvermoeden van arbeidsduur)? En hoe verhoudt dit zich tot de herzieningssituatie dat er sprake is van meer dan 30 procent overwerk?

Antwoord 243

Binnen de gedifferentieerde WW-premie is het mogelijk om werknemers met een vast contract op jaarbasis maximaal 30% te laten overwerken terwijl de lage WW-premie van toepassing blijft. Als werknemers op jaarbasis meer dan 30% overwerken is de werkgever met terugwerkende kracht de hoge WW-premie verschuldigd. Werkgevers hoeven de lage WW-premie niet te herzien als de werknemer een gemiddelde arbeidsomvang heeft van 35 uur per week of meer. Vanaf 2025 wordt deze grens, als onderdeel van de hervormingen van het arbeidsmarktbeleid, aangepast naar meer dan 30 uur per week. Hierdoor kunnen werkgevers ook werknemers met een bijna voltijds arbeidsomvang flexibeler inzetten. Dit vergroot de wendbaarheid binnen het vaste contract.

De maatregel heeft geen effect op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang. Als werknemers structureel overwerken, kan de werknemer een beroep doen op dit rechtsvermoeden en een grotere arbeidsomvang claimen.

Vraag 244

Betekent een aanpassing van de opzegtermijn van contracten ook een inkorting van de WW-duur?

Antwoord 244

Op dit moment is de Minister van SZW nog bezig met de uitwerking van de WW-maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord. Het is in dit stadium daarom nog niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden. Eind van dit jaar wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de uitwerking van de WW-maatregel.

Vraag 245

Kan het kabinet aangeven wat de beleidsinzet is inzake de herziening van de EU-coördinatieverordening sociale zekerheid nr. 883/2004?

Antwoord 245

Sinds 2016 wordt onderhandeld over de herziening van Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidssystemen (hierna: herzieningsvoorstel). Verordening 883/2004 heeft als doel om deze nationale stelsels te coördineren, zodat mensen geen socialezekerheidsrechten verliezen of bijvoorbeeld dubbel verzekerd zijn wanneer zij gebruik maken van hun recht op vrij verkeer. Nederland heeft eerdere voorlopige akkoorden niet gesteund vanwege bezwaren bij de voorgestelde verruiming van de exportmogelijkheden in het werkloosheidshoofdstuk van het herzieningsvoorstel. Bovendien is Nederland van mening dat het voorliggende voorstel verouderd is. Het afgelopen decennium is de arbeidsmarkt namelijk ingrijpend veranderd. Voorbeelden daarvan zijn de toegenomen digitalisering van het arbeidsdomein en een toename in het hybride werken. Nederland roept daarom op tot een modernisering van het herzieningsvoorstel.

Vraag 246

Welke planning houdt u aan als het gaat om nieuwe verlofregelingen die werk en zorg beter moeten combineren?

Antwoord 246

Het verlofstelsel, dat een wettelijke basis heeft in de Wet arbeid en zorg (Wazo), is in de loop der tijd door uitbreidingen en verbijzonderingen onoverzichtelijk geworden voor werknemers en administratief ingewikkeld voor werkgevers. Daarom is een traject gestart om de wet eenvoudiger en overzichtelijker te maken voor werknemers die hun arbeid combineren met zorgverantwoordelijkheden. Het kabinet zal besluiten over het vervolg van dit traject en eventuele budgettaire gevolgen van dekking voorzien. Dit vereist een wetswijziging en implementatieproces van onder andere UWV. De planning is om rond de zomer van 2025 een conceptwetsvoorstel gereed te hebben. Nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht, zal het conceptwetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De Minister van SZW streeft ernaar om u nog voor de komende plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van SZW nader over het vereenvoudigingstraject te informeren.

Vraag 247

Worden de regionale tafels Simpel Switchen een standaardonderdeel van de nieuwe arbeidsmarktinfrastructuur, zodat er in elk Werkcentrum structureel aandacht is voor mensen die de overstap willen maken van dagbesteding naar werk en/of van beschut werk naar een reguliere baan?

Antwoord 247

Mensen die de overstap willen maken van dagbesteding naar werk en/of van beschut werk naar een reguliere baan krijgen dienstverlening vanuit de gemeenten. Het Werkcentrum is de toegangspoort naar dienstverlening van de netwerkpartners en niet één organisatie voor alle dienstverlening van de netwerkpartners.

Simpel Switchen zou een vast bestanddeel moeten zijn van iedere regionale meerjarenagenda die de netwerkpartners afspreken in het Regionaal Beraad. In het raamwerk dat wij hebben gemaakt voor de meerjarenagenda is het onderwerp Simpel Switchen daarom opgenomen als één van de belangrijke onderwerpen om met elkaar afstemming over te organiseren.

Het is aan de arbeidsmarktregio’s om keuzes te maken wat zij opnemen over Simpel Switchen in de meerjarenagenda en of een regionale tafel Simpel Switchen verbonden wordt aan het Regionaal Beraad.

Vraag 248

Hoeveel arbeidsmigranten van binnen en buiten de EU zijn er in de afgelopen vijf jaar Nederland toegelaten?

Antwoord 248

Er bestaat voor EU-migranten geen toelatingsbeleid. Burgers van de EU/EER-landen en Zwitserland hebben op grond van het vrij verkeer van personen en diensten het recht om vrij in Nederland te verblijven, te werken en diensten te verrichten. Vanwege het vrij verkeer van personen in de EU is het bij EU-migranten alleen achteraf mogelijk om indirect te herleiden of een persoon als arbeidsmigrant gezien kan worden. Dit in tegenstelling tot arbeidsmigranten van buiten de EU voor wie een vergunning moet worden verkregen, waaruit kan worden afgeleid of een migrant een arbeidsmigrant is of niet. Deze instroomcijfers zijn jaarlijks beschikbaar via de IND, die door het CBS vervolgens worden gebruikt voor CBS-statistieken. Dit is ook de reden waarom de cijfers voor arbeidsmigratie uit de EU minder actueel zijn dan de cijfers voor arbeidsmigratie van buiten de EU.

De CBS-Migrantenmonitor geeft de standcijfers weer van alle mensen uit de EU die in een bepaald jaar in totaal in Nederland werken. Dit zijn dan ook geen jaarlijkse instroomcijfers. In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal personen met een baan (als werknemer of zelf zelfstandige) uit de EU-lidstaten (op 31 december van ieder jaar) uitgesplitst naar Midden- en Oost-Europa (EU-11) en de Europese Unie (EU-27 Totaal) opgenomen. Er is geen onderscheid gemaakt in type werk (ongeschoold/hooggeschoold, etc.) en salarisniveau. De data zijn beschikbaar tot eind 2022 (CBS). Eind 2024 verschijnen de voorlopige cijfers van 2023.

Tabel: Aantal personen werkzaam in Nederland als werknemer of zelfstandige, geboren in een andere EU-lidstaat 2018–2022

Jaar

EU-11

EU-27 Totaal

2018

349.00

573.600

2019

375.400

611.800

2020

348.400

554.500

2021

402.900

648.700

2022

429.120

693.720

Bron: Staat van Migratie 2024, CBS Migrantenmonitor, geraadpleegd op 14 oktober 2024

Bovenstaande cijfers omvatten slechts een deel van de werknemers die naar Nederland gedetacheerd worden vanuit een andere EU-lidstaat. In de Migrantenmonitor wordt namelijk uitgegaan van de polisadministratie waarin slechts een deel van de gedetacheerden is opgenomen.

Uitspraken over de omvang van het aantal gedetacheerden zijn op basis van de Migrantenmonitor dus niet te doen.

Gedetacheerde werknemers moeten gemeld worden in het nationale meldloket. Het loket bestaat sinds 1 maart 2020. Om de vergelijking te waarborgen geeft onderstaande tabel de cijfers weer van alle volledige teljaren. Het gaat hierbij om gemelde gedetacheerde werknemers die in dat jaar ten minste één dag gewerkt hebben in Nederland. De cijfers zijn exclusief de sector goederenvervoer over de weg. Het overgrote deel van detacheringen in deze sector moet in het Europese meldloket gemeld worden. Het is nog niet mogelijk om betrouwbare cijfers te exporteren uit dit meldloket. Een belangrijke kanttekening bij de cijfers is dat er de afgelopen jaren veel is geïnvesteerd in de doorontwikkeling van het meldloket en in voorlichting over de meldplicht. Een deel van de toename is hierdoor te verklaren. Daarnaast is het onzeker hoe compleet het beeld van het meldloket is. De aanname is dat er nog steeds ondermelding bestaat.

Tabel: Aantal naar Nederland gedetacheerden 2021–2023
 

Totaal

EU-nationaliteit

Nationaliteit van buiten de EU

2021

79.566

61.309

18.257

2022

89.632

67.190

22.442

2023

96.290

72.781

23.509

Bron: SZW – meldloket, CBS geraadpleegd op 14 oktober 2024

Voor arbeidsmigranten van buiten de EU/EFTA (derdelanders) is de toegang wel in nationale wet- en regelgeving vastgelegd. Voor hen is het migratiemotief af te leiden uit de aard van hun verblijfsvergunning die wordt verstrekt door de IND. Het IND onderscheidt daarbij de groepen Kennis en Talent en de groep (overige) arbeidsmigranten. In de statistiek migratiemotieven koppelt het CBS de vergunningen van IND aan het bevolkingsregister. Het CBS gaat daarbij uit van het moment dat een vergunninghouder zich daadwerkelijk inschrijft bij het bevolkingsregister.

Tabel: Aantal arbeidsmigranten buiten EU/EFTA 2019–2023
 

2019

2020

2021

2022

2023

Kennismigratie

16.885

9.805

15.905

26.260

21.510

Overige arbeidsmigratie

3.025

1.735

2.160

2.485

4.430

Totaal arbeidsmigratie

19.910

11.545

18.070

28.745

25.945

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd op 13 oktober 2024

Zoals in het Commissiedebat van 4 september 2024 toegezegd, zal de Minister van SZW uw Kamer voor de begrotingsbehandeling nader informeren over het uitgebreide CBS-dashboard over arbeidsmigratie.

Vraag 249

Hoeveel arbeidsmigranten zijn er in de afgelopen vijf jaar Nederland binnengelaten?

Antwoord 249

Zie het antwoord op vraag 248.

Vraag 250

Hoeveel arbeidsmigranten, die in de afgelopen vijf jaar Nederland zijn toegelaten, maken gebruik van de sociale zekerheid (uitgesplitst naar uitkering/regeling/bedrag)?

Vraag 250

UWV, de SVB en gemeenten voeren geen aparte registraties van arbeidsmigranten. Er zijn daarom geen gegevens beschikbaar op landelijk niveau over het gebruik van uitkeringen door arbeidsmigranten. Algemene informatie kan alleen worden gegeven door data van de 61 uitvoeringsinstanties en het CBS met elkaar te koppelen. Dit gebeurt in de Migrantenmonitor van het CBS. Bij de Migrantenmonitor is ook een dashboard beschikbaar (bron: Migrantenmonitor (cbs.nl)). De Migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten (NB. niet specifiek arbeidsmigranten) uit andere EU-lidstaten dat in Nederland woont of werkt en geeft ook cijfers over het beroep op sociale zekerheid (bijvoorbeeld het aantal personen in de WW).

Het dashboard immigratie van het CBS biedt informatie over de sociaaleconomische status, waarbij de categorie «uitkerings- en pensioenontvanger» kan worden onderscheiden (bron: Hoeveel immigranten komen naar Nederland? (cbs.nl)). Hierbij kunnen arbeidsmigranten apart worden onderscheiden naar immigratiejaar. Het betreft hier wel enkel het uitkeringsgebruik van migranten die nog in Nederland staan ingeschreven in het bevolkingsregister. Om een voorbeeld te geven: van de instroom van Europese arbeidsmigranten uit 2016 heeft een jaar later 2% een uitkering. Twee en drie jaar later is dat nog steeds zo. Onder arbeidsmigranten uit derde landen is het uitkeringsgebruik voor dezelfde groep volgens het CBS nihil.

Overigens hebben arbeidsmigranten die in de afgelopen vijf jaar zijn toegelaten meestal geen recht op een uitkering op grond van de Participatiewet of de BBZ (bijstandsregelingen die uit de algemene middelen worden gefinancierd). Bij een verblijf onder de vijf jaar is namelijk in principe geen sprake van een «duurzaam verblijf». Bij een niet-duurzaam verblijf heeft een beroep op de bijstand meestal gevolgen voor het verblijfsrecht. Als het verblijfsrecht wordt beëindigd is er daarmee ook geen recht op bijstand. De IND beoordeelt het verblijfsrecht individueel (bron: https://ind.nl/Paginas/Algemene-Middelen.aspx).

Vraag 251

Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek naar het verbeteren van de impact van sociale ontwikkelbedrijven op de baankansen van mensen met een arbeidsbeperking verwachten?

Antwoord 251

Op 6 juli 2023 ontving uw Kamer de brief «Sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk» (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 300). Met deze brief is uw Kamer geïnformeerd over actuele ontwikkelingen die spelen rondom sociaal ontwikkelbedrijven.

Met deze brief zijn ook enkele rapporten naar uw Kamer gestuurd, waaronder één van bureau Berenschot over de (toekomstige) infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. Dit onderzoek biedt een goed inzicht in de stand van zaken van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven en de onderliggende vraagstukken en dilemma’s. Ook als het gaat om baankansen voor mensen met een arbeidsbeperking.

Op 21 december 2023 ontving uw Kamer de brief «Infrastructuur Sociaal Ontwikkelbedrijven» (Kamerstukken II 2023/24, 34 352, nr. 307). Hierbij heeft uw Kamer ook een verkenning ontvangen die in nauwe samenwerking met VNG, Cedris en Divosa is opgesteld en waarover is gesproken met UWV en sociale partners. In deze verkenning wordt op basis van het onderzoek van Berenschot een beeld geschetst van hoe de huidige infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven bijdraagt aan de baankansen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het identificeert knelpunten die belemmerend kunnen zijn bij het aan het werk helpen van mensen met een beperking en schetst varianten voor oplossingsrichtingen om de bestaande knelpunten aan te pakken.

Op basis van bovengenoemde onderzoek en verkenning neemt het kabinet de komende jaren verschillende maatregelen om de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven te versterken en om beschut werk te stimuleren (zie de hierboven genoemde Kamerbrief «Infrastructuur Sociaal Ontwikkelbedrijven»). Hiervoor wordt de komende tien jaar € 1 miljard extra beschikbaar gesteld. Structureel gaat het om € 100 miljoen extra.

Vraag 252

Is de subsidieregeling IPS ook beschikbaar voor het toepassen van IPS-trajecten voor mensen met een licht verstandelijke beperking en niet-aangeboren-hersenletsel? Zo nee, hoeveel zou het kosten om dit wel te doen?

Antwoord 252

Nee, de Subsidieregeling IPS voor de gemeentelijke doelgroep is uitsluitend beschikbaar voor mensen met psychische aandoeningen. Los van deze specifieke subsidieregeling wordt IPS voor mensen met een licht verstandelijke beperking en voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel in Nederland op zeer kleine schaal ingezet. In het kader van het Programma Simpel Switchen in de Participatieketen is in opdracht van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland in 2024 onderzoek uitgevoerd naar de toepasbaarheid van IPS voor mensen met een licht verstandelijke beperking. De conclusie van dit onderzoek is dat met enkele kleine aanpassingen van IPS dit instrument ook geschikt gemaakt zou kunnen worden voor deze bredere doelgroep. U wordt hier binnenkort uitgebreider over geïnformeerd. De kosten van uitbreiding van de toepassing van IPS naar ook mensen met een licht verstandelijke beperking zijn niet bekend. Uiteraard zouden die kosten ook sterk samenhangen met de schaal waarop IPS dan zou worden ingezet. Momenteel zijn er geen middelen beschikbaar voor uitbreiding van de doelgroep.

Vraag 253

Hoeveel arbeidsmigranten van buiten de EU zijn er de afgelopen vijf jaar Nederland binnengekomen via de kenniswerkersregeling? Kunt u dit specificeren per jaar en naar herkomstland van de arbeidsmigranten?

Antwoord 253

In onderstaande tabel is zichtbaar hoeveel kennismigranten de afgelopen vijf jaar naar Nederland zijn gekomen. Onder de definitie van kennismigranten schaart het CBS alle arbeidsmigranten die naar Nederland zijn geïmmigreerd op basis van de IND-kennismigrantenregeling en alle andere regelingen die met deze kennismigrantenregeling samenhangen.

 

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal kennismigranten

16.885

9.805

15.905

26.260

21.510

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 13-10-2024

In onderstaande tabel is het aantal ingekomen kennismigranten per nationaliteit weergegeven voor de top-10 van nationaliteiten in 2023.

Nationaliteit

Aantal kennismigranten in 2023

Indiase

4.520

Chinese

2.065

Turkse

1.880

Zuid-Afrikaanse

1.645

Russische

1.610

Amerikaanse

1.435

Britse

1.125

Iraanse

790

Braziliaanse

770

Japanse

555

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 13-10-2024

Zoals in het Commissiedebat van 4 september 2024 toegezegd, zal de Minister van SZW uw Kamer voor de begrotingsbehandeling nader informeren over het uitgebreide CBS-dashboard over arbeidsmigratie.

Vraag 254

Hoeveel arbeidsmigranten van buiten de EU zijn er de afgelopen vijf jaar Nederland binnengekomen via een A1-constructie? Kunt u dit specificeren per jaar, naar zowel herkomstland van de arbeidsmigranten als het detacheringsland waar deze arbeidsmigranten oorspronkelijk zijn tewerkgesteld?

Antwoord 254

De cijfers uit het meldloket postedworkers geven het meest accurate beeld van het aantal werknemers met de nationaliteit van buiten de EU die via detachering in Nederland werken. Het loket bestaat sinds 1 maart 2020. Om de vergelijking te waarborgen geven onderstaande tabellen alleen de cijfers weer van volledige teljaren. Bij de belangrijkste zendende lidstaten57 zijn de cijfers verder gespecificeerd naar de belangrijkste herkomstlanden.58 Het gaat hierbij om gemelde gedetacheerde werknemers die in dat jaar ten minste één dag gewerkt hebben in Nederland. De cijfers zijn exclusief de sector goederenvervoer over de weg. Het overgrote deel van detacheringen in deze sector moeten in het Europese meldloket gemeld worden. Het is nog niet mogelijk om betrouwbare cijfers te exporteren uit dit meldloket. Een belangrijke kanttekening bij de cijfers uit het meldloket postedworkers is dat er de afgelopen jaren veel is geïnvesteerd in de doorontwikkeling van het meldloket en in voorlichting over de meldplicht. Een deel van de toename is hierdoor te verklaren. Daarnaast is het onzeker hoe compleet het beeld van het meldloket is. De aanname is dat er nog steeds ondermelding bestaat.

Uit deze cijfers van het meldloket kan ook gehaald worden of het socialezekerheidsstelsel van het zendende land van toepassing blijft bij deze detacheringen. In dat geval is een A1-verklaring aanwezig. Met een A1-verklaring kunnen werknemers aantonen in welk land zij sociaal verzekerd zijn. De cijfers over A1-verklaringen verschillen van de data uit het meldloket. Dit komt doordat er verschillende wettelijke kaders gelden voor detachering in het arbeidsrecht en voor de sociale zekerheid. Een situatie kan bijvoorbeeld gezien worden als detachering onder het arbeidsrecht en niet voor de sociale zekerheid (waardoor het socialezekerheidsstelsel van het zendende land niet van toepassing kan blijven). Het kan ook voorkomen dat iemand voor meerdere korte detacheringen in een jaar voor iedere periode een aparte A1-verklaring heeft, maar slechts één keer gemeld staat in het meldloket.

 

2021

2022

2023

Totaal

79.566

89.632

96.290

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

61.309

18.257

67.190

22.442

72.781

23.509

 
 

Niet-EU

Niet-EU

Niet-EU

 

Met A1

Zonder A1

Met A1

Zonder A1

Met A1

Zonder A1

 

18.616

1.133

23.068

1.279

24.410

1.708

 

Polen: Totaal

20.358

22.695

22.939

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

12.630

7.728

12.249

10.446

12.450

10.489

Polen: Oekraïne

5.934

6.894

5.334

Polen: Wit-Rusland

1.010

2.063

3.179

Polen: Servië

302

387

487

Polen: Rusland

250

261

23

Polen: Moldavië

114

178

197

Polen: Georgië

28

191

229

Polen: Turkije

8

76

145

Polen: Oezbekistan

14

71

133

Polen: Kazachstan

30

65

107

Polen: Kirgizië

4

18

137

Polen: Filipijnen

0

8

115

Polen: Indonesië

0

43

65

Polen: Turkmenistan

0

36

65

 

Duitsland: Totaal

16.259

18.406

20.046

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

14.484

1.775

16.363

2.043

17.371

2.675

Duitsland: Filipijnen

639

886

1.129

Duitsland: Turkije

362

301

403

Duitsland: Bosnië en Herzegovina

129

167

171

Duitsland: Syrië

70

79

117

Duitsland: Montenegro

61

35

96

Duitsland: India

22

56

52

Duitsland: Indonesië

60

53

60

Duitsland: Servië

59

71

103

Duitsland: Oekraïne

16

34

91

 

Litouwen: Totaal

12.082

14.385

15.786

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

7.276

4.806

8.781

5.604

11.287

4.499

Litouwen: Oekraïne

2.506

2.585

1.502

Litouwen: Wit-Rusland

1.641

1.523

517

Litouwen: Rusland

288

298

146

Litouwen: Azerbeidzjan

261

802

1.712

Litouwen: India

34

40

186

Litouwen: Turkije

23

231

231

Litouwen: Kazachstan

17

39

54

Litouwen: Oezbekistan

4

31

60

 

Portugal: Totaal

2.827

4.081

3.889

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

2.578

249

3.374

707

2.306

1.583

Portugal: Brazilië

139

255

521

Portugal: India

31

174

587

Portugal: Guinee-Bissau

6

87

79

Portugal: Angola

6

43

68

Portugal: Pakistan

4

19

144

 

Slovenië: Totaal

1.699

1.489

1.326

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

604

1.095

538

951

429

897

Slovenië: Bosnië en Herzegovina

568

543

491

Slovenië: Servië

391

248

215

Slovenië: Bangladesh

68

92

103

Slovenië: Montenegro

21

22

59

 

Spanje: Totaal

1.613

1.942

2.303

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

1.448

165

1.675

267

1.905

398

Spanje: Marokko

80

99

153

 

Kroatië: Totaal

994

1.472

1.656

 

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

EU

Niet-EU

 

845

149

1.025

447

894

762

Kroatië: Servië

104

218

347

Kroatië: Bosnië en Herzegovina

41

53

67

Kroatië: India

0

156

231

Kroatië: Albanië

0

10

50

Vraag 255

Hoeveel arbeidsmigranten van buiten de EU zijn er de afgelopen vijf jaar Nederland binnengekomen, die niet via de kenniswerkersregeling of een A1-constructie zijn toegelaten? Kunt u dit uitsplitsen per regeling, per jaar en per herkomstland van de arbeidsmigranten?

Antwoord 255

In onderstaande tabel is zichtbaar hoeveel arbeidsmigranten van buiten de EU/EFTA de afgelopen vijf jaar naar Nederland zijn gekomen, met uitzondering van kennismigranten en arbeidsmigranten die via een andere EU-lidstaat naar Nederland zijn gedetacheerd.

 

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal arbeidsmigranten

3.025

1.735

2.160

2.485

4.430

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 13-10-2024

In onderstaande tabel is het aantal ingekomen arbeidsmigranten met uitzondering van kennismigranten en gedetacheerden per nationaliteit weergegeven voor de top-10 van nationaliteiten in 2023.

Nationaliteit

Aantal overige arbeidsmigranten in 2023

Turkse

635

Chinese

545

Britse

365

Amerikaanse

285

Indiase

270

Russische

190

Iraanse

145

Surinaamse

145

Indonesische

110

Braziliaanse

100

Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 13-10-2024

Zoals in het Commissiedebat van 4 september 2024 toegezegd, zal de Minister van SZW uw Kamer voor de begrotingsbehandeling nader informeren over het uitgebreide CBS-dashboard over arbeidsmigratie. Daarin worden ook de cijfers van arbeidsmigranten geactualiseerd.

Vraag 256

Wat is de stand van zaken met betrekking tot aanbeveling 6.2a over de omgekeerde bewijslast van het Rapport Roemer?

Antwoord 256

Er is een wetsvoorstel in voorbereiding dat, bij een vermoeden van onderbetaling en het ontbreken van de benodigde gegevens bij de werkgever, helpt om vast te kunnen stellen of het wettelijk minimumloon is betaald als de administratie ontbreekt. De Arbeidsinspectie of de civiele rechter krijgt dan alsnog de mogelijkheid om in bepaalde situaties een onderbetaling te berekenen (fictief) en betaling af te dwingen door uit te gaan van in ieder geval zes maanden (voltijds)arbeid. De internetconsultatie over dit wetsvoorstel staat gepland voor eind 2024.

Vraag 257

Wat is de stand van zaken met betrekking tot aanbeveling 7.2d van commissie Roemer? Hoeveel werknemers zijn inmiddels effectief geholpen om hun werkpositie te verbeteren dankzij de arbeidscommissie?

Antwoord 257

Op 20 oktober 2023 heeft uw Kamer de brief «Voortgang verbeteren toegang tot het recht Arbeidscommissie» ontvangen. In deze brief is aangegeven dat uit nadere verkenning door het Ministerie van SZW is gebleken dat een betere toegang tot het recht voor kwetsbare werknemers niet enkel ziet op laagdrempelige geschilbeslechting (Kamerstukken II, 2023/24, 29 544, nr. 1223). Daarmee lag het niet meer voor de hand om een arbeidscommissie op te richten, maar in plaats daarvan verschillende maatregelen te treffen die breed bijdragen aan het verbeteren van de toegang tot het recht. Er is daarom gekozen voor het versterken van de ondersteuning aan arbeidsmigranten, met specifieke aandacht voor juridische ondersteuning. Hierover heeft uw Kamer op 18 juni de brief «Betere ondersteuning voor de (EU-)arbeidsmigrant» ontvangen (Kamerstukken II, 2023/24, 29 861, nr. 125). In deze brief is uiteengezet hoe stapsgewijs de ondersteuning versterkt zal worden. Daarnaast start er in 2025 voor de duur van drie jaar een experiment met een vereenvoudigde en versnelde procedure bij de kantonrechter voor kwetsbare werknemers, waaronder arbeidsmigranten. Binnen dit experiment kunnen werknemers met een vordering vanuit een arbeidsovereenkomst een vereenvoudigde en snellere procedure starten bij de kantonrechter van de deelnemende rechtbanken in Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West-Brabant. Ook staat het experiment open voor geldvorderingen van een natuurlijk persoon die vanuit zijn eigen naam of vanuit die van zijn beroep of bedrijf handelt tot een maximum van € 5.000.

In de Jaarrapportage arbeidsmigranten 2024, die uw Kamer voorafgaand aan de begroting zal ontvangen, worden voor het eerst cijfers opgenomen over het aantal mensen dat we geholpen hebben met deze nieuwe vormen van dienstverlening. Cijfers van het experiment met de regelrechter zijn nog niet beschikbaar, omdat dit experiment pas in 2025 van start gaat.

Vraag 258

Hoeveel procent van de statushouders maakt gebruik van de bijstand of een andere sociale inkomensregeling en wat zijn de kosten per jaar daarvan? Kan dit worden opgemaakt in een overzicht van de afgelopen tien jaar?

Antwoord 258

Het Ministerie van SZW houdt niet alle gevraagde informatie bij. Wel zijn er verschillende bronnen waarmee een deel van de vraag beantwoord kan worden. De verschillende bronnen, die het vraagstuk telkens op een (net) andere manier belichten, worden hieronder kort besproken.

Bron 1: Dashboard Asiel en Integratie (DAI)

Het CBS voert in opdracht van SZW het Dashboard Asiel en Integratie uit. Daarin wordt het percentage met uitkering per specifiek cohort over de tijd gevolgd. Ter toelichting:

  • Tot een cohort hoort een groep statushouders dat in een bepaald jaar de status heeft ontvangen.

  • Er wordt telkens gekeken hoeveel procent van een specifiek cohort na verloop van tijd een uitkering heeft: dus hoeveel heeft een uitkering bijvoorbeeld 12 maanden na statusverlening, hoeveel na 24 maanden, na 36 maanden etc.

  • Er wordt daarbij dus gekeken naar totaal van alle uitkeringen (bijstand, WW, arbeidsongeschiktheid) bij elkaar.

Voor cohort 2014 geldt bijvoorbeeld dat een jaar na het ontvangen van de status 86 procent van de nog in Nederland verblijvende statushouders een uitkering ontvangt. 2 jaar na statusverlening stijgt dat tot 91 procent om daarna geleidelijk maar gestaag af te nemen tot 34 procent na 8,5 jaar. In de tabel hieronder worden voor een aantal cohorten de uitkeringspercentages per verblijfsjaar weergegeven. Op https://dashboards.cbs.nl/v5/asielenintegratie/ zijn alle cohorten te vinden.

Bron 2: Statistiek Wet Inburgering, SWI (dashboard en onderzoeksrapportage)

Het CBS voert in opdracht van SZW ook de Statistiek Wet Inburgering (verder: SWI).

Hierin wordt ook gekeken naar uitkeringsafhankelijkheid (bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid bij elkaar) van statushouders, maar zijn er wel enkele verschillen ten opzichte van het Dashboard Asiel en Integratie (verder: DAI). Allereerst worden in de SWI alleen inburgeringspichtige statushouders gevolgd, en bijvoorbeeld schoolgaande kinderen niet. Die schoolgaande kinderen kunnen na afronding van opleiding uiteindelijk ook in de bijstand komen. Dit wordt wel geregistreerd binnen DAI maar dus niet binnen SWI. Een ander verschil is dat bij de SWI gekeken wordt naar uitkeringsafhankelijkheid vanaf het moment van huisvesting. Dus bijvoorbeeld 12 maanden na huisvesting 24 maanden na huisvesting en dergelijke. Merk op dat 12 maanden na huisvesting in de regel later in de tijd is dan 12 maanden na statusverlening zoals wordt geregistreerd bij DAI. Dit aangezien meeste statushouders na statusverlening nog een flinke tijd binnen COA verblijven.

SWI laat zien dat van cohort 2022 3 maanden na huisvesting 86% een uitkering heeft en 12 maanden na huisvesting 77% een uitkering heeft.

SWI kijkt ook nog op een andere manier naar uitkeringsafhankelijkheid. Er wordt niet alleen gekeken naar hoeveel procent van een cohort een uitkering heeft na bijvoorbeeld 12 maanden na huisvesting, maar ook hoeveel procent van de statushouders binnen die 12 maanden op een gegeven moment een uitkering had, dit betreft 87 procent in de eerste 12 maanden. Ter uitleg: hierbij worden alle mensen dus meegeteld die ergens binnen de eerste 12 maanden na huisvesting een uitkering ontvingen. Dus bijvoorbeeld iemand die het hele jaar uitkering had, maar ook een persoon die bijvoorbeeld alleen in de eerste maand een uitkering had evenals persoon die alleen in maand 6 een uitkering had.

Bron 3: Factsheet statushouders en gezinsmigranten

In de Factsheet statushouders en gezinsmigranten van Divosa wordt onder meer gekeken naar het totaalpercentage van alle statushouders bij elkaar in de bijstand op een specifiek moment. De meest recente factsheet stamt uit 2023 en daaruit valt op te maken dat in juni 2022 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering had.

Met betrekking tot de kosten per jaar zijn er geen gegevens beschikbaar. Het is niet mogelijk om de uitgaven aan uitkeringen uit te splitsen naar achtergrondkenmerken omdat het uitgekeerde bedrag per individu verschilt (zie ook het antwoord op vraag 298).

Tabel: percentage met een uitkering per cohort, per aantal jaar na vergunningverlening
 

2014

2016

2018

2020

2021

1 jaar

86%

89%

86%

79%

74%

2 jaar

90%

85%

80%

78%

 

3 jaar

78%

68%

69%

   

4 jaar

60%

51%

56%

   

5 jaar

48%

43%

     

6 jaar

45%

       

7 jaar

40%

       

8 jaar

35%

       

8,5 jaar

34%

       

Vraag 259

Op welk punt in de verkenning om tegenwicht te bieden aan ondermijnende activiteiten bent u op dit moment en wanneer verwacht u iets naar de Kamer te sturen? Valt hier ook een juridische verkenning van een definitie van problematisch gedrag onder zoals in de aangenomen motie-Becker (32 824, nr. 432)?

Antwoord 259

De komende periode neemt het Ministerie van SZW het voortouw in de verkenning van mogelijkheden om tegenwicht te bieden aan ontwikkelingen die vanuit onverdraagzaam, antidemocratisch gedachtengoed op termijn ondermijnend kunnen zijn voor onze open en vrije samenleving. Bij deze ambtelijke verkenning worden in elk geval de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nauw betrokken. Op deze wijze maken we samen werk van een weerbare samenleving vanuit onze eigen bevoegdheden en opgaven. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang via de Actieagenda Integratie (zie vraag 333). De motie van Lid Becker waarnaar de vraag verwijst maakt hier onderdeel van uit.

Vraag 260

Wat zijn de concrete acties, naast het actieplan «Statushouders aan het werk», om de arbeidsparticipatie van nieuwkomers te verhogen?

Antwoord 260

Het kabinet verwacht ook van nieuwkomers dat zij participeren op de arbeidsmarkt en meedoen in de samenleving. Het kabinet biedt ondersteuning op het terrein van taal, werk en kennis van de Nederlandse samenleving inclusief normen en waarden. De Inburgeringswet heeft als doel dat inburgeringsplichtigen snel en volwaardig mee doen in de Nederlandse maatschappij, het liefst via betaald werk. Dit doel vertaalt zich in een stelsel waar zij het voor hen hoogst haalbare taalniveau, liefst niveau B1, en kennis van de Nederlandse maatschappij, in combinatie met gerichte inspanningen op participeren naar vermogen vanaf de start van het inburgeringstraject.

Nieuwkomers die nog niet zelfstandig de weg naar werk hebben gevonden, kunnen aanspraak maken op ondersteuning en begeleiding naar werk op grond van de Participatiewet. Het goed gekeurde plan aanpak Statushouders is juist een aanvulling op deze dienstverlening. Het biedt concrete acties en samenwerkingen om de arbeidsmarktparticipatie te verhogen via goede begeleiding naar werk en leerwerktrajecten, de juiste combinatie van werken en inburgeren, het investeren in taallessen voor statushouders en door werkgevers te ondersteunen die in statushouders in dienst nemen. Een concrete actie vanuit het plan is de proeven Startbanen voor statushouders uitgevoerd door gemeenten en arbeidsmarktregio’s waarbij inburgeringsplichtigen die zich vestigen in een gemeente, direct een betaalde baan krijgen aangeboden. Over de eerste opbrengsten en resultaten van deze proeven wordt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2025 nader geïnformeerd. In de actieagenda integratie zal verder worden bezien welke aanvullende acties zijn benodigd om de arbeidsdeelname van nieuwkomers te verhogen.

Vraag 261

Wat gebeurt er na 2025 met het Meerjarenplan Zelfbeschikking 2022–2025?

Antwoord 261

Het kabinet heeft in het regeerprogramma een actieagenda Integratie aangekondigd die onder meer voorziet in inzet op de aanpak van schadelijke praktijken en het versterken van de vrijheid om eigen keuzes te maken (zelfbeschikking). Daarbij maken we gebruik van de opgedane ervaring over wat werkt, met name de verandering van binnenuit, en willen we de ketenaanpak nog

verder versterken. Met de huidige inzet worden gesloten gemeenschappen onvoldoende bereikt. De Staatssecretaris Participatie en Integratie gaat samen met zijn collega’s inzetten op het vergroten van het bereik en onderzoeken hoe we verandering van binnenuit nog verder kunnen versterken en welke aanvullende (keten)aanpak eventueel nodig is.

Vraag 262

Wordt er naast het Meerjarenplan Zelfbeschikking 2022–2025 nog op een andere manier door de regering zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen gestimuleerd?

Antwoord 262

De inzet van de Staatssecretaris Participatie en Integratie is gericht op preventie door middel van verandering van binnenuit. Deze inzet is beschreven in het Meerjarenplan zelfbeschikking. In het kabinet werken verschillende bewindspersonen samen om de aanpak van schadelijke praktijken te versterken en om zelfbeschikking te bevorderen: de Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris Participatie en Integratie werken samen aan bewustwording en het tegengaan van schadelijke normen. De inzet van VWS (coördinerend ministerie op de aanpak van schadelijke praktijken) is gericht op het vroegtijdig signaleren van potentieel onveilige situaties door professionals, omstanders en (potentiële) slachtoffers. Eventueel strafrechtelijk optreden tegen deze vormen van geweld ligt op het terrein van J&V. Buitenlandse Zaken richt zich op hulp aan Nederlandse (potentiële) slachtoffers van schadelijke praktijken in het buitenland.

Vraag 263

Welke plannen heeft de regering voor zelfbeschikking na het aflopen van het actieplan in 2025? Zijn hier langjarig middelen voor gereserveerd en zo ja welke, zo nee waarom niet?

Antwoord 263

In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen versterkt door extra in te zetten op verandering vanuit die groepen zelf en op de aanpak van schadelijke praktijken zoals huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking.

Op dit moment zijn er nog geen middelen gereserveerd voor de inzet op zelfbeschikking na 2025.

Vraag 264

De regering wil discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat aanpakken, wat is de status van de aangenomen motie-Flach c.s. (32 824, nr. 418) om de Holocaust onderdeel te laten worden van de participatieverklaring? Volgens uw voorganger was de uitwerking hiervan aan een volgend kabinet, dus wat is de uitwerking van dit kabinet hierop?

Antwoord 264

Het mogelijk maken van het bezoek aan een locatie is (conform de motie Flach/van Dijk) meegenomen in het Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie (NPVHE). Dit biedt het voordeel om vanuit het integrale kader van Holocausteducatie acties op elkaar af te stemmen en gezamenlijk met relevante partijen op te trekken. Uitvoering geven aan het bezoek vergt implementatietijd: er ligt een brede wens vanuit het parlement om meer mensen, waaronder scholieren, een bezoek te laten brengen aan de instellingen en het aantal deskundige ontvangende instellingen is beperkt. Dit vraagt om meer voorbereidingstijd voor de uitvoering door instellingen.Er is in afstemming met OCW en VWS een verkenning uitgezet bij de organisaties naar de financiële, inhoudelijke en organisatorische gevolgen van een grotere stroom bezoekers (inclusief de inburgeraars) Deze verkenning wordt in het najaar van 2024 opgeleverd. De uitkomst van deze verkenning is bepalend voor de vraag of en hoe een bezoek door inburgeraars mogelijk kan worden gemaakt.

Daarnaast wordt er ook een verkenning onder docenten in het onderwijs gedaan, naar de uitdagingen en behoeften ten aanzien van Holocausteducatie. Ook het onderwijs aan nieuwkomers wordt in de peiling meegenomen. Deze verkenning kan inzichten opleveren voor onze opdracht en komt in het eerste kwartaal van 2025 beschikbaar.

Vraag 265

Op welke manier worden gemeenten en professionals ondersteund met kennis en handelingsperspectief voor spanningen tussen groepen?

Vraag 266

Op welke manier poogt de regering de bewustwording binnen de samenleving op het gebied van spanningen tussen groepen te vergroten?

Antwoord 265 en 266

In geval van maatschappelijke spanningen is het van belang dat deze tijdig worden herkend. Vanuit gesprekken met onder andere gemeenschappen, gemeenten en professionals worden signalen over (mogelijke) spanningen en polarisatie opgehaald en gedeeld zodat beleidsmakers en professionals beter geïnformeerd zijn over actuele spanningen en ontwikkelingen. Het Ministerie van SZW ondersteunt gemeenten en professionals bij spanningen tussen groepen door het delen van gerichte (praktijk)kennis en expertise. Dit gebeurt onder andere via leernetwerken, handreikingen, advies op maat trajecten, workshops, expertbijeenkomsten en kennissessies over thema’s als polarisatie en radicalisering.

Vraag 267

Welke gemeenten doen mee aan de evaluatie van de 2023–2025 Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving? Wordt deze agenda ook tussentijds geëvalueerd? Zijn er al tussentijdse evaluaties beschikbaar voor de Kamer om te lezen?

Antwoord 267

In totaal nemen er 23 gemeenten deel aan de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving.

Dit zijn de gemeenten Leeuwarden, Groningen, Lelystad, Amsterdam, Utrecht, Nieuwegein, Den Haag, Delft, Vlaardingen, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht, Breda, Roosendaal, Tilburg, Eindhoven, Heerlen, Zaandam, Amersfoort, Zoetermeer, Weert en Venlo. In de deelnemende gemeenten worden interventies ontwikkeld en uitgevoerd, die gedurende de looptijd van de Agenda worden geëvalueerd. Er worden geen tussentijdse evaluaties uitgevoerd. Daarnaast is er aantal landelijke activiteiten dat wordt bekostigd vanuit de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving. Deze zullen ook geëvalueerd worden gedurende de looptijd van de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving.

Uw Kamer wordt voor het kerstreces geïnformeerd over de voortgang van de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving, door middel van een voortgangsbrief. Hierin komen de bovenstaande vragen aan bod.

Vraag 268

Wat zijn de criteria op basis waarvan de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving wordt geëvalueerd? Wanneer is de uitvoering van de agenda een succes?

Antwoord 268

De Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving heeft als doel om het handelingsvermogen van professionals te vergroten ten aanzien van het versterken van de sociale stabiliteit. Hiertoe zijn in het programmaplan verschillende doelstelling geformuleerd ten opzichte van de activiteiten die vallen onder de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving. In de evaluatie van de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving zal nagegaan worden in hoeverre de geformuleerde doelstellingen zijn behaald.

Vraag 269

Hoeveel fraude is er in de afgelopen vijf jaar geconstateerd op basis van het schenden van de inlichtingenplicht en vermogenseis binnen de bijstand?

Antwoord 269

Onderstaande tabel geeft, op basis van CBS-gegevens uit de Bijstandsdebiteuren en – fraudestatistiek (BDFS), een overzicht van het aantal nieuwe vorderingen naar aanleiding van schending van de inlichtingenplicht binnen de bijstand (inclusief AIO) over de jaren 2019 tot en met 2023. Tevens is aangegeven bij hoeveel van deze nieuwe vorderingen de aanleiding lag in het verzwijgen van vermogen of het verzwijgen van inkomsten uit vermogen.

 

2019

2020

2021

2022

2023

Schending inlichtingenplicht

30.880

25.150

25.800

20.030

14.020

Waarvan verzwijgen (inkomsten uit) vermogen

900

720

840

630

510

Bron: CBS, Bijstand Debiteuren en Fraude Statistiek (BDFS) 2019–2023

Vraag 270

Hoeveel bijstands-/uitkeringsfraude is er in de afgelopen vijf jaar geconstateerd op basis van verzwegen bezit in het buitenland (zoals tweede huizen)?

Antwoord 270

In de Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek (BDFS) van het CBS is inzichtelijk welk type overtreding ten grondslag ligt aan de overtreding van de inlichtingenplicht. Hieronder valt ook het verzwijgen van vermogen, maar dit is niet nader uitgesplitst naar verzwegen vermogen in binnen- of buitenland. Op verzoek van het Ministerie van SZW heeft het CBS de afgelopen jaren aanvullend onderzoek bij gemeenten uitgevoerd naar onderzoeken naar verborgen vermogen in het buitenland. Op basis van de respons op de enquêtes onder gemeenten en het toerekenen van waarden voor non-respons is voor alle gemeenten in Nederland tezamen een schatting gemaakt van de aantallen met een 95% zekerheidsmarge. Onderstaande tabel toont de uitkomsten (met een onder- en bovengrens) voor de jaren 2019 tot en met 2023.

Tabel: Vermogensonderzoeken door gemeenten
 

2019

2020

2021

2022

2023

Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland

520–610

1.560–1.960

1.080–1.250

500–690

350–430

Constatering van overtredingen van de inlichtingenplicht vanwege verzwijgen vermogen in het buitenland

60–80

20–40

30–50

100–130

100–120

Vorderingen vanwege overtredingen van de inlichtingenplicht vanwege verzwijgen vermogen in het buitenland

20–30

10–20

15–201

25–301

15–201

Boetes vanwege overtredingen van de inlichtingenplicht vanwege verzwijgen vermogen in het buitenland

15–251

5–151

5–101

15–201

5–101

X Noot
1

Alle getallen zijn afgerond op tientallen. Om te voorkomen dat de onder- en bovenmarge gelijk zijn, zijn deze aantallen afgerond op vijftallen.

De SVB heeft sinds 2021 de risicogerichte onderzoeken naar vermogen in het buitenland van AIO-ontvangers geïntensiveerd. De resultaten worden in het najaar van 2025 verwacht.

Vraag 271

Hoeveel uitkeringen zijn er in de afgelopen vijf jaar stopgezet naar aanleiding van bewuste fraude?

Antwoord 271

De term bewuste fraude wordt niet gebruikt in de registratie van overtredingen in de sociale zekerheid. Het stopzetten van de uitkering kan samenvallen met de sanctionering van een overtreding van de inlichtingenplicht, maar niet elke schending van de inlichtingenplicht leidt tot stopzetting van de uitkering. Als voorbeeld leidt een schending van de inlichtingenplicht in de bijstand alleen tot een stopzetting van de uitkering als iemand eigen vermogen of inkomsten heeft en daardoor geen recht meer op de bijstandsuitkering. Hoeveel uitkeringen naar aanleiding van een overtreding van de inlichtingenplicht worden stopgezet, wordt niet specifiek geregistreerd. Ook wordt niet geregistreerd of een sanctie het gevolg is van bewuste of onbewuste regelovertreding. De onderstaande tabel geeft een weergave van het aantal boetes opgelegd voor schendingen van de inlichtingenplicht en aangiftes bij het OM door UWV, de SVB en gemeenten.

Tabel: Opgelegde boetes en aangiftes bij het OM als gevolg van het overtreden van de inlichtingenplicht
 

2019

2020

2021

2022

2023

UWV boetes

4.784

3.700

2.147

1.721

1.068

UWV aangiftes OM

42

41

46

46

42

SVB boetes

2.286

1.079

855

862

906

SVB aangiftes OM

14

9

10

11

13

Gemeenten boetes

10.590

9.710

6.650

5.780

4.250

Gemeenten aangiftes OM

190

310

150

80

110

Bron: Beleidsinformatie SVB en UWV 2019–2023, CBS Bijstand Debiteuren en Fraude Statistiek (BDFS) 2019–2023

Vraag 272

Hoeveel fraude met export-WW is er in de afgelopen vijf jaar geconstateerd, hoeveel is daarvan ingevorderd en hoeveel moet nog worden ingevorderd?

Antwoord 272

UWV publiceert cijfers over de overtreding van de inlichtingenplicht en de medewerkingsverplichting in de Kwantitatieve Bijlage. Daarin worden overtredingen per wet en naar aard van de overtreding weergegeven. Overtredingen met betrekking tot export maken daar onderdeel van uit, maar worden niet afzonderlijk gepubliceerd. Er zijn geen aparte cijfers over ingevorderde bedragen en nog openstaande invorderingen met betrekking tot de export-WW.

Vraag 273

Hoeveel euro is er in de afgelopen vijf jaar kwijtgescholden aan bewuste fraude?

Antwoord 273

Hoeveel vorderingen ten gevolge van een overtreding van de inlichtingenplicht zijn kwijtgescholden, wordt niet apart geregistreerd. Hierdoor zijn er geen cijfers beschikbaar over het kwijtgescholden bedrag aan bewuste – dan wel opzet of grove schuld – fraudevorderingen.

Vraag 274

Hoeveel WW-uitkeringen worden er per jaar geëxporteerd (uitgesplitst per land) en wat zijn de kosten hiervan?

Antwoord 274

Op grond van Verordening (EU) 883/2004 is het mogelijk om met behoud van WW gedurende maximaal 3 maanden werk te zoeken in een andere lidstaat van de EU/EER.

In totaal werden er in 2023 voor 2.562 personen WW-uitkeringen geëxporteerd voor een totaalbedrag van circa € 9,2 miljoen.

In bijlage 1 bij het antwoord op vraag 276 is voor de WW voor 2023 een tabel opgenomen met een uitsplitsing van de uitkeringen en bedragen per land. De cijfers over voorgaande jaren zijn opgenomen in de beantwoording van vraag 231 bij de Begroting SZW 2024 (Kamerstukken II 2022/23, 36 410 XV, nr. 12), vraag 140 bij het Jaarverslag SZW 2021 (Kamerstukken II 2021/22, 36 100 XV, nr. 7) en de stand van de uitvoering van 22 juni 2022 (Deze brief bevat de exportcijfers UWV over 2021. Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 682).

Vraag 275

Waarom zijn er in 2023 minder mensen door het UWV gere-integreerd dan in de jaren ervoor?

Antwoord 275

Tabel 4 in de SZW-begroting geeft inzicht in de mate waarin UWV mensen met een beperking aan het werk heeft geholpen. Het totale aantal mensen dat UWV in 2023 aan het werk heeft geholpen is gedaald. Deze daling zit met name op de Wajong en in mindere mate op de ZW en WAO/WAZ. Het aantal mensen dat door UWV aan het werk wordt geholpen vanuit de WIA is juist ten opzichte van 2022 toegenomen.

De afname van het aantal nieuwe plaatsingen van mensen in de Wajong op de arbeidsmarkt komt naar verwachting door een steeds grotere gemiddelde afstand tot de arbeidsmarkt van de mensen in de Wajong met arbeidsvermogen die nog niet werken. Dit heeft te maken met een afnemend bestand van mensen met arbeidsvermogen in de Wajong door het afsluiten van de instroom in de Wajong voor mensen met arbeidsvermogen sinds 2015 en een toename van de gemiddelde leeftijd van de groep met arbeidsvermogen. Daarnaast slaagt UWV er steeds beter in om de mensen in de Wajong die aan het werk worden geholpen aan het werk te houden.

De instroom in de ZW-vangnetregeling in 2023 is ten opzichte van 2022 met name voor de groep met een flexcontract sterk afgenomen. Hierdoor is het aantal mensen dat aan het werk moet worden geholpen door UWV afgenomen. Dit kent ook zijn doorwerking in de plaatsingscijfers.

De mate waarin mensen vanuit de WAO of WAZ aan het werk worden geholpen door UWV hangt sterk af van de mate waarin deze groepen zicht melden voor ondersteuning bij UWV. Het aantal mensen dat vanuit deze regelingen ondersteuning op verzoek ontvangen is ten opzichte van 2022 afgenomen.

Vraag 276

Hoeveel uitkeringen (uitgesplitst per uitkering per land) worden er per jaar geëxporteerd en wat zijn de kosten hiervan?

Antwoord 276

In bijlage 1 bij de beantwoording treft u de cijfers aan van UWV en SVB met betrekking tot geëxporteerde uitkeringen over het jaar 2023 (Bron: UWV en SVB). De cijfers over voorgaande jaren zijn opgenomen in de beantwoording van vraag 231 bij de Begroting SZW 2024 (Kamerstukken II 2022/23, 36 410 XV, nr. 12), vraag 140 bij het Jaarverslag SZW 2021 (Kamerstukken II 2021/22, 36 100 XV, nr. 7) en de stand van de uitvoering van 22 juni 2022 (Deze brief bevat de exportcijfers UWV over 2021. Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 682).

Vraag 277

De re-integratie uitgaven arbeidsongeschiktheid worden tot en met 2029 niet verhoogd, is dit een politieke keuze of kent dit een andere redenering?

Antwoord 277

Het re-integratiebudget is een taakstellend budget. UWV ontvangt dit budget voor de inkoop van voorzieningen en de inkoop van re-integratietrajecten en scholing voor mensen in de Wajong, ZW, WIA, WAO, WAZ en mensen in de WW vanwege het afwijzen van een ZW- of WIA-uitkering vanwege 35-min. Tot en met 2023 is het beschikbare budget voldoende gebleken. Op het moment dat besloten wordt om de re-integratie voor specifieke groepen te intensiveren, dan wel nieuwe groepen toe te voegen wordt bezien in hoeverre dit leidt tot aanpassing van het budget.

Vraag 278

Is het geld dat gemeenten ontvangen voor sociale werkvoorzieningen geoormerkt? Zo nee, welke waarborgen heeft u dat de gelden terechtkomen bij de doelgroep?

Antwoord 278

Gemeenten ontvangen via meerdere wegen middelen voor de sociale werkvoorziening. De belangrijkste weg is via de integratie-uitkering (IU) binnen het gemeentefonds, waar middelen voor Beschut werk en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) zijn opgenomen. Ook ontvangen gemeenten middelen via de algemene uitkering (AU) binnen het gemeentefonds en via het budget voor de bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidie (BUIG) als specifieke uitkering. Deze middelen kunnen ook ingezet worden bij de sociale werkvoorziening.

De middelen die gemeenten ontvangen voor de sociale werkvoorziening zijn vrij besteedbaar en zijn dus niet geoormerkt. Gemeenten kunnen ook eigen middelen inzetten. Gemeenten bepalen zelf hoe ze deze middelen besteden, waarbij ze verantwoording afleggen aan de gemeenteraad.

Vraag 279

Wat zijn de actuele dekkingsgraden en beleidsdekkingsgraden van de vijf grootste pensioenfondsen?

Antwoord 279

Hieronder zijn de actuele dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad van de vijf grootste pensioenfondsen weergegeven:

Tabel: Actuele dekkingsgraad en beleidsdekkingsgraad van de vijf grootste pensioenfondsen

Pensioenfonds

Datum

Actuele dekkingsgraad

Beleidsdekkingsgraad

ABP

30-8-2024

114,5%

113,9%

PFZW

31-8-2024

109,7%

110,0%

PMT

31-8-2024

109,7%

109,4%

PME

31-8-2024

113,8%

113,2%

Bpf BOUW

31-8-2024

127,5%

126,7%

Bron: website betreffende pensioenfonds, geraadpleegd op 10-10-2024

Vraag 280

Wat is de ontwikkeling aan totaal vermogen van pensioenfondsen in de afgelopen twee jaar?

Antwoord 280

Het totale belegd vermogen voor risico pensioenfondsen kent over de laatste twee jaar de volgende ontwikkeling in miljoenen euro’s:

Tabel: Totale belegd vermogen voor risico pensioenfondsen (2022–2023), stand einde van het jaar

2022

1.425.816

2023

1.548.711

Bron: DNB statistieken, tabel 8.9, stand eind van het jaar, geraadpleegd op 10-10-2024.

Het totale pensioenvermogen is in 2023 gestegen ten opzichte van 2022.

Vraag 281

Hoeveel Nederlanders en hoeveel huishoudens hebben te maken met problematische schulden?

Antwoord 281

De meest recente cijfers van het aantal huishoudens met problematische schulden dateren van 1 januari 2023. Op dat moment hadden 726.210 huishoudens te maken met problematische schulden. Over het aantal Nederlanders met problematische schulden zijn geen data voorhanden.

Vraag 282

Hoe wordt de effectiviteit van het quotum arbeidsbeperkten gemeten?

Antwoord 282

De banenafspraak is een afspraak tussen het kabinet en werkgevers- en werknemersorganisaties om eind 2025 125.000 extra banen te hebben gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking. Als de jaarlijkse doelstelling niet wordt gehaald, kan het kabinet besluiten een quotumheffing op te leggen. Momenteel is de quotumheffing niet geactiveerd. De effectiviteit van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten wordt periodiek geëvalueerd. Dit is voor het laatst in 2019 gedaan, waarbij zowel interviews, enquêtes en kwantitatieve analyses zijn toegepast. Uit die evaluatie bleek voor de quotumregeling onder andere dat 60% van de werkgevers bekend is met het quotum arbeidsbeperkten. Uit de evaluatie bleek ook dat bij overheidswerkgevers de dreiging van een quotumheffing invloed heeft gehad op de beslissing om mensen met een beperking in dienst te nemen.

In het wetsvoorstel Vereenvoudiging van de banenafspraak en de quotumregeling voor mensen met een arbeidsbeperking dat op 17 oktober 2023 aan uw Kamer is aangeboden, is ook opgenomen dat binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk aan uw Kamer wordt gestuurd.

Vraag 283

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de maatregel rondom de WW?

Antwoord 283

Op dit moment is de Minister van SZW nog bezig met de uitwerking van de WW-maatregel. Eind 2024 wordt de Kamer nader geïnformeerd.

Vraag 284

Wanneer wordt het onderzoek duurverkorting WW naar de Kamer gestuurd?

Antwoord 284

Het onderzoeksrapport wordt naar verwachting in maart/april 2025 opgeleverd. Daarna zal het naar uw Kamer worden gestuurd.

Vraag 285

Is er een tussentijdse evaluatie beschikbaar van het Plan van Aanpak Statushouders aan het Werk?

Antwoord 285

Over het hele plan van aanpak in zijn geheel is geen tussentijdse evaluatie beschikbaar. Op een aantal belangrijke onderdelen wordt hier wel in voorzien.

In december 2024 start het overkoepelend onderzoek naar de werkende elementen van de proeven voor Startbanen voor Starthouders. Tijdens deze proeven door een aantal gemeenten en arbeidsmarktregio’s uitgevoerd, krijgen statushouders die onder de Wet inburgering 2021 vallen, bij vestiging in een gemeente direct een baan aangeboden. We vragen het onderzoeksbureau om zo spoedig mogelijk met een tussenrapportage over de eerste inzichten te komen. Deze inzichten worden met de Tweede Kamer gedeeld in de Kamerbrief Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (voor jaar 2025).

Ook start er in februari 2025 een evaluatie naar de subsidieregeling voor werkgevers. Deze subsidieregeling biedt werkgevers een financiële tegemoetkoming voor de extra begeleiding van statushouders op de werkvloer gericht op het verkleinen van de taal- en cultuurverschillen. In deze evaluatie wordt naast de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling onderzocht in hoeverre de subsidie ertoe heeft geleid dat statushouders duurzaam participeren op de arbeidsmarkt en welke werkzame elementen hieraan ten grondslag liggen. In de evaluatie worden de tijdvakken in 2024, 2025 en 2026 meegenomen. Eind 2025 wordt een tussenrapportage opgeleverd om zo nodig het tijdvak van 2026 te kunnen bijsturen. Deze tussenrapportage wordt gedeeld met de Tweede Kamer via een voortgangsbrief van het programma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt.

Vraag 286

Kunt u per financieel instrument een overzicht verstrekken van welke gelden er per jaar bestuurlijk gebonden zijn? Wat zijn de juridische consequenties van deze gebondenheid?

Antwoord 286

Van alle financiële instrumenten onder artikel 1 van de SZW-ontwerpbegroting 2025 is er slechts één met bestuurlijk gebonden budget. Dat is de subsidie voor Meer Uren Werkt!. Per 1 januari 2025 is circa € 3,3 miljoen voor deze subsidie bestuurlijk gebonden. Met het fondsbeheer van het Ministerie van Economische Zaken zijn afspraken gemaakt over de meerjarige besteding van de middelen.

budget x € 1.000

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Meer uren werkt! (bestuurlijk gebonden)

3.280

3.102

3.160

3.289

4.407

Vraag 287

Kunt u per financieel instrument een overzicht verstrekken van welke gelden er per jaar beleidsmatige gereserveerd zijn?

Antwoord 287

In onderstaande tabel worden de beleidsmatig gereserveerde budgetten per financieel instrument onder artikel 1 van de SZW-ontwerpbegroting 2025 weergegeven. De budgetflexibiliteit is alleen beschikbaar voor het begrotingsjaar 2025.

De financiële instrumenten inkomensoverdrachten, bekostiging, bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken, bijdrage aan agentschappen en bijdrage aan medeoverheden zijn uit dit overzicht weggelaten omdat alle hieronder vallende budgetten juridisch verplicht zijn.

Subartikelonderdelen onder de financiële instrumenten «Subsidies» en «Opdrachten»

beleidsmatig gereserveerd (x € 1.000)

Subsidies (regelingen)

 

Overige subsidies algemeen

9.883

Duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen

1.743

Stimuleringregeling LLO in MKB

78.014

Stimulans Arbeidsmarktpositie

Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid

Nederland leert door

Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden

Subsidie Meer Uren Werkt

Opdrachten

Opdrachten

11.117

Totaal

100.756

Vraag 288

Wat is het bedrag dat de afgelopen vijf jaar is ingevorderd aan bewuste fraude met sociale zekerheid en welk bedrag staat er nog open?

Antwoord 288

De term bewuste fraude wordt niet gebruikt in de registratie van boetes voor overtredingen in de sociale zekerheid. Daarnaast wordt het boetebedrag niet per categorie van verwijtbaarheid, zoals verminderde verwijtbaarheid of opzet, bijgehouden. Hierdoor zijn er geen cijfers beschikbaar over het ingevorderde noch openstaande bedrag aan bewuste – dan wel opzet of grove schuld – fraudevorderingen. Wel zijn er cijfers beschikbaar over het percentage dat is ingevorderd over de jaren 2019 – 2023. Het betreft incassoratio’s over alle vorderingen.

Tabel: Incassoratio, benadelingsbedrag + boetevordering, ultimo 2023 (%)
 

2019

2020

2021

2022

2023

UWV

65

53

47

39

16

SVB

46

42

52

35

16

Gemeenten

40

35

29

24

14

Bron: begroting SZW 2025

Vraag 289

Constaterende dat vanaf 1 april 2020 alle werkgevers worden gecompenseerd voor de transitievergoeding die zij moeten betalen bij ontslag van een twee jaar zieke werknemer, en constaterende dat deze compensatieregeling vanaf 1 juli 2026 beperkt wordt tot kleine werkgevers met minder dan 25 werknemers, kan inzicht geboden worden in de bedragen die sociaal ontwikkelbedrijven de afgelopen jaren aan transitievergoedingen hebben uitgegeven?

Antwoord 289

Zie het antwoord op vraag 207.

Vraag 290

Kunnen de gevolgen in kaart worden gebracht van de afschaffing van de compensatieregeling voor de sociaal ontwikkelbedrijven en de doelgroep die hier in dienst is?

Antwoord 290

Zie het antwoord op vraag 206.

Vraag 291

Welke afweging ligt ten grondslag aan de keuze om voor alle bedrijven met >25 werknemers de compensatie voor de transitievergoeding af te schaffen?

Antwoord 291

Zie het antwoord op vraag 205.

Vraag 292

Wat zijn de gevolgen van de afschaffing van de compensatieregeling voor de sociaal ontwikkelbedrijven en de doelgroep die hier in dienst is?

Antwoord 292

Zie het antwoord op vraag 206.

Vraag 293

Welke bedragen hebben sociaal ontwikkelbedrijven de afgelopen jaren aan transitievergoedingen uitgegeven?

Antwoord 293

Zie het antwoord op vraag 207.

Vraag 294

Wat is de oorzaak van de verwachte stijging van het aantal langdurig zieke werknemers in 2024 en 2025?

Antwoord 294

Door de groeiende werkgelegenheid en de stijging van de AOW-leeftijd is er een toename van het aantal mensen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt. Dit heeft effect op het aantal langdurig zieken en arbeidsongeschikten. De toename van het aantal arbeidsongeschikten kan verder worden verklaard door tijdelijke factoren als corona (post-COVID). Een deel van de toename van het aantal arbeidsongeschikte werknemers is nog onbekend. UWV doet hier onderzoek naar. Naar verwachting wordt het onderzoek aan het einde van het jaar afgerond. Zie ook het antwoord op vraag 124.

Vraag 295

Op welke manier gaat u inzetten op werk om armoede te voorkomen?

Antwoord 295

Mensen die in armoede leven hebben vaak geen of weinig inkomen uit werk. Meer werken kan, wanneer dat mogelijk is, dan ook een goede weg uit armoede zijn.

Het kabinet zet verschillende stappen om mensen aan te moedigen meer te werken. Bijvoorbeeld door werken aantrekkelijker te maken. Zie voor een overzicht daarvan het antwoord op vraag 90. In de voortgangsbrief over het armoede- en schuldenbeleid gaat de Staatssecretaris Participatie en Integratie nader in op beleid gericht op werkende armen.

Vraag 296

Het kabinet wil met gemeenten effectieve interventies opschalen om versnippering tegen te gaan en het gemeentelijk armoedebeleid te verbeteren, wat wordt hier concreet mee bedoeld?

Antwoord 296

Het kabinet wil er samen met gemeenten voor zorgen dat het beleid om (kinder)armoede aan te pakken verbetert. Het Ministerie van SZW zal in overleg met gemeenten, inwoners en overige relevante stakeholders verkennen welke mogelijkheden er zijn om het (kinder)armoedebeleid te verbeteren. De inzet is onder meer om niet-gebruik van voorzieningen tegen te gaan, om de positie van werkende armen te verbeteren en om, in lijn met de Europese kindergarantie, de oorzaken van (intergenerationele) kinderarmoede en de effecten hiervan op zorg, onderwijs, leefomgeving en veiligheid integraal aan te pakken.

Er bestaan vele initiatieven die geldzorgen helpen voorkomen en vroeg aanpakken, vaak ontwikkeld door gemeenten en/of private partijen. Om gemeenten en andere organisaties te helpen om een keuze te maken uit het aanbod, heeft de VNG een routekaart Financiële Zorgen gemaakt. Daarin wordt per «mijlpaal» in het hulpproces aangegeven welke informatie en initiatieven er bestaan voor professionals. De routekaart Financiële Zorgen biedt gemeenten praktische tools om capaciteit en middelen optimaal te benutten, kennis te delen en op gelijke voet samen te werken. De initiatieven van SchuldenlabNL zijn ook opgenomen in de routekaart Financiële Zorgen. Ook verkent Schuldenlab momenteel met steun van het Ministerie van SZW welke interventies gericht op de bestrijding van armoede effectief en opschaalbaar zijn.

Ook heeft het Ministerie van SZW vorig jaar de effectiviteit van dertig interventies voor preventie en vroege aanpak van geldzorgen laten onderzoeken, met de vraag wat de werkzame bestanddelen zijn. De dertig interventies zijn een dwarsdoorsnede van het grotere aanbod aan laagdrempelige hulpvormen en andere manieren om mensen te helpen om beter rond te komen.

Dit onderzoek heeft als doel om gemeenten en andere organisaties extra handvatten te geven in hun keuzeproces voor de inzet op de preventie van geldzorgen. Onderzoekers hebben een instrument ontwikkeld dat gemeenten en andere maatschappelijke organisaties helpt om meer grip te krijgen op de diversiteit van interventies en om te kiezen welke (werkzame onderdelen van) interventies ingezet en opgeschaald kunnen worden. Het rapport is opgenomen in de kennisbundel van Divosa.

Vraag 297

Constaterende dat er wordt gekeken naar de rol die gerechtsdeurwaarders met betrekking tot vroegsignalering kunnen vervullen, wordt er rekening gehouden met een tarief voor gerechtsdeurwaarders? Hoeveel middelen vergt dit?

Antwoord 297

In de kabinetsreactie op het IBO problematische schulden heeft het kabinet aangegeven uit te zullen werken hoe een wettelijke zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders ten aanzien van schuldenaren vorm kan krijgen. Hiervoor zal ook nagedacht worden over een passende financiering, bijvoorbeeld in de vorm van een sociaal tarief. Hoeveel middelen hiervoor precies benodigd zijn, is nog niet bekend. Dit is afhankelijk van de nadere uitwerking. In de kabinetsreactie op het IBO problematische schulden is aangekondigd dat voor maatregelen ten aanzien van invordering, waaronder een wettelijke zorgplicht, vanaf 2025 jaarlijks structureel € 3 miljoen beschikbaar wordt gesteld.

Vraag 298

Hoeveel miljard euro per jaar aan bijstandsuitkeringen gaat er bij benadering naar niet-westerse allochtonen en hoeveel naar westerse allochtonen en hoeveel naar autochtonen? Kunt u dit uitsplitsen?

Antwoord 298

In 2024 is het definitieve budget voor (algemene) bijstand circa € 6,6 miljard. Het is niet mogelijk om de uitgaven aan bijstandsuitkeringen uit te splitsen naar achtergrondkenmerken omdat het uitgekeerde bedrag per individu verschilt.

De individuele bijstandsuitkering is onder meer afhankelijk van iemands leeftijd, huishoudsamenstelling en bijverdiensten. Deze gegevens zijn per individu niet voorhanden.

Ook heeft het CBS sinds 2022 geleidelijk een nieuwe indeling van de bevolking naar herkomst geïntroduceerd. Hierdoor is het vanaf 2024 niet meer mogelijk om uitsplitsingen te maken naar niet-westerse en westerse migratieachtergrond. De nieuwe hoofdindeling in de bijstandsstatistiek onderscheidt een herkomst uit Nederland, Europa en buiten Europa.

Vraag 299

Hoeveel procent van het totaal aan bijstandsuitkeringen gaat naar niet-westerse allochtonen, westerse allochtonen en autochtonen? Kunt u dit uitsplitsen?

Antwoord 299

Het is niet mogelijk om uitgaven aan bijstandsuitkeringen procentueel uit te splitsen naar achtergrondkenmerken omdat het uitgekeerde bedrag per individu verschilt. De individuele bijstandsuitkering is onder meer afhankelijk van iemands leeftijd, huishoudsamenstelling en bijverdiensten. Deze gegevens zijn per individu niet voorhanden.

Ook heeft het CBS sinds 2022 geleidelijk een nieuwe indeling van de bevolking naar herkomst geïntroduceerd. Hierdoor is het vanaf 2024 niet meer mogelijk om uitsplitsingen te maken naar niet-westerse en westerse migratieachtergrond. De nieuwe hoofdindeling in de bijstandsstatistiek onderscheidt een herkomst uit Nederland, Europa en buiten Europa.

Vraag 300

Wat is het percentage niet-westerse allochtonen, westerse allochtonen en autochtonen dat een vrijstelling heeft van de sollicitatieplicht?

Antwoord 300

Eind eerste kwartaal 2024 waren er 43.210 geregistreerde59 personen met een formele ontheffing van de arbeidsverplichting op basis van artikel 9, tweede of vijfde lid, dan wel op basis van artikel 9a van de Participatiewet. Dit is 11% van het totaal aantal mensen met een bijstandsuitkering. Gegevens over de herkomst van de mensen met een ontheffing zijn niet voorhanden.

Vraag 301

Hoeveel gemeenten geven aan niet te handhaven op de taaleis binnen de bijstand?

Antwoord 301

Een recente inventarisatie van gemeenten die aangeven de taaleis niet te handhaven is niet beschikbaar. Uit de evaluatie van de taaleis60, uitgevoerd in 2019, blijkt dat het belang van taal voor participatie op de arbeidsmarkt breed wordt onderschreven. Door het verplichtende karakter van de taaleis in de Participatiewet is de aandacht van gemeenten en hun inzet op verbeteren van taalvaardigheid minder vrijblijvend geworden. De taaleis houdt in dat bijstandsgerechtigden de Nederlandse taal op referentieniveau 1F moeten beheersen en anders gekort worden op hun uitkering. In de evaluatie van de taaleis kwam naar voren dat maatregelen in het kader van de taaleis in de Participatiewet nauwelijks worden opgelegd. Dit beeld spreekt ook uit recente CBS gegevens: per kwartaal worden er minder dan 10 maatregelen opgelegd vanwege het niet (voldoende) nakomen van afspraken met betrekking tot beheersing van de Nederlandse taal61.

Vraag 302

Hoeveel mensen hebben een vrijstelling voor de sollicitatieplicht en wat zijn de voornaamste redenen daarvoor?

Antwoord 302

Eind eerste kwartaal 2024 waren er 43.210 personen met een geregistreerde62 ontheffing van de arbeidsverplichting op basis van artikel 9, tweede of vijfde lid, dan wel op basis van artikel 9a van de Participatiewet. Dit is 11% van het totaal aantal mensen met een bijstandsuitkering.

De ontheffing op basis van artikel 9, vijfde lid, Participatiewet geldt voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De ontheffing op basis van artikel 9a van de Participatiewet kan worden verleend aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar. Deze ontheffing duurt ten hoogste vijf jaar. De ontheffing op basis van artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet is tijdelijk en kan in individuele gevallen worden verleend indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van het aanbieden van een voorziening. De duur van een tijdelijke ontheffing varieert van een half jaar tot 3 jaar63.

Vraag 303

Hoe verhoudt tabel 30 zich tot het aantal mensen met een arbeidsbeperking?

Antwoord 303

Met tabel 30 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat aan het werk is. Hiertoe worden de volgende doelgroepen gerekend: mensen werkend binnen de Banenafspraak, mensen werkend op een interne plaatsing Wsw en mensen werkend met een positief advies beschut werk.

Omdat niet alle mensen met een arbeidsbeperking worden geregistreerd, is niet geheel aan te geven hoe het overzicht van tabel 30 zich hiertoe verhoudt. Wel is bekend dat van de mensen die in het doelgroepenregister zijn opgenomen eind 2023 52% aan het werk was (Bron: UWV, Dashboard Banenafspraak, geraadpleegd 11-10-2024). En van de mensen met een geldig positief advies beschut werk was eind 2023 67% aan het werk (Bron: UWV, Dashboard Beschut Werk, geraadpleegd 11-10-2024).

Vraag 304

Hoeveel budget is er in 2025 beschikbaar voor re-integratiedienstverlening vanuit het UWV voor de doelgroep WIA 35–80 en hoe verhoudt dat budget zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 304

UWV heeft de beschikking over een taakstellend re-integratiebudget voor de inkoop van werkvoorzieningen voor mensen met een beperking (onder meer: jobcoaching, gebarentolk, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en de inkoop van re-integratietrajecten en scholing voor mensen in de Wajong, ZW, WIA, WAO, WAZ en mensen in de WW vanwege het afwijzen van een ZW- of WIA-uitkering vanwege 35-min. Daarin wordt enkel onderscheid gemaakt in een premiegefinancierd budget vanuit artikel 3 SZW begroting en een begrotingsgefinancierd budget vanuit artikel 4 SZW begroting. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de toedeling tussen de verschillende premiegefinancierde doelgroepen, waaronder WIA 35–80.

(bedragen x € 1.000)

20221

20231

2024

2025

Premiegefinancierd re-integratiebudget (WIA/WAO/WAO/ZW/WW 35-min)

101.149

111.673

123.380

135.715

Bron: SZW Begroting 2024 en 2025

X Noot
1

Dit zijn realisaties

Vraag 305

Op hoeveel gesprekken met het UWV over hun re-integratie kunnen mensen in de doelgroep WIA 35–80 in 2025 minimaal rekenen en hoe verhoudt dat zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 305

Persoonlijke dienstverlening is maatwerk en afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van uitkeringsgerechtigden. Het aantal gesprekken dat UWV inzet om mensen te activeren verschilt daarbij van persoon tot persoon. Tot en met 2022 heeft SZW prestatieafspraken gemaakt over de inzet van persoonlijke dienstverlening in het kader van de WIA. Alle mensen die vanuit een publiek verzekerde werkgever instromen in de WGA worden de eerste 5 jaar actief ondersteund naar werk. Na deze 5 jaar biedt UWV dienstverlening op verzoek. Voor de mensen in actieve dienstverlening zet UWV jaarlijks ten minste 1 en gemiddeld 2 gesprekken in. Met ingang van 2025 zijn nieuwe prestatieafspraken gemaakt. UWV zet gemiddeld 7 uur persoonlijk dienstverlening in voor mensen in de WGA-dienstverlening.

In het kader van het effectonderzoek WIA-dienstverlening is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het intensiveren van deze dienstverlening. De Minister van SZW verwacht de eindrapportage van het effectenonderzoek voor de zomer van 2025 aan uw Kamer aan te bieden.

Vraag 306

Hoeveel budget is er bij het UWV in 2025 beschikbaar voor de inzet van scholing bij de re-integratie van mensen in de doelgroep WIA 35–80 en bij hoeveel procent van deze doelgroep kan er in 2025 daarmee scholing worden ingezet en hoe verhoudt dat zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 306

UWV heeft de beschikking over een taakstellend re-integratiebudget voor de inkoop van werkvoorzieningen voor mensen met een beperking (onder meer: jobcoaching, gebarentolk, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en de inkoop van re-integratietrajecten en scholing voor mensen in de Wajong, ZW, WIA, WAO, WAZ en mensen in de WW vanwege het afwijzen van een ZW- of WIA-uitkering vanwege 35-min. Daarin wordt enkel onderscheid gemaakt in een premiegefinancierd budget vanuit artikel 3 SZW begroting en een begrotingsgefinancierd budget vanuit artikel 4 SZW begroting. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de toedeling tussen de verschillende premiegefinancierde doelgroepen, waaronder WIA 35–80.

Inzet van ingekochte re-integratie en scholing is maatwerk. Daarbij zijn de mogelijkheden en behoeften van de uitkeringsgerechtigde maatgevend. Het beschikbare budget is daarom niet onderverdeeld in een budget voor voorzieningen, scholing en re-integratietrajecten. Sinds juni 2022 brengt UWV in het kader van een scholingsexperiment binnen vier vestigingen de mogelijkheid van inzet van scholing meer expliciet onder de aandacht van mensen in de WIA. Op dit moment werkt UWV aan het eindrapport van dit onderzoek. Het eindrapport stuurt de Minister van SZW uw Kamer uiterlijk begin 2025 toe.

(bedragen x € 1.000)

20221

20231

2024

2025

Premiegefinancierd re-integratiebudget (WIA/WAO/WAO/ZW/WW 35-min)

101.149

111.673

123.380

135.715

Bron: SZW Begroting 2024 en 2025

Vraag 307

Hoeveel budget is er in 2025 beschikbaar voor re-integratiedienstverlening vanuit het UWV voor de doelgroep WIA 35-min en hoe verhoudt dat budget zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 307

UWV heeft de beschikking over een taakstellend re-integratiebudget voor de inkoop van werkvoorzieningen voor mensen met een beperking (onder meer: jobcoaching, gebarentolk, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en de inkoop van re-integratietrajecten en scholing voor mensen in de Wajong, ZW, WIA, WAO, WAZ en mensen in de WW vanwege het afwijzen van een ZW- of WIA-uitkering vanwege 35-min. Daarin wordt enkel onderscheid gemaakt in een premiegefinancierd budget vanuit artikel 3 SZW begroting en een begrotingsgefinancierd budget vanuit artikel 4 SZW begroting. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de toedeling tussen de verschillende premiegefinancierde doelgroepen, waaronder WIA 35-min.

(bedragen x € 1.000)

20221

20231

2024

2025

Premiegefinancierd re-integratiebudget (WIA/WAO/WAO/ZW/WW 35-min)

101.149

111.673

123.380

135.715

Bron: SZW Begroting 2024 en 2025

Vraag 308

Op hoeveel gesprekken met het UWV over hun re-integratie kunnen mensen in de doelgroep WIA 35-min in 2025 minimaal rekenen en hoe verhoudt dat zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 308

De doelgroep WIA 35-min betreft mensen die niet voor een WIA-uitkering in aanmerking komen. UWV heeft de mogelijkheid gekregen om specifiek voor deze groep, wanneer zij in de WW zitten, re-integratie in te kunnen kopen vanuit het re-integratiebudget arbeidsgehandicapten. Voor deze mensen is vanuit de reguliere WW-dienstverlening 6 uur dienstverlening beschikbaar per jaar. Dit is de afgelopen jaren niet gewijzigd.

Vraag 309

Hoeveel budget is er bij het UWV in 2025 beschikbaar voor de inzet van scholing bij de re-integratie van mensen in de doelgroep WIA 35-min en bij hoeveel procent van deze doelgroep kan er in 2025 daarmee scholing worden ingezet en hoe verhoudt dat zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 309

UWV heeft de beschikking over een taakstellend re-integratiebudget voor de inkoop van werkvoorzieningen voor mensen met een beperking (onder meer: jobcoaching, gebarentolk, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en de inkoop van re-integratietrajecten en scholing voor mensen in de Wajong, ZW, WIA, WAO, WAZ en mensen in de WW vanwege het afwijzen van een ZW- of WIA-uitkering vanwege 35-min. Daarin wordt enkel onderscheid gemaakt in een premiegefinancierd budget vanuit artikel 3 SZW begroting en een begrotingsgefinancierd budget vanuit artikel 4 SZW begroting. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de toedeling tussen de verschillende premiegefinancierde doelgroepen, waaronder WIA 35-min.

Inzet van ingekochte re-integratie en scholing is maatwerk. Daarbij zijn de mogelijkheden en de behoefte van de uitkeringsgerechtigde maatgevend. Het beschikbare budget is daarom niet onderverdeeld in een budget voor voorzieningen, scholing en re-integratietrajecten.

(bedragen x € 1.000)

20221

20231

2024

2025

Premiegefinancierd re-integratiebudget (WIA/WAO/WAO/ZW/WW 35-min)

101.149

111.673

123.380

135.715

Bron: SZW Begroting 2024 en 2025

Vraag 310

Hoeveel budget is er in 2025 beschikbaar voor re-integratiedienstverlening vanuit het UWV voor de doelgroep WIA 80–99/Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA) en hoe verhoudt dat budget zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 310

UWV heeft de beschikking over een taakstellend re-integratiebudget voor de inkoop van werkvoorzieningen voor mensen met een beperking (onder meer: jobcoaching, gebarentolk, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en de inkoop van re-integratietrajecten en scholing voor mensen in de Wajong, ZW, WIA, WAO, WAZ en mensen in de WW vanwege het afwijzen van een ZW- of WIA-uitkering vanwege 35-min. Daarin wordt enkel onderscheid gemaakt in een premiegefinancierd budget vanuit artikel 3 SZW begroting en een begrotingsgefinancierd budget vanuit artikel 4 SZW begroting. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de toedeling tussen de verschillende premie gefinancierde doelgroepen, waaronder WIA 80–99.

Mensen in de IVA hadden tot april 2023 geen recht op re-integratie ondersteuning en daarmee geen recht op inzet van ingekochte re-integratietrajecten of scholing. Met de start van het experiment dienstverlening IVA en Wajong-DGA kunnen mensen in de IVA wel op verzoek aanspraak maken op arbeidsondersteuning door UWV. Indien daarbij inzet van een inzet van re-integratie noodzakelijk is kan UWV middelen uit het premie gefinancierde re-integratiebudget inzetten.

(bedragen x € 1.000)

20221

20231

2024

2025

Premiegefinancierd re-integratiebudget (WIA/WAO/WAO/ZW/WW 35-min)

101.149

111.673

123.380

135.715

Bron: SZW Begroting 2024 en 2025

Vraag 311

Op hoeveel gesprekken met het UWV over hun re-integratie kunnen mensen in de doelgroep WIA 80–99/IVA in 2025 minimaal rekenen en hoe verhoudt dat zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 311

Persoonlijke dienstverlening is maatwerk en afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van uitkeringsgerechtigden. Het aantal gesprekken dat UWV inzet om mensen te activeren verschilt daarbij van persoon tot persoon. Tot en met 2022 heeft SZW prestatieafspraken gemaakt over de inzet van persoonlijke dienstverlening in het kader van de WIA.

Alle mensen die vanuit een publiek verzekerde werkgever instromen in de WGA worden de eerste 5 jaar actief ondersteund naar werk. Na deze 5 jaar biedt UWV dienstverlening op verzoek. Voor de mensen in actieve dienstverlening zet UWV jaarlijks ten minste 1 en gemiddeld 2 gesprekken in. Met ingang van 2025 zijn nieuwe prestatieafspraken gemaakt. UWV zet gemiddeld 7 uur persoonlijk dienstverlening in voor mensen in de WGA-dienstverlening.

In het kader van het effectonderzoek WIA-dienstverlening is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze dienstverlening. De Minister van SZW verwacht de eindrapportage van het effectenonderzoek voor de zomer van 2025 aan uw Kamer aan te bieden.

Vraag 312

Hoeveel budget is er bij het UWV in 2025 beschikbaar voor de inzet van scholing bij de re-integratie van mensen in de doelgroep WIA 80–99/IVA en bij hoeveel procent van deze doelgroep kan er in 2025 daarmee scholing worden ingezet en hoe verhoudt dat zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 312

UWV heeft de beschikking over een taakstellend re-integratiebudget voor de inkoop van werkvoorzieningen voor mensen met een beperking (onder meer: jobcoaching, gebarentolk, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en de inkoop van re-integratietrajecten en scholing voor mensen in de Wajong, ZW, WIA, WAO, WAZ en mensen in de WW vanwege het afwijzen van een ZW- of WIA-uitkering vanwege 35-min. Daarin wordt enkel onderscheid gemaakt in een premiegefinancierd budget vanuit artikel 3 SZW begroting en een begrotingsgefinancierd budget vanuit artikel 4 SZW begroting. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de toedeling tussen de verschillende premiegefinancierde doelgroepen, waaronder WIA 80–99.

Inzet van ingekochte re-integratie en scholing is maatwerk. Daarbij zijn de mogelijkheden en behoeften van de uitkeringsgerechtigde maatgevend. Het beschikbare budget is daarom niet onderverdeeld in een budget voor voorzieningen, scholing en re-integratietrajecten. Sinds juni 2022 brengt UWV in het kader van een scholingsexperiment de mogelijkheid van inzet van scholing meer expliciet onder de aandacht van mensen in de WIA. Bij de vier vestigingen die meededen aan het experiment is voor 224 mensen scholing ingekocht. Op dit moment werkt UWV aan het eindrapport van dit onderzoek. Het eindrapport stuurt de Minister van SZW uw Kamer uiterlijk begin 2025 toe.

Mensen in de IVA hadden tot april 2023 geen recht op re-integratie ondersteuning en daarmee geen recht op inzet van ingekochte re-integratietrajecten of scholing. Met de start van het experiment dienstverlening IVA en Wajong-DGA kunnen mensen in de IVA wel op verzoek aanspraak maken op arbeidsondersteuning door UWV. Indien daarbij inzet van een inzet van re-integratie, waaronder scholing, noodzakelijk is kan UWV middelen uit het premiegefinancierde re-integratiebudget inzetten.

(bedragen x € 1.000)

20221

20231

2024

2025

Premiegefinancierd re-integratiebudget (WIA/WAO/WAO/ZW/WW 35-min)

101.149

111.673

123.380

135.715

Bron: SZW Begroting 2024 en 2025

Vraag 313

Hoeveel procent van de mensen in de doelgroep WIA 35–80 weet na de loongerelateerde fase hun restverdiencapaciteit afdoende in te vullen zodat ze niet in de vervolguitkering terechtkomen, welke ontwikkeling zit er de afgelopen vier jaar in dat percentage en wat is de verwachting daarin voor 2025?

Antwoord 313

Gemiddeld werkt circa de helft van de mensen na de loongerelateerde fase waardoor zij een loonaanvullingsuitkering ontvangen, en niet in de vervolguitkering terecht komen. Over de periode van 2020 tot en met 2023 is er een lichte stijging zichtbaar, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Er wordt geen raming gemaakt waardoor de verwachting voor 2025 niet bekend is.

 

2020

2021

2022

2023

Aandeel werkende WGA-ers met resterende verdiencapaciteit dat in voldoende mate werkt na de loongerelateerde fase

47,9%

49,7%

51,8%

52,2%

Bron: UWV, Kwantitatieve informatie 2020, 2021, 2022, 2023, geraadpleegd 10-10-2024.

Vraag 314

Hoeveel procent van de mensen in de doelgroep WIA 35-min is momenteel aan het werk en wat is daar de verdeling in qua hoogte van het inkomen en wat is daar de afgelopen vier jaar de ontwikkeling in geweest?

Antwoord 314

UWV biedt met de periodieke monitor arbeidsparticipatie arbeidsbeperkten inzicht in de arbeidsparticipatie van mensen die toe de doelgroep WIA 35-min behoren. UWV heeft als afbakening van de doelgroep WIA 35-min gekozen voor iedereen die de afgelopen vijf jaar 35-minner is geworden. De meest recente monitor geeft inzicht in de arbeidsparticipatie voor de jaren tot en met 2022. De monitor maakt daarbij geen onderscheid in inkomensklassen.

Tabel: Arbeidsparticipatie WIA 35-min
 

2019

2020

2021

2022

Aantal

33.200

33.400

36.900

39.100

Aandeel

50%

48%

50%

52%

Bron: UWV: monitor arbeidsparticipatie arbeidsbeperkten 2023

Vraag 315

Hoeveel procent van de mensen in de doelgroep WIA 35-min heeft momenteel een Participatiewetuitkering en wat is daar de afgelopen vier jaar de ontwikkeling in geweest?

Antwoord 315

Mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt worden verklaard, ontvangen geen WIA-uitkering. Op basis van de «UWV Monitor arbeidsparticipatie arbeidsbeperkten 2023» is bekend dat 52% van de 35-minners een dienstverband heeft.64 35-minners die niet werken, kunnen in aanmerking komen voor een WW- of Participatiewetuitkering indien zij voldoen aan de voorwaarden. Er is geen recent onderzoek gedaan naar het aantal 35-minners met een Participatiewetuitkering. Het IBO uit 2017 laat zien dat circa 16% van de 35-minners in de periode 2010–2015 een bijstandsuitkering had.65

Vraag 316

Hoeveel budget is er in 2025 beschikbaar voor het UWV voor de uitoefening van hun taak vanuit SUWI artikel 30a, lid 1b («werknemers, die kunnen aantonen dat de dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen en van wie naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen redelijkerwijs valt aan te nemen dat zij recht zullen hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet;»), welke aantallen mensen kunnen daarmee worden geholpen en hoe verhoudt dat zich tot de jaren 2024, 2023 en 2022?

Antwoord 316

De gehele dienstverlening van UWV aan (potentiële) WW-gerechtigden wordt op dit moment gefinancierd op basis van de geraamde aantallen WW-gerechtigden in het betreffende jaar. De werkgeversdienstverlening wordt hier, als vaste component, ook uit gefinancierd. De subdoelgroep zoals beschreven in lid 1b die zich meldt bij UWV komt in aanmerking voor zogenaamde preventieve dienstverlening. Alle mensen die zich op deze grond melden bij UWV worden in beginsel geholpen. Deze preventieve dienstverlening wordt, net als voorgaande jaren, niet apart geregistreerd, gefinancierd of gebudgetteerd.

Vraag 317

Tijdens het rondetafelgesprek in van de commissie SZW over knelpuntenbrieven SVB enz. van 11 september jl. deed de SVB Cliëntenraad de suggestie om de afkoop van kleine AOW-pensioen voor inwoners in buitenland mogelijk te maken, heeft u deze suggestie onderzocht en kunt u toelichten wat uw bevindingen zijn?

Antwoord 317

Er is een eerste inventariserend onderzoek gedaan naar deze variant. Daaruit komt naar voren dat de grootste complexiteit in de internationale uitvoering van de AOW betrekking heeft op de vaststelling van verzekeringstijdvakken en in sommige gevallen het vaststellen van de leefvorm.

De SVB moet bij de AOW-aanvraag beoordelen hoeveel verzekeringstijdvakken zijn opgebouwd over de afgelopen 50 jaar. Dat is complex. Ook bij het afkopen van kleine AOW-pensioenen zou de SVB nog steeds deze verzekeringstijdvakken moeten vaststellen. Bovendien leidt vrijwillige afkoop van kleine AOW-pensioenen tot toenemende complexiteit en verplichte afkoop van kleine AOW-pensioenen tot andere dilemma’s, bijvoorbeeld in relatie tot gelijke behandeling. SZW en SVB zullen varianten voor afkoop verder onderzoeken.

Vraag 318

Kan er een stand van zaken worden gegeven van het onderzoek naar de gevolgen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?

Antwoord 318

De Centrale Raad van Beroep heeft in juli 2024 een aantal uitspraken gedaan die gaan over de WIA-dagloonvaststelling. Momenteel is UWV, in samenspraak met de Minister van SZW, bezig met het opstellen van een plan van aanpak om het dagloon van uitkeringsgerechtigden met een lopende WIA-uitkering en die te maken hebben gehad met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode, te herzien per toekomende tijd. Bij de uitwerking is bijzondere aandacht voor de effecten voor de uitkeringsgerechtigden, bijvoorbeeld door te kijken naar de doorwerking naar andere financiële regelingen zoals toeslagen. Ook zal hierbij aandacht zijn voor de afhandeling van andere herstelacties rondom de hoogte van de uitkeringen, om te voorkomen dat uitkeringsgerechtigden in korte tijd met meerdere herstelacties geconfronteerd worden. Ook wordt gekeken naar de effecten voor de betrokken (ex-)werkgevers en de impact op de uitvoering. De Minister van SZW streeft ernaar om de Kamer begin volgend jaar over de verdere afhandeling te informeren, wanneer meer bekend is over de dwarsverbanden met de herstelactie naar aanleiding van onjuiste WIA-beoordelingen. Het uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde krijgt waar hij recht op heeft.

Vraag 319

Tot hoeveel besparingen in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), WIA, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en Wajong leidt de afschaffing van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten per 2027 in samenhang met de verlaging van het eigen risico in de zorg?

Antwoord 319

De totale besparing door het afschaffen van de AO-tegemoetkoming bedraagt in 2027 ongeveer € 290 miljoen, waarvan (afgerond) € 70 miljoen in de IVA, € 100 miljoen in de WGA, € 35 miljoen in de WAO, € 1 miljoen in de WAZ en € 80 miljoen in de Wajong.

Vraag 320

Hoe zal een eventuele verlaging van de arbeidsongeschiktheidsdrempel zijn weerslag vinden op de budgettaire gevolgen van het beleid bijvoorbeeld bij een drempelverlaging van 35 procent naar 25 procent?

Antwoord 320

Een verlaging van de arbeidsongeschiktheidsdrempel zorgt voor een toename van de instroom in de wet WIA, de Ziektewet en de Toeslagenwet, waardoor de uitkeringslasten toenemen. Daarnaast nemen de uitvoeringskosten van UWV als gevolg van de toegenomen instroom toe. Door een inverdieneffect zorgt de maatregel voor een besparing van de uitgaven van de Werkloosheidswet en Participatiewet. Bij de meest recente raming is becijferd dat de drempelverlaging van 35 procent naar 25 procent per saldo zorgt voor een structurele toename van de uitgaven van € 285 miljoen.

Vraag 321

Waarom wordt er vanaf 2026 bezuinigd op de subsidieregeling praktijkleren?

Antwoord 321

In het Hoofdlijnenakkoord is besloten tot een rijksbrede generieke bezuiniging op subsidies van € 1 miljard. In de nadere uitwerking hiervan is ervoor gekozen om als onderdeel hiervan 30% te bezuinigen op de subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg. Achtergrond hiervan is onderuitputting van deze subsidieregeling in het verleden. Het budget wordt daarom met € 1,2 miljoen verlaagd naar € 2,8 miljoen vanaf 2026.

Vraag 322

Wat is het verschil in de verhoging van de toeslagpercentages tussen de middeninkomens en hoge en lage inkomens?

Antwoord 322

Er bestaat geen vaste definitie voor lage, midden- en hoge inkomens. Ter indicatie kan gesteld worden dat de vergoedingspercentages voor huishoudens met lagere inkomens (tot en met € 29.392) in 2025 niet hoger zullen zijn dan in 2024. Deze huishoudens hebben immers al recht op het maximale vergoedingspercentage van 96%. De vergoedingspercentages voor huishoudens met hoge inkomens (vanaf € 159.225) zijn in 2025 ook niet hoger dan in 2024, want deze worden niet gewijzigd met de eerste stap van het ingroeipad. Huishoudens met inkomens tussen € 29.392 en € 159.225 ontvangen in 2025 wel een hoger vergoedingspercentage. Het precieze verschil met het vergoedingspercentage in 2024 varieert per inkomensgroep, maar bedraagt ten minste 0,3% en niet meer dan 8,7%.

Vraag 323

Wordt de bekostiging van 0,04 euro op de maximum uurprijzen in 2025 doorberekend aan de kinderopvang zelf?

Antwoord 323

De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan werkende ouders of doelgroepen genoemd in art. 1.6 WKO. De maximum uurprijs is het maximale uurtarief waarvoor deze ouders een tegemoetkoming in de kinderopvangkosten kunnen ontvangen. Er is geen directe koppeling tussen de maximum uurprijzen en de tarieven van kinderopvangorganisaties. Het staat kinderopvangorganisaties vrij om hun eigen tarieven vast te stellen.

In 2025 worden de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag met € 0,04 minder verhoogd, om de toegankelijkheid en kwaliteit van kinderopvang te verhogen.

Organisaties kunnen ervoor kiezen om hun tarieven eveneens € 0,04 minder te verhogen, maar dat hoeft niet. Ouders betalen zelf het verschil tussen de maximum uurprijs en het werkelijke uurtarief van de kinderopvang.

Vraag 324

Heeft de bekostiging van 0,04 euro invloed op de kwaliteit van kinderopvang?

Antwoord 324

Door de maximum uurprijzen met € 0,04 minder te verhogen in 2025, kunnen we investeren in de toegankelijkheid en kwaliteit van de kinderopvang. We vergroten de toegankelijkheid door recht op kinderopvangtoeslag voor alle promovendi vanaf 2027 (in de begroting stond per abuis 2025) en het verhogen van het budget voor gezinnen die geen recht op kinderopvangtoeslag hebben en die vanwege sociaal/medische problematiek ook niet in staat zijn de zorg voor hun kinderen volledig te dragen. En we investeren in toezicht en handhaving op een aantal aangepaste kwaliteitseisen.

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 323, staat het organisaties vrij om hun eigen tarieven te bepalen. Kinderopvangorganisaties kunnen daarbij zelf de afweging maken of zij de tarieven laag willen houden voor ouders of dat zij hun tarieven juist verhogen, zodat er ruimte ontstaat om te investeren in bijvoorbeeld (nog) hogere kwaliteit. Kinderopvangorganisaties dienen uiteraard wel altijd te voldoen aan de minimale kwaliteitseisen zoals omschreven in de Wet kinderopvang.

Vraag 325

Waar is de keuze op gebaseerd om de uurprijzen in 2026 niet te laten indexeren?

Antwoord 325

Het kabinet hecht belang aan houdbare overheidsfinanciën. Daarom heeft het kabinet besloten om de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag in 2026 niet te indexeren. Deze afspraak is onderdeel van het Regeerprogramma van het kabinet. Met deze maatregel wordt naar verwachting structureel € 254 miljoen bespaard. Het kabinet acht het niet-indexeren in 2026 passend, omdat recent grote (extra) intensiveringen in de kinderopvangtoeslag zijn gedaan. Zo zijn de maximum uurprijzen in 2024 met € 508 miljoen verhoogd, bovenop de reguliere indexering voor dat jaar. Daarnaast wordt met de voorgenomen herziening van het financieringsstelsel kinderopvang vanaf 2027 naar verwachting nog eens structureel € 2,9 miljard extra geïnvesteerd in de vergoeding voor kinderopvang (waarvan € 456 miljoen reeds ingezet vanaf 2025).

Vraag 326

Klopt het dat er ook op de SPUK kwijtschelden schulden kinderopvang bezuinigd gaat worden?

Antwoord 326

Op de SPUK kwijtschelden publieke schulden hersteloperatie kinderopvangtoeslagaffaire wordt niet bezuinigd. Deze SPUK is uitgezonderd van de budgetkorting uit het hoofdlijnenakkoord op specifieke uitkeringen.

Vraag 327

Het verschil in pensioengerechtigde leeftijd tussen de lidstaten, leidt er in een aantal situaties toe dat een buiten Nederland wonend iemand zijn pensioen uit zijn woonland vroeger eerder ontvangt dan zijn Nederlandse AOW-uitkering waardoor er sprake kan zijn van een aanzienlijk pensioengat; heeft u onderzocht of het mogelijk is om gepensioneerden die in andere lidstaat wonen, de mogelijkheid te bieden om hun AOW vervroegd te ontvangen? Zo ja, wat waren de bevindingen?

Antwoord 327

Binnen de EU is geen sprake van harmonisatie van de sociale zekerheid. Lidstaten blijven vrij om hun socialezekerheidsstelsels naar eigen inzicht in te richten. Het staat elke lidstaat vrij om de voorwaarden vast te stellen waaronder recht bestaat op uitkeringen. Ook het Europese Hof van Justitie van de EU geeft in vaste jurisprudentie aan dat een werknemer er niet vanuit kan gaan dat wat de sociale zekerheid betreft het feit dat hij in een andere lidstaat gaat wonen, neutraal uitpakt. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten, kan verplaatsing van de woonplaats voor een burger zowel voordelig als nadelig uitvallen voor zijn of haar sociale bescherming. De Centrale Raad van Beroep heeft specifiek met betrekking inkomenshiaten als gevolg van verschillen in pensioengerechtigde leeftijden geoordeeld dat Nederland niet verplicht is om in deze gevallen vervroegd AOW te verstrekken.66

Flexibilisering van de AOW-leeftijd, waarbij de AOW met een actuariële korting naar keuze vroeger of later in kan gaan, is in het verleden onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat flexibilisering van de AOW-leeftijd zeer complex is, zowel voor de burger als de uitvoering. Daarnaast was de toegevoegde waarde beperkt. Het merendeel van de burgers kan nu al eerder met pensioen door gebruik te maken van de mogelijkheden in de tweede of derde pijler.

Vraag 328

De EU-coördinatie van gezinsuitkeringen (AKW, KGB etc.) is gecompliceerd en gaat gepaard met hoge uitvoeringskosten en onzekerheid, is onderzocht welke alternatieven er zijn voor de huidige praktijk en in hoeverre de huidige praktijk vereenvoudigd kan worden?

Antwoord 328

Ook op het terrein van de gezinsbijslagen zien wij dat de huidige uitvoering complex is. Nederland zal daarom binnen de EU pleiten voor vereenvoudiging van de regels die de gezinsbijslagen coördineren. Alles blijft er daarnaast op gericht om, binnen de beperkingen van het toeslagenstelsel, te voorkomen dat burgers geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen.

Vraag 329

Hoeveel nieuwe ouders zullen door het aanpassen van het toeslagpartnerbegrip de alleenstaande ouder (ALO-)kop ontvangen?

Antwoord 329

In 2023 heeft SEO Economisch Onderzoek een rapport uitgebracht over de «doelen en effectiviteit van de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget»67. Daarbij is ook onderzocht wat de specifieke omvang is van de groep ouders met een noodgedwongen elders verblijvende (huwelijks)partner, die op dit moment geen ALO-kop ontvangt. Het zou gaan om een groep van in totaal circa 2.000 ouders. Momenteel is een wetswijziging in voorbereiding voor het aanpassen van het toeslagpartnerbegrip om met ingang van 1 januari 2026 ook deze groep recht te geven op de ALO-kop.

Vraag 330

Welke stappen worden er gezet om de nieuwe beoogde datum van inwerktreding van dubbele kinderbijslag intensieve zorg wel te halen?

Antwoord 330

In mei 2024 is het wetsvoorstel Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 (hierna: Wijzigingswet) naar de Tweede Kamer gestuurd voor parlementaire behandeling. Deze wet maakt een structurele regeling voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg mogelijk. Met dit wetsvoorstel krijgt de RCN-unit SZW er naast de lopende uitdagingen een aantal nieuwe taken bij. Zoals u kon lezen in het jaarverslag van het ministerie SZW, werkt de uitvoeringsorganisatie hard aan een aantal verbeteringen, onder andere op het gebied van de ICT. Bij het invoeringstijdpad van de verschillende onderdelen van de Wijzigingswet moet goed worden gekeken wat nodig is om het nieuw beleid te laten landen in de samenleving en in de uitvoering. Het in één keer invoeren van alle nieuwe maatregelen is niet haalbaar. Eind dit jaar wordt een Invoeringsplan voor de Wijzigingswet opgesteld. Dan zullen er knopen moeten worden doorgehakt over het implementatietraject en de datum van inwerkingtreding. In de tussentijd zorgt de tijdelijke regeling intensieve zorg dat ouders van kinderen met een intensieve zorg behoefte niet worden benadeeld. Deze tijdelijke regeling zal worden ingezet tot het moment dat de structurele regeling in werking zal treden.

Vraag 331

Waar slaat de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord precies neer? Waar was het beleidsondersteunende budget op handhaving en gegevensuitwisseling dat naar beneden is bijgesteld precies voor bedoeld?

Antwoord 331

In het antwoord op vraag 122 is te lezen waar de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord precies neer slaat op de SZW begroting. Het slaat onder andere ook neer op artikel 11, opdrachten op het beleidsondersteunende budget voor handhaving en gegevensuitwisseling. Dit budget wordt ingezet voor de ontwikkeling van beleid met betrekking tot handhaving en gegevensuitwisseling in de sociale zekerheid met name daar waar het overkoepelende onderwerpen betreft die de gehele sociale zekerheid raken. Deze onderwerpen omvatten onder andere het handhavingsbeleid, proactieve dienstverlening, ondermijning, de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) en de verstrekking van gegevens door, voor en tussen uitvoeringsorganisaties. Het budget wordt onder meer uitgegeven aan projecten voor de begeleiding van kwetsbare jongeren en de samenwerking tussen het sociaal en veiligheidsbeleid ten behoeve van ondermijning, de betrouwbare en wendbare omzetting van wettelijke regels in de ICT en beleidsondersteunende onderzoeken op het gebied van preventie, proactieve dienstverlening en het burgerperspectief op handhaving.

Handhaving van de plichten in de materiewetten wordt bekostigd via de uitvoeringskosten aan de uitvoeringsorganisaties en wordt per materiewet verantwoord. Het budget is daarmee geen indicatie van de totale inzet die wordt gepleegd op handhaving in de sociale zekerheid.

Vraag 332

Met welke partijen faciliteert de regering op dit moment dialoog om radicalisering, polarisatie, ongewenste vormen van buitenlandse inmenging en beïnvloeding, racisme en discriminatie tegen te gaan? Kan de Tweede Kamer een lijst worden toegezonden met alle gesprekspartners van de regering?

Antwoord 332

Het Ministerie van SZW faciliteert op verschillende manieren dialoog in de samenleving en werkt daarmee samen met diverse partijen. Dit betreffen partijen binnen en buiten de overheid die zich met deze thema’s bezighouden. Dit zijn onder meer ministeries, gemeenten, kennis- en onderzoeksinstituten, maatschappelijke en religieuze organisaties en netwerken.

Momenteel wordt, in lijn met deze vraag, de motie van lid Becker uitgewerkt. Deze motie verzoekt de regering de Kamer jaarlijks een overzicht te verstrekken met welke organisaties structureel contacten worden onderhouden in het kader van integratie en samenleven. De Staatssecretaris Participatie en Integratie verwacht uw Kamer voor het Wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang op 25 november 2024 te kunnen informeren over de uitwerking van deze motie, waarbij deze vraag meegenomen zal worden.

Vraag 333

In welke kwartaal van 2025 kan de Kamer de Agenda Integratie verwachten? Wat zijn de bouwstenen van deze Agenda Integratie? Met welke partijen wordt van te voren gesproken om deze Agenda vorm te geven? Wordt er met andere ministeries samengewerkt om deze Agenda vorm te geven? Worden aangenomen moties in de Kamer ook meegenomen in de uitwerking van deze Agenda?

Antwoord 333

Het streven is om uw Kamer in Q1 2025 over de Actieagenda te informeren. De Actieagenda zal uit verschillende actielijnen bestaan die gericht zijn op het bevorderen van de integratie door inzet op taal en werk, het bewaken van onze vrijheden en het bevorderen van de maatschappelijke samenhang. Voor de vormgeving van de Actieagenda wordt geconsulteerd met ministeries, gemeenten, maatschappelijke organisaties en de samenleving in den brede.

Bij de vormgeving wordt de samenwerking opgezocht met andere departementen, zoals de ministeries Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Justitie en Veiligheid (JenV). Indien aangenomen moties beleidsterreinen betreffen die onder de Actieagenda vallen, zullen deze meegenomen worden in de vormgeving hiervan.

Vraag 334

Waarom zijn er vanaf 2025 geen ontvangsten meer ingeboekt?

Antwoord 334

Op artikel 13 staan vanaf 2025 geen ontvangsten meer ingeboekt, omdat de geldstroom waar dat aan gekoppeld was, de door DUO verstrekte leningen aan inburgeraars en alle andere geldstromen van inburgering, vanaf dat jaar ondergebracht zijn op de begroting van het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Dit als gevolg van het besluit van dit kabinet om de beleidsverantwoordelijkheid over inburgering onder de Staatssecretaris van Justitie & Veiligheid te brengen.

Vraag 335

Waarom stoppen de uitgaven aan vroege integratie en participatie na 2024?

Antwoord 335

Deze uitgaven zullen niet stoppen, maar vanaf 2025 ondergebracht worden op de begroting van het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Hetzelfde geldt voor de andere de geldstromen van inburgering. Dit als gevolg van het besluit van dit kabinet om de beleidsverantwoordelijkheid over inburgering onder de Staatssecretaris van Justitie & Veiligheid te brengen.

Vraag 336

Waardoor wordt de halvering voor het budget inburgering en integratie onder artikel 13 na 2026 veroorzaakt? Waarom is dan de helft minder nodig?

Antwoord 336

De vermindering van het budget op artikel 13 voor integratie na 2026 heeft ermee te maken dat de tijdelijke middelen die ontvangen zijn voor het programma «statushouders aan het werk» tot en met 2026 zijn verstrekt. Ook vallen de geldstromen van Inburgering vanaf 2025 onder de begroting van het Ministerie van Justitie & Veiligheid.

Vraag 337

Waarom lopen de subsidies na 2024 fors terug en kunt u een overzicht verstrekken van alle subsidies waarop gekort wordt en/of die verdwijnen?

Antwoord 337

De subsidies lopen fors terug na 2024 omdat het deel van de subsidiebudget dat aan Inburgering toebehoort, vanaf 2025 is ondergebracht in de begroting van Justitie & Veiligheid. Tevens vervalt de subsidieregeling statushouders aan het werk, vanaf 2027.

Er wordt gekort op de instellingssubsidies Kennisplatform Inclusief Sameleven van het Verweij Jonker Instituut en de steunfunctie Integratie van Vluchtelingenwerk Nederland, vanaf 2028, die apart onder artikel 13 staan als respectievelijk Opbouw kennisfunctie Integratie en Vluchtelingenwerk Nederland. Daarmee gaan de subsidiebedragen voor Vluchtelingenwerk Nederland terug van € 1.162.000 naar € 982.000 in 2029 en voor Verweij Jonker Instituut van € 2.664.000 naar € 2.140.000 structureel.

Vraag 338

Kunt u een overzicht verstrekken van 2025 tot en met 2029 van de subsidies op het terrein van integratie en maatschappelijke samenhang?

Antwoord 338

Hieronder het overzicht van subsidieverplichtingen in 2024, inclusief het bedrag en looptijd. Het gaat hierbij om lopende subsidies. Voor 2025 en verder is er nog geen zicht op nieuwe aanvragen, maar de komende jaren zullen subsidies in het kader van extra inzet op integratie tegen het licht worden gehouden en toekenningen daarmee in lijn worden gebracht.

Gezien het afnemend subsidiebudget op Integratie mede als gevolg van de subsidietaakstelling van het Hoofdlijnenakkoord, zal er terughoudend worden omgegaan met subsidie aanvragen en toekenningen de komende jaren.

Subsidie ontvanger

Omschrijving

Bedrag

Looptijd

Info

St. voor Vluchteling-Studenten UAF

Haal gevluchte zorgprofessionals uit de wachtkamer

€ 300.000

2021–2024

 

Algemene Werkgeversvereniging Nederland

Meer (culturele) diversiteit op het werk

€ 679.000

2022–2026

 

MBO Raad

Uitvoering Werkagenda Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt

€ 420.000

2023–2026

 

Oranjefonds

Zelfbeschikking Ruimte en vrijheid om jezelf te zijn

€ 450.000

2023–2027

 

Movisie

Zelfbeschikking in de opvoeding

€ 109.000

2023–2024

 

Vrije Universiteit Amsterdam

Professionalisering programma imams in Nederland

€ 221.000

2024

 

Vrije Universiteit Amsterdam

Kwartiermakersfase project HBO-B Imamopleiding in Nederland

€ 228.000

2024

 

Verwey Jonker

Instellingssubsidie KIS 2024

€ 2.628.000

2024

Instellings-subsidie, jaarlijks aan te vragen, bestuurlijk gebonden.

Vluchtelingen Werk Nederland

Instellingssubsidie 2024

€ 1.161.000

2024

Instellings-subsidie, jaarlijks aan te vragen, bestuurlijk gebonden.

Oranje Fonds

Subsidieaanvraag in behandeling

€ 250.000

2024–2029

 

Werkgevers

Regeling werkgevers statushouders aan het werk

€ 3.500.000 per jaar

2024 t/m 2026

 

Vraag 339

Waarom wordt er concreet ingezet om kinderen met een migratieachtergrond actief in te laten stromen op havo en vwo terwijl Nederland juist meer praktisch opgeleiden nodig heeft dan hoger opgeleiden?

Antwoord 339

Er wordt niet specifiek ingezet op de verhoging van het aantal leerlingen dat naar havo en vwo gaat, niet in het algemeen en niet specifiek voor leerlingen met een migratieachtergrond. Het uitgangspunt is dat leerlingen een schooladvies krijgen dat bij hen past, of dat nu praktijkonderwijs of vmbo is, havo of vwo. Met de inwerkingtreding van de Wet doorstroomtoetsen po wordt ingezet op gelijke kansen bij gelijke resultaten. Dus twee leerlingen die op de doorstroomtoets laten zien dezelfde vaardigheden te hebben, verdienen allebei een schooladvies dat daar bij past. Alleen met een passend advies kunnen leerlingen het beste uit zichzelf halen. De verplichte bijstelling van het schooladvies sluit hierbij aan.

Daar is daarbij geen sprake van positieve discriminatie: leerlingen krijgen alleen een bijstelling wanneer ze op de toets hebben laten zien over meer kennis en vaardigheden te beschikken dan vooraf aan de toets werd gedacht.

Deze verplichting was nodig, omdat voorheen 2 op de 3 leerlingen géén bijgesteld advies kregen, wanneer uit de toets bleek dat zij meer uitdaging aankonden. Uit verschillende onderzoeken en monitoring blijkt dat een onderschatting van de cognitieve vaardigheden (en daaruit voortvloeiende onderadvisering) speelt bij leerlingen uit een aantal groepen: leerlingen van wie de ouders geen hbo/wo-opleiding hebben gedaan, leerlingen uit gezinnen met een lage SES, leerlingen met een migratieachtergrond, leerlingen uit niet-stedelijke gebieden en meisjes. 75% van de leerlingen die op de toets liet zien een meer theoretisch niveau aan te kunnen, kreeg afgelopen schooljaar ook een schooladvies dat daar bij past. In de DUO Monitor Schooladvies en doorstroomtoets houden we in de gaten bij welke groepen leerlingen die bijstellingen terecht zijn gekomen. Daarnaast wordt momenteel onderzoek gedaan om te bezien of we de kruispunten tussen groepen die te maken hebben met onderadvisering voldoende in het vizier hebben.

Er wordt dus niet specifiek ingezet op kinderen met een migratieachtergrond. Het onderwijsbeleid is generiek van aard en heeft als doel dat leerlingen die vorm van voortgezet onderwijs volgen die het best bij hun capaciteiten past, ongeacht hun achtergrond. Migratieachtergrond mag geen zelfstandige rol spelen bij de advisering of toelating voor het voortgezet onderwijs en uit een studie van de Erasmus Universiteit Rotterdam uit 2023 blijkt dat die rol inderdaad nauwelijks (meer) aan de orde is. Migratieachtergrond biedt nog slechts in beperkte en afnemende mate een verklaring voor verschillen in het aandeel leerlingen dat in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs havo of vwo volgt.

De feitelijke verschillen tussen herkomstgroepen kunnen steeds vaker en voor een steeds groter deel worden teruggevoerd op hun (generieke) achtergrondkenmerken (zoals het opleidingsniveau van de ouders en de sociaaleconomische status van het gezin). Een etnisch-specifieke verklaring van verschillen neemt dus af of verdwijnt.

Dit laat overigens onverlet dat er bij de meeste groepen met een migratieachtergrond nog wel sprake is van een minder gunstige positie in onderwijs. Ook die feitelijke verschillen zijn in het laatste decennium overigens bij de meeste groepen afgenomen.

(Bron: J. de Boom et.al. (Mei 20232), Ontwikkelingen in integratie, De maatschappelijke positie van zeven groepen met een migratieachtergrond in kaart gebracht, Rotterdam: Risbo|Erasmus Universiteit Rotterdam)

Vraag 340

Kunt u een overzicht verstrekken van de subsidies die nog niet juridisch verplicht zijn?

Antwoord 340

De instellingssubsidies Kennisplatform Inclusief Samenleven aan Verweij Jonker Instituut en de steunfunctie Integratie aan Vluchtelingenwerk Nederland zijn structureel van aard en daarmee bestuurlijk gebonden. In het overzicht bij vraag 338 is aangegeven welke subsidies juridisch verplicht zijn. Er zijn geen andere subsidies die al juridisch verplicht zijn, omdat deze uit de aard der zaak pas bekend worden als ze aangevraagd en toegekend worden in de toekomst.

Vraag 341

Welke verklaring is er te geven voor het feit dat tweede-generatie Marokkaanse-Nederlanders in 2022 78 procent werk had en dit in 2023 is gedaald naar 74 procent?

Antwoord 341

Op basis van de beschikbare informatie kan niet geduid worden waarom de netto-arbeidsparticipatie onder de burgers met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond daalde in 2023. Om hier wel inzicht in te krijgen is een uitgebreid aanvullend onderzoek nodig. In algemene termen kan wel aangegeven worden dat:

  • de netto-arbeidsparticipatie bij verschillende herkomstgroepen fluctueert. Zo zagen we bij de Marokkaanse groep bijvoorbeeld een kortstondige daling van de participatie in 2019, die vervolgens omboog naar stijging in alle jaren tussen 2020 en 2022, gevolgd door de daling in 2023 dus. Bij de tweede generatie met Indonesische achtergrond zagen we juist in 2022 een kleine daling in participatie gevolgd door een kleine stijging in 2023.

  • als we naar de lange termijn kijken er sprake is van een opgaande lijn bij de netto-arbeidsparticipatie van de tweede generatie met een Marokkaanse achtergrond, waarbij in 2003 de participatie nog 45 procent was, en inmiddels dus boven de 70 procent zit. Hiermee is er ook sprake geweest van een stevige inhaalslag in de netto-arbeidsparticipatie van deze groep: waar in 2003 nog sprake was van een bijna 20 procentpunt lagere participatie dan gemiddeld, is de netto participatie van deze tweede generatie met Marokkaanse migratieachtergrond tegenwoordig iets hoger dan het gemiddelde van de totale bevolking.

Vraag 342

Wat is een verklaring voor het gegeven dat de werkloosheid binnen de tweede-generatie Nederlanders met een Turkse achtergrond achtereenvolgens in 2022 en 2023 niet is gedaald terwijl Nederland staat te springen om werknemers?

Antwoord 342

Op basis van de beschikbare informatie kan niet geduid worden waarom de werkloosheid onder een groep met een specifieke migratieachtergrond stijgt of daalt in een specifiek jaar. Om daar wel inzicht in te krijgen is een uitgebreid aanvullend onderzoek nodig.

Wel kan aangegeven worden dat:

  • de werkloosheid bij de tweede generatie met een Turkse achtergrond bijna halveerde van 9,4% in 2021 tot 5,2% in 2022. Daarna steeg het licht tot 5,4% in 2023.

  • de werkloosheid bij alle herkomstgroepen fluctueert. Zo zagen we bij de Surinaamse groep een lichte stijging van werkloosheid in 2022, gevolgd door een daling in 2023. Bij de Turkse en Marokkaanse 2e generaties zien we juist een tegenovergestelde ontwikkeling (een daling in 2022 gevolgd door een stijging in 2023).

  • deze schommelingen zouden eventueel te maken kunnen hebben met relatief kleine aantallen: werkloosheid wordt bepaald op basis van een vrij grote enquête van CBS, maar aantallen geënquêteerden met specifieke migratieachtergronden zijn beperkt. Dit zou kunnen leiden tot soms onverklaarbare (en mogelijk niet in werkelijkheid voorkomende) fluctuaties.

  • de werkloosheid structureel hoger ligt bij burgers met migratieachtergrond dan zonder migratieachtergrond, en veel meer meebeweegt met conjunctuur. Zo weten we uit verschillende onderzoeken dat groepen met migratieachtergrond in ruime arbeidsmarkt vaker en sneller hun baan verliezen en werkloos worden. In een krappe arbeidsmarkt zien we het tegenovergestelde beeld: de werkloosheid onder de burgers met migratieachtergrond neemt bovengemiddeld af. Dit heeft er onder meer mee te maken dat de werkgevers minder te kiezen hebben in een krappe arbeidsmarkt en vooroordelen en discriminatie een kleinere rol spelen op de arbeidsmarkt.

Vraag 343

Wat is een verklaring voor het gegeven dat de werkloosheid onder tweede-generatie Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond is gestegen van 6 procent in 2022 naar 9 procent in 2023?

Antwoord 343

Zie antwoord op vraag 342.

Vraag 344

Wat is een verklaring dat onder Nederlanders met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond het percentage werkloosheid zoveel hoger ligt dan het Nederlandse gemiddelde? Is bekend in welke mate sprake is van het ontvangen van een bijstandsuitkering, een werkloosheidsuitkering en geen uitkering en kunt u dat met de Kamer delen ten aanzien van de werklozen in deze groepen?

Antwoord 344

Uit onderzoeken en wetenschappelijke literatuur zijn verschillende (mogelijke) verklaringen te halen voor de grotere werkloosheid onder de verschillende groepen met migratieachtergrond.

Een deel van de verklaringen voor de achterstanden hangt samen met achtergrondkenmerken zoals opleidingsgraad en leeftijd. Zo is met name de tweede generatie met migratieachtergrond vaak jong, en jongeren zijn over het algemeen bovengemiddeld vaak werkloos. En is met name de eerste generatie minder hoog opgeleid, en lager opgeleiden zijn over het algemeen ook vaker werkloos. Tevens zal met name bij een deel van de nieuwkomers uit de eerste generatie lagere taalvaardigheid een rol spelen.

Maar de verschillen in deze, en andere, achtergrondkenmerken verklaren niet in het geheel de verschillen in werkloosheid. Hoog opgeleiden met migratieachtergrond zijn bijvoorbeeld vaker werkloos dan hoogopgeleiden zonder migratieachtergrond. Dit geldt ook voor de in Nederland geboren en opgeleide tweede generatie.

In de literatuur en discussie hieromtrent zijn allerlei (tentatieve) verklaringen hiervoor te vinden. Zo spelen netwerken een belangrijke rol op de arbeidsmarkt en hebben mensen met migratieachtergrond over het algemeen minder goed ontwikkelde netwerken. Verder zien we bij mbo-opgeleiden dat jongeren met migratieachtergrond minder vaak voor kansrijke opleidingsrichtingen kiezen. Ook zien we dat ze te maken hebben met stagediscriminatie. Ook tonen verschillende onderzoeken aan dat er op de arbeidsmarkt zelf ook sprake is van vooroordelen en discriminatie, zowel bij instroom (aangenomen worden) als doorstroom (naar hogere en /of vaste functies), hetgeen de kansen op een (vaste) baan voor mensen met migratieachtergrond verkleint, en kans op werkloosheid dus vergroot.

Het Ministerie van SZW heeft geen cijfers over welk deel van de werklozen uit een specifiek herkomstland een bijstands- of andere uitkering heeft. Wel is deze informatie beschikbaar voor de verzamelgroep met een buiten-Europese migratieachtergrond uit het CBS Participatiepotentieel van 2022: van alle werklozen met een buiten-Europese migratieachtergrond had in 2022 9 procent een WW, 21,6 procent bijstand, 3,6 procent AO en 65,8 procent geen uitkering.

Vraag 345

Waarom wordt er ook na 2025 nog geld ingeboekt voor de remigratiewet terwijl er geen verzoeken meer kunnen worden ingediend? Waar gaat dit ingeboekte geld naar toe?

Antwoord 345

De ingeboekte middelen voor de Remigratiewet zijn bestemd voor personen die nog recht hebben op een remigratie uitkering, conform de voorwaarden van deze wet. Dus niet voor nieuwe instroom.

Vraag 346

Wat gebeurt er met de personen die na 1 januari 2025 in aanmerking willen komen voor een remigratievoorziening? Tot wie kunnen zij zich richten?

Antwoord 346

Deze Remigratiewet is gedateerd van vóór 2000 en heeft betrekking op een regeling voor een aantal specifieke doelgroepen uit landen waar Nederland een historisch band mee heeft of voortkomend uit wervingsverbanden. De regeling waarbij men voor langere tijd een uitkering kan krijgen op het niveau van de helft van een bijstandsuitkering, is met name ingericht voor personen uit deze doelgroepen die op gegeven moment onbemiddelbaar bleken te zijn op de arbeidsmarkt en tegen strikte voorwaarden gebruik konden maken van deze regeling bij vertrek naar land van herkomst. De regeling komt per 1 januari 2025 te vervallen op basis van een besluit van de Tweede Kamer uit 2018 die deze regeling (waarbij personen vanaf 55 jaar daar gebruik van kunnen maken) niet meer gepast vond, in een tijd waarin iedereen langer moet doorwerken, in elk geval tot 67 jaar en 3 maanden.

Vanaf 1 januari 2025 kunnen personen die een aanspraak willen maken op deze specifieke Wet en regeling dat niet meer. Personen die willen remigreren zullen dat op eigen kracht en met eigen middelen moeten doen of op zoek moeten gaan naar andere mogelijkheden.

Vraag 347

Wat is een verklaring voor het gegeven dat het aandeel havo/vwo leerlingen onder de tweede-generatie Nederlanders met een Turkse achtergrond zo sterk is teruggedrongen in vergelijking met de eerste generatie?

Antwoord 347

Uit de kernindicatoren integratie van het CBS blijkt dat het aandeel havo/vwo-leerlingen in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs bij de 2e generatie met Turkse achtergrond niet in absolute zin is afgenomen. In de laatste 10 jaar is het aandeel havo/vwo-leerlingen in het 3e leerjaar juist met 10%-punten toegenomen van 23% in 2013–2014 naar 33% in 2023–2024 en de ondervertegenwoordiging ten opzichte van de gemiddelde bevolking is in die periode afgenomen van -23%-punten naar -16%-punten.

De toename in het verschil tussen de 1e en 2e generatie met een Turkse achtergrond tekent zich af sinds het schooljaar 2018/2019 en wordt veroorzaakt door de snelle toename van het aandeel havo/vwo-leerlingen in het 3e leerjaar voortgezet onderwijs bij de 1e generatie. Dat aandeel bedroeg in 2013/2014 (ook) 23%, maar sinds 2019/2020 stijgt dit aandeel snel. In het schooljaar 2023/2024 ligt het op 50% en ligt daarmee fractioneel boven het Nederlandse gemiddelde (van 49%).

Het zijn dus de kenmerken van de jonge, recent naar Nederland gekomen, 1e generatie die de verklaring bieden voor het toegenomen verschil tussen de 1e en 2e generatie.

Vraag 348

Vanuit welke pot worden gemeenten ondersteund vanuit het Rijk voor begeleiding bij integratie? Bijvoorbeeld kennis over buitenlandse beïnvloeding?

Antwoord 348

Voor inburgering krijgen gemeenten de uitvoeringskosten via het Gemeentefonds en is er een specifieke uitkering voor inburgeringsvoorzieningen (artikel 38 JenV begroting). Kennisaanbod over buitenlandse beïnvloeding maakt hier geen onderdeel van uit.

Vraag 349

Welke projecten worden bekostigd uit de pot «opdrachten»? Kan de Kamer een complete lijst van alle projecten worden toegezonden?

Antwoord 349

Uit deze middelen worden programma uitgaven bekostigd die grotendeels betrekking hebben op onderzoeken ten aanzien van integratie, maar daarnaast ook methodiekontwikkeling, trainingen, dialoogbijeenkomsten en voorlichtingsactiviteiten. Daarnaast heeft een groot deel van dit budget tot en met 2026 betrekking op middelen statushouders aan het werk, waarbij gemeenten ondersteund worden bij het ontwikkelen en uitvoeren van aanpakken om statushouders die zich gaan vestigen in een gemeente, een betaalde (start)baan aan te bieden.

Het gaat om uitgaven op de terreinen van:

  • samenleven- en samenwerken/maatschappelijke samenhang;

  • weerbare samenleving/aanpak sociale spanningen;

  • sociale stabiliteit;

  • zelfbeschikking;

  • het project statushouders aan het werk;

  • het project Voor een inclusieve arbeidsmarkt.

Vraag 350

Het geld onder «vroege integratie en participatie» wordt overgeheveld naar het Ministerie van Justitie & Veiligheid?

Antwoord 350

Het klopt dat de middelen van «Vroege integratie en participatie» vanaf 2025 zijn overgeheveld naar het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Hetzelfde geldt voor de andere de geldstromen van inburgering. Dit als gevolg van het besluit van dit kabinet om de beleidsverantwoordelijkheid over inburgering onder de Staatssecretaris van Justitie & Veiligheid te brengen.

Vraag 351

Kunt u in een overzicht weergeven hoe de 22 procent taakstelling op het ambtelijk apparaat per onderdeel van het departement en voor de uitvoeringsorganisaties neerslaat?

Antwoord 351

De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van vacatures. De invulling van de bezuinigingen bij SZW voor 2026 en de jaren daarna is nog niet bekend.

SZW heeft de NLA en de uitvoeringsorganisaties gevraagd om een bijdrage en we zijn in gesprek over de invulling. Daarbij wordt onder meer gezocht naar mogelijkheden voor besparingen door vereenvoudiging van wet- en regelgeving en taakaanpassing.

Vraag 352

Kunt u aangeven op basis van welke criteria bepaald wordt hoe de 22 procent taakstelling op het ambtelijk apparaat wordt ingevuld?

Antwoord 352

De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van vacatures. De invulling van de bezuinigingen bij SZW voor 2026 en de jaren daarna is nog niet bekend.

Vraag 353

Kunt u concreet aangeven welke taken/werkzaamheden niet meer uitgevoerd gaan worden vanwege de taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat?

Antwoord 353

De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten en de catering ingeboekt. Daarnaast worden vacatures die ontstaan als gevolg van pensioneringen niet ingevuld en wordt er terughoudend omgegaan met het invullen van vacatures. De invulling van de bezuinigingen bij SZW voor 2026 en de jaren daarna is nog niet bekend.

SZW heeft de NLA en de uitvoeringsorganisaties gevraagd om een bijdrage en we zijn in gesprek over de invulling. Daarbij wordt onder meer gezocht naar mogelijkheden voor besparingen door vereenvoudiging van wet- en regelgeving en taakaanpassing.

Vraag 354

Hoe is het bedrag van negen miljoen dat gereserveerd is voor lastenverlichting en armoedebestrijding in Caribisch Nederland berekend?

Antwoord 354

Ten behoeve van lastenverlichtingen en armoedebestrijding op Caribisch Nederland is de berekening gebaseerd op een evenredige verdeling tussen de beschikbaar gestelde middelen voor Europees Nederland en Caribisch Nederland. De concrete bestemming van de middelen wordt middels de voorjaarsnota aan uw Kamer voorgelegd.

Vraag 355

Waar gaan de SLIM-gelden allemaal naar toe?

Antwoord 355

Met de Stimuleringsregeling leven lang ontwikkelen in mkb-bedrijven (SLIM-regeling) wil het kabinet leren en ontwikkelen vanzelfsprekend maken door middel van subsidies voor mkb en samenwerkingsverbanden in de horeca, landbouw en recreatie. Daarnaast wordt in 2025 een scholingsfaciliteit geïntroduceerd om scholing binnen maatschappelijk cruciale kraptesectoren te subsidiëren.

De vrijval ter hoogte van € 25 miljoen in 2024 op de individuele scholingsregeling SLIM wordt ingezet ter dekking van de extra uitgaven in 2024 van de intensivering van het kindgebonden budget (WKB).

Vraag 356

Wat gebeurt er als de verlaging die nu al is ingeboekt op de bijstand vanwege de aangenomen verlaagde instroom van statushouders niet gehaald wordt? Moet er dan aanvullend gedekt worden? Of stroomt het verschil de schuld in?

Antwoord 356

In het hoofdlijnenakkoord is een taakstellende budgetverlaging van de bijstand in relatie tot het beperken van de asielinstroom opgenomen. Het budget voor de bijstand wordt in samenhang met het maatregelenpakket op het terrein van asiel structureel met € 100 miljoen verlaagd vanaf 2027.

Het kabinet zet in op een breed pakket aan maatregelen om de instroom te beperken. Indien het beeld zou ontstaan dat de korting niet haalbaar is, dan wordt het dossier, zoals te doen gebruikelijk, betrokken bij de voorjaarsbesluitvorming.

Vraag 357

Wat is het transformatiebudget voor sociaal ontwikkelbedrijven?

Antwoord 357

Vanaf 2025 ontvangen gemeenten jaarlijks een impulsbudget (eerder ook «transformatiebudget» genoemd). Dit budget is in de brief «Sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk» (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 300) bij uw Kamer aangekondigd. Met dit budget kunnen gemeenten de sociale infrastructuur toekomstbestendig inrichten en (een deel van) de transitiekosten bekostigen. Het impulsbudget dient ertoe een doorbraak/versnelling te faciliteren voor een toekomstbestendige inrichting van de infrastructuur.

Het impulsbudget is vanaf volgend jaar beschikbaar. In 2025 bedraagt het budget € 35 miljoen in 2025 en loopt af naar € 19,8 miljoen in 2034. Het impulsbudget wordt als decentralisatie uitkering verstrekt aan gemeenten en wordt verdeeld op basis van de maatstaf «doelgroepenregister gemeentelijke doelgroep». Deze maatstaf omvat breed de doelgroep die begeleiding of werk uit de sociale infrastructuur nodig heeft en sluit daarom het best aan op het doel van het impulsbudget. Het impulsbudget zou initieel via een SPUK aan gemeenten worden uitgekeerd, na indiening van een plan waarin zij beschrijven hoe zij werken aan een toekomstbestendige sociale infrastructuur. In het Hoofdlijnenakkoord is echter afgesproken om (voorgenomen) SPUKs naar het gemeentefonds over te hevelen. Daarom is nu gekozen voor een decentralisatie uitkering. Daaraan is een efficiencykorting van 10% verbonden, die vanaf 2026 wordt doorgevoerd.

Omdat de inrichting van een toekomstbestendige sociale infrastructuur vaak een regionale aanpak vereist, worden de middelen in principe uitgekeerd aan samenwerkingsverbanden rondom sociaal ontwikkelbedrijven. De budgetten van de deelnemende gemeenten binnen een samenwerkingsverband worden samengevoegd en toegewezen aan de grootste gemeente binnen het samenwerkingsverband. Gemeenten die zelfstandig een sociaal ontwikkelbedrijf beheren of op een andere manier hun sociale infrastructuur hebben geregeld en verder niet zijn gelieerd aan een sociaal ontwikkelbedrijf, ontvangen het impulsbudget afzonderlijk.

Vraag 358

Hoeveel bezuinigingen zijn er nu ingeboekt voor sociaal ontwikkelbedrijven? Om hoeveel geld gaat het?

Antwoord 358

Het kabinet heeft geen bezuinigingen doorgevoerd op sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk. Hier wordt de komende jaren juist fors in geïnvesteerd. De komende tien jaar is er circa € 1 miljard extra beschikbaar gesteld voor beschut werk en de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. Structureel gaat het om € 100 miljoen extra per jaar.

Vraag 359

Kunt u post 7 uit deze tabel nader toelichten? Welke subsidies (algemene subsidie- en opdrachten budgetten voor re-integratie en armoede en schulden) worden er precies verlaagd?

Antwoord 359

In de begroting van SZW is op pagina 192, tabel 144, onder punt 7, de korting voorkomend uit de subsidietaakstelling opgenomen.

De subsidietaakstelling raakt de subsidies op het gebied van Vakkundig Altijd, Praktijkleren bij sociaal ontwikkelbedrijven, het NIBUD en het algemene subsidieartikel van artikel 2 ten behoeve van re-integratie, ondersteuning aan gemeenten op gebied armoede en schulden, steun aan vrijwilligersorganisaties en voedselhulp en verschillende opdrachtenbudgetten. Zie de beantwoording van vraag 122 voor het totale overzicht van de subsidietaakstelling op de SZW begroting.

Vraag 360

Te lezen valt dat ten behoeve van de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord op verschillende budgetten bezuinigingen zijn doorgevoerd, die voornamelijk bestaan uit het verlagen van algemene subsidie- en opdrachtenbudgetten voor re-integratie en armoede en schulden; waar bestaan die verlagingen uit? Op welke programma’s of initiatieven wordt specifiek bezuinigd?

Antwoord 360

Zie de beantwoording van vraag 122 voor het totale overzicht van de subsidietaakstelling op de SZW begroting. De subsidietaakstelling bestaat niet voornamelijk uit het verlagen van algemene subsidie- en opdrachtenbudgetten voor re-integratie en armoede en schulden. De grootste impact van de taakstelling is zichtbaar op een aantal grotere subsidieregelingen en reserveringen voor subsidieregelingen, zoals de SLIM-regeling en de reservering voor preventie geldzorgen waaruit de subsidieregeling financiële educatie wordt bekostigd.

Vraag 361

Hoe beziet u de korting van 3,5 miljoen euro op sociale werkbedrijven vanaf 2026 in het licht van de huidige arbeidsmarktkrapte?

Antwoord 361

Zie antwoord 204.

Vraag 362

Is er inhoudelijk ruimte om de voorgenomen korting op het transformatiebudget ongedaan te maken, gezien het feit dat de eerste tranche van het transformatiebudget pas in 2025 wordt uitgekeerd en er feitelijk dus nog geen SPUK-uitkering is?

Antwoord 362

Zie antwoord 204.

Vraag 363

Te lezen valt dat ten behoeve van de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord op verschillende budgetten bezuinigingen zijn doorgevoerd, die voornamelijk bestaan uit het verlagen van algemene subsidie- en opdrachtenbudgetten voor re-integratie en armoede en schulden; om welk bedrag gaat dit per jaar? Hoeveel lager valt het budget in artikel 2 uit dan in het basispad als gevolg van de subsidietaakstelling?

Antwoord 363

Onderstaande tabel geeft inzicht in de twee gevraagde reeksen. De taakstelling op artikel 2 is groter dan enkel de taakstelling op de algemene subsidie- en opdrachtenbudgetten van artikel 2. Dit komt door een aantal aanvullende ombuigingen op artikel 2, onder andere bij het programma Vakkundig Altijd (cumulatief € 10,1 miljoen) en op praktijkleren bij sociaal ontwikkelbedrijven (cumulatief € 10 miljoen).

Tabel: Subsidietaakstelling artikel 2

x € 1.000

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Taakstelling op algemene subsidie- en opdrachtenbudgetten

 

– 500

– 1.887

– 2.469

– 3.536

– 3.262

Totale subsidietaakstelling artikel 2

0

– 6.935

– 9.806

– 6.023

– 7.231

– 6.093

Vraag 364

Welk effect heeft de korting van 3,5 miljoen euro op het transformatiebudget voor sociaal ontwikkelbedrijven naar verwachting op de arbeidsparticipatiegraad en arbeidsmarktkrapte?

Antwoord 364

Zie antwoord 204.

Vraag 365

Wat zijn de verwachte gevolgen van de korting van 3,5 miljoen euro op het transformatiebudget voor de sociaal ontwikkelbedrijven?

Antwoord 365

Zie antwoord 204.

Vraag 366

Hoezo komt de reeks met betrekking tot de KOT-maatregel niet overeen met het indexatiebesluit voor 2026 (structureel 254 miljoen euro)?

Antwoord 366

De reden dat de reeks met betrekking tot de KOT-maatregel (het niet-indexeren van de maximum uurprijzen in 2026) niet overeenkomt met het indexatiebesluit voor 2026 is dat het budgettaire effect in twee delen is opgesplitst. Op de SZW-begroting (hoofdstuk 15) is één gedeelte zichtbaar. Het andere gedeelte is verantwoord op hoofdstuk 83 (Koppeling Uitkeringen). Beide bedragen samen tellen structureel op tot € 254 miljoen. Dit is weergegeven in onderstaande tabel:

Tabel: Uitsplitsing van het budgettaire effect van de KOT-maatregel (het niet-indexeren van de maximum uurprijzen in 2026). Het structurele effect is van toepassing vanaf 2029.

Bedragen x € 1 miljoen

2025

2026

2027

2028

2029

Hoofdstuk 15 (A)

– 10,0

113,7

48,0

26,0

24,9

Hoofdstuk 83 (B)

 

– 238,7

– 262,0

– 271,0

– 278,9

Totaal (A + B)

– 10,0

– 125,0

– 214,0

– 245,0

– 254,0

De toelichting bij de reeksen voor hoofdstuk 15 en 83 is als volgt:

  • A. De reeks in de SZW-begroting (hoofdstuk 15) betreft het indirecte effect op het gemiddeld vergoede tarief en het aantal vergoede uren kinderopvang (gedragseffecten). Enerzijds zijn er meer uitgaven doordat kinderopvanginstellingen hun tarieven naar verwachting wel verhogen, waardoor er vaker het maximale uurtarief vergoed zal worden. Anderzijds neemt het gebruik van kinderopvang naar verwachting af (het wordt immers duurder voor ouders). Per saldo komen de uitgaven vanaf 2026 hoger uit (€ 24,9 miljoen structureel).

  • B. De middelen voor de loon- en prijsbijstelling worden in 2026 niet uitgekeerd. Dit is verantwoord op hoofdstuk 83 (structureel – € 278,9 miljoen). Zie hiervoor ook de toelichting onder «Koppeling Uitkeringen» in de Miljoenennota 2025.


X Noot
10

Voor alleenstaande ouders gold daarnaast nog een extra toeslag van 20% van het netto referentieminimumloon. Deze is met de invoering van de alleenstaande ouderkop per 1 januari 2015 komen te vervallen.

X Noot
12

Dit betreft de structurele werkgelegenheid in banen. De structurele werkgelegenheid hangt af van het arbeidsaanbod in personen verminderd met de evenwichtswerkloosheid en omgerekend naar de hoeveelheid gewerkte uren.

X Noot
15

Eigen berekening op basis van data uit verschillende bronnen: Eurostat, OESO, the Federal Reserve Bank of St. Louis, Government of Canada en nippon.com.

X Noot
16

Denemarken, Finland, Italië, Oostenrijk en Zweden zijn niet in de tabel opgenomen omdat ze de afgelopen 10 jaar geen wettelijk minimumloon hebben toegepast. In deze landen spreken de sociale partners de laagste beloning in sectorale cao's af.

X Noot
18

Kamerstukken II, 2023/24, 36 410 XV, nr. 6.

X Noot
19

Sociaal Minimum – Beschrijvende Analyse voor Vijf Europese Landen.

X Noot
20

Artikel 4(1)(m) ESF+ verordening.

X Noot
21

In het tweede kwartaal van 2024 hadden 9,8 miljoen (seizoen gecorrigeerd) mensen betaald werk. Dat is 73,4 procent van de bevolking van 15 tot 75 jaar. 4,7 miljoen mensen werkten in deeltijd: minder dan 35 uur per week. CBS Dashboard «Deeltijd» en «Werkenden».

X Noot
22

Zie ook de antwoorden over vragen naar de marginale druk.

X Noot
23

In het tweede kwartaal van 2024 hadden 9,8 miljoen (seizoengecorrigeerd) mensen betaald werk. Dat is 73,4 procent van de bevolking van 15 tot 75 jaar. 4,7 miljoen mensen werkten in deeltijd: minder dan 35 uur per week. CBS Dashboard «Deeltijd» en «Werkenden».

X Noot
29

Voor meer toelichting zie par. 1.4 van het verdiepingsdocument bij het Centraal Economisch Plan CEP 2023.

X Noot
30

Kamerstukken II 2024/25, 29 544 nr. 1251.

X Noot
31

CBS, Nibud en SCP, De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten, 2024.

X Noot
32

Zie bijlage 8 van de begroting voor meer financiële informatie over dit groeifondsproject.

X Noot
33

Zie de Kamerbrief over Arbeid en zorg over betaald ouderschapsverlof, periodieke rapportage en dialoog SamenSpraak die uw Kamer in november ontvangt.

X Noot
35

Zie voor 2023 het deel «Cijfers en feiten», vanaf pagina 63 van: Jaarverslag 2023 | Jaarverslag | Nederlandse Arbeidsinspectie (nlarbeidsinspectie.nl)

X Noot
37

Mensen die langer dan 8 weken op hun WIA-claimbeoordeling moeten wachten, hebben recht op een voorschot. Ieder voorschot wordt geregistreerd als instroom, maar circa 25% van de voorschotten leidt

bij de beoordeling uiteindelijk niet tot een WIA-recht.

X Noot
38

Toelichting op deze cijfers is te vinden in paragraaf 6.4 van de laatste evaluatie van het minimumloon (Kamerstukken II 2023/24, 29 544 nr. 1230, pagina 40).

X Noot
40

Kamerstukken II, 2023/2024, 31 322, nr. 529

X Noot
45

Kamerstukken II 2022/23, 26 642, nr. 145

X Noot
46

Statline, CBS, Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85275NED/table?ts=1729081413271

X Noot
49

Ipsos I&O, Ervaringen met kinderopvang – meting 3 – Vignetonderzoek, Ervaringen met kinderopvang – december 2023 (meting 3) | Rapport | Kennisplatform Werk en Inkomen

X Noot
50

Kamerstukken II, 2023/2024, 31 322, nr. 529

X Noot
51

Kamerstukken II, 2023/24, 29 362, nr. 347.

X Noot
54

Kamerstukken II 2024/25, 24 515, nr. 770

X Noot
55

CBS, Nibud en SCP, De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten, 2024.

X Noot
56

Kamerstukken II 2023/24, 29 362, nr. 347.

X Noot
57

Dit zijn lidstaten van waaruit in een van de teljaren meer dan 350 werknemers met een nationaliteit van buiten de EU zijn gedetacheerd.

X Noot
58

Dit zijn de landen waarvan meer dan 50 gedetacheerde werknemers de nationaliteit hadden.

X Noot
60

Kamerstukken II, 2019/20, 34 352, nr. 186

X Noot
63

Handhaving arbeidsverplichtingen, Nederlandse Arbeidsinspectie 2017

X Noot
64

Bron: UWV Monitor arbeidsparticipatie arbeidsbeperkten 2023, geraadpleegd 10-10-2024

X Noot
65

Bron: IBO Geschikt voor de arbeidsmarkt 2017, geraadpleegd 15-10-2024

X Noot
66

CRvB 10 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1102.

X Noot
67

Kamerstukken II 2022/23, 35 574, nr.28

Naar boven