36 600 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

N VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 november 2024

In de vergadering van 24 september 2024 heeft de vaste commissie voor Financiën1 besloten om in schriftelijk overleg te treden met de regering over de Miljoenennota 20252 en onderliggende stukken, ter voorbereiding op de Algemene financiële beschouwingen (AFB), die op dinsdag 19 november 2024 in de Eerste Kamer zullen plaatsvinden.

Naar aanleiding hiervan is op 25 oktober 2024 een brief gestuurd aan de Minister van Financiën.

De Minister heeft op 7 november 2024 gereageerd. In de reactie van de Minister is door de griffie in blokhaken aangegeven van welke fracties welke vragen zijn.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste Commissie voor Financiën, De Man

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 25 oktober 2024

In haar vergadering van 24 september 2024 heeft de vaste commissie voor Financiën besloten om in schriftelijk overleg te treden met de regering over de Miljoenennota 20253 en onderliggende stukken, ter voorbereiding op de Algemene financiële beschouwingen (AFB), die op dinsdag 19 november 2024 in de Eerste Kamer zullen plaatsvinden. In dit kader wensen de leden van de fracties van de BBB, GroenLinks-PvdA, D66, de ChristenUnie, PvdD, JA21, SGP, Volt, 50PLUS en OPNLu de volgende vragen en opmerkingen voor te leggen. De leden van de SP-fractie sluiten zich graag aan bij de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

Conform de Europese begrotingsregels, vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact, is het uitgangspunt dat de overheidsschuld onder de 60 procent van het bbp blijft, met als doel te waarborgen dat de overheidsfinanciën op lange termijn houdbaar zijn en blijven. Volgens de leden van de BBB-fractie voldoet Nederland nu en op de korte termijn aan deze norm. Op basis van ramingen van het Centraal Planbureau is de verwachting dat de overheidsschuld na 2033 hoger wordt dan 60 procent van het bbp, oplopend tot 70 procent in 2038. Hoewel deze ontwikkeling op korte termijn nog geen probleem is, dreigt aan de horizon een probleem. Daarmee ontstaat ook een probleem voor de houdbaarheid van de Nederlandse overheidsfinanciën. Bent u het met de leden van de BBB-fractie eens dat deze verwachte ontwikkeling in de komende jaren op basis van maatregelen van het kabinet, zodanig zal moeten worden omgebogen dat Nederland altijd zal kunnen voldoen aan de in het Stabiliteits- en Groeipact opgenomen grens van maximaal 60 procent van het bbp? Kunt u, op verzoek van deze leden, toezeggen dat u in de Miljoenennota 2026 aandacht zal besteden aan de denkrichting van het kabinet om de ontwikkeling naar 70 procent overheidsschuld in 2038 te mitigeren en te corrigeren naar maximaal 60 procent van het bbp in 2038?

Voor een adequaat begrotingssaldo is doelmatigheid van overheidsuitgaven een belangrijk aandachtspunt inclusief de apparaatskosten van de overheid. Deze leden beoordelen dat op basis van onder andere rapportages van de Algemene Rekenkamer. Zij zien dat er sprake is van een meer uitdijende overheid met het accent op steeds meer beleidsmakers, meer regels en meer en meer problemen in de uitvoering van wetten. Deze leden vragen of u deze ontwikkeling kritisch volgt? En zo ja, of u kunt aangeven wanneer daadwerkelijk een beweging op gang kan komen om richting een wat kleinere en slagvaardige overheid te gaan? In welke mate is dit zichtbaar in voorliggende begroting?

Een deel van de overheidsuitgaven groeien mee met de inflatieontwikkelingen; een dergelijke inflatoire druk op de begroting kan gemitigeerd worden door arbeidsproductiviteitsverbeteringen. Zitten er in deze begroting productiviteitsverbeteringen waar het apparaatskosten betreft en zo ja, welke zijn dat dan?

Het verdienvermogen van Nederland wordt de laatste jaren onder andere beperkt door schaarste op de arbeidsmarkt, hetgeen dan ook weer tot budgettaire beperkingen leidt, aldus de leden van de BBB-fractie. De schaarste op de arbeidsmarkt is een kernknelpunt en is ook benoemd in de Miljoenennota 2025. Dit vraagt, volgens de Afdeling Advisering van de Raad van State, om bijzondere prioritaire aandacht van het kabinet. Kunt u aangeven welke prioritaire maatregelen door het kabinet zijn genomen en welke economische waarde deze vertegenwoordigen?

Bent u het met de leden van de BBB-fractie eens dat in de Miljoenennota 2025 in beperkte mate aandacht wordt besteed aan de krapte op de arbeidsmarkt en dat de in het Belastingplan 2025 opgenomen belastingverlaging van middeninkomens beperkt effect heeft op de arbeidsproductiviteitsverbeteringen, zowel in de publieke als in de private sector? Welke maatregelen in de begroting hebben naar uw oordeel een positieve impact op de private sector en hoe groot is die impact? Bent u het voorts met deze leden eens dat de arbeidsproductiviteit omhoog moet? Heeft u een visie voor ogen hoe financieel beleid van de overheid (inclusief belastingen en sociale verzekeringen) kan leiden tot een dergelijke productiviteitsverbetering? Kunt u, op verzoek van deze leden, toezeggen dat het kabinet met een zienswijze komt om de arbeidsproductiviteit in Nederland structureel te verhogen?

De Algemene Rekenkamer heeft de afgelopen jaren meermaals gerapporteerd dat een aantal ministeries hun verantwoordingsrapportage niet op orde hebben. Hierbij spelen zowel vragen over doelmatigheid van beleid, de doelmatigheid op zichzelf, als de wijze waarop verantwoording wordt gegeven over doelmatigheid. In welke mate herkent u zich in deze uitdagingen wat betreft doelmatigheid en verantwoording? Kunt u inzichtelijk maken wat de resultaten zijn van maatregelen in het afgelopen begrotingsjaar ter verbetering van doelmatigheid van beleid en kwaliteit van de verantwoordingsrapportage? Kunt u de zienswijze van de regering delen over hoe zij in voorliggende periode nog meer gaat sturen op de doelmatigheid van de uitgaven? Kunt u uw ambitie delen met de Kamer waar het gaat om de kwaliteit van de verantwoordingsrapportages? Uit de rapportages van de Algemene Rekenkamer blijkt verder, volgens de leden van de BBB-fractie, dat ministeries beperkt aanspreekbaar zijn op de kritiek van de Algemene Rekenkamer. Welke specifieke maatregelen heeft of gaat het Ministerie van Financiën nemen ten aanzien van deze aanspreekbaarheid?

De leden van de BBB-fractie zijn content met de wijziging van de aanpak van innovatiefinanciering door het Nationaal Groeifonds, in het bijzonder het beëindigen van financiering door het fonds van nieuwe activiteiten die voortkomen vanuit departementen. Kunt u verhelderen tot welke besparingen dit leidt ten opzichte van vorige begrotingen? Kunt u daarnaast aangeven of er vanuit eerder toegezegde bedragen door het Nationaal Groeifonds wegens nadere voortgang van projecten alsnog niet tot uitkering zullen komen?

Tot slot benoemen deze leden dat in voorliggende begrotingsjaren als ook in het regeerprogramma het kabinet de intentie heeft uitgesproken met de inzet van middelen rekening te houden met de conclusies van het rapport «Elke regio telt!». Kunt u concretiseren hoe hier in de begroting rekening mee is gehouden, zowel over het geheel van de begroting als in de verschillende departementen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen u wat er is veranderd in de economische argumentatie die het kabinet aanvoert voor het terugschroeven van de renteaftrekbeperking van 30 procent naar 25 procent, ten opzichte van de toenmalige argumentatie om voor 30 procent te kiezen? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting. Kunt u inzichtelijk maken wat de afgelopen 15 jaar het percentage vennootschapsbelasting in de totale belastingopbrengsten is? Kunt u dit eveneens inzichtelijk maken voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting? Zij verzoeken u ter vergelijking de vennootschapsbelastingtarieven van nabije West-Europese landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, België en Zweden, te betrekken.

Volgens deze leden is Nederland (vermoedelijk) het enige land in de wereld waar er onder de streep sprake is van een subsidiëring van inkomen uit vermogen.4 Door het deels vervallen van de vermogensbelasting box 3 vragen zij hoeveel sterker deze negatieve belastingheffing is geworden? Wat is het gemiddelde inkomen voor ieder vermogensdeciel? Hoeveel mensen behoren tot de beroepsbevolking maar werken niet of zijn niet op zoek naar werk, omdat zij leven van (het inkomen uit) hun vermogen?

Uit uw toelichting in de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer en de schriftelijke vragen5 gesteld door de Tweede Kamer blijft het voor de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA onduidelijk hoe het nu precies zit met de koppeling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) in relatie tot het bruto nationaal inkomen. Mogen zij uw antwoord op vraag 44 zo interpreteren dat het ODA-budget na 2029 nu structureel vastgezet is op 0,44 procent van het bruto nationaal inkomen in het basispad?6 Zo niet, kunt u helder uiteenzetten hoe dit wel zit en daarbij, op verzoek van deze leden, ingaan op de vraag of het in ieder geval in stand houden van het ODA-budget, gemeten in percentage bruto nationaal inkomen van 2029, al in het basispad zit of vanaf nu een keuze is die gedekt moet worden?

Het Centraal Planbureau rekent voor dat de lastenverdeling in 2024–2028 verschuift. Inkomen en arbeid worden voor 4,1 miljard euro per jaar zwaarder belast en het vermogen en winst voor 1,2 miljard euro minder. In de schriftelijke beantwoording van de Tweede Kamer7 lezen deze leden dat het kabinet geen inzicht heeft in deze cijfers. Heeft u reden om deze berekening van het Centraal Planbureau te betwisten, anders dan beleidswijzigingen sinds de publicatie van deze berekening van het Centraal Planbureau? Kunt u inmiddels een actueel inzicht geven in deze ontwikkeling van de relatieve belasting van inkomen en arbeid ten opzichte van vermogen en winst? Zo niet, is dat inzicht niet van belang om de belasting van werkende mensen te beschermen in de totale belastingmix tegenover vermogende en winst ontvangende entiteiten en mensen, of stuurt u op andere cijfers?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De fractie van D66 heeft met zorg kennisgenomen van de Miljoenennota 2025. De regering richt zich uitsluitend op het hier en nu en zet daarmee het verdienvermogen en de welvaart van Nederland in de toekomst onder druk, aldus deze leden. Zo schaft de regering het Nationaal Groeifonds (NGF) af. Het doel van het NGF was om innovatie en duurzaamheid te stimuleren en zo te investeren in het verdienvermogen van Nederland. Voor elke investering van het NGF werd een berekening gemaakt van de verwachtte toegevoegde waarde aan de Nederlandse economie. De leden van de D66-fractie ontvangen graag een lijst van de toegevoegde waarde per project en een berekening van de totale toegevoegde waarde die alle investeringen van het NGF hebben opgeleverd. Kunt u op basis van deze berekeningen een inschatting geven van hoeveel toegevoegde waarde de Nederlandse economie zal mislopen door het afschaffen van het NGF?

In het gezamenlijke rapport van het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal en Cultureel Planbureau: «Reflectie op brede welvaart: Prinsjesdag 2024», worden zorgen geuit over de impact die het afschaffen van het NGF zal hebben op het toekomstige verdienvermogen van Nederland.8 Ook de Nederlandse Bank (DNB) stelt dat het «opvallend» is dat de regering bezuinigt op onder andere het NGF, terwijl de groei van arbeidsproductiviteit in Nederland toch al achterloopt op omliggende Europese landen.9 Kunt u reflecteren op deze zorgen? Verder lezen de leden van de D66-fractie in het rapport «Reflectie op brede welvaart: Prinsjesdag 2024» dat de regering door de bezuinigingen op onderwijs nu tijdelijk meer kan uitgeven aan kortetermijnbelangen in het hier en nu, maar dat dit ten koste gaat van de welvaart later.10 Ook DNB maakt zich volgens deze leden zorgen om de bezuinigingen op het onderwijs, terwijl die juist de arbeidsproductiviteit kunnen verhogen.2 Kunt u een inschatting geven van hoeveel welvaart zal worden misgelopen door een grote bezuiniging van 12,6 miljard euro door te drukken op het onderwijs?11 Indien dit mogelijk is, hoeveel welvaart zal worden misgelopen? Hoe wil de regering de arbeidsproductiviteit stimuleren, met als uiteindelijk doel de welvaart te laten toenemen, zónder investeringen in onderwijs en innovatie?

De leden van de D66-fractie merken op dat door het extra beperken van studiemigratie, voor hbo-instellingen en universiteiten in 2029 een bezuiniging van 272 miljoen euro wordt gerekend. Kunt u middels een tabel per onderwijsinstelling de verwachtte bezuiniging in 2029 inzichtelijk maken, zowel in euro’s als in procentuele afname van de totale bijdrage? Bent u voornemens de hardst geraakte onderwijsinstellingen te compenseren voor deze bezuiniging? Indien dit niet het geval is, ontvangen deze leden graag op dit punt een toelichting. Bent u van plan kleine studierichtingen die door deze bezuiniging in de problemen komen, te compenseren? Indien dit niet het geval is ontvangen deze leden graag een toelichting op dit punt.

In het hierboven aangehaalde rapport wordt aangegeven dat op de lange termijn internationale studenten ook voor de Rijksbegroting een positieve bijdrage leveren, aangezien een deel hier blijft wonen, werken en belasting gaat betalen.12 Kunt u toelichten waarom de regering ervoor heeft gekozen om deze positieve bijdrage niet mee te wegen in deze bezuiniging? Hoeveel zal tot 2040 op de Rijksbegroting worden misgelopen door deze internationale studenten nu te weigeren?

Voormalig directeur van de Europese Centrale Bank Mario Draghi heeft onlangs een groot aantal aanbevelingen gedaan om het verdien- en concurrentievermogen van de landen in de Europese Unie te stimuleren.13 Investeren in onderwijs, onderzoek en innovatie zijn een van de belangrijkste aanbevelingen. In de kabinetsreactie op het rapport van Draghi lezen deze leden het volgende: «[H]et kabinet [onderschrijft] het belang van investeren in onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen.».14 Kunt u toelichten waarom er dan alsnog voor wordt gekozen om het toekomstige verdienvermogen van Nederland onder druk te zetten door 12,6 miljard euro te bezuinigen op onderwijs, onderzoek en innovatie?

De leden van de D66-fractie benadrukken dat de Raad van State zorgen heeft over de toekomst van het onderwijs in Nederland.15 Zo stelde de Raad van State vast dat het tekort aan leraren nu wordt geschat op zo’n 10 procent en dat dit vaak nog groter is in regio’s met armoede en sociale achterstand.16 De Raad van State stelt dat door deze krapte de onderwijskwaliteit in Nederland daalt en dat de onderwijskwaliteit het meest daalt in arme regio’s en wijken, aangezien de tekorten daar het grootst zijn. Hierdoor wordt de kansenongelijkheid in het onderwijs groter, aldus deze leden. Kunt u verhelderen waarom de regering ervoor kiest om programma’s die kansengelijkheid in en rond het onderwijs proberen te bevorderen, zoals de subsidie voor «de brede brugklas» en het programma «School en Omgeving», te schrappen of te korten?

De eerste zin van de gezamenlijke reflectie van het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal en Cultureel Planbureau op de plannen van de regering luidt:17 «Het kabinet legt in de kabinetsplannen de prioriteit op de brede welvaart hier en nu ten koste van brede welvaart later». Kunt u reflecteren op deze keuze?

In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat er bij een dreigende overschrijding van de Stabiliteits- en Groeipactnorm (3 procent van het bbp) bezuinigd gaat worden.18 Dit procyclische beleid wordt door veel economen en ook door de Raad van State afgeraden,19 omdat economische crisissen hierdoor nog groter worden. Waarom kiest u ervoor om alsnog dit procyclische beleid te gaan uitvoeren? In het geval dat er tegenvallende economische resultaten zijn: welke bezuinigingen bent u voornemens om door te voeren? Bent u bereid bepaalde ministeries te ontzien indien er bezuinigd gaat worden en zo ja, welke ministeries betreft dit?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering bijna 3 miljard euro bezuinigt op ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren. Welke samenwerkingen moeten door deze bezuinigingen stopgezet worden? Kunt u aangeven op welke thema’s wordt bezuinigd en hoe deze keuzes zijn gemaakt? Kunt u voorts aangeven ten koste waarvan de geplande bezuiniging van 300 miljoen euro in 2025 zal gaan? Kunt u daarnaast een uitputtende lijst opstellen met organisaties waarmee vanaf volgend jaar de samenwerking niet meer wordt voortgezet, hoeveel geld er dit jaar aan deze organisaties is gegeven en wat het oorspronkelijk doel van deze samenwerking was, en welke beleidsprioriteiten hiermee onder druk komen te staan? Kunt u tot slot voor deze leden inzichtelijk maken aan welke beleidsterreinen Rijksbreed het bezuinigde bedrag op buitenlandse handel en ontwikkelingshulp in 2025, 2026 en in 2027 ten goede zal komen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in het advies van de Raad van State het volgende: «Hoewel daarmee het begrip welvaart enigszins wordt ingekleurd, geeft het kabinet verder geen specificatie van het begrip welvaart, terwijl overigens in de Miljoenennota daarnaar wel veelvuldig wordt verwezen. De doelstelling van het kabinet voor het verhogen van de welvaart blijft daarmee onduidelijk. Hoewel het bbp-niveau een belangrijke maatstaf vormt voor de maatschappelijke welvaart, biedt dit slechts een gedeeltelijke kijk op de economische welvaart en de samenleving.»20 Kunt u het begrip welvaart specificeren? Kunt u voorts op verzoek van deze leden aangeven wat de concrete doelstellingen in deze zijn, op zowel de korte termijn als op de langere termijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat in de Miljoenennota 2025 minder van ons nationale inkomen naar werkenden gaat.21 Hierbij wordt expliciet benoemd dat het collectieve welvaartsverlies als gevolg van de gestegen energieprijzen in grotere mate terecht is gekomen bij werkenden dan bij aandeelhouders. Toch lijkt het kabinet volgens deze leden vooral de lasten van de aandeelhouder te verlichten, met de 10 miljard euro box 3-compensatie en andere maatregelen, zoals het vrijstellen van dividendbelasting bij de inkoop van eigen aandelen. Kunt u toelichten waarom de groep die minder welvaartsverlies heeft geleden als gevolg van de gestegen energieprijzen, toch financieel tegemoet wordt gekomen?

In het kennismakingsgesprek met de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer gaf u te kennen dat u de onderuitputting enigszins heeft verwerkt in de Miljoenennota en dat u ook voornemens bent om de kosten van de Staat te begroten, rekening houdend met de onderuitputting. Hoe is thans de verwachte onderuitputting meegenomen in de Miljoenennota? Kunt u inzichtgeven in hoe u de komende jaren meer realistischer gaat begroten, rekening houdend met de onderuitputting?

In het advies van de Raad van State lezen de leden van de ChristenUnie het volgende: «Het kabinet stelt dat het oormerken van inkomsten en uitgaven onwenselijk is, omdat dit een goede afweging verstoort tussen de verschillende beleidsdoelstellingen en hun kosten.»22 Toch laat de Miljoenennota hier volgens deze leden wel uitzonderingen zien, zoals het diergezondheidsfonds, de vrachtwagenheffing waarvan de netto-opbrengsten zullen terugvloeien naar de sector, en de financiering van de SDE-regeling uit de energiebelasting. Kunt u onderbouwen waarom er voor deze uitzonderingen wél geoormerkt wordt op de begroting?

Het kabinet wil de groei van het ambtenarenapparaat van de Rijksoverheid tegengaan door middel van een ombuiging per saldo. Deze bedraagt circa 23 miljoen euro in 2025 en loopt op tot 99 miljoen euro in 2029. Oorspronkelijk was dit 28 miljoen euro in 2025 oplopend tot 118 miljoen euro in 2029. Welke maatregelen treft u om te voorkomen dat deze bezuiniging bij de primaire processen terechtkomt? Hoe wordt hier centraal toezicht op gehouden?

Het kabinet verhoogt de omzetbelasting op boeken van 9 procent naar 21 procent. In de Europese Unie ligt het btw-tarief op boeken gemiddeld op 6 procent en veel lidstaten onderzoeken juist de mogelijkheid om hun tarieven te verlagen om zodoende lezen te stimuleren. De Europese boekenbranche heeft daarom zorgen over de impact van de btw-verhoging in Nederland, die ook internationaal zijn doorwerking zal hebben (dankzij de Wet vaste boekenprijs). Kunt u het effect van de btw-verhoging op boeken in Nederland, op de verkoop binnen de Europese Unie in kaart brengen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

  • 1. De leden van de PvdD-fractie verzoeken u toe te lichten hoe de regering de kosten van het adresseren van milieuvervuiling (klimaatadaptatie, water-, bodem en luchtvervuiling, verlies aan biodiversiteit en daarmee verbonden ecosysteemdiensten) meeneemt in haar financiële langetermijnbeleid?

  • 2. Hoe zouden de meerjarenramingen voor de overheidsfinanciën eruit zien als deze externaliteiten (vervuiling, klimaatverandering, verlies van natuur en biodiversiteit) worden meegenomen in de berekeningen van het bruto nationaal product?

  • 3. Hoe neemt u de financieel-economische gevolgen op de langere termijn van verschillende beleidskeuzes mee? Bijvoorbeeld bij het investeren in isolatie, wat op langere termijn meer oplevert in termen van klimaat, energie en koopkracht, dan bijvoorbeeld het investeren in klimaat adaptatie. Graag een reactie.

  • 4. De leden van de PvdD-fractie vragen u te duiden wat de definitie van het kabinet is van het concept brede welvaart.

  • 5. Hoe en in welke mate heeft het kabinet het concept brede welvaart geïntegreerd in haar financieel-economisch beleid? De Raad van State heeft geadviseerd dit te integreren in de Miljoenennota en begrotingscyclus. Kunt u toelichten waarom het kabinet ervoor heeft gekozen dit advies niet volledig over te nemen?

  • 6. De EU corporate sustainability reporting directive hanteert een brede benadering van duurzaamheid inclusief mensenrechten, ethische aspecten (zoals corruptie) en dierenwelzijn. Bent u het met de leden van de PvdD-fractie eens dat al deze aspecten geïntegreerd horen te worden in het concept brede welvaart? Zo nee, welke aspecten niet en waarom niet?

  • 7. Nederland staat op een aantal aspecten van brede welvaart laag op de Europese ranglijst, onder andere op het gebied van gezonde levensverwachting van mannen en vrouwen, totale woonquote, slachtofferschap van traditionele criminaliteit, kwaliteit van zwemwater in de binnenwateren en milieuproblemen. Hoe worden deze aspecten gedefinieerd, wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze relatief slechte score en wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?

  • 8. Nederland scoort volgens deze leden ook slecht op brede welvaart voor volgende generaties. Met name op schuld van huishoudens, fosforoverschot, stikstofoverschot, cumulatieve CO2 emissies, gezonde levensverwachting van mannen en vrouwen en discriminatiegevoelens. Hoe worden deze aspecten gedefinieerd, wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze relatief slechte score en wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?

  • 9. Kunt u, op verzoek van de leden van de PvdD-fractie, puntsgewijs reflecteren of een inhoudelijke reactie geven op de volgende vijf conclusies van de gezamenlijke planbureaus op het gebied van brede welvaart?:

    • a) Voor de langetermijnopgaven op het gebied van natuurherstel en klimaatbeleid is het voorgenomen beleid waarschijnlijk ontoereikend om de gestelde doelen te halen.

    • b) Het kabinet schuift de verantwoordelijkheid voor het realiseren van natuur- en klimaatopgaven grotendeels door naar toekomstige kabinetten en generaties. Er is minder geld voor natuurherstel, beprijzing voor klimaat wordt teruggedraaid, het klimaatfonds en de gelden voor de agrarische sector lopen na 2030 af. Aanvullend beleid is nodig, waar in de komende jaren aan begonnen moet worden.

    • c) Het kabinet zet in op natuurherstel, maar in de plannen ontbreken streefwaarden of afspraken over welke en hoeveel natuur er precies hersteld moet worden. Dit kan jaren vertraging opleveren in het realiseren van natuurherstel.

    • d) Verhogingen van de CO2-heffing voor bedrijven en de energiebelasting op aardgas voor klein- en grootverbruikers vervallen. De verplichte hybride warmtepomp vervalt. Dit alles is waarschijnlijk onvoldoende om de in de Klimaatwet vastgelegde doelstelling van 55% reductie in 2030 te halen. Het kabinet heeft zich in dat geval gecommitteerd aan extra beleid, maar nog geen geld beschikbaar gesteld.

    • e) Er is netto minder budget beschikbaar voor investeringen in klimaat en natuur, terwijl er ruimte wordt gemaakt voor steunmaatregelen voor doelgroepen met in potentie milieuschadelijke effecten.

  • 10. Het lijkt er volgens deze leden in toenemende mate op dat de (Rijks)overheid slecht in staat is beleid te implementeren, bijvoorbeeld bij de toeslagenaffaire en haar afhandeling, de afhandeling van de schade in Groningen, de WIA-uitkeringen, het herstel van box 3 en de PAS-melders. Kunt u inzichtelijk maken hoeveel het herstel van bovengenoemde fouten per jaar kost?

  • 11. Hoelang denkt u nog nodig te hebben om deze fouten te herstellen?

  • 12. Wat doet het kabinet eraan om dit soort fouten in de toekomst te voorkomen?

  • 13. Zou het verhogen van het minimuminkomen niet een simpele oplossing zijn om het aantal regelingen te verminderen? Bent u voornemens om het minimumloon te verhogen? Graag een toelichting op dit punt.

  • 14. De Raad van State constateert op de korte, middellange en langere termijn neerwaartse economische risico’s.23 Op de middellange termijn voldoet Nederland niet aan de Europese begrotingsregels. De Raad van State vraagt zich af in hoeverre de opgevoerde hervormingen en investeringen in het budgettair-structureel plan van het kabinet voldoende de toekomstige structurele uitdagingen adresseren.

  • 15. Hiermee worden beleidsveranderingen op onderwerpen met hoge overheidsuitgaven noodzakelijk. Dus de noodzaak om af te zien van investeringen in kernenergie en het afbouwen van fossiele subsidies is niet alleen noodzakelijk vanuit duurzaamheidsoogpunt, maar ook vanuit een perspectief van gezonde overheidsfinanciën. De leden van de PvdD-fractie ontvangen graag een reactie op dit punt.

  • 16. Veel (grote) Europese landen voldoen niet aan de 3 procent en de 60 procent normen, aldus deze leden. Hoe ziet dit beeld eruit op de middellange termijn? Wat doet de Europese Unie eraan om lidstaten ertoe te bewegen om zich beter aan de afspraken te houden?

  • 17. Nederland heft minder belasting op inkomen uit vermogen dan andere Europese landen. Wat is de reden voor deze relatief lage belasting? Heeft u plannen om deze belasting te verhogen? Zo ja, hoe en wanneer? Indien u dit niet voornemens bent, waarom niet?

  • 18. De topsegmenten van de inkomens (top-0,01 procent, top-0,1 procent) betalen relatief minder belasting dan de groep van 50–90 procent. Een groot aandeel van de belastingdruk van de hoogste inkomensgroepen bestaat uit vennootschapsbelasting. Om het belastingstelsel rechtvaardiger te maken zou een verhoging van de vennootschapsbelasting een optie zijn, aldus de leden van de PvdD-fractie. Deze belastinginkomsten zouden bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt om de belastingdruk van minima te verlagen, of het aantal huishoudens met problematische schulden te verlagen. Overweegt u zo’n verhoging van de vennootschapsbelasting? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

  • 19. Overweegt u andere maatregelen om het belastingstelsel rechtvaardiger te maken; met andere woorden, ervoor te zorgen dat de topinkomens meer belasting betalen dan de overige inkomens? Graag ontvangen de leden van de PvdD-fractie op dit punt een toelichting.

  • 20. De Miljoenennota erkent dat ruimte schaars is. Kunt u aangeven hoe het kabinet meer regie gaat nemen op de ruimtelijke ordening? Graag een reactie.

  • 21. Wat is de korting van 10 procent op het gemeentefonds en provinciefonds dat op verschillende departementsbegrotingen wordt genoemd? Is dit een bezuiniging, en zo ja, op wat?

  • 22. De rijksbijdrage van het gemeentefonds daalt vanaf 2026 met 2,5 miljard euro. Is deze bezuiniging gericht op specifiek beleid of is het een generieke bezuiniging? Waarom is gekozen voor deze maatregel? Welke consequenties heeft dit voor gemeentes? Is dit hetzelfde bedrag als de korting van 10 procent of is dit een andere wijziging? Met andere woorden, hoeveel wordt er in totaal gekort op gemeentes en provincies?

  • 23. Op begrotingen van verschillende departementen worden de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking ODA genoemd. Hoeveel wordt er in totaal bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking en waarop precies wordt bezuinigd?

  • 24. Kunt u inzichtelijk maken hoeveel, hoe en wanneer wordt bezuinigd op de Stimulering Duurzame Energieproductie-regelingen? Waar is dit terug te vinden in de begroting?

  • 25. Waarom is er gekozen voor het vertraagd infaseren van de CO2-heffing glastuinbouw?

  • 26. De leden van de PvdD-fractie merken op dat het kabinet de salderingsregeling wil beëindigen. Kunt u aangeven hoe het kabinet zonder deze regeling de doelen voor «zon op dak» wil realiseren? Hoe verhoudt dit besluit zich tot de constatering van het kabinet dat ruimte in Nederland schaars is?

  • 27. Deze leden constateren dat het kabinet rekent op een kleinere afdracht aan de Europese Unie. Wat gaat het kabinet doen als de onderhandelingen hierover mislukken? Hoeveel dekking zou dan gevonden moeten worden om alsnog de afdracht te kunnen realiseren?

  • 28. De langstudeerboete is als volgt geformuleerd. Het collegegeld wordt hoger voor studenten die langer dan 1 jaar uitlopen in de bachelor- of masterfase. Hebben de leden van de PvdD-fractie het goed begrepen dat een student dus twee keer 1 jaar mag uitlopen (een keer in de bachelor en een keer in de master) voordat zij meer moeten gaan betalen?

  • 29. De leden van de PvdD-fractie verzoeken u inzichtelijk te maken hoeveel het kabinet in totaal aan kernenergie besteedt over de verschillende jaren. Er wordt op verschillende plekken over gesproken maar het overzicht mist, aldus deze leden. In het Klimaatfonds gaat 1,1 miljard euro naar kerncentrales, er wordt gesproken van een kasschuif kerncentrales, er wordt tot en met 2029 ongeveer 2,5 miljard euro besteedt aan kernenergie en er wordt gesproken van een intensivering van 9,5 miljard euro voor twee extra kerncentrales. Hoe verhouden deze verschillende bedragen zich tot elkaar, waar zijn ze op de begroting terug te vinden en hoeveel wordt er in welke jaren gereserveerd voor kernenergie?

  • 30. Wat zijn de geschatte totale kosten voor de plannen op het gebied van kernenergie van het kabinet (vier kerncentrales, Borsele langer openhouden en Small Modular Reactors), inclusief beleidsontwikkeling, kennisontwikkeling, bouw, gebruik, sloop en opslag van het kernafval? Hoeveel van deze kosten zullen waarschijnlijk voor rekening van de overheid komen? Hoeveel hiervan is nu opgenomen in de begroting?

  • 31. Zijn er extra investeringen in het elektriciteitsnet of andere infrastructuur nodig voor de plannen op het gebied van kernenergie van het kabinet? Zo ja, zijn die investeringen opgenomen in de begroting? Zo ja: waar en hoe?

  • 32. Nederland loopt in de Europese Unie nog steeds achter in het aandeel hernieuwbare energie. Kunt u aangeven welke plannen het kabinet heeft om dit in te halen?

  • 33. De leden van de PvdD-fractie constateren dat het «koplopersbudget» niet volledig is benut en naar de aanvullende post gaat. Het kabinet beoogt deze gelden gedeeltelijk voor gebiedsgerichte maatregelen te gebruiken. Kunt u aangeven welke doelstellingen deze maatregelen krijgen? Daarnaast gaat een gedeelte van de gelden naar het natuurherstelplan, aldus deze leden. Is hiermee het resterende budget gealloceerd of is er nog meer resterend budget?

  • 34. Voorts wordt er 5 miljard euro gereserveerd voor de agrarische sector voor bijvoorbeeld innovatie. Welke doelstellingen heeft dit budget? Wanneer komen er uitgewerkte plannen voor dit budget?

  • 35. Voor de mestmarkt is 15 miljoen euro gereserveerd, waaronder voor het stimuleren van mestverwerking en export. Voor welke exacte doeleinden wordt deze 15 miljoen euro ingezet?

  • 36. Ten aanzien van de biologische landbouw is de doelstelling dat in 2030 ten minste 15 procent van het totale landbouwareaal in Nederland biologisch is gecertificeerd. Kunt u aangeven hoe het kabinet deze doelstelling gaat bewerkstelligen?

  • 37. Hebben deze leden het goed begrepen dat er geen doelstelling is voor biologische veehouderij? Zo ja, waarom niet? Als het kabinet wel een doelstelling heeft voor de biologische veehouderij, hoe luidt deze en hoe gaat het kabinet deze doelstelling bewerkstelligen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie

De leden van de JA21-fractie verzoeken u een toelichting te geven op welke overkoepelende visie het kabinet hanteert voor de financiële toekomst van Nederland op de lange termijn, waaronder het begrotingsevenwicht en de reductie van de staatsschuld. Hoe verhoudt dit zich tot de huidige beleidsmaatregelen die lijken te focussen op de kortetermijnoplossingen? Wat is hierin uw ambitie?

De halvering van het eigen risico in de zorg lijkt in de ogen van de leden van de JA21-fractie een populaire maatregel. Wat zijn echter de langetermijngevolgen voor de betaalbaarheid en kwaliteit van de zorg? Hoe gaat u om met de stijgende zorgkosten als gevolg van deze maatregel? Kunt u toelichten hoe de halvering van het eigen risico wordt gefinancierd en of dit leidt tot hogere belastingen of premies voor burgers? Zijn de neveneffecten van deze maatregel voldoende onderzocht, zoals de toegankelijkheid van de zorg vanwege zowel de toenemende krapte op de arbeidsmarkt als de aangejaagde zorgvraag?

Volgens deze leden lijkt de hersteloperatie rondom de toeslagenaffaire steeds verder uit de hand te lopen met als gevolg hoge kosten en lange doorlooptijden voor de gedupeerden. Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze operatie beheersbaar blijft, zowel in financiële zin als qua afhandelingstijd? De leden van de JA21-fractie verzoeken u toe te zeggen dat de hersteloperatie niet opnieuw zal leiden tot overmatige bureaucratie en complexiteit. Kunt u aangeven welke lessen zijn getrokken uit de fouten die aanvankelijk bij de toeslagenaffaire zijn gemaakt? Kunt u op verzoek van deze leden een overzicht geven van alle gemaakte kosten omtrent de toeslagenaffaire tot nu toe? Welke ambitie heeft u om het toeslagensysteem te hervormen?

Kunt u aangeven welke stappen de regering onderneemt om ervoor te zorgen dat Nederland niet onevenredig veel betaalt ten opzichte van andere Europese lidstaten, gezien de beperkte invloed die we soms lijken te hebben op het Europese beleid? Vindt de huidige regering de financiële lasten opwegen tegen de netto-lasten en de daarmee gepaard gaande beperkte bewegingsruimte? Staat dit wat u betreft nog in verhouding? Graag ontvangen deze leden hierop een reflectie.

Volgens de leden van de JA21-fractie zijn er zorgen dat het vestigingsklimaat voor bedrijven in Nederland verslechtert, onder andere door belastingdruk en regelgeving. Hoe ziet u dit? Welke maatregelen worden genomen om Nederland aantrekkelijk te houden voor zowel nationale als internationale bedrijven? Tot slot vragen deze leden welke (klimaat)maatregelen u hiertoe wenst af te schaffen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-factie constateren dat er al jaren sprake is van onderuitputting van de begroting. Concreet betekent dit dat de voorgenomen ambities niet worden gerealiseerd in de termijn die daarvoor is gesteld. Hierdoor ontstaat een «boeggolf» van vooruitgeschoven ambities, oplopend tot 8 miljard euro. Bent u bereid om te onderzoeken voor welk bedrag de afgelopen vijf jaar onderuitputting is opgetreden? Ziet u mogelijkheden om voor een deel van dit bedrag een technische bezuinigingsmaatregel in de begroting op te nemen (inclusief een bezuiniging op de bijhorende structurele lastenverhoging) en dit bedrag als dekking te gebruiken voor andere ambities?

Gemeenten zien volgens deze leden een «ravijnjaar» tegemoet. Het grootste deel van de gemeenten begroot in 2026 en 2027 een begrotingstekort. Als gevolg zal flink bezuinigd worden, ook in het sociale domein. Kunt u reflecteren op de gevolgen van deze bezuinigingen en dan met name op wat dit betekent voor de ambities van dit kabinet op het gebied van kinderarmoede en jeugdzorg?

De leden van de SGP-fractie zien dat er stappen worden gezet om het belasting- en toeslagenstelsel te vereenvoudigen. Kunt u een tijdpad schetsen voor de herziening van het belasting- en toeslagenstelsel? Ziet u mogelijkheden om bij een vereenvoudiging van het belastingstelsel de positie van eenverdieners te verbeteren, in die zin dat de ongelijkheid in belastingafdracht tussen eenverdieners en tweeverdieners wordt opgelost?

De overheidsfinanciën behoren op orde te zijn, maar op korte termijn dreigt het begrotingstekort al te groot te zijn, met 3,4 procent bbp in 2026. Kunt u aangeven welke maatregelen het kabinet al in 2025 kan inzetten om het begrotingstekort van 2026 binnen de bandbreedte te brengen die in het Stabiliteits- en Groeipact is afgesproken? Tot slot vragen deze leden welke betekenis dit kan hebben voor de middellange termijn, vanaf 2029.

De vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt

De leden van de Volt-fractie merken op dat er in de Tweede Kamer vragen zijn gesteld over het verschil tussen ramingen en realisaties. Naar aanleiding hiervan hebben zij een wat algemenere vraag, namelijk of het nog steeds voor de hand ligt om op kasbasis te begroten. Hoe kijkt u naar deze discussie? De leden van de fractie van Volt hebben ook bij het kennismakingsgesprek een vraag gesteld over de commiterings- en betalingskredieten. Heeft u een overzicht of inventarisatie van het totaalbedrag aan verplichtingen waar in latere jaren een dekking voor op de begroting moet worden gevonden? Zo ja, kunt u dit de Kamer toesturen? In de begroting is een «t+5»-overzicht gegeven van de te verwachten uitgaven plus een aantal fondsen waar langlopende verplichtingen in worden ondergebracht. Welke verplichtingen heeft de Nederlandse staat die niet in één van de fondsen vallen en die ook verder weg liggen dan de t+5?

De leden van de fractie Volt zien in de Miljoenennota 2025 dat een aantal ontvangsten binnen het uitgavenkader wordt opgenomen.24 Dit heeft natuurlijk een effect op het overheidsaandeel in de economie. Geldt deze opname in het uitgavenkader ook voor bijvoorbeeld de inkomsten uit het ETS-mechanisme (begroting groene groei) en voor dividenduitkeringen binnen een specifieke begroting? Wat is het totaal van de ontvangsten die binnen het uitgavenkader zijn opgenomen? Welk effect heeft dit op het overheidsaandeel in de Nederlandse economie? Hoe verhoudt zich het opnemen van ontvangsten binnen het uitgavenkader met het universaliteitsbeginsel? Hoe verhoudt de toepassing ervan binnen Nederland zich met de veel striktere houding die ook de Nederlandse regering aanneemt ten aanzien van het opnemen van inkomsten binnen het uitgavenkader van de Europese begroting? Bij de Europese begroting heeft deze houding een negatief effect op de ruimte binnen het vastgestelde totale uitgavenplafond. Graag een reactie.

De leden van de fractie van Volt zien de voorgestelde begroting als één die past binnen een «business as usual»-situatie. Hoe is de door de regering benoemde asielcrisis in de begroting weergegeven? Welke budgettaire aanpassingen zijn er te verwachten indien er daadwerkelijk een crisis wordt uitgeroepen? Verwacht u ook budgettaire aanpassingen buiten de Kamers om? Kunt u aangeven of ook andere landen binnen de Europese Unie een asielcrisis hebben uitgeroepen, een noodwet overwegen en hier budgettaire gevolgen aan verbinden? Het kabinet vermindert het budget voor ontwikkelingssamenwerking vanwege «de schuivende verhoudingen in de wereld». Op welke verschuivende verhoudingen doelt het kabinet? Hoe is deze bezuiniging te rijmen met de opmerking in het Regeerprogramma «Op veel plekken in de wereld neemt de stabiliteit af en verslechtert de bestaanszekerheid. De opkomst van nieuwe machten leidt tot geopolitieke competitie, spanningen en conflicten. Niet iedereen speelt volgens de geldende spelregels.»?25

De Miljoenennota stelt de waarde van de fiscale regelingen op 167 miljard euro. Slechts een klein deel van deze fiscale regelingen wordt als doeltreffend en doelmatig beoordeeld bij evaluaties. Desalniettemin is de ambitie van dit kabinet om slechts 250 miljoen euro per jaar aan deze regelingen af te bouwen. Het vorige kabinet had een taakstelling van 550 miljoen euro. Kunt u toelichten waarom het kabinet deze taakstelling naar beneden heeft bijgesteld? Het kabinet beschikt over het ambtelijk rapport Aanpak fiscale regelingen.26 Bent u voornemens om een integraal afbouwplan aan de Kamers voor te leggen op basis van het advies over de fiscale regelingen? Op welke termijn denkt u de fiscale regelingen te beperken tot de doelmatige en doeltreffende regelingen? In een voorzichtige schatting denken deze leden dat op zijn minst 40 miljard euro aan fiscale regelingen per 2028 als bezuiniging kan worden ingeboekt. Het kabinet heeft al een aantal speculatieve bezuinigingen vanaf 2028 ingeboekt, bijvoorbeeld voor de Europese afdracht binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader. Bent u ook bereid ten aanzien van de fiscale regelingen een hogere besparing in te boeken?

In een gesprek tussen de vaste commissie voor Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de directeur van de DNB aangegeven voorstander te zijn van een afbouw van de fiscale regelingen in samenhang met een nieuw fiscaal stelsel. Kunt aangeven wat het tijdspad voor een dergelijk nieuw fiscaal stelsel is?

Tot slot hebben de leden van de fractie van Volt nog twee vragen over de kabinetspositie ter voorbereiding van het toekomstig Meerjarig Financieel Kader van de Europe Unie. In antwoord op vragen geeft het kabinet stelselmatig aan dat ze wachten op een Commissievoorstel en pas dan een appreciatie aan de Kamers te zullen voorleggen. Kunt u aangeven in welke mate het kabinet al is betrokken bij verkennende gesprekken binnen de Europese Unie? Wat zijn de kaders waarbinnen het kabinet deze informele besprekingen aangaat?

Vragen en opmerkingen van het lid van de 50PLUS-fractie

Het lid van de 50PLUS-fractie wil de volgende vragen stellen:

  • 1. Wat zou in 2025 de opbrengst zijn van een vermogensbelasting met een tarief van 0,8 procent, uitgaande van hetzelfde stelsel dat bestond voor de invoering van het boxenstelsel?

  • 2. Bij de vermogensbelasting zoals deze bestond voor de invoering van het boxenstelsel, waren de gedragseffecten een veelbesproken onderwerp, omdat vermogenden vanwege deze belasting vaker over de grens zouden gaan wonen. Hoe zit dat bij de huidige vermogensheffing in box 2 en 3 en kan er op dit punt een vergelijking gemaakt worden?

  • 3. Wat was de opbrengst van de vermogensbelasting, in euro’s en in procenten van het bbp, bij de invoering van het boxenstelsel in 2001? Wat is de opbrengst van de belasting in box 3 in 2025?

  • 4. Wat zijn de budgettaire gevolgen van herinvoering van de Wet Hillen? Is herinvoering binnen 5 jaar mogelijk?

  • 5. Wat zijn de budgettaire gevolgen van afschaffing van schenking- en successierecht? Zijn daar ook gedragseffecten te verwachten, bijvoorbeeld doordat geëmigreerde Nederlanders terugkeren?

  • 6. Kan de regering de meest actuele percentages geven van de werkelijk betaalde AOW-premie voor werknemers en zzp’ers, bij bruto inkomens vanaf 10.000 euro tot en met 50.000 euro, per inkomensgroep van 5.000 euro?

  • 7. De 50PLUS-fractie ontvangt graag een geactualiseerde tabel zoals eerder gegeven in het verslag van een schriftelijk overleg:27 Hoeveel is het totaal van de algemene heffingskorting (AHK) en arbeidskorting voor niet AOW-gerechtigden ten opzichte van de AHK en ouderenkorting voor AOW-gerechtigden? Is het mogelijk om aan de geactualiseerde versie van deze tabel ook de te betalen Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) van gepensioneerden toe te voegen, alsmede het belastingvoordeel voor werknemers van de werkgeverspremie als onbelast loon (tegen het tarief van 37,48 procent)?

  • 8. Wat zijn de budgettaire gevolgen van de afspraken over vroegpensioen? Is er een recente ex ante- of ex post-doorrekening beschikbaar van deze maatregel?

  • 9. Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het gebruik van de Regeling vervroegde uittreding en de ontwikkeling van de budgettaire gevolgen van deze regeling voor de schatkist?

  • 10. Kan worden uitgelegd waarom de tabelcorrectiefactor onderdeel is van de «noodrem afspraken»? Op deze wijze wordt een zeer specifieke taakstelling toch afgewenteld op de gehele populatie?

  • 11. Wat is voor zowel AOW’ers als niet-AOW’ers de effectieve marginale druk in het tweede traject van de opbouw van de arbeidskorting (AK)?

  • 12. Wat is voor zowel AOW’ers als niet-AOW’ers, de effectieve marginale druk in het vierde traject (de afbouw) van de AK?

  • 13. Wat zijn de kosten voor de schatkist als de AHK en de arbeidskorting geheel inkomensonafhankelijk worden gemaakt? Met hoeveel moeten de maximumbedragen voor de AHK en de AK omlaag om deze operatie budgetneutraal te maken voor de schatkist?

  • 14. Met hoeveel is het budgettaire beslag van de AK gestegen sinds de invoering van de inkomensafhankelijkheid in 2012? Met hoeveel procent had de eerste schijf kunnen worden verlaagd als deze stijging van het budgettaire beslag was ingezet voor tariefsverlaging in de eerste schijf?

  • 15. Kan de ontwikkeling van het budgettaire beslag van de AK sinds 2012 worden afgezet tegen de ontwikkeling van de uitgaven aan de AOW, aan onderwijs respectievelijk aan het «Budgettair Kader Zorg»?

  • 16. Wat is precies de verhouding tussen de opbrengst van de heffing in box 1 en de totale «uitgaven» aan belastinguitgaven, aftrekposten en faciliteiten in box 1?

  • 17. Welke doorslaggevende redenen zijn er om de tabelcorrectiefactor niet te baseren op een kalenderjaar maar op een gebroken jaar? Deelt u de opvatting dat de herkenbaarheid en vergelijkbaarheid toeneemt – zowel voor belastingbetaler als voor bestuurders- wanneer de tabelcorrectiefactor zou meelopen met kalenderjaren?

  • 18. Deelt u de mening van dit lid dat het aanpassen van de schijftarieven een eerlijker en meer transparante aanpak is dan het morrelen aan de tabelcorrectiefactor? Zo nee, waarom niet?

  • 19. Erkent u dat het beperken van een tabelcorrectiefactor door veel belastingbetalers niet als lastenverzwaring wordt herkend? Deelt u de mening dat het beperken van de tabelcorrectiefactor ook consequent als een lastenverzwaring dient te worden gecommuniceerd?

  • 20. Kan een overzicht gegeven worden van de tabelcorrectiefactor volgens de geldende formule sinds 2001 en kunt u tevens het percentage werkelijke toepassing van de tabelcorrectiefactor daaraan toevoegen?

  • 21. Klopt het dat gepensioneerden, uitkeringsgerechtigden en werkenden tot 270 procent van het wettelijk minimumloon erop vooruit zouden gaan als de regering de maatregel «verlagen AHK en verlagen tarief eerste schijf» geïsoleerd achterwege had gelaten?

  • 22. Kunt u een overzicht geven van welk percentage van het inkomen van alleenstaande en samenwonende AOW’ers, het gevolg is van de ouderenkorting? Graag een overzicht van een inkomen van alléén AOW tot en met 50.000 euro.

  • 23. Wat zijn de jaarlijkse kosten voor de schatkist van het verhogen van de renteaftrekbeperking naar 30 procent en herstel van de grens van 1 miljoen?

  • 24. Kan op basis van het antwoord op vraag 79 van de vragen van de Tweede Kamer over de Miljoenennota,28 ook antwoord gegeven worden op de vraag wat de hoogte wordt van de bruto AOW-uitkering per 1 januari en per 1 juli 2025?

  • 25. Welke ondersteuning, behalve het financiële, krijgt de Stichting SGH van de Rijksoverheid om haar activiteiten snel, doelmatig en conform de dienstverleningsovereenkomst op te schalen? Zijn er sinds de ondertekening van de dienstverleningsovereenkomst signalen binnengekomen dat de stichting SGH extra ondersteuning nodig heeft om een professionele opschaling binnen de gestelde termijnen ter hand te kunnen nemen?

  • 26. Is er sprake van een overloop van aanvragen van de bestaande, reguliere toeslagenherstelroutes naar de SGH-route of andersom? Ziet u de kans reeds toenemen dat de gereserveerde 2,3 miljard euro onvoldoende zal blijken te zijn en hoe wordt een eventuele overschrijding gedekt? Indien er sprake is van additionele tegenvallers op dit dossier, moet er dan op andere uitgaven van ministeries worden bezuinigd? Is het wenselijk om een hard plafond in te stellen om budgetoverschrijding te voorkomen?

  • 27. Zijn er actuele ontwikkelingen of incidenten die reden geven om te twijfelen aan de capaciteit van de stichting SGH om haar rol en inzet waar te maken?

  • 28. Tabel 4 in de begroting van Asiel & Migratie toont een geraamde daling van de uitgaven aan vreemdelingen en asiel in 2027 ten opzichte van 2026 met bijna 7 miljard euro. In procenten staat dit gelijk aan een voorziene daling met ongeveer 70 procent in 1 jaar. Kunt u aantonen dat deze prognose nog op enigerlei wijze in verband staat met de realiteit?

  • 29. Kan een overzicht worden gegeven van beleidsmatige beperkingen van belastinguitgaven, aftrekposten en faciliteiten in de afgelopen 5 jaar, inclusief het budgettaire beslag van de maatregelen? Kan dit bedrag worden afgezet tegen het totaal aan belastinguitgaven en faciliteiten (1) en tegen de toename van het budgettaire beslag van het totaal aan belastinguitgaven, aftrekposten en faciliteiten (2)?

  • 30. Als antwoord op vraag 143 van de vragen van de Tweede Kamer, wordt gesteld dat het mediane aanvullende pensioen voor mannen uitkomt op 14.700 en voor vrouwen op 6.400. Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van deze mediane bedragen sinds 2008?

  • 31. Hoeveel is het meest actuele mediane pensioen bij de volgende vijf fondsen: Bouw & Metaal, PME, PMT, Zorg & Welzijn en ABP?

  • 32. Hoeveel gepensioneerden en hoeveel gepensioneerde huishoudens ontvangen in 2025 huurtoeslag? Wat is het gemiddelde bedrag per jaar en per maand?

  • 33. Kunt u de rentelast van de Nederlandse staatsschuld 2025 afzetten tegen de rentelast van de staatsschuld in de 5 grootste Eurolanden alsmede tegen de rentelasten van de federale overheid van de Verenigde Staten? Graag weergegeven in percentages van het bbp én in percentages van de uitgaven.

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie OPNL

De OPNL-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de Miljoenennota 2025 en onderliggende stukken ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen (AFB), en wenst hierover de volgende vragen te stellen. In de Voorjaarsnota 2024 is een regioparagraaf opgenomen met als doel invulling te geven aan het rapport «Elke regio telt!»29. De commissie Financiën heeft op 28 mei jl. besloten om de uitvoeringsstatus van de motie – die het kabinet hiertoe opriep – «als deels uitgevoerd te beschouwen».30 Kunt u aangeven of het kabinet bereid is om voortaan in de regioparagraaf bij de Voorjaarsnota structureel een ambitieuzere invulling te geven aan het rapport «Elke regio telt!»?

In de regioparagraaf bij de Voorjaarsnota 2024 gaf het vorige kabinet aan dat de gebieden met de grootste transitieopgave in het landelijk gebied centraal staan in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Het kabinet heeft destijds 24,3 miljard euro beschikbaar gesteld voor een gebiedsgerichte aanpak van grote opgaven als emissiereductie, natuurherstel en waterkwaliteit.

Onder het NPLG hadden provincies de opdracht om met gedetailleerde regioplannen te komen voor stikstofreductie, het verbeteren van waterkwaliteit en natuurherstel. Hiervoor hebben de provincies de afgelopen twee jaar, door samen te werken met onder anderen boeren, burgers en belangenorganisaties, van onderop breed gedragen plannen opgesteld. Zij waren, aldus het lid van de OPNL-fractie, dan ook verbaasd over het voornemen van het huidige kabinet om het NPLG te schrappen nog voordat de contouren van een nieuw plan bekend zijn. De OPNL-fractie maakt zich zorgen over wat dit doet met het vertrouwen van de burger in de Rijksoverheid. Kunt u reflecteren op alle investeringen in de vorm van tijd, kosten en inspanningen, van zowel de provincies als ook van boeren, burgers en belangenorganisaties die verloren gaat met het schrappen van het NPLG? Het lid van de OPNL-fractie merkt op dat onder het NPLG met de van-onderop-benadering een breed draagvlak werd gecreëerd. Bent u bereid deze van-onderop-benadering in de nieuwe plannen opnieuw een plek te geven?

Het lid van de OPNL-fractie verwelkomt in zowel het Hoofdlijnenakkoord als in het Regeerprogramma de terechte aandacht voor de versterking van het openbaar vervoer. Dit thema kwam ook in de Troonrede aan de orde en wel met de volgende passage: «Voor de lange termijn zijn en worden plannen ontwikkeld voor nieuwe infrastructuur, ook buiten de Randstad, bijvoorbeeld de Nedersaksenlijn tussen Groningen en Enschede.» De realisatie van de Nedersaksenlijn past als zodanig duidelijk in het voornemen van het kabinet om invulling te geven aan «Elke regio telt!». Immers, de Nedersaksenlijn versterkt een hele regio van Groningen, via Veendam, Ter Apel en Emmen naar Enschede. Desalniettemin gaf het kabinet nog geen week na de Troonrede aan dat het de financiering voor deze lijn niet op orde heeft. Het realiseren van de Nedersaksenlijn zal namelijk meer kosten dan er nu voor gereserveerd is. Bent u het met het lid van de OPNL-fractie eens dat wanneer de Nedersaksenlijn zo prominent genoemd wordt in de Troonrede, de burger ervanuit moet kunnen gaan dat het Rijk de financiering hiervoor ook al op orde heeft? Kunt u toelichten waarom de investering in de Nedersaksenlijn wordt gezien als «een hels karwei»,31 terwijl de afgelopen jaren miljarden zijn geïnvesteerd in infrastructurele projecten, met name in de Randstad en de regio Eindhoven, zoals de NRC volgens dit lid terecht opmerkte?32

Niet zonder reden gaf het vorige kabinet aan dat het pas goed gaat in Nederland, als het overal in ons land goed gaat.33 In Zeeland is er in dat opzicht ruimte voor verbetering, aldus dit lid. Onder meer als gevolg van Rijksbeleid, denk hierbij bijvoorbeeld aan het niet doorgaan van de Marinierskazerne, ervaren de Zeeuwen nog te vaak dat door schaalvergroting essentiële voorzieningen verdwijnen. Zoals huisartsen, scholen, ziekenhuizen en politiebureaus. Ook het streekvervoer in Zeeland verschraalt, merkt dit lid op. Nu blijkt dat het er plannen zijn om in 2029 vier maanden geen treinen te laten rijden tussen Goes en Vlissingen om het nieuwe ERMTS-spoorbeveiligingssysteem te testen. Heeft de keuze om de ERMTS-test uitgerekend op dit traject uit te voeren een belangrijke financiële reden? Kunt u toelichten wat deze reden is en waarom de test niet op een ander traject uitgevoerd kan worden? Indien wordt vastgehouden aan de keuze voor het traject in Zeeland, hoe en met welke investeringen bent u voornemens de lasten voor deze regio te compenseren?

In het Regeerprogramma staat: «De kracht van de Nederlandse politie is dat zij in verbinding staat met de samenleving.»34 De Nationale Politie benadrukt in haar begrotingen (2024–2028 en 2025–2029) dat huisvesting essentieel is en blijft voor haar zichtbaarheid en nabijheid voor burgers. Desondanks verdwenen er de laatste jaren steeds meer politiebureaus in de politieregio’s Noord-Nederland, Zeeland & West-Brabant, aldus het lid van de OPNL-fractie. Onlangs kwamen plannen in de publiciteit rond de voorgenomen sluiting van het politiebureau in Wolvega, waarvoor zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer (tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen) aandacht is gevraagd. De uitdagingen rond huisvesting lijken vooral financieel van aard, zoals kosten voor duurzaamheid, energie en onderhoud. Bent u het met het lid van de OPNL-fractie eens dat het sluiten van politiebureaus met name een financiële beslissing is? Indien dit het geval is, bent u het met dit lid eens dat een financiële keuze om niet méér in de huisvesting van politie te investeren juist leidt tot minder zichtbaarheid en nabijheid van politiebureaus in de regio? Hoe verhoudt zich dat tot de kabinetsreactie van 12 juli 2023 inzake het advies «Elke regio telt!»? Kunt u toelichten waarom het kabinet voornemens is onomkeerbare stappen van de Nationale Politie te ondersteunen (namelijk het sluiten van politiebureaus), terwijl de verwachte baten hiervan onzeker zijn?

Gemeenten, niet alleen in de regio, maar in het hele land, maken zich al lange tijd zorgen over hun financiën en in het bijzonder over de omvang en totstandkoming van de middelen die zij ontvangen uit het gemeentefonds, aldus het lid van de OPNL-fractie. Hoewel deze zorgen vaak worden besproken, mist dit lid een concrete visie en een plan van het kabinet om het financiële ravijn in 2026 af te wenden. Zonder een oplossing dreigen gemeenten gedwongen te worden tot bezuinigingen die niet alleen hun ambities op het gebied van bouwen en wonen, zorg, klimaat en bestaanszekerheid in gevaar brengen, maar ook hun beleidsvrijheid ernstig beperken. Kunt u concreet uiteenzetten hoe het kabinet dit probleem wil voorkomen en gaat garanderen dat gemeenten voldoende middelen en beleidsvrijheid behouden om hun taken, zowel medebewindstaken als autonome taken, naar behoren uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bbp-systematiek (de koppeling van de omvang van het gemeentefonds aan het bbp) op korte termijn wordt verbeterd, zodat deze beter rekening houdt met de groeiende zorgkosten voor jeugdzorg en Wmo-taken? Welke concrete stappen worden hiervoor genomen?

Het kabinet heeft in zijn Regeerprogramma aangekondigd om vrijwel alle specifieke uitkeringen over te hevelen naar het gemeente- en provinciefonds. Dat zou volgens het kabinet een besparing opleveren van 10 procent op het beschikbare budget. De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) heeft hierover recentelijk een advies uitgebracht die deze verwachting in twijfel trekt. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer heeft de OPNL-fractie aan de Minister-President gevraagd om, met het oog op de Algemene Financiële Beschouwingen in november, hierop op korte termijn een kabinetsreactie te geven. Wanneer kan de Eerste Kamer de kabinetsreactie op dit ROB-advies tegemoet zien? In afwachting van de kabinetsreactie heeft het lid van de OPNL-fractie alvast een vraag over de Brede Doel Uitkering (BDU), welke een voorbeeld is van zo’n specifieke uitkering. Uit de BDU worden onder andere de lokale verkeer- en vervoerstaken bekostigd. Kunt u toelichten waarom het kabinet van plan is 110 miljoen euro te bezuinigen op lokaal verkeer en vervoer; een sector die al kampt met flinke financiële tekorten? Het lid van de OPNL-fractie verzoekt u in de beantwoording van deze vraag de motie-Bikker35 betrekken.

De commissie ziet uit naar de beantwoording van bovenstaande vragen en verzoekt u deze, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van de Algemene Financiële Beschouwingen, uiterlijk vrijdag 8 november 2024 12:00 uur, aan de Eerste Kamer aan te bieden.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, W.T. van Ballekom

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2024

Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen die de Eerste Kamer in het schriftelijk overleg heeft gesteld inzake de Miljoenennota 2025.

De Minister van Financiën, E. Heinen

Antwoorden Schriftelijk Overleg Eerste Kamer

[Antwoorden op de vragen van de BBB-fractie]

Vraag 1

Op basis van ramingen van het Centraal Planbureau is de verwachting dat de overheidsschuld na 2033 hoger wordt dan 60 procent van het bbp, oplopend tot 70 procent in 2038. Hoewel deze ontwikkeling op korte termijn nog geen probleem is, dreigt aan de horizon een probleem. Daarmee ontstaat ook een probleem voor de houdbaarheid van de Nederlandse overheidsfinanciën. Bent u het met de leden van de BBB-fractie eens dat deze verwachte ontwikkeling in de komende jaren op basis van maatregelen van het kabinet, zodanig zal moeten worden omgebogen dat Nederland altijd zal kunnen voldoen aan de in het Stabiliteits- en Groeipact opgenomen grens van maximaal 60 procent van het bbp?

Antwoord op vraag 1

Het Centraal Planbureau (CPB) raamt dat de schuld bij ongewijzigd beleid na de kabinetsperiode zal oplopen tot 70% bbp in 2038. De verslechtering van de overheidsfinanciën op de middellange termijn is met name toe te schrijven aan toenemende uitgaven als gevolg van vergrijzing. Dit kabinet zet een eerste stap in de beheersing van de overheidsfinanciën door het uitgavenniveau structureel te beperken. Ook heeft het kabinet afgesproken om maatregelen te nemen als de 3%-tekortnorm dreigt te worden overschreden. De schuld blijft binnen de kabinetsperiode onder de grenswaarde van 60% bbp. Op termijn is meer nodig om de schuldquote te stabiliseren bij een toenemende vergrijzing. Het kabinet onderkent dat ook volgende kabinetten stappen moeten zetten.

Vraag 2

Kunt u, op verzoek van deze leden, toezeggen dat u in de Miljoenennota 2026 aandacht zal besteden aan de denkrichting van het kabinet om de ontwikkeling naar 70 procent overheidsschuld in 2038 te mitigeren en te corrigeren naar maximaal 60 procent van het bbp in 2038?

Antwoord op vraag 2

Bij de Miljoenennota 2025 zijn het inkomsten- en uitgavenkader vastgesteld. Dit kabinet zet hierin een eerste stap in de beheersing van de overheidsfinanciën door het uitgavenniveau structureel te beperken. Het kabinet onderkent echter dat er op termijn meer nodig is om de schuldquote te stabiliseren bij een toenemende vergrijzing. Het kabinet onderkent dat ook volgende kabinetten stappen moeten zetten. Ook in de Miljoenennota 2026 zal middels de schuldhoudbaarheidsanalyse (Debt Sustainability Analysis) van het Centraal Planbureau (CPB) aandacht worden besteed aan de schuldhoudbaarheid op de middellange termijn.

Vraag 3

Voor een adequaat begrotingssaldo is doelmatigheid van overheidsuitgaven een belangrijk aandachtspunt inclusief de apparaatskosten van de overheid. Deze leden beoordelen dat op basis van onder andere rapportages van de Algemene Rekenkamer. Zij zien dat er sprake is van een meer uitdijende overheid met het accent op steeds meer beleidsmakers, meer regels en meer en meer problemen in de uitvoering van wetten. Deze leden vragen of u deze ontwikkeling kritisch volgt? En zo ja, of u kunt aangeven wanneer daadwerkelijk een beweging op gang kan komen om richting een wat kleinere en slagvaardige overheid te gaan? In welke mate is dit zichtbaar in voorliggende begroting?

Antwoord op vraag 3

Ik herken dat het ambtenarenapparaat is gegroeid in de afgelopen 5 tot 10 jaar. In de periode 2018 tot en met 2023 is het aantal FTE in dienst van het Rijk met circa 30% gegroeid en zijn de uitgaven aan externe inhuur verdubbeld. Het kabinet heeft afgesproken het aantal ambtenaren en externe inhuur substantieel terug te brengen. In het hoofdlijnenakkoord staat een bezuiniging op het overheidsapparaat, die ook verwerkt is in deze begroting. Ook wil het kabinet regels vereenvoudigen en verminderen en de administratieve verplichtingen voor burgers, ondernemers en de uitvoeringsorganisaties terugbrengen.

Vraag 4

Een deel van de overheidsuitgaven groeien mee met de inflatieontwikkelingen; een dergelijke inflatoire druk op de begroting kan gemitigeerd worden door arbeidsproductiviteitsverbeteringen. Zitten er in deze begroting productiviteitsverbeteringen waar het apparaatskosten betreft en zo ja, welke zijn dat dan?

Antwoord op vraag 4

In deze begroting is de apparaatstaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord verwerkt. Productiviteit van kerndepartementen laat zich lastig meten. Er is een budgettaire taakstelling afgesproken waardoor elke Minister kan bekijken waar binnen het eigen departement doelmatigheidswinst behaald kan worden. Het is dan ook aannemelijk dat de taakstelling een productiviteitsverhogend effect heeft. Het is echter niet voor de hand liggend dat de hele taakstelling kan worden ingevuld door productiviteitsgroei. Er zullen ook keuzes moeten worden gemaakt in wat departementen wel en niet doen.

In het hoofdlijnenakkoord staat verder de ambitie om uitgaven aan externe inhuur rijksbreed te verlagen. Resultaten van onderzoeken suggereren dat het terugbrengen van externe inhuur de productiviteit (van onder andere uitvoeringsorganisaties) kan vergroten.

Vraag 5

Het verdienvermogen van Nederland wordt de laatste jaren onder andere beperkt door schaarste op de arbeidsmarkt, hetgeen dan ook weer tot budgettaire beperkingen leidt, aldus de leden van de BBB-fractie. De schaarste op de arbeidsmarkt is een kernknelpunt en is ook benoemd in de Miljoenennota 2025. Dit vraagt, volgens de Afdeling Advisering van de Raad van State, om bijzondere prioritaire aandacht van het kabinet. Kunt u aangeven welke prioritaire maatregelen door het kabinet zijn genomen en welke economische waarde deze vertegenwoordigen?

Antwoord op vraag 5

In het regeerprogramma is opgenomen op welke manier het kabinet de krapte op de arbeidsmarkt in goede banen wil leiden. Het kabinet komt met een brede arbeidsmarktagenda, waarin wordt ingezet op beleid langs vijf sporen:

Verhogen kwaliteit van werk

Dit doet het kabinet onder meer door ervoor te zorgen dat meer werken (meer) loont. Daarom verlaagt het kabinet onder andere het tarief van de eerste schijf van de inkomstenbelasting. Ook wordt gewerkt aan een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel. Het kabinet stuurt hierover in het voorjaar een brief met enkele varianten als start van een open dialoog met het parlement.

Realiseren van een sterke economie

Voor een sterke economie moeten keuzes worden gemaakt over het soort werk dat gestimuleerd wordt. Zodoende licht het kabinet het huidige overheidsbeleid door, waarbij subsidies, fiscale faciliteiten en regelgeving worden bezien in het licht van krapte en andere schaarsten.

Verhogen van de productiviteit

Het kabinet gaat samen met sectoren bekijken wat er nodig is om hen klaar te maken voor de toekomst. Dit doet het kabinet onder andere door te onderzoeken hoe de productiviteit verhoogd kan worden. Dit moet leiden tot een productiviteitsagenda.

Vergroten van duurzame arbeidsparticipatie

Het kabinet spant zich ook in om mensen gezond en duurzaam aan het werk te krijgen en te houden. Het goed kunnen combineren van betaald werk met overige taken is een belangrijke voorwaarde om duurzaam deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Het kabinet zet daarom in op een vereenvoudiging van het verlofstelsel en zet het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang door.

Verbeteren matching op de arbeidsmarkt

Het kabinet zet in op betere matching, onder meer door publieke en private dienstverlening op het gebied van werk en scholing via één Werkcentrum per arbeidsmarktregio aan te bieden en sectorale ontwikkelpaden uit te werken.

Uw Kamer wordt voor het einde van dit jaar nader geïnformeerd over de brede arbeidsmarktagenda.

Vraag 6

Bent u het met de leden van de BBB-fractie eens dat in de Miljoenennota 2025 in beperkte mate aandacht wordt besteed aan de krapte op de arbeidsmarkt en dat de in het Belastingplan 2025 opgenomen belastingverlaging van middeninkomens beperkt effect heeft op de arbeidsproductiviteitsverbeteringen, zowel in de publieke als in de private sector? Welke maatregelen in de begroting hebben naar uw oordeel een positieve impact op de private sector en hoe groot is die impact?

Antwoord op vraag 6

Arbeidsmarktkrapte is voor dit kabinet een belangrijk thema. Dit is ook te zien aan het hoofdstuk in het regeerprogramma dat hieraan is gewijd. Bij het aanpakken van krapte is een rol weggelegd voor de overheid – vooral in het creëren van goede randvoorwaarden – maar óók voor werkgevers en werknemers.

In het Belastingplan 2025 wordt het tarief van de eerste schijf van de inkomstenbelasting verlaagd. Het kabinet financiert de lastenverlichting die hiermee gepaard gaat deels door het verlagen van de algemene heffingskorting. Hiermee zorgt het kabinet ervoor dat werken meer loont. Het verhogen van de arbeidsproductiviteit was geen direct doel van deze maatregel.

Dit kabinet neemt wel andere maatregelen om de arbeidsproductiviteit te verbeteren. Zo investeert het kabinet 900 miljoen euro in Invest NL en pakt het kabinet netcongestie aan, zodat bedrijven weer kunnen uitbreiden.

Verder verlaagt dit kabinet de regeldruk en verbetert het de toegang tot financiering voor het mkb. Tot slot gaat het kabinet met sectoren werken aan een productiviteitsagenda met beleidsvoorstellen om de arbeidsproductiviteit te verhogen.

Het is lastig om te meten wat het precieze effect is van een verlaging van bijvoorbeeld de regeldruk op de arbeidsproductiviteit. De groei van de arbeidsproductiviteit is namelijk afhankelijk van veel verschillende factoren.

Vraag 7

Bent u het voorts met deze leden eens dat de arbeidsproductiviteit omhoog moet? Heeft u een visie voor ogen hoe financieel beleid van de overheid (inclusief belastingen en sociale verzekeringen) kan leiden tot een dergelijke productiviteitsverbetering? Kunt u, op verzoek van deze leden, toezeggen dat het kabinet met een zienswijze komt om de arbeidsproductiviteit in Nederland structureel te verhogen?

Antwoord op vraag 7

Het aanwakkeren van de arbeidsproductiviteitsgroei is inderdaad belangrijk. De arbeidsproductiviteit staat in veel ontwikkelde economieën onder druk. Zo ook in Nederland. In de Miljoenennota wordt hier ook nader op ingegaan. Het kabinet treft een aantal maatregelen om de arbeidsproductiviteit te stimuleren. Daarvoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 27.

Vraag 8

De Algemene Rekenkamer heeft de afgelopen jaren meermaals gerapporteerd dat een aantal ministeries hun verantwoordingsrapportage niet op orde hebben. Hierbij spelen zowel vragen over doelmatigheid van beleid, de doelmatigheid op zichzelf, als de wijze waarop verantwoording wordt gegeven over doelmatigheid. In welke mate herkent u zich in deze uitdagingen wat betreft doelmatigheid en verantwoording?

Antwoord op vraag 8

Net als mijn voorganger onderstreep ik het belang dat u hecht aan het vergroten van de aandacht voor doelmatigheid van beleid en daarmee het inzicht in beleidsresultaten.36 Het kabinet zet verschillende instrumenten in voor zo doelmatig en doeltreffend mogelijk beleid. Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn plannen om het begrotings- en verantwoordingsproces te verbeteren, te moderniseren en te vereenvoudigen.37 Als het gaat om de doelmatigheid van beleid speelt het evaluatiestelsel een belangrijke rol.

De Commissie voor de Rijksuitgaven (CRU) heeft eerder dit jaar voorstellen gedaan om het evaluatiestelsel verder te versterken.38 Naar aanleiding van de voorstellen heb ik samen met de departementen verschillende acties in gang gezet. Ten eerste loopt er een pilot om in de jaarverantwoording te laten zien wat departementen hebben gedaan met de bevindingen en aanbevelingen van de belangrijkste evaluaties. Ten tweede stellen we samen met de Algemene Rekenkamer een format op om de uitkomsten van de zogenoemde periodieke rapportages (de opvolger van de beleidsdoorlichtingen) toegankelijker te presenteren. Dit format gaan we in 2025 gebruiken en op basis daarvan bepalen we of en zo ja hoe het format aangescherpt moet worden. Eind 2024 informeren we de Kamer over de uitkomsten van de pilot en dit format.

Verder heb ik in de genoemde plannen opgenomen dat ik conform de motie Van der Lee39 werk aan de verhoging van de naleving van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet. Dit artikel schrijft voor dat alle beleidsvoorstellen, toezeggingen en voornemens een toelichting moeten bevatten op onder meer de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. De werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd» geeft met een vast format concrete invulling aan deze wettelijke taak. Om de naleving verder te versterken, zal het kabinet voortaan al bij het vrijmaken van middelen de CW3.1-toelichtingen aangeven over welke nieuwe uitgaven uw Kamer een bijbehorende toelichting conform het kader «Beleidskeuzes uitgelegd» zal ontvangen. Dit wordt ook in de Rijksbegrotingsvoorschriften opgenomen. Dit voorschrift gaat van kracht bij de eerste suppletoire begroting 2025. In het FJR blijf ik de naleving van CW3.1 rapporteren.

Vraag 9

Kunt u inzichtelijk maken wat de resultaten zijn van maatregelen in het afgelopen begrotingsjaar ter verbetering van doelmatigheid van beleid en kwaliteit van de verantwoordingsrapportage?

Antwoord op vraag 9

Zie antwoord op vraag 8.

Vraag 10

Kunt u de zienswijze van de regering delen over hoe zij in voorliggende periode nog meer gaat sturen op de doelmatigheid van de uitgaven?

Antwoord op vraag 10

Zie antwoord op vraag 8.

Vraag 11

Kunt u uw ambitie delen met de Kamer waar het gaat om de kwaliteit van de verantwoordingsrapportages?

Antwoord op vraag 11

Zie antwoord op vraag 8.

Vraag 12

Uit de rapportages van de Algemene Rekenkamer blijkt verder, volgens de leden van de BBB-fractie, dat ministeries beperkt aanspreekbaar zijn op de kritiek van de Algemene Rekenkamer. Welke specifieke maatregelen heeft of gaat het Ministerie van Financiën nemen ten aanzien van deze aanspreekbaarheid?

Antwoord op vraag 12

Zowel mijn collega’s als ikzelf nemen de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zeer serieus. Aandachtspunten en aanbevelingen uit de Verantwoordingsonderzoeken worden zorgvuldig gewogen en waar mogelijk worden acties ondernomen om de aandachtspunten op te lossen. De vakministers rapporteren hierover in de begrotings- en verantwoordingsstukken.

Vraag 13

De BBB-fractie is content met de wijziging van de aanpak van innovatie financiering door het Nationaal Groeifonds, in het bijzonder het beëindigen van financiering door het fonds van nieuwe activiteiten die voortkomen vanuit departementen. Kan de Minister aangeven tot welke besparingen dit leidt (versus vorige begrotingen) en kan de Minister aangeven of er vanuit eerder toegezegde bedragen door het Groeifonds wegens nadere voortgang van projecten alsnog niet tot uitkering zullen komen?

Antwoord op vraag 13

Het kabinet heeft besloten om het Nationaal Groeifonds uit te faseren. De afspraken van rondes 1 tot en met 3 worden nagekomen. Rondes 4 en 5 zijn komen te vervallen. Het budget van het Nationaal Groeifonds is hiermee met 6,8 miljard euro verlaagd.

Er zijn drie indieningsrondes van het Nationaal Groeifonds geweest, waarbij over 50 projecten positief is besloten. Hiermee zijn de middelen die resteren in het Nationaal Groeifonds bestemd. Het is mogelijk dat in de toekomst eerder toegekende bedragen (gedeeltelijk) niet tot uitkering komen indien NGF-projecten bijvoorbeeld tussentijds worden gewijzigd of wanneer de adviescommissie negatief adviseert over de omzetting van voorwaardelijke toekenningen of over het (voorwaardelijk) toekennen van reserveringen. Op dit moment kan nog niet concreet worden aangegeven of en voor welk bedrag dat het geval zal zijn.

Vraag 14

Tot slot benoemen deze leden dat in voorliggende begrotingsjaren als ook in het regeerprogramma het kabinet de intentie heeft uitgesproken met de inzet van middelen rekening te houden met de conclusies van het rapport «Elke regio telt!». Kunt u concretiseren hoe hier in de begroting rekening mee is gehouden, zowel over het geheel van de begroting als in de verschillende departementen?

Antwoord op vraag 14

Het Rijk kijkt hierbij kritisch naar de eigen werkwijze en mogelijke belemmeringen van het Rijk om regio’s hun kansen en krachten te laten benutten. Voor en met specifieke regio’s aan de randen van het land die centraal staan in «Elke regio telt!» ontwikkelt het kabinet een gebiedsgerichte aanpak met langjarige agenda’s om de kwaliteit van leven, wonen en werken voor de inwoners te behouden of te verbeteren. Eventuele investeringen worden gedekt vanuit bestaande middelen.

[Antwoorden op de vragen van de fractie van GroenLinks-PvdA]

Vraag 15

Wat is veranderd in de economische argumentatie die het kabinet aanvoert voor het nu terugschroeven van de renteaftrekbeperking van 30% naar 25% ten opzichte van de toenmalige argumentatie om voor 30% te kiezen?

Antwoord op vraag 15

In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld om de aftrekruimte in de generieke renteaftrekbeperking te vergroten van 20% van de gecorrigeerde winst (EBITDA) naar 25% van de gecorrigeerde winst.

Financiering van ondernemingsactiviteiten met vreemd vermogen kan negatieve gevolgen hebben voor de schokbestendigheid van de Nederlandse economie. Om de fiscale prikkel voor financiering met vreemd vermogen te beperken is de generieke renteaftrekbeperking in Nederland strenger geïmplementeerd dan de minimumstandaard die is opgenomen in de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1).40In het Belastingplan 2022 is – als gevolg van de motie Hermans c.s.41 – de aftrekbeperking verder aangescherpt door het percentage van de gecorrigeerde winst (EBITDA) te verlagen van 30% (vanaf 2019) naar 20% (vanaf 2022). De earningsstrippingmaatregel in Nederland is daarmee aanzienlijk strenger dan in andere EU-lidstaten. Het kabinet heeft signalen ontvangen dat het bedrijfsleven, met het oog op het Nederlandse vestigingsklimaat, zorgen heeft over dit ongelijke speelveld.42 Deze strenge implementatie heeft negatieve gevolgen voor investeringen die worden gefinancierd met vreemd vermogen. Dit kabinet wenst het verdienvermogen van Nederland te versterken en de investeringsbereidheid te vergroten door de eerdere verlaging (deels) terug te draaien. Het kabinet kiest er daarom voor om de renteaftrekbeperking te versoepelen door het percentage van 20% te verhogen naar 25%, waardoor dit percentage meer in lijn komt met andere EU-lidstaten. Deze keuze is in lijn met eerdere beleidsopties, zoals onder meer geschetst in het CPB rapport «Kansrijk belastingbeleid»43 en het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief, Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel».44

Vraag 16

Kunt u inzichtelijk maken wat de afgelopen 15 jaar het percentage vennootschapsbelasting in de totale belastingopbrengsten is?

Antwoord op vraag 16

Onderstaande tabel geeft het aandeel in procenten van de vennootschapsbelasting in de totale belasting- en premieopbrengsten weer (inclusief lokale heffingen). De keuze voor een 15-jaarsperiode betekent dat de financiële crisis een grote invloed heeft op de aandelen van verschillende belastingsoorten in de beginjaren. Dit geldt in het bijzonder voor de vennootschapsbelasting, omdat winsten sterk afhangen van de conjunctuur.

Tabel 1 Ontwikkeling vennootschapsbelasting in totale ontvangsten
 

Vennootschapsbelasting

2009

5,2

2010

5,6

2011

5,3

2012

5,0

2013

5,1

2014

5,8

2015

6,3

2016

7,7

2017

7,4

2018

7,8

2019

8,1

2020

6,8

2021

8,9

2022

10,2

2023

11,7

Bron: CBS Statline, geraadpleegd 25-10-2024

Vraag 17

Kunt u dit eveneens inzichtelijk maken voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting? (percentage in de totale belastingopbrengsten)

Antwoord op vraag 17

Onderstaande tabel geeft het aandeel in procenten van de loon- en inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, en de omzetbelasting in de totale belasting- en premieopbrengsten weer (inclusief lokale heffingen). De keuze voor een 15-jaarsperiode betekent dat de financiële crisis een grote invloed heeft op de aandelen van verschillende belastingsoorten in de beginjaren.

Tabel 2 Ontwikkeling aandeel inkomstenbelasting en btw in totale ontvangsten
 

Inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen

BTW

2009

36,2

18,5

2010

36,0

18,2

2011

35,9

17,9

2012

35,9

17,8

2013

36,3

17,5

2014

35,1

17,0

2015

35,6

17,4

2016

34,5

17,4

2017

35,1

17,3

2018

34,1

17,4

2019

33,0

18,1

2020

33,6

18,4

2021

32,4

18,9

2022

31,5

18,8

2023

31,5

18,6

Vraag 18

Wat zijn ter vergelijking de Vpb-tarieven van nabije West-Europese landen: het VK, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, België en Zweden?

Antwoord op vraag 18

Wereldwijd zijn de statutaire Vpb-tarieven de afgelopen jaren relatief stabiel gebleven. In het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België is het statutaire Vpb-tarief momenteel 25%. In Frankrijk wordt daarnaast nog een sociale toeslag geheven, waardoor het gecombineerde statutaire tarief uitkomt op 25,825%. Denemarken en Zweden hebben lagere statutaire Vpb-tarieven van 22% respectievelijk 20,6%. Het statutaire Vpb-tarief dat in Duitsland wordt toegepast voor het bepalen van de aan de centrale overheid verschuldigde belasting (Körperschaftsteuer) is 15% (15,825% inclusief solidariteitsheffing). Daarnaast moet in Duitsland nog rekening worden gehouden met de belasting die wordt geheven door decentrale overheden (Gewerbesteuer). Het gecombineerde statutaire Vpb-tarief in Duitsland ligt daarom in het algemeen tussen 30% en 33%.45

Vraag 19

Volgens deze leden is Nederland (vermoedelijk) het enige land in de wereld waar er onder de streep sprake is van een subsidiëring van inkomen uit vermogen. Door het deels vervallen van de vermogensbelasting box 3 vragen zij hoeveel sterker deze negatieve belastingheffing is geworden?

Zie grafiek 6.10 uit het Blauwe Boekje 2024–2025, p. 42.

Antwoord op vraag 19

Grafiek 6.10 in het Blauwe Boekje toont het aandeel van belastingen op het inkomen uit vermogen van huishoudens als percentage van de totale belastinginkomsten. Dit is gebaseerd op een berekening van de Europese Commissie. In Nederland is dit aandeel negatief (-0,6%), met name door de negatieve bijdrage van de hypotheekrenteaftrek. De bijdrage van box 3 is juist positief. Naar aanleiding van de recente arresten van de Hoge Raad moeten belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement, de gelegenheid krijgen om dit aannemelijk te maken om in aanmerking te komen voor rechtsherstel. Dit beperkt de bijdrage van box 3 aan de belastinginkomsten. De Europese Commissie heeft nog geen nieuwe berekening gemaakt op basis van de arresten van de Hoge Raad. Wel heeft het kabinet een voorlopige inschatting gemaakt van de budgettaire gevolgen van de uitspraak, zie onderstaande tabel. De totale belastingontvangsten op inkomen uit vermogen van huishoudens, zoals weergegeven in het Blauwe Boekje, worden echter door meerdere factoren bepaald.46

Tabel 3 Recente arresten Hoge Raad box 3

Jaar

Budgettair effect recente arresten box 3 (in miljoenen euro’s)

2017

– 3

2018

– 22

2019

– 99

2020

– 721

2021

– 455

2022

– 1.603

2023

– 1.442

2024

– 2.036

2025

– 1.694

2026

– 1.750

Vraag 20

Wat is het gemiddelde inkomen voor ieder vermogensdeciel?

Antwoord op vraag 20

Onderstaande tabel geeft voor 2022 het gemiddelde bruto inkomen voor elk vermogensdeciel, volgens gegevens van het CBS. Het laagste vermogensdeciel met het relatief hoge inkomen vormt een afwijkende groep doordat deze zeer heterogeen is: lage inkomens met schulden, maar ook jonge gezinnen met hoge hypotheken en ondernemers met hoge schulden.47

Tabel 4 gemiddeld bruto inkomen per vermogensdeciel1

Vermogensdeciel

Inkomen (1.000 €)

1e

57,5

2e

34,7

3e

43,1

4e

55,1

5e

82,8

6e

94,1

7e

96,1

8e

97,7

9e

106,4

10e

153,4

Totaal

82,1

Vraag 21

Hoeveel mensen behoren tot de beroepsbevolking maar werken niet of zijn niet op zoek naar werk, omdat zij leven van (het inkomen uit) hun vermogen?

Antwoord op vraag 21

De beroepsbevolking in Nederland kent ca. 883.000 mensen die nu werkloos zijn of meer uren zouden willen werken. Daarnaast zit er ook nog een deel van het door CBS benoemde «onbenutte arbeidspotentieel» in de niet-beroepsbevolking, zoals ca. 106.000 mensen die wel naar werk zoeken maar niet beschikbaar zijn, en 177.000 mensen die wel beschikbaar zijn maar niet zoeken.48 De werkelijkheid is vaak complexer: Kok en Imandt (2023) laten zien dat het werkelijke onbenutte arbeidspotentieel mogelijk veel kleiner is.49 Op basis van openbare gegevens is het niet mogelijk om in te schatten welk deel van de beroepsbevolking of de niet-beroepsbevolking een hoog (inkomen uit) vermogen heeft. Het is dan ook niet te zeggen of werklozen in de beroepsbevolking eventueel niet zouden zoeken naar werk omdat zij een hoog (inkomen uit) vermogen hebben.

Vraag 22

Uit uw toelichting in de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer en de schriftelijke vragen gesteld door de Tweede Kamer blijft het voor de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA onduidelijk hoe het nu precies zit met de koppeling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) in relatie tot het bruto nationaal inkomen. Mogen zij uw antwoord op vraag 44 zo interpreteren dat het ODA-budget na 2029 nu structureel vastgezet is op 0,44 procent van het bruto nationaal inkomen in het basispad? Zo niet, kunt u helder uiteenzetten hoe dit wel zit en daarbij, op verzoek van deze leden, ingaan op de vraag of het in ieder geval in stand houden van het ODA-budget, gemeten in percentage bruto nationaal inkomen van 2029, al in het basispad zit of vanaf nu een keuze is die gedekt moet worden?

Antwoord op vraag 22

Het budget dat Nederland aan ontwikkelingshulp (ODA) uitgeeft, is door voorgaande kabinetten gekoppeld geweest aan het bruto nationaal inkomen (bni) van ons land. Daarmee is het ODA-budget meegegroeid met de ontwikkeling van het bni. Het budget is twee keer per jaar omhoog of omlaag bijgesteld op basis van de actuele raming van het Centraal Planbureau (CPB). Meest recent is dit gebeurd bij de Voorjaarsnota 2024 op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) 2024. Als gevolg hiervan kende het ODA-budget bij die Voorjaarsnota een meerjarige stijging van jaar op jaar. Deze bijstelling – die dus in het basispad zit- is in het hoofdlijnenakkoord (HLA) gerespecteerd. In het hoofdlijnenakkoord is besloten een bezuiniging door te voeren op die stand van het ODA-budget.

Het kabinet heeft besloten het ODA-budget bij de besluitvorming over de Miljoenennota 2025 niet te actualiseren naar aanleiding van de Macro-Economische Verkenning (MEV) 2025 van het CPB. Daarmee is het ODA-budget vanwege de MEV ongewijzigd gebleven.

Over het ODA-budget na 2029 heeft het kabinet nog geen besluit genomen. In het voorjaar van 2025 maakt het kabinet opnieuw de balans op. Eventuele extra uitgaven zullen conform de begrotingsregels van het kabinet gedekt moeten worden.

Vraag 23

Het Centraal Planbureau rekent voor dat de lastenverdeling in 2024–2028 verschuift. Inkomen en arbeid worden voor 4,1 miljard euro per jaar zwaarder belast en het vermogen en winst voor 1,2 miljard euro minder. In de schriftelijke beantwoording van de Tweede Kamer lezen deze leden dat het kabinet geen inzicht heeft in deze cijfers. Heeft u reden om deze berekening van het Centraal Planbureau te betwisten, anders dan beleidswijzigingen sinds de publicatie van deze berekening van het Centraal Planbureau? Kunt u inmiddels een actueel inzicht geven in deze ontwikkeling van de relatieve belasting van inkomen en arbeid ten opzichte van vermogen en winst? Zo niet, is dat inzicht niet van belang om de belasting van werkende mensen te beschermen in de totale belastingmix tegenover vermogende en winst ontvangende entiteiten en mensen, of stuurt u op andere cijfers?

Antwoord op vraag 23

Het kabinet heeft in de beantwoording van de genoemde schriftelijke vraag aangegeven dat de analyse die het CPB naar de lastenverdeling heeft gemaakt in het kader van Keuzes in Kaart niet op basis van actueel beleid beschikbaar is. Inmiddels heeft het CPB naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor financiën deze berekening geactualiseerd en is deze gepubliceerd50. Het kabinet heeft geen reden de berekening van het CPB te betwisten.

[Antwoorden op de vragen van de D66-fractie]

Vraag 24

Voor elke investering van het NGF werd een berekening gemaakt van de verwachtte toegevoegde waarde aan de Nederlandse economie. De leden van D66 ontvangen graag een lijst van de toegevoegde waarde per project en een berekening van de totale toegevoegde waarde die alle investeringen van het NGF hebben opgeleverd. Kan de Minister op basis van deze berekeningen een inschatting geven hoeveel toegevoegde waarde de Nederlandse economie zal mislopen door het afschaffen van het NGF?

Antwoord op vraag 24

De adviescommissie Nationaal Groeifonds heeft ervaren dat het kwantitatief berekenen van het economisch verdienvermogen middels het vaststellen van de verwachte bbp-groei in bijna alle gevallen bij projecten op het terrein van innovatie en kennisontwikkeling lastig was en met onzekerheden omgeven. Dit vanwege het vaak (vroege fase) innovatieve karakter van voorstellen, de (externe) onzekerheden en de lange termijn van de investeringen. Voor de beoordeling van de 50 NGF-projecten uit rondes 1 tot en met 3 zijn de belangrijkste verwachte economische en maatschappelijke effecten daarom op basis van een Theory of Change (ToC) op systematische wijze in kaart gebracht. In de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 1 maart jl. is een overzicht gedeeld met de verwachte impact van projecten uit de eerste drie indieningsrondes van het Nationaal Groeifonds.51 Daarbij zijn per project de belangrijkste beoogde (economische én maatschappelijke) resultaten weergegeven.

Vraag 25

In het gezamenlijke rapport van het CPB, PBL en SCP, worden zorgen geuit over de impact die het afschaffen van het NGF zal hebben op het toekomstige verdienvermogen van Nederland52. Ook de Nederlandse Bank (DNB) stelt dat het «opvallend» is dat de regering bezuinigt op o.a. het NGF, terwijl de groei van arbeidsproductiviteit in Nederland toch al achterloopt op omliggende Europese landen53. Kan de regering reflecteren op deze zorgen?

Antwoord op vraag 25

Productiviteitsgroei is een bepalende factor voor het toekomstige verdienvermogen en welvaart van de Nederlandse economie. Hiervoor is een florerend bedrijfsleven cruciaal. Daarom wordt er ruimte gegeven aan bedrijven om te doen waar ze goed aan zijn en prioriteit aan het terugdringen van regeldruk.

De inzet op een hoogwaardige, innovatieve en inclusieve economie vereist ook dat het kabinet samen met sectoren bekijkt wat er nodig is om hen klaar te maken voor de toekomst. Dit doet het kabinet onder andere door op sectoraal niveau te onderzoeken hoe productiviteit verhoogd kan worden. Dit moet leiden tot een positieve en concrete actieagenda. In de update over de productiviteitsagenda die de Minister van Economische Zaken met de Tweede Kamer zal delen wordt daar nader op ingegaan.

Vraag 26

Kunt u een inschatting geven van hoeveel welvaart zal worden misgelopen door een grote bezuiniging van 12,6 miljard euro door te drukken op het onderwijs? Indien dit mogelijk is, hoeveel welvaart zal worden misgelopen?

Antwoord op vraag 26

De ombuigingen uit het hoofdlijnenakkoord op de OCW-begroting lopen op van ca. 0,4 miljard euro in 2025 tot ca. 2 miljard euro in 2029, maar dit betreft ook ombuigingen buiten het onderwijs (bijvoorbeeld op OCW-apparaat en de publieke omroep).

Ook stelt het kabinet 195 miljoen euro structureel beschikbaar voor schoolmaaltijden en als tegemoetkoming voor de gevolgen van de btw-verhoging voor leermiddelen bij scholen. Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan menselijk kapitaal een positief effect op het verdienvermogen, maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden. Dit kabinet heeft daarom in haar regeerprogramma ook aangekondigd met sectoren te willen komen tot een Productiviteitsagenda, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen.

Behalve het niveau van uitgaven aan onderwijs, wetenschap en innovatie is echter ook – en misschien nog wel meer – de kwaliteit van uitgaven op deze terreinen van groot belang, zo blijkt uit onder andere de CPB publicaties Kansrijk Onderwijsbeleid, Kansrijk Wetenschapsbeleid, en Kansrijk Innovatiebeleid. Dit kabinet wil de effectiviteit van deze uitgaven vergroten. Dat doet het kabinet op het terrein van onderwijs bijvoorbeeld met een in het regeerprogramma aangekondigd Herstelplan Kwaliteit Onderwijs.

Vraag 27

Hoe wil de regering de arbeidsproductiviteit stimuleren, met als uiteindelijk doel de welvaart te laten toenemen, zónder investeringen in onderwijs en innovatie?

Antwoord op vraag 27

Bij het stimuleren van de arbeidsproductiviteitsgroei speelt de overheid een voorwaardenscheppende rol. Dit kabinet neemt een aantal maatregelen om de arbeidsproductiviteitsgroei te stimuleren. Zo verlaagt het kabinet de regeldruk en verbetert het de toegang tot financiering voor het mkb. Ook investeert het kabinet 900 miljoen in Invest NL. Tot slot wil het kabinet met sectoren werken aan een productiviteitsagenda, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. De Minister van Economische Zaken komt voor de kerst met een update van de invulling van de productiviteitsagenda.

Het kabinet moet ook rekening houden met de gezondheid van de overheidsfinanciën en de bijbehorende Europese normen. Om binnen die normen te blijven, moeten er keuzes worden gemaakt.

Vraag 28

De leden van de D66-fractie merken op dat door het extra beperken van studiemigratie, voor hbo-instellingen en universiteiten in 2029 een bezuiniging van 272 miljoen euro wordt gerekend. Kunt u middels een tabel per onderwijsinstelling de verwachtte bezuiniging in 2029 inzichtelijk maken, zowel in euro’s als in procentuele afname van de totale bijdrage?

Antwoord op vraag 28

Dit is op dit moment niet mogelijk. De Minister van OCW werkt het beleid rond internationalisering in het hbo en wo namelijk verder uit. Ten eerste ligt de Wet internationalisering in balans (WIB) momenteel in de Tweede Kamer. Een belangrijk deel hiervan is zelfregie. Instellingen dienen zelf een plan in voor hoe zij binnen hun instelling omgaan met bijvoorbeeld anderstalige opleidingen. Ook zet het kabinet in op het maken van bestuurlijke afspraken in aanloop naar de begroting van 2026. Zoals aangegeven in de brief van 15 oktober 2024, gaat de Minister van OCW de komende periode met instellingen in gesprek over de wijze waarop de ombuiging gerealiseerd kan worden en hoe de ombuiging wordt verdeeld onder de verschillende instellingen.

Vraag 29

Bent u voornemens de hardst geraakte onderwijsinstellingen te compenseren voor deze bezuiniging? Indien dit niet het geval is, ontvangen deze leden graag op dit punt een toelichting.

Antwoord op vraag 29

Het kabinet heeft ervoor gekozen om de overheidsfinanciën op orde te brengen, te zorgen dat mensen meer geld in de portemonnee hebben en bijvoorbeeld extra te investeren in defensie. Dat betekent dat er bezuinigd moet worden, en een deel van die bezuinigingen komt bij onderwijs neer. De Minister van OCW werkt deze bezuinigingen samen met het onderwijsveld uit, om verstandige keuzes te maken en de basis op orde te houden. Daarbij blijft er ruimte voor zelfregie, waarbij onderwijsinstellingen zelf keuzes kunnen maken. Het kabinet is niet van plan om specifieke instellingen hiervoor te compenseren, en hier zijn geen middelen voor gereserveerd. In de uitwerking van de verschillende maatregelen zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de nadelige effecten van de ombuigingen.

Vraag 30

Bent u van plan kleine studierichtingen die door deze bezuiniging in de problemen komen, te compenseren? Indien dit niet het geval is ontvangen deze leden graag een toelichting op dit punt.

Antwoord op vraag 30

Het kabinet is niet van plan om kleine studierichtingen te compenseren voor de maatregelen in het hoger onderwijs, hier zijn geen middelen voor gereserveerd. In de uitwerking van de verschillende maatregelen zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de nadelige effecten van de ombuigingen. Overigens hebben instelling door de lumpsum de keuzevrijheid om kleine studierichtingen vorm te geven zoals zij dat voor zich zien.

Vraag 31

In het hierboven aangehaalde rapport (het gezamenlijke rapport van het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal en Cultureel Planbureau) wordt aangegeven dat op de lange termijn internationale studenten ook voor de Rijksbegroting een positieve bijdrage leveren, aangezien een deel hier blijft wonen, werken en belasting gaat betalen. Kunt u toelichten waarom de regering ervoor heeft gekozen om deze positieve bijdrage niet mee te wegen in deze bezuiniging? Hoeveel zal tot 2040 op de Rijksbegroting worden misgelopen door deze internationale studenten nu te weigeren?

Antwoord op vraag 31

Het kabinet erkent de waarde van studiemigratie voor de samenleving en economie, en ook dat internationale studenten, wanneer zij in Nederland blijven wonen en werken, bijdragen aan de welvaart. Tegelijkertijd moet studiemigratie in verhouding staan tot wat de samenleving (bijvoorbeeld de studentenhuisvesting) kan dragen, en zet internationalisering de toegankelijkheid, doelmatigheid en kwaliteit van het onderwijsstelsel onder druk. Daarom acht het kabinet het noodzakelijk om maatregelen te nemen om internationale studentenstromen te beheersen en het Nederlands als onderwijstaal te versterken. Een groot deel van de internationale EER-studenten vertrekt relatief snel na hun studie weer uit Nederland.

Overigens verschilt het effect op de Rijksbegroting per student, zoals ook het CPB in zijn studie uit 2019 aangeeft.54 De belangrijkste factor hierachter is in hoeverre studenten in Nederland blijven werken na hun studie. Dit verschilt (sterk) per studierichting. Ook maakt het uit in hoeverre studenten recht hebben op bekostigd onderwijs en studiefinanciering. Opgemerkt moet worden dat sinds het verschijnen van deze studie de kosten voor internationale EER (Europese Economische Ruimte)-studenten hoger zijn geworden. Zo is de basisbeurs weer ingevoerd, waar internationale EER-studenten onder voorwaarden ook recht op hebben, en zijn de voorwaarden waaronder internationale EER-studenten recht hebben op studiefinanciering verruimd.

Vraag 32

In de kabinetsreactie op het rapport van Draghi lezen deze leden het volgende: «[H]et kabinet [onderschrijft] het belang van investeren in onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen». Kunt u toelichten waarom er dan alsnog voor wordt gekozen om het toekomstige verdienvermogen van Nederland onder druk te zetten door 12,6 miljard euro te bezuinigen op onderwijs, onderzoek en innovatie?

Antwoord op vraag 32

Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes gemaakt om de overheidsfinanciën op orde te houden en andere maatschappelijke investeringen mogelijk te maken. Deze ombuigingen horen bij die keuzes. Tegelijkertijd heeft het kabinet ook gekozen om bijvoorbeeld de bestaande rondes van het Nationaal Groeifonds en het grootste deel van het Fonds onderzoek en wetenschap in stand te houden, en extra geld beschikbaar te stellen voor InvestNL.

Vraag 33

De leden van de D66-fractie benadrukken dat de Raad van State zorgen heeft over de toekomst van het onderwijs in Nederland. Zo stelde de Raad van State vast dat het tekort aan leraren nu wordt geschat op zo’n 10 procent en dat dit vaak nog groter is in regio’s met armoede en sociale achterstand. De Raad van State stelt dat door deze krapte de onderwijskwaliteit in Nederland daalt en dat de onderwijskwaliteit het meest daalt in arme regio’s en wijken, aangezien de tekorten daar het grootst zijn. Hierdoor wordt de kansenongelijkheid in het onderwijs groter, aldus deze leden. Kunt u verhelderen waarom de regering ervoor kiest om programma’s die kansengelijkheid in en rond het onderwijs proberen te bevorderen, zoals de subsidie voor «de brede brugklas» en het programma «School en Omgeving», te schrappen of te korten?

Antwoord op vraag 33

Om de plannen uit het hoofdlijnenakkoord te bekostigen is onder andere besloten om te stoppen met de subsidie voor de brede brugklas. De middelen voor de regeling brede brugklassen zijn in 2024 ook al incidenteel ingezet als dekking voor het programma Schoolmaaltijden. Het programma School en Omgeving wordt gerichter ingezet, waarbij het kabinet prioriteit geeft aan scholen die dit het hardste nodig hebben, namelijk de 5% scholen met de grootste achterstandsscore. Voor het programma is er daardoor nog steeds ruim 300 miljoen euro structureel beschikbaar. Ook blijft dit kabinet er op inzetten dat ieder talent zich kan ontwikkelen door onder andere het onderwijsachterstandenbudget in het primair onderwijs (420 miljoen euro per jaar) en de regeling onderwijskansen in het voortgezet onderwijs (177 miljoen euro per jaar). Daarnaast vergaart en deelt het kabinet kennis over verschillende aspecten die daaraan bijdragen zoals het volgen van de loopbaan van leerlingen. Tevens is, op initiatief van uw Kamer, een nieuwe maatregel geïntroduceerd om (structurele) onderadvisering tegen te gaan van verschillende groepen. Het uitgangspunt is dat bij leerlingen, met een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies, het schooladvies wordt bijgesteld tenzij het in het belang van de leerling is om hiervan af te wijken, in dat geval dient de school dit te motiveren. Daarnaast worden de overgangen in ons onderwijsstelsel en brede scholengemeenschappen, schoolkosten en aanvullend onderwijs gemonitord.

Vraag 34

De eerste zin van de gezamenlijke reflectie van het CPB, PBL en SCP op de plannen van de regering luidt: «Het kabinet legt in de kabinetsplannen de prioriteit op de brede welvaart hier en nu ten koste van brede welvaart later». Kan de regering reflecteren op deze keuze?

Antwoord op vraag 34

Het kabinet zet zich in om de grote problemen van deze tijd aan de pakken, zoals het woningtekort en de bestaanszekerheid van mensen in deze tijd van hoge inflatie. Dit zijn problemen die mensen in het hier en nu ervaren, maar die ook op langere termijn effect hebben. Het beleid van het kabinet draagt daarmee bij aan zowel de welvaart in het hier en nu als de welvaart later, zoals genoemd in de reflectie van de planbureaus. Daarnaast neemt het kabinet verschillende maatregelen die vooral gericht zijn op de brede welvaart later. Zo brengt het kabinet de overheidsfinanciën op orde, om te voorkomen dat er geen rekeningen worden doorgeschoven naar toekomstige generaties. Ook houdt het kabinet vast aan de klimaatdoelen. De afgelopen jaren is gebleken dat alleen geld vaak niet de oplossing is voor deze problemen. Er zijn meer vormen van kapitaal voor nodig om deze op te lossen. Sommige problemen zijn uitermate complex, zoal woningbouw, stikstof en migratie. Het kabinet werkt deze uit en zet in het regeerprogramma hierin

Vraag 35

In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat er bij een dreigende overschrijding van de Stabiliteits- en Groeipactnorm (3 procent van het bbp) bezuinigd gaat worden. Dit procyclische beleid wordt door veel economen en ook door de Raad van State afgeraden, omdat economische crisissen hierdoor nog groter worden. Waarom kiest u ervoor om alsnog dit procyclische beleid te gaan uitvoeren? In het geval dat er tegenvallende economische resultaten zijn: welke bezuinigingen bent u voornemens om door te voeren? Bent u bereid bepaalde ministeries te ontzien indien er bezuinigd gaat worden en zo ja, welke ministeries betreft dit?

Antwoord op vraag 35

In de begrotingsregels is opgenomen dat het kabinet bij een dreigende overschrijding van de 3%-norm additionele maatregelen neemt. In de Wet Hof is geformuleerd dat het kabinet trendmatig begrotingsbeleid voert, mét in achtneming van de Europese normen. Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat bij een begrotingstekort nabij de 3% of een schuld van 60% er per definitie spanning ontstaat tussen trendmatig begrotingsbeleid en de Europese referentiewaarden. Daarom werkt het kabinet aan het geleidelijk reduceren van de groei van de overheidsuitgaven.

Naast een eenmalige overschrijding van het tekort in 2026 als gevolg van het affinancieren van de militaire pensioenen, blijven het EMU-saldo en de EMU-schuld naar verwachting tijdens de kabinetsperiode binnen de Europese referentiewaarden van – 3% bbp en 60% bbp. Indien verslechterde vooruitzichten leiden tot een dreigende overschrijding van de Europese referentiewaarde voor het tekort, zal het kabinet additionele maatregelen nemen. Hierbij zal ten eerste naar uitgavenvermindering worden gekeken.

Vraag 36

De regering bezuinigt bijna 3€ miljard op ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren. Welke samenwerkingen moeten door deze bezuinigingen stopgezet worden? Kan de regering aangeven op welke thema’s wordt bezuinigd en hoe deze keuzes zijn gemaakt. Kan de regering aangeven ten koste van wat de geplande bezuiniging van 300 miljoen in 2025 zal gaan? En kan de regering daarnaast een uitputtende lijst opstellen met organisatie waarmee vanaf volgend jaar de samenwerking niet meer wordt voortgezet, hoeveel geld er dit jaar aan deze organisaties is gegeven, en wat het oorspronkelijk doel van deze samenwerking was? En verder welke beleidsprioriteiten hiermee onder druk komen te staan? Aan welke beleidsterreinen Rijksbreed zal het bezuinigde bedrag op BHO in 2025, 2026, en in 2027 ten goede komen? (p. 25 van het HLA) Kamerstukken, 2024/2025, 36 600, nr. 4, p. 42

Antwoord op vraag 36

Omwille van de zorgvuldigheid van de nadere uitwerking van het beleid en de daaraan gekoppelde budgetten, is voor 2025 gekozen om de bezuiniging pro rata naar omvang van het thema te verdelen over alle subartikelen van de begroting. Hierbij geldt als uitgangspunt dat lopende juridische contracten en verplichtingen worden gerespecteerd. Dit betekent dat samenwerkingen op basis van lopende contracten niet beëindigd zullen worden. Een pro rata bezuiniging maakt het mogelijk om bestaande verplichtingen te respecteren, meer dan wanneer op dit moment een inhoudelijke keuze gemaakt zou worden om te bezuinigen op een specifiek beleidsterrein. Een groot deel van de budgetten in 2025 is namelijk al juridisch verplicht. In 2025 is de ODA-bezuiniging van EUR 297 miljoen (inclusief de ODA-bijdrage van EUR 5 miljoen voor het beperken van de bezuiniging op het postennet) op de BHO-begroting verwerkt op de onderstaand genoemde begrotingsartikelen en thema’s (bedragen in EUR miljoen). Daarnaast is EUR 8 miljoen van de bezuiniging op ODA verwerkt op de BZ-begroting.

Tabel 5

ODA-bezuinigingen op de BHO-begroting

Subartikel

Bezuiniging 2025

Resterend budget BHO in 2025 (ODA)

1.1 Duurzaam handelssysteem

– 2

19

1.3 Private sector development

– 39

397

2.1 Voedselzekerheid

– 35

359

2.2 Water

– 17

170

2.3 Klimaat

– 37

378

3.1 Mondiale gezondheid en SRGR

– 43

446

3.2 Vrouwenrechten en gender

– 4

39

3.3 Maatschappelijk middenveld

– 15

154

3.4 Onderwijs

– 5

52

4.1 Humanitaire hulp

– 46

473

4.2 Opvang in de regio

– 29

297

4.3 Veiligheid en rechtsorde

– 18

180

5.1 Multilaterale samenwerking

– 5

196

5.2 Overig armoedebeleid

– 3

70

Totaal

– 297

3.230

De bezuinigingen voor 2026 en verder vragen een zorgvuldige weging en zijn daarom tijdelijk naar rato verdeeld over de verschillende thema’s op de BHO-begroting. U wordt op een later moment geïnformeerd over de beleidsinhoudelijke verdeling van de bezuinigingen, die aan zal sluiten bij de prioriteiten uit het regeerprogramma en de nadere beleidsuitwerking van de terreinen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Ook hierbij geldt dat lopende juridische contracten en verplichtingen zo veel mogelijk worden gerespecteerd. De keuzes met betrekking tot voortzetting of beëindiging van aflopende contracten met specifieke organisaties worden duidelijk na de besluitvorming over het nieuwe beleid.

Vraag 37

Kunt u tot slot voor deze leden inzichtelijk maken aan welke beleidsterreinen Rijksbreed het bezuinigde bedrag op buitenlandse handel en ontwikkelingshulp in 2025, 2026 en in 2027 ten goede zal komen?

Antwoord op vraag 37

De bezuiniging op het budget voor BHO is onderdeel van het integrale maatregelenpakket uit het hoofdlijnenakkoord. Daarmee komt de opbrengst van deze maatregel ten goede aan het integrale maatregelenpakket.

[Antwoorden op de vragen van de fractie van de ChristenUnie]

Vraag 38

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in het advies van de Raad van State het volgende: «Hoewel daarmee het begrip welvaart enigszins wordt ingekleurd, geeft het kabinet verder geen specificatie van het begrip welvaart, terwijl overigens in de Miljoenennota daarnaar wel veelvuldig wordt verwezen. De doelstelling van het kabinet voor het verhogen van de welvaart blijft daarmee onduidelijk. Hoewel het bbp-niveau een belangrijke maatstaf vormt voor de maatschappelijke welvaart, biedt dit slechts een gedeeltelijke kijk op de economische welvaart en de samenleving.» Kunt u het begrip welvaart specificeren?

Antwoord op vraag 38

Wat welvaart is, verschilt van persoon tot persoon. Het is dan ook niet zo dat dit of een ander kabinet een algemeen welvaartsbegrip kan definiëren dat voor iedereen opgaat. Dit kabinet kijkt breder dan alleen naar stabiele overheidsfinanciën en heeft er daarom voor gekozen om in de Miljoenennota bredere thema’s uit te lichten. Dit zijn bijvoorbeeld de woningmarkt, (internationale) veiligheid, migratie en het vestigingsklimaat. Hierbij heeft het kabinet ook oog voor welvaart later. Zo zet het kabinet zich in voor houdbare overheidsfinanciën en voor de bestaande klimaatdoelen.

Vraag 39

Kunt u voorts op verzoek van deze leden aangeven wat de concrete doelstellingen in deze zijn, op zowel de korte termijn als op de langere termijn?

Antwoord op vraag 39

Het kabinet pakt de grote problemen van onze tijd aan, zoals het woningtekort en de bestaanszekerheid van mensen. Deze, maar ook andere concrete doelen, zijn toegelicht in zowel het hoofdlijnenakkoord als het regeerprogramma. Een deel van deze doelen is erg concreet gemaakt, zoals de doelstelling om de overheidsfinanciën binnen de Europese referentiewaarden te houden, te voldoen aan het Klimaatdoel van 2050 en de (kinder)armoede niet op te laten lopen. De afgelopen jaren is gebleken dat alleen geld vaak niet de oplossing is voor deze problemen. Sommige problemen zijn uitermate complex, zoals woningbouw, stikstof en migratie. Het kabinet werkt deze uit en zet in het regeerprogramma hierin een eerste stap.

Vraag 40

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat in de Miljoenennota 2025 minder van ons nationale inkomen naar werkenden gaat. Hierbij wordt expliciet benoemd dat het collectieve welvaartsverlies als gevolg van de gestegen energieprijzen in grotere mate terecht is gekomen bij werkenden dan bij aandeelhouders. Toch lijkt het kabinet volgens deze leden vooral de lasten van de aandeelhouder te verlichten, met de 10 miljard euro box 3-compensatie en andere maatregelen, zoals het vrijstellen van dividendbelasting bij de inkoop van eigen aandelen. Kunt u toelichten waarom de groep die minder welvaartsverlies heeft geleden als gevolg van de gestegen energieprijzen, toch financieel tegemoet wordt gekomen?

Antwoord op vraag 40

Het hoofdlijnenakkoord schetst de ambitie om de lasten voor Nederlanders te verlichten om zo de bestaanszekerheid en de koopkracht te verbeteren. Daarnaast is verbetering van het vestigingsklimaat een belangrijke doelstelling, juist met het oog om de collectieve welvaart te verhogen. Hierbij horen (ook) de genoemde fiscale maatregelen.

Het kabinet onderschrijft deze ambities, maar zag zich in de zomer ook geconfronteerd met een forse financiële tegenvaller ten opzichte van het beeld waar in het hoofdlijnenakkoord mee is gerekend. Het kabinet heeft bij de besluitvorming hierover een weging tussen de noodzaak van een gedegen financieel beeld en het realiseren van lagere lasten voor burgers en bedrijven. Het gekozen pakket vindt hier een balans in: de kosten van box 3 in 2025 en 2026 worden gedekt, en tegelijkertijd zorgen we voor een evenwichtige koopkrachtontwikkeling over de gehele

Vraag 41

In het kennismakingsgesprek met de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer gaf u te kennen dat u de onderuitputting enigszins heeft verwerkt in de Miljoenennota en dat u ook voornemens bent om de kosten van de Staat te begroten, rekening houdend met de onderuitputting. Hoe is thans de verwachte onderuitputting meegenomen in de Miljoenennota?

Antwoord op vraag 41

In deze Miljoenennota heeft het kabinet opnieuw stappen gezet naar een meer realistische begroting door middels kasschuiven budgetten in een meer realistisch bestedingsritme te plaatsen. Daarnaast heeft het kabinet gewogen of er meer aanvullende onderuitputting ingeboekt moet worden. Aangezien de onderuitputting in de komende jaren naar verwachting hoog blijft, is er aanvullende onderuitputting ingeboekt voor 2026 van dezelfde omvang als reeds voor 2025 in de begroting is verwerkt. In tabel 4 van de Miljoenennota is een overzicht van de kasschuiven, bijstelling van het hoofdlijnenakkoord en aanvullende onderuitputting opgenomen.

Vraag 42

Kunt u inzichtgeven in hoe u de komende jaren meer realistischer gaat begroten, rekening houdend met de onderuitputting?

Antwoord op vraag 42

Bij de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer heb ik aangekondigd dat een onafhankelijke expertgroep naar de raming van het EMU-saldo en onderliggende factoren als onderuitputting gaat kijken. Deze expertgroep zal voor de Voorjaarsnota verslag uitbrengen.

Vraag 43

In het advies van de Raad van State lezen de leden van de ChristenUnie het volgende: «Het kabinet stelt dat het oormerken van inkomsten en uitgaven onwenselijk is, omdat dit een goede afweging verstoort tussen de verschillende beleidsdoelstellingen en hun kosten.» Toch laat de Miljoenennota hier volgens deze leden wel uitzonderingen zien, zoals het diergezondheidsfonds, de vrachtwagenheffing waarvan de netto-opbrengsten zullen terugvloeien naar de sector, en de financiering van de SDE-regeling uit de energiebelasting. Kunt u onderbouwen waarom er voor deze uitzonderingen wél geoormerkt wordt op de begroting?

Antwoord op vraag 43

Het kabinet onderschrijft het advies van de Raad van State, dat ook door de Studiegroep begrotingsruimte is gegeven, dat doelheffingen en het oormerken van geld onwenselijk is. De redenering hierachter is dat beslissingen over de begroting idealiter worden genomen op basis van doelmatigheid, waarbij alle mogelijke alternatieven op tafel liggen (integrale afweging). Oormerken doorkruist dit principe, omdat de uitgaven worden gekoppeld aan de hoogte van de inkomsten. Dit is vanuit economisch oogpunt niet optimaal.

Niettemin kan er om zwaarwegende redenen van dit principe worden afgeweken, zoals voorgaande kabinetten hebben gedaan bijvoorbeeld op de genoemde dossiers. Deze afspraken worden in het huidige kabinet voortgezet, omdat het kabinet van mening is dat de overheid zich een betrouwbare partner moet tonen.

Overigens is voor de financiering van de SDE-regeling sinds kabinet Rutte IV geen relatie meer tussen de uitgaven en inkomsten, omdat de Opslag duurzame energie is geïntegreerd in de energiebelasting. Hier is dus geen sprake van oormerking.

Vraag 44

Het kabinet wil de groei van het ambtenarenapparaat van de Rijksoverheid tegengaan door middel van een ombuiging per saldo. Deze bedraagt circa 23 miljoen euro in 2025 en loopt op tot 99 miljoen euro in 2029. Oorspronkelijk was dit 28 miljoen euro in 2025 oplopend tot 118 miljoen euro in 2029. Welke maatregelen treft u om te voorkomen dat deze bezuiniging bij de primaire processen terechtkomt? Hoe wordt hier centraal toezicht op gehouden?

Antwoord op vraag 44

Om de kans op realisatie te vergroten heeft het kabinet gekozen voor een budgettaire taakstelling, waardoor er ook kan worden gekeken naar dekking uit andere middelen dan apparaatsmiddelen bij de kerndepartementen. Dit is afhankelijk van de keuzes per departement. De uiteindelijke invulling van de taakstelling zal daarom verschillen per departement. Ministers leggen in hun eigen begrotingen en jaarverslagen verantwoording aan de Tweede Kamer af over hoe zij op een verantwoorde manier de gestelde doelen zullen realiseren. Daarnaast coördineert de Minister van BZK vanuit haar beleids – en stelselverantwoordelijkheid voor de Rijksdienst deze operatie aan de hand van een aantal af te spreken gemeenschappelijke kaders. Vanwege het belang van deze opgave heeft het kabinet een ministeriële commissie ingesteld waarin de voortgang van deze operatie aan de orde komt. Aan de hand van de geboekte resultaten stelt de ministeriële commissie periodiek vast of er voldoende voortgang is geboekt, of dat het nodig is om aanvullende maatregelen te treffen.

Vraag 45

Het kabinet verhoogt de btw op boeken van 9% naar 21%. In de EU ligt het btw-tarief op boeken gemiddeld op 6% en veel lidstaten onderzoeken juist de mogelijkheid om hun tarieven te verlagen om zodoende lezen te stimuleren. De Europese boekenbranche heeft daarom zorgen over de impact van de btw-verhoging in Nederland, die ook internationaal zijn doorwerking zal hebben (dankzij de wet vaste boekenprijs). Kan de Minister het effect van de btw-verhoging op boeken in Nederland op de verkoop binnen de EU in kaart brengen?

Antwoord op vraag 45

De btw-verhoging zal er naar verwachting toe leiden dat uitgevers deze zullen doorberekenen in de prijs.

De Wet op de vaste boekenprijs regelt dat voor boeken in het Nederlands of in het Fries een vaste boekenprijs geldt bij verkoop van deze boeken. De uitgever stelt deze prijs vast zodra het boek in het handelsverkeer komt. Deze vaste boekenprijs geldt niet voor boeken in andere talen, zoals het Engels, Duits of Frans. Daarnaast geldt de vaste boekenprijs alleen voor boeken die in Nederland worden verkocht aan zogenoemde eindafnemers.

Voor in het buitenland verkochte boeken geldt de vaste boekenprijs echter niet. Bij levering van boeken naar een ondernemer in een andere lidstaat wordt in Nederland geen btw geheven (nultarief). Btw-heffing vindt dan plaats in de desbetreffende lidstaat bij de afnemer naar het in die lidstaat geldende btw-tarief. Bij verkoop door een Nederlandse ondernemer aan een particulier in een andere lidstaat is in de regel (ook) het btw-tarief van toepassing dat geldt in de desbetreffende lidstaat. In zoverre heeft de btw-verhoging naar verwachting geen tot mogelijk een geringe impact op de Europese boekenmarkt. Mogelijk treedt er voor Nederlandstalige boeken enig grenseffect op met België.

[Antwoorden op de vragen van de PvdD-fractie]

Vraag 46

De leden van de PvdD-fractie verzoeken u toe te lichten hoe de regering de kosten van het adresseren van milieuvervuiling (klimaatadaptatie, water-, bodem en luchtvervuiling, verlies aan biodiversiteit en daarmee verbonden ecosysteemdiensten) meeneemt in haar financiële langetermijnbeleid?

Antwoord op vraag 46

Voor de aanpak van milieuvervuiling staan uitgaven geraamd in de departementale begroting, zoals voor klimaat, water en bodem. Deze uitgaven zijn onderdeel van de uitgavenramingen en zijn daarmee ook geïntegreerd in de langetermijnindicatoren van het Centraal Planbureau (CPB) zoals de schuldindicator 2060 en het houdbaarheidssaldo. Hierbij moet worden opgemerkt dat enkele tijdelijke posten in de begroting aflopen, zoals het klimaatfonds in 2030. Het is onzeker of hiermee alle toekomstige kosten van milieuvervuiling ook in de schuldindicator 2060 tot uiting komen. Verder zal het CPB conform de aanbevelingen van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte onderzoeken of de klimaatgerelateerde uitgaven nader kunnen worden verwerkt in de langetermijnindicatoren.

Vraag 47

Hoe zouden de meerjarenramingen voor de overheidsfinanciën eruit zien als deze externaliteiten (vervuiling, klimaatverandering, verlies van natuur en biodiversiteit) worden meegenomen in de berekeningen van het bruto nationaal product?

Antwoord op vraag 47

Meerjarenramingen zijn bedoeld om inzicht te krijgen in de financiële houdbaarheid van de overheidsschuld en de verdeling van financiële welvaart over generaties. Ook het bruto nationaal product (bnp) en verwante grootheden als het bruto binnenlands product (bbp) en het bruto nationaal inkomen (bni) zijn puur financieel-economische indicatoren, die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) worden vastgesteld op basis van internationale standaarden. Het is daarom niet mogelijk om deze te herberekenen naar aanleiding van negatieve externaliteiten. Het bbp is daarmee ook niet een perfecte maatstaf voor welvaart. Dit onderstreept het belang om ook naar andere indicatoren te kijken. Daarom is het waardevol dat naast de economische kerngegevens er bijvoorbeeld een Klimaat-en Energieverkenning is van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) om ook te monitoren hoe het met de broeikasgasuitstoot en natuurkwaliteit staat in Nederland.

Vraag 48

Hoe neemt u de financieel-economische gevolgen op de langere termijn van verschillende beleidskeuzes mee? Bijvoorbeeld bij het investeren in isolatie, wat op langere termijn meer oplevert in termen van klimaat, energie en koopkracht, dan bijvoorbeeld het investeren in klimaat adaptatie. Graag een reactie.

Antwoord op vraag 48

Het Centraal Planbureau (CPB) laat in zijn doorrekeningen en analyses zien wat de financieel-economische gevolgen zijn van de beleidskeuzes van het kabinet, zowel op de korte termijn als op de langere termijn. Het kabinet hecht veel waarde aan deze publicaties en gebruikt deze als basis voor de (financiële) besluitvorming die elk jaar in het voorjaar en in augustus plaatsvindt.

Bij de ontwikkeling van afzonderlijke beleidsplannen worden verschillende instrumenten toegepast om gevolgen zo goed mogelijk in kaart te brengen. Deze gevolgen kunnen zowel financieel als niet-financieel van aard zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Beleidskompas of een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA). De uitkomsten hiervan wegen mee in de beleidskeuze.

Vraag 49

De leden van de PvdD-fractie vragen u te duiden wat de definitie van het kabinet is van het concept brede welvaart?

Antwoord op vraag 49

Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceert elk jaar op Prinsjesdag de Monitor Brede Welvaart. Deze Monitor beschrijft hoe het gaat met de brede welvaart over de dimensies hier en nu, later en elders. Inzichten die vanuit een brede welvaartsblik worden opgedaan kunnen de politiek helpen om de uitruilen van beleid duidelijk te maken. Hierbij is het essentieel dat brede welvaart door onafhankelijke instituties wordt gedefinieerd. Het is vervolgens aan de politiek om weging te geven aan deze uitruilen en hierin keuzes te maken. Op deze manier komt brede welvaart het meest tot zijn recht.

Afgelopen jaren hebben verschillende instituties die onderzoek doen naar brede welvaart aangegeven hoe zij naar brede welvaart kijken. In juni 2022 hebben de planbureaus gezamenlijk het rapport «Verankering van brede welvaart in de begrotingssystematiek» gepubliceerd, waarin acht thema’s binnen brede welvaart worden gedefinieerd. Het kabinet gebruikt al deze inzichten om tot een weging te komen van het beleid en geeft toelichting hierop in zowel de Miljoenennota als het Financieel Jaarverslag Rijk.

Vraag 50

Hoe en in welke mate heeft het kabinet het concept brede welvaart geïntegreerd in haar financieel-economisch beleid? De Raad van State heeft geadviseerd dit te integreren in de Miljoenennota en begrotingscyclus. Kunt u toelichten waarom het kabinet ervoor heeft gekozen dit advies niet volledig over te nemen?

Antwoord op vraag 50

Het kabinet onderstreept de informatiewaarde van brede welvaart. De afgelopen jaren zijn er stappen gezet om brede welvaart op te nemen in de begrotingscyclus. Zo is de monitor Brede Welvaart van het CBS verankerd in het Verantwoordingsdebat. Dit past bij een lerende overheid, waarbij er breed wordt teruggekeken en lessen van bestaand en oud beleid kunnen worden meegenomen in de besluitvorming. De Raad van State heeft bij de Miljoenennota 2025 geadviseerd om in de voorbereiding op de begroting voor 2026 een sociaaleconomische structuuranalyse op te stellen, vanuit het perspectief van brede welvaart. Dit advies heeft het kabinet overgenomen.

Vraag 51

De EU corporate sustainability reporting directive hanteert een brede benadering van duurzaamheid inclusief mensenrechten, ethische aspecten (zoals corruptie) en dierenwelzijn. Bent u het met de leden van de PvdD-fractie eens dat al deze aspecten geïntegreerd horen te worden in het concept brede welvaart? Zo nee, welke aspecten niet en waarom niet?

Antwoord op vraag 51

Zie antwoord op vraag 49.

Vraag 52

Nederland staat op een aantal aspecten van brede welvaart laag op de EU ranglijst, onder andere op het gebied van gezonde levensverwachting van mannen en vrouwen, totale woonquote, slachtofferschap van traditionele criminaliteit, kwaliteit van zwemwater binnenwateren en milieuproblemen. Hoe worden deze aspecten gedefinieerd, wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze relatief slechte score en wat gaat het kabinet eraan doen om dit te verbeteren?

Antwoord op vraag 52

In het algemeen scoort Nederland erg goed op de bredewelvaartsindicatoren. Voor veel van de indicatoren staat Nederland op de hoogste of één van de hoogste plaatsen op de EU ranglijst. Tegelijkertijd gaat nog niet alles goed. De aandachtspunten zijn benoemd in het regeerprogramma en komen (deels) overeen met de aspecten die hier zijn genoemd. Zo wil het kabinet de toegang tot de zorg verbeteren. Dit zal bijdragen aan het verbeteren van de gezonde levensverwachting. Het kabinet wil dit onder andere bereiken door het eigen risico in de zorg te verlagen en zorg in de regio toegankelijker te maken. Ook wil het kabinet de toegankelijkheid van de woningmarkt vergroten door meer passende en betaalbare woningen te bouwen en heeft het kabinet nationale en internationale veiligheid hoog op de agenda staan.

Vraag 53

Nederland scoort volgens deze leden ook slecht op brede welvaart voor volgende generaties. Met name op schuld van huishoudens, fosforoverschot, stikstofoverschot, cumulatieve CO2 emissies, gezonde levensverwachting van mannen en vrouwen en discriminatiegevoelens. Hoe worden deze aspecten gedefinieerd, wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze relatief slechte score en wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?

Antwoord op vraag 53

In het algemeen scoort Nederland erg goed op de brede welvaartsindicatoren. Voor veel van de indicatoren staat Nederland op de hoogste of één van de hoogste plaatsen op de EU ranglijst. Tegelijkertijd gaat nog niet alles goed, er zijn aandachtspunten ook voor de brede welvaart voor volgende generaties. Deze aandachtspunten zijn benoemd in het regeerprogramma en komen (deels) overeen met de aspecten die hier zijn genoemd. Zo is het kabinet gecommitteerd aan reeds gestelde doelstellingen ten aanzien van natuurherstel en klimaat, zoals onder andere vastgelegd in de Klimaatwet en worden huishoudens geholpen met de aanpak problematische schulden.

Vraag 54

Kan het kabinet puntsgewijs reflecteren / een inhoudelijke reactie geven op de volgende conclusies van de gezamenlijke planbureaus op het gebied van brede welvaart? Voor de langetermijnopgaven op het gebied van natuurherstel en klimaatbeleid is het voorgenomen beleid waarschijnlijk ontoereikend om de gestelde doelen te halen.

Antwoord op vraag 54

Het kabinet is gecommitteerd aan reeds gestelde doelstellingen ten aanzien van natuurherstel en klimaat, zoals onder andere vastgelegd in de Klimaatwet. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Klimaat- en Energieverkenning 2024 aan dat het op basis van het huidige beleid zeer onwaarschijnlijk is dat de het klimaatdoel van 55% CO2-reductie in 2030 wordt behaald. Voor het vaststellen van klimaatbeleid wordt het proces gevolgd zoals vastgelegd in de klimaatwet. Het kabinet zal in het voorjaar van 2025 besluiten nemen om nadere invulling te geven aan de klimaatdoelen.

Vraag 55

Kunt u, op verzoek van de leden van de PvdD-fractie, puntsgewijs reflecteren of een inhoudelijke reactie geven op de volgende vijf conclusies van de gezamenlijke planbureaus op het gebied van brede welvaart?: Het kabinet schuift de verantwoordelijkheid voor het realiseren van natuur- en klimaatopgaven grotendeels door naar toekomstige kabinetten en generaties. Er is minder geld voor natuurherstel, beprijzing voor klimaat wordt teruggedraaid, het klimaatfonds en de gelden voor de agrarische sector lopen na 2030 af. Aanvullend beleid is nodig, waar in de komende jaren aan begonnen moet worden.

Antwoord op vraag 55

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 56

Kunt u, op verzoek van de leden van de PvdD-fractie, puntsgewijs reflecteren of een inhoudelijke reactie geven op de volgende vijf conclusies van de gezamenlijke planbureaus op het gebied van brede welvaart?: Het kabinet zet in op natuurherstel, maar in de plannen ontbreken streefwaarden of afspraken over welke en hoeveel natuur er precies hersteld moet worden. Dit kan jaren vertraging opleveren in het realiseren van natuurherstel.

Antwoord op vraag 56

Het kabinet is bekend met de conclusies van de gezamenlijke planbureaus. Het kabinet zet in op natuurherstel en het behalen van de afgesproken doelen. Daarnaast is er in Europa in augustus de Natuurherstelverordening aangenomen. Deze verordening vraagt om het indienen van een concept nationaal herstelplan in september 2026. Eerst zal bestaande natuurmonitoring worden uitgebreid ten behoeve van het herstelplan. Daarna zal het kabinet een besluit moeten nemen over de benodigde aanvullende maatregelen om te kunnen voldoen aan de Natuurherstelverordening. Deze zullen worden opgenomen in het concept nationaal herstelplan.

Vraag 57

Kunt u, op verzoek van de leden van de PvdD-fractie, puntsgewijs reflecteren of een inhoudelijke reactie geven op de volgende vijf conclusies van de gezamenlijke planbureaus op het gebied van brede welvaart? Verhogingen van de CO2-heffing voor bedrijven en de energiebelasting op aardgas voor klein- en grootverbruikers vervallen. De verplichte hybride warmtepomp vervalt. Dit alles is waarschijnlijk onvoldoende om de in de Klimaatwet vastgelegde doelstelling van 55% reductie in 2030 te halen. Het kabinet heeft zich in dat geval gecommitteerd aan extra beleid, maar nog geen geld beschikbaar gesteld.

Antwoord op vraag 57

Het kabinet is gecommitteerd aan reeds gestelde doelstellingen ten aanzien van natuurherstel en klimaat, zoals onder andere vastgelegd in de Klimaatwet. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Klimaat- en Energieverkenning 2024 aan dat het op basis van het huidige beleid zeer onwaarschijnlijk is dat de het klimaatdoel van 55% CO2-reductie in 2030 wordt behaald. Voor het vaststellen van klimaatbeleid wordt het proces gevolgd zoals vastgelegd in de klimaatwet. Het kabinet zal in het voorjaar van 2025 besluiten over alternatief beleid vaststellen om nadere invulling te geven aan de klimaatdoelen. De middelen uit het Klimaatfonds zullen onderdeel zijn van deze besluitvorming.

Vraag 58

Kunt u, op verzoek van de leden van de PvdD-fractie, puntsgewijs reflecteren of een inhoudelijke reactie geven op de volgende vijf conclusies van de gezamenlijke planbureaus op het gebied van brede welvaart?

Antwoord op vraag 58

Zie antwoord op vraag 57.

Vraag 59

Het lijkt er volgens deze leden in toenemende mate op dat de (Rijks)overheid slecht in staat is beleid te implementeren, bijvoorbeeld bij de toeslagenaffaire en haar afhandeling, de afhandeling van de schade in Groningen, de WIA-uitkeringen, het herstel van box 3 en de PAS-melders. Kunt u inzichtelijk maken hoeveel het herstel van bovengenoemde fouten per jaar kost?

Antwoord op vraag 59

Het kabinet spant zich in om de gevolgen voor burger en bedrijven op een zorgvuldige wijze te herstellen. Uw Kamer wordt hierover regelmatig door betrokken bewindspersonen geïnformeerd. Hieronder worden de genoemde dossiers nader toegelicht.

Toeslagen

Het doel van de hersteloperatie is het gedane leed als gevolg van de problemen met de kinderopvangtoeslag te erkennen, herstel te bieden en gedupeerden en hun kinderen te helpen een nieuwe start te maken. Het meerjarig begrote bedrag voor de gehele hersteloperatie bedraagt circa 11,7 miljard euro, waarvan 7,7 miljard euro geraamd staat voor de jaren 2024 tot en met 2028. In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de ambitie heeft om voor de laatste ouders in de loop van 2025 hun integrale beoordeling te hebben afgerond. Het kabinet streeft ernaar dat uiterlijk eind 2027 alle ouders die daar recht op hebben compensatie van aanvullende schade hebben ontvangen. In het regeerprogramma heeft het kabinet ook aangekondigd de ambitie te hebben om deze kabinetsperiode wetgeving voor te bereiden voor een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel. De Tweede Kamer is op 17 oktober geïnformeerd over de taakopdracht van deze hervorming.

Groningen

Cumulatief staat voor de schadeafhandeling nu 3,6 miljard euro op de begroting tot en met 2029. Deze raming wordt jaarlijks als onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming bijgesteld. Hoelang de schadeafhandeling precies doorloopt is moeilijk te zeggen, omdat deze ook afhankelijk is van de seismiciteit (de hoeveelheid en zwaarte van bevingen). De verwachting is dat de schadeafhandeling ook na 2029 nog een aantal jaren zal doorlopen. In april 2024 zijn de Groningenputten definitief gesloten, hierdoor zal de seismiciteit naar verwachting de komende jaren sterk afnemen.

WIA-uitkeringen

Zoals gemeld in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 4 september 2024 heeft het UWV in de jaren vanaf 2020 tot nu een substantieel aantal onjuistheden aangetroffen met impact op de hoogte en duur van WIA-uitkeringen. Dit blijkt uit steekproeven die het UWV in het kader van kwaliteit van sociaal-medische beoordelingen uitvoert. Het kabinet beschikt nog niet over een volledig beeld. Het UWV onderzoekt met spoed diepgaander in hoeverre onjuiste vaststellingen van WIA-uitkeringen na 2020 impact hebben gehad voor mensen en hun (ex-)werkgevers. Uiterlijk in december verwacht het UWV een meer compleet beeld te kunnen leveren inclusief benodigde maatregelen. Ook kijkt het kabinet naar maatregelen om de kwaliteit van sociaal-medische beoordelingen in de toekomst te kunnen verbeteren.

Box 3

Uitspraken van de Hoge Raad maken het noodzakelijk aanvullend rechtsherstel te bieden in box 3 wanneer het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Dit leidt tot een derving over zowel de periode van het oorspronkelijke rechtsherstel (2017–2022) als het overbruggingsstelsel (2023 tot invoering van de Wet werkelijk rendement box 3). Zoals in de Miljoenennota 2025 aan uw Kamer is gemeld, bedraagt de derving als gevolg van de uitspraken van de Hoge Raad voor 2017–2024 6,4 miljard euro en voor 2025 en 2026 ca. 1,7 miljard euro. Deze derving is conform de begrotingsregels van dekking voorzien. Het kabinet is voornemens om vanaf 2027 een nieuw stelsel box 3 in te voeren. De herstelwerkzaamheden leggen de komende periode een groot beslag op de capaciteit van de Belastingdienst. Hierdoor is er niet voldoende capaciteit beschikbaar om het toekomstige stelsel in de huidige vorm volledig te implementeren per 1 januari 2027. Het kabinet zoekt naar alternatieve invoeringsopties die wel haalbaar zijn, uitganspunt blijft hierbij invoering per 1 januari 2027.

PAS-melders

Het kabinet heeft in de periode 2024 tot 2026 cumulatief 250 miljoen euro vrijgemaakt voor het oplossen van de problematiek rondom PAS-melders. En in de periode 2024 tot en met 2029 cumulatief 10 miljoen euro voor schadevergoedingen waar het Rijk schadeplichtig is vanwege de PAS wetgeving. Dit kabinet vindt het van het grootste belang dat de PAS-melders zo snel mogelijk een oplossing krijgen. Met de motie Holman heeft de Tweede Kamer de Minister van LVVN verzocht om voor 1 december met een brief te komen waarin wordt aangegeven op welke manier zij het PAS-meldersdossier wil oplossen. In die brief wordt ook ingegaan op de vraag hoe lang het kabinet nog denkt nodig te hebben om deze fouten te herstellen.

Vraag 60

Hoelang denkt u nog nodig te hebben om deze fouten te herstellen?

Antwoord op vraag 60

Zie beantwoording vraag 59.

Vraag 61

Wat doet het kabinet eraan om dit soort fouten in de toekomst te voorkomen?

Antwoord op vraag 61

In het regeerprogramma heeft het kabinet een agenda voor vernieuwing van de democratie en versterking van de rechtstaat, het bestuur en de controle daarop gepresenteerd. Aan de hand van deze agenda gaat het kabinet werken aan de verandering van het bestuur en het herstel van de rechtstaat.

Vraag 62

Zou het verhogen van het minimuminkomen niet een simpele oplossing zijn om het aantal regelingen te verminderen? Bent u voornemens om het minimumloon te verhogen? Graag een toelichting op dit punt.

Antwoord op vraag 62

Inkomensondersteuning biedt een aanvulling in de portemonnee voor mensen die dit nodig hebben. Een verhoging van het minimumloon kan een manier zijn om de afhankelijkheid van inkomensafhankelijke regelingen te verminderen. Hiervoor zou echter een substantiële verhoging van het minimumloon nodig zijn, omdat toeslagen een fors deel uitmaken van het besteedbaar inkomen van veel huishoudens. Ter illustratie: Om de zorgtoeslag af te schaffen zonder negatieve inkomenseffecten te veroorzaken voor huishoudens met bijstand zou een minimumloonstijging van minimaal 15% nodig zijn. Dit betreft alleen de zorgtoeslag, terwijl voor de overige toeslagen zoals de huurtoeslag en het kindgebonden budget het om veel grotere bedragen kan gaan. Daarnaast zorgt het verhogen van het minimumloon voor een stijging van de uitkeringslasten van de AOW, bijstand en Wajong door de koppeling met het WML. Ook leidt een verhoging van het minimumloon op langere termijn voor minder werkgelegenheid. Bij de hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel zal aandacht zijn voor de relatie met het minimumloon, en de doorwerking van verschillende regelingen op elkaar.

Vraag 63

De Raad van State constateert op de korte, middellange en langere termijn neerwaartse economische risico’s. Op de middellange termijn voldoet Nederland niet aan de Europese begrotingsregels. De Raad van State vraagt zich af in hoeverre de opgevoerde hervormingen en investeringen in het budgettair-structureel plan van het kabinet voldoende de toekomstige structurele uitdagingen adresseren.

Antwoord op vraag 63

Het CPB raamt dat de schuld bij ongewijzigd beleid na de kabinetsperiode zal oplopen tot 70% bbp in 2038. De verslechtering van de overheidsfinanciën op de middellange termijn is met name toe te schrijven aan toenemende uitgaven als gevolg van vergrijzing. Dit kabinet zet met de maatregelen in het budgettair-structureel plan een eerste stap in de beheersing van de overheidsfinanciën op de middellange termijn, onder andere door het uitgavenniveau structureel te beperken. Er is nog meer nodig om de schuldquote op middellange termijn te stabiliseren bij een toenemende vergrijzing. Het kabinet onderkent dat ook volgende kabinetten stappen moeten zetten. Specifieke invulling hiervan is aan volgende kabinetten.

Vraag 64

Hiermee worden beleidsveranderingen op onderwerpen met hoge overheidsuitgaven noodzakelijk. Dus de noodzaak om af te zien van investeringen in kernenergie en het afbouwen van fossiele subsidies is niet alleen noodzakelijk vanuit duurzaamheidsoogpunt, maar ook vanuit een perspectief van gezonde overheidsfinanciën. De leden van de PvdD-fractie ontvangen graag een reactie op dit punt.

Antwoord op vraag 64

Zie antwoord op vraag 63.

Vraag 65

Veel (grote) Europese landen voldoen niet aan de 3 procent en de 60 procent normen, aldus deze leden. Hoe ziet dit beeld eruit op de middellange termijn? Wat doet de Europese Unie eraan om lidstaten ertoe te bewegen om zich beter aan de afspraken te houden?

Antwoord op vraag 65

In het kader van de herziene begrotingsregels heeft het merendeel van de lidstaten in oktober hun budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (plan) ingediend bij de Europese Commissie. Deze plannen bevatten een uitgavenpad, structurele hervormingen en investeringen. Het uitgavenpad wordt in principe opgesteld voor een periode van 4 jaar. Lidstaten kunnen in aanmerking komen voor een verlenging naar maximaal 7 jaar indien zij prioritaire hervormingen en investeringen opnemen die bijdragen aan onder andere schuldhoudbaarheid, economische groei, landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester en EU-prioriteiten. Het uitgavenpad wordt getoetst aan de criteria of lidstaten hun tekort onder de referentiewaarde van 3% bbp brengen aan het einde van de budgettaire aanpassingsperiode en/of houden op de middellange termijn en hun schuld op een geloofwaardig neerwaarts pad brengen aan het einde van de aanpassingsperiode of op prudent niveau houden onder de 60% houden op de middellange termijn. De Commissie beoordeelt vervolgens of het uitgavenpad aan deze criteria voldoet. Naar verwachting doet de Commissie eind november aanbevelingen aan de Raad voor het vaststellen van de uitgavenpaden.

Na vaststelling van de uitgavenpaden dienen lidstaten jaarlijks te rapporteren over de voortgang van de implementatie van het uitgavenpad, structurele hervormingen en investeringen. Indien lidstaten met een schuld boven de referentiewaarde van 60% afwijken van het uitgavenpad boven de jaarlijkse drempelwaarde van 0,3% of de cumulatieve drempelwaarde van 0,6% of indien het begrotingstekort de referentiewaarde van 3% overschrijdt, dan kan de Commissie onderzoek doen of er sprake is een buitensporig tekort volgens artikel 126(3) VWEU. Indien de Commissie concludeert dat er sprake is van een buitensporig tekort, dan doet zij aanbevelingen aan de Raad voor het vaststellen van buitensporige tekorten volgens artikel 126(6) VWEU en voor de correctie van buitensporige tekorten volgens artikel 126(7) VWEU. Indien de betrokken lidstaat geen effectieve actie onderneemt om het buitensporig tekort terug te dringen, dan kan de Raad maatregelen nemen. Voor verdere toelichting zie de kamerbrief over het Raadsakkoord over de herziene begrotingsregels van 7 februari jl55.

Vraag 66

Nederland heft minder belasting op inkomen uit vermogen dan andere Europese landen. Wat is de reden voor deze relatief lage belasting? Heeft u plannen om deze belasting te verhogen? Zo ja, hoe en wanneer? Indien u dit niet voornemens bent, waarom niet?

Antwoord op vraag 66

Zie antwoord bij vraag 67.

Vraag 67

Nederland heft minder belasting op inkomen uit vermogen dan andere EU landen. Wat is de reden voor deze relatief lage belasting? Heeft het kabinet plannen om deze belasting te verhogen? Zo ja, hoe en wanneer, en zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 67

Het inkomen uit vermogen wordt in het Nederlandse belastingstelsel op heel verschillende manieren belast. Het pensioenvermogen en de eigen woning zijn de hoofdmoot van het vermogen van Nederlandse huishoudens – samen zijn zij goed voor 74% van het netto vermogen van Nederlandse huishoudens (cijfers CBS, DNB over 2022). Zowel het pensioenvermogen als het vermogen in de eigen woning (beiden vallen onder box 1) worden per saldo gesubsidieerd, bijvoorbeeld door de hypotheekrenteaftrek in het geval van de eigen woning. En omdat de grondslag hier groot is, draagt de fiscale facilitering bij aan een omvangrijke budgettaire derving.56 Het inkomen uit vermogen bij een aanmerkelijk belang (box 2) kent haar eigen tariefstructuur (waarbij de vennootschapsbelasting als voorheffing dient), die weer verschilt van de heffing op het forfaitair inkomen uit vermogen op sparen en beleggen zoals we het in box 3 kennen. De schenk- en erfbelasting kent weer haar eigen fiscale behandeling.

Die variatie in fiscale regimes tussen verschillende vormen van (inkomen uit) vermogen maakt dat een internationale vergelijking met zorg moet worden geïnterpreteerd. Er is dus ook niet een enkele knop om aan te draaien bij de keuze over de lasten op (inkomen uit) vermogen. Wel geldt dat het kabinet heeft besloten tot het voorstellen van een aantal lastenverlichtingen voor het bedrijfsleven. Zoals het terugdraaien van de verlaging van de mkb-winstvrijstelling, het terugdraaien van afschaffing inkoop eigen aandelen en de verlaging van de renteaftrekbeperking Vpb naar 25%. Het kabinet heeft besloten tot deze maatregelen mede vanuit de ambitie om weer tot de top-5 van meest concurrerende landen wereldwijd te horen.

Vraag 68

Overweegt het kabinet een verhoging van de vennootschapsbelasting? Zo ja, hoe, en zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 68

Om het verdienvermogen van Nederland te versterken heeft het kabinet het verbeteren van het ondernemings- en vestigingsklimaat als prioriteit gesteld. Dit kabinet staat voor stabiel en voorspelbaar (fiscaal) beleid, bijvoorbeeld als het gaat om het algemene vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief). Een verhoging van het algemene tarief in de vennootschapsbelasting past niet bij het streven naar een stabiel en voorspelbaar fiscaal beleid. De Nederlandse concurrentiepositie verslechtert door een verhoging van het algemene Vpb-tarief, aangezien daarmee wordt afgeweken van het gemiddelde Europese statutaire tarief (21,2% in 2023).57 Daarnaast zou een verhoging het zogenoemde globale evenwicht verstoren tussen ondernemers voor de inkomstenbelasting en directeuren-grootaandeelhouders die met hun besloten vennootschap voor een deel van het belastbare bedrag onder het algemene Vpb-tarief vallen. Ten slotte leidt een verhoging van het algemene Vpb-tarief tot een groter verschil met het opstaptarief van 19%. Als gevolg hiervan worden belastingplichtigen geprikkeld om zichzelf op te knippen of fiscale eenheden te verbreken om te profiteren van het tariefverschil.

Vraag 69

Overweegt het kabinet andere maatregelen om het belastingstelsel rechtvaardiger te maken – met andere woorden, ervoor te zorgen dat de top inkomens meer belasting betalen dan de overige inkomens? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 69

In het hoofdstuk «Bestaanszekerheid en koopkracht» van het regeerprogramma staat dat het kabinet wil dat mensen meer te besteden krijgen. Uitgangspunt daarbij is dat maatregelen gericht zijn op zekerheid en meedoen, niet verder nivelleren, en tegelijkertijd de (kinder)armoede voorkomen. Het kabinet ondersteunt kwetsbare groepen en werkende middeninkomens daarbij met een evenwichtig koopkracht pakket. Daarbij dient gezegd dat er in Nederland al een grote mate van herverdeling plaatsvindt, met name via de overheidsuitgaven.58 Het kabinet wil wetgeving voorbereiden voor de hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel, waarbij wordt toegewerkt naar een stelsel dat eenvoudiger, beter voorspelbaar is en meer zekerheid biedt en waarin (meer) werken meer loont. Het verminderen van het aantal fiscale regelingen zorgt voor vereenvoudiging en zorgt ervoor dat belastinguitgaven een maatschappelijk doel bereiken. Ook dit draagt bij een rechtvaardiger stelsel. Onder voorwaarden kan dit bovendien zorgen voor de nodige middelen om de effecten van een stelselwijziging te verzachten: en kan budgettair als smeerolie worden ingezet bij de hervorming van het stelsel: denk bijvoorbeeld aan het afschaffen van bepaalde fiscale regelingen om de lasten op arbeid te verlagen.

Vraag 70

De Miljoenennota erkent dat ruimte schaars is. Kunt u aangeven hoe het kabinet meer regie gaat nemen op de ruimtelijke ordening? Graag een reactie.

Antwoord op vraag 70

Het kabinet voert regie op de ruimtelijke ordening. Hierbij heeft de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een coördinerende rol. Het kabinet werkt daarnaast aan de Nota Ruimte. In deze nota worden integrale en gebiedsgerichte ruimtelijke keuzes gemaakt. Ook werkt het kabinet aan de modernisering van grondbeleid om gebiedsontwikkeling verder te versnellen en goedkoper te maken. Hier is onlangs een Kamerbrief over gestuurd. Bij deze ontwikkelingen is de Omgevingswet met het bijbehorende digitale stelsel randvoorwaardelijk.

Vraag 71

Wat is de korting van 10 procent op het gemeentefonds en provinciefonds dat op verschillende departementsbegrotingen wordt genoemd? Is dit een bezuiniging, en zo ja, op wat?

Antwoord op vraag 71

In het regeerprogramma is afgesproken om specifieke uitkeringen om te zetten in uitkeringen die voor gemeenten en provincies vrij besteedbaar zijn. Aan deze maatregel is een korting van 10% op het budget gekoppeld.

De maatregel leidt tot minder aparte «financiële potjes» voor gemeenten, wat hun financiële wendbaarheid en beleidsvrijheid vergroot en administratieve lasten vermindert. Ook zorgt het voor ruimte om maatschappelijke opgaven integraal te bekostigen. De voorgenomen herziening van de Financiële-verhoudingswet, met de introductie van een alternatief voor de specifieke uitkering, helpt hierbij. De omzetting van specifieke uitkeringen gaat via een zorgvuldig proces, waarbij gemeenten en provincies nauw betrokken zijn. De vakdepartementen zijn verantwoordelijk voor de omzetting van de specifieke uitkeringen die op hun begroting staan en voor het borgen van het schrappen van eventuele bestedingsvoorwaarden daarbij en dat er daadwerkelijk meer autonomie en beleidsruimte voor medeoverheden ontstaat.

Op 8 oktober tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is toegezegd om nader in te gaan op het proces waarlangs de omzetting van specifieke uitkeringen naar uitkeringen uit het gemeente- en provinciefonds zal gaan plaatsvinden en de budgetkorting van 10%. Hierop wordt door de Minister van BZK ingegaan in een Kamerbrief die verzonden wordt voor de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer op 19 november.

Vraag 72

De rijksbijdrage van het gemeentefonds daalt vanaf 2026 met 2,5 miljard euro. Is deze bezuiniging gericht op specifiek beleid of is het een generieke bezuiniging? Waarom is gekozen voor deze maatregel? Welke consequenties heeft dit voor gemeentes? Is dit hetzelfde bedrag als de korting van 10 procent of is dit een andere wijziging? Met andere woorden, hoeveel wordt er in totaal gekort op gemeentes en provincies?

Antwoord op vraag 72

De ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds en de SPUK-maatregel zijn twee aparte onderwerpen. Op de SPUK-maatregel is ingegaan bij het antwoord op vraag 71.

In 2026 krijgen gemeenten en provincies inderdaad minder geld van het Rijk dan in 2025. In 2027 is er weer meer geld beschikbaar dan in 2025. Dit is het gevolg van het feit dat een deel van het accres (de jaarlijkse ophoging van de fondsen) voor de jaren 2022 en 2023 incidenteel is uitgekeerd tot en met 2025. Een deel van dit accres valt dus weg per 2026. Ook waren de inkomsten uit het gemeente- en provinciefonds in de jaren 2022–2023 historisch hoog. Dat kwam omdat dit bedrag was gekoppeld aan de ontwikkeling van de Rijksuitgaven die in die jaren snel stegen.

Vraag 73

Op begrotingen van verschillende departementen worden de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking ODA genoemd. Hoeveel wordt er in totaal bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking en waarop precies wordt bezuinigd?

Antwoord op vraag 73

In de HGIS-nota bijlage 6 is inzichtelijk gemaakt hoeveel het kabinet Schoof bezuinigt op het ODA-budget. Het ODA-budget staat grotendeels – maar niet alleen – op de begroting van BHO. Het kabinet heeft de ODA-bezuiniging verdeeld over de verschillende ODA-budgetten op de departementale begrotingen.

De ombuiging die gericht is op ODA start in 2025 met een ombuiging van 300 miljoen euro en deze loopt op tot een structurele reeks van 2,4 miljard euro. Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken om 1 miljard euro te bezuinigen op de asieluitgaven. Omdat een deel van het budget van de asieluitgaven ODA betreft, wordt in 2027 143 miljoen euro en vanaf 2028 272 miljoen euro van deze bezuiniging toegerekend aan het ODA-budget. Deze ombuiging is geboekt op de ODA-budgetten op de begroting van AenM en leidt daarom niet tot extra bezuinigingen op de BHO-begroting (de OS-programma’s). Wel neemt hierdoor het totale ODA-budget verder af. Aanvullend heeft het kabinet gekozen voor een ombuiging op het apparaat waarvan een deel uit ODA-middelen bestaat. Het ODA-budget wordt daardoor ook geraakt door de apparaatstaakstelling. De apparaatstaakstelling voor 2026 en latere jaren wordt nog nader ingevuld. Dan zal ook de precieze omvang voor het ODA-budget worden bepaald.

De ombuigingen vragen een zorgvuldige weging en zijn daarom tijdelijk naar rato verdeeld over de verschillende thema’s op de BHO-begroting. U wordt op een later moment geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over de beleidsinhoudelijke verdeling van de bezuinigingen, die aan zal sluiten bij de prioriteiten uit het regeerprogramma en de nadere beleidsuitwerking van de terreinen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.

Vraag 74

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel, hoe en wanneer wordt bezuinigd op de Stimulering Duurzame Energieproductie-regelingen? Waar is dit terug te vinden in de begroting?

Antwoord op vraag 74

In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de hoogte van de prijsrisicobuffer van de SDE-regelingen wordt verlaagd naar 10%. De geraamde SDE-uitgaven worden hierdoor verlaagd met 1 miljard euro per jaar vanaf 2026. Dit ziet op de SDE, SDE+ en de SDE++. Het verlagen van de prijsrisicobuffer heeft geen direct effect op de hoogte van toekomstige openstellingrondes voor de SDE, maar verhoogt de kans op tegenvallers als gevolg van dalende energieprijzen.

Vraag 75

Waarom is er gekozen voor het vertraagd infaseren van de CO2-heffing glastuinbouw?

Antwoord op vraag 75

De CO2-heffing glastuinbouw treedt in werking per 1 januari 2025. De CO2-heffing glastuinbouw is vorig jaar wettelijk vastgelegd via de Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw, waarin was opgenomen dat de Minister van LVVN formeel zorgdraagt voor de uitvoering. Deze juridische constructie sluit echter niet aan bij de verantwoordelijkheden van het Ministerie van LVVN met betrekking tot fiscale wetgeving. Daarom is besloten dat de Belastingdienst zorg zal dragen voor de uitvoering van de CO2-heffing glastuinbouw. De Belastingdienst heeft voldoende tijd nodig om de uitvoeringssystemen gereed te maken. Daarom is gekozen om het eerste aangiftetijdvak te verlengen. Bedrijven dienen in 2027 aangifte in over een tijdvak bestaande uit twee jaren, namelijk 2025 en 2026. Dit gecombineerde tijdvak betreft dus een eenmalige uitzondering. De aangiftes vanaf het tijdvak 2027 worden jaarlijks gedaan, startend in 2028.

Daarnaast is er ten behoeve van het Belastingplan 2025 een nieuwe tariefstudie uitgevoerd door Berenschot en Kalavasta. Uit deze studie volgt dat in combinatie met de andere fiscale maatregelen (beperken inputvrijstelling wkk’s en afschaffen verlaagd energiebelastingtarief glastuinbouw) en de beschikbare subsidies, een tarief van 14,40 of 14,60 euro/ton CO2 in 2030 nodig is om het afgesproken restemissiedoel van 4,3 Mton te borgen. In de doorrekening heeft met name de tariefhoogte in de laatste jaren gevolgen voor het halen van het klimaatdoel voor de glastuinbouwsector in 2030. De tariefhoogte in de eerste jaren heeft in de doorrekening juist relatief weinig effect op het klimaatdoel in 2030. Dit komt doordat in de modellering wordt aangenomen dat tuinders vooruitkijken om de kostenafweging te maken en investeringen doorlooptijd nodig hebben. Om een onnodige lastenstijging voor tuinders te voorkomen heeft het kabinet er daarom voor gekozen om het tarief in 2025 en daarmee het tariefpad richting 2030 iets

Vraag 76

De leden van de PvdD-fractie merken op dat het kabinet de salderingsregeling wil beëindigen. Kunt u aangeven hoe het kabinet zonder deze regeling de doelen voor «zon op dak» wil realiseren? Hoe verhoudt dit besluit zich tot de constatering van het kabinet dat ruimte in Nederland schaars is?

Antwoord op vraag 76

Hoewel het kabinet de uitrol van zonnepanelen op daken verkiest boven andere ruimtelijke inpassing van zonnepanelen, is de uitrol van zonnepanelen op daken niet een doel op zichzelf. De salderingsregeling draagt bij aan de overbelasting van het elektriciteitsnet en doet een groot beroep op de rijksfinanciën. De meerwaarde van de salderingsregeling t.a.v. zon-op-dak en daarmee de ruimtelijke inpassing van zonne-energie, staat niet in verhouding tot de nadelen. Overigens blijven zonnepanelen ook vanaf 2027 nog steeds zorgen voor een besparing op de energierekening. De

Vraag 77

Deze leden constateren dat het kabinet rekent op een kleinere afdracht aan de Europese Unie. Wat gaat het kabinet doen als de onderhandelingen hierover mislukken? Hoeveel dekking zou dan gevonden moeten worden om alsnog de afdracht te kunnen realiseren?

Antwoord op vraag 77

Het hoofdlijnenakkoord (HLA) specificeert dat de noodremafspraak voor de uitgaven van toepassing is in het geval de budgettaire inzet voor het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK) niet wordt gehaald. Dat wil zeggen dat de uitgaven van alle begrotingen naar rato van de grondslag worden verlaagd in de situatie dat een besparingsverlies zich voordoet. De eventueel benodigde dekking is afhankelijk van de uitkomsten van de nog te beginnen onderhandelingen over het volgend MFK en Eigenmiddelenbesluit.

Vraag 78

De langstudeerboete is als volgt geformuleerd. Het collegegeld wordt hoger voor studenten die langer dan 1 jaar uitlopen in de bachelor- of masterfase. Hebben de leden van de PvdDfractie het goed begrepen dat een student dus twee keer 1 jaar mag uitlopen (een keer in de bachelor en een keer in de master) voordat zij meer moeten gaan betalen?

Antwoord op vraag 78

Deze formulering is inderdaad conform het HLA. De Minister van OCW werkt de langstudeermaatregel momenteel verder uit en zal uw Kamer hier verder over informeren.

Vraag 79

De leden van de PvdD-fractie verzoeken u inzichtelijk te maken hoeveel het kabinet in totaal aan kernenergie besteedt over de verschillende jaren. Er wordt op verschillende plekken over gesproken maar het overzicht mist, aldus deze leden. In het Klimaatfonds gaat 1,1 miljard euro naar kerncentrales, er wordt gesproken van een kasschuif kerncentrales, er wordt tot en met 2029 ongeveer 2,5 miljard euro besteedt aan kernenergie en er wordt gesproken van een intensivering van 9,5 miljard euro voor twee extra kerncentrales. Hoe verhouden deze verschillende bedragen zich tot elkaar, waar zijn ze op de begroting terug te vinden en hoeveel wordt er in welke jaren gereserveerd voor kernenergie?

Antwoord op vraag 79

De meeste van de antwoorden zijn te vinden in de toelichting bij artikel 1 (Kernenergie) van de begroting van het Klimaatfonds. Momenteel staat er binnen het fonds 14,1 miljard euro binnen het perceel Kernenergie. Dit is inclusief de intensivering uit het hoofdlijnenakkoord van 9,5 miljard euro. Er zal de komende tijd nog nader moeten worden onderzocht en besloten hoe deze middelen worden verdeeld en ingezet over de verschillende doelen op het gebied van kernenergie.

Zie hieronder een tabel met de jaarlijkse bedragen zoals deze momenteel binnen het Klimaatfonds binnen het perceel Kernenergie zijn gereserveerd.

Tabel 6 Middelen binnen perceel Kernenergie in het Klimaatfonds, in miljarden euro's

Bedrag in miljarden

euro's

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2033

2034

2035

Perceel kernenergie

0,2

0,4

0,9

1,0

1,3

1,5

2,0

2,2

2,3

2,3

Hier bovenop zijn er al middelen overgeheveld uit het fonds naar bijvoorbeeld de begroting van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, onder andere in het kader van Small Modular Reactors (SMR’s) en de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van nieuwe kerncentrales in Nederland. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 80.

Vraag 80

Wat zijn de geschatte totale kosten voor de plannen op het gebied van kernenergie van het kabinet (vier kerncentrales, Borsele langer openhouden en Small Modular Reactors), inclusief beleidsontwikkeling, kennisontwikkeling, bouw, gebruik, sloop en opslag van het kernafval? Hoeveel van deze kosten zullen waarschijnlijk voor rekening van de overheid komen? Hoeveel hiervan is nu opgenomen in de begroting?

Antwoord op vraag 80

Het kabinet is momenteel bezig met het vergaren van de benodigde (budgettaire) informatie op de genoemde gebieden, om tot besluitvorming te komen over de inzet van de gereserveerde middelen voor kernenergie.

Er is vanuit het Klimaatfonds momenteel circa 350 miljoen euro in totaal overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei voor de jaren 2023 t/m 2030, met name voor de voorbereidende werkzaamheden voor de nieuwbouw van kerncentrales en voor uitvoeringslasten. Onderdeel van deze middelen is ook 65 miljoen euro voor het verstevigen van de nucleaire kennisinfrastructuur en eveneens 65 miljoen euro voor de ontwikkeling van small modular reactors (SMR’s). Ook onderdeel van deze middelen is 12,8 miljoen euro voor de bedrijfsduurverlenging van de bestaande kerncentrale in Borssele, met name voor verouderingsonderzoeken.

Vraag 81

Zijn er extra investeringen in het elektriciteitsnet of andere infrastructuur nodig voor de plannen op het gebied van kernenergie van het kabinet? Zo ja, zijn die investeringen opgenomen in de begroting? Zo ja: waar en hoe?

Antwoord op vraag 81

Het kabinet is momenteel bezig met vergaren van de benodigde (budgettaire) informatie om tot besluitvorming te komen over de inzet van de gereserveerde middelen voor kernenergie. Of er extra investeringen nodig zijn ten opzichte van een situatie zonder kernenergie hangt af van de totale systeemkeuzes en de andere technieken binnen een elektriciteitssysteem met of zonder kernenergie. De impact van de nieuwbouw van kerncentrales op het net zal worden meegenomen in de actualisatie van het Programma Energiehoofdstructuur (PEH). Investeringen in het net zijn niet opgenomen in de begroting. Deze worden gedaan door TenneT en de regionale netbeheerders.

Vraag 82

Nederland loopt in de Europese Unie nog steeds achter in het aandeel hernieuwbare energie. Kunt u aangeven welke plannen het kabinet heeft om dit in te halen?

Antwoord op vraag 82

Het kabinet zet zich in om het aandeel hernieuwbare energie conform de afspraken uit onder andere de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED) te halen door in te zetten op meerdere verduurzamingsroutes. Zo is er de uitrol van wind op zee, dat via de huidige routekaart inzet op 21 GW duurzame energie eind 2032. Daarnaast vindt subsidiering van hernieuwbare energieproductie ook plaats via subsidies zoals de SDE++, DEI+ en HER+. Een ander voorbeeld is de inzet om de aanleg van warmtenetten te versnellen door onder meer de aanleg (via de WIS), de warmtebron (via de SDE++) en de inpandige kosten (o.a. via de ISDE) te subsidiëren.

Vraag 83

De leden van de PvdD-fractie constateren dat het «koplopersbudget» niet volledig is benut en naar de aanvullende post gaat. Het kabinet beoogt deze gelden gedeeltelijk voor gebiedsgerichte maatregelen te gebruiken. Kunt u aangeven welke doelstellingen deze maatregelen krijgen? Daarnaast gaat een gedeelte van de gelden naar het natuurherstelplan, aldus deze leden. Is hiermee het resterende budget gealloceerd of is er nog meer resterend budget?

Antwoord op vraag 83

Het «koplopersbudget» dat is teruggestort naar de Aanvullende Post is met ontwerpbegroting 2025 weer opnieuw aan de LVVN-begroting toegevoegd. Ze worden grotendeels beschikbaar gesteld aan provincies om extra maatregelen in het landelijk gebied uit te voeren die bijdragen aan de opgaven voor landbouw, natuur, water en klimaat (45,5 mln.). Daarnaast worden middelen ingezet voor het opvangen van de budgettaire taakstelling op de specifieke uitkering provinciale maatregelpakketten (29,5 mln.), zodat de middelen beschikbaar blijven voor doorontwikkeling van het landelijk gebied. De resterende middelen worden ingezet voor het opstellen van het natuurherstelplan (3 mln.). Daarmee is het volledige budget opnieuw bestemd. Het toegevoegde budget wordt opgeplust bij bestaand budget op de LVVN begroting. Het budget krijgt daarmee dezelfde doelstelling als de eerder vrijgemaakte middelen.

Vraag 84

Voorts wordt er 5 miljard euro gereserveerd voor de agrarische sector voor bijvoorbeeld innovatie. Welke doelstellingen heeft dit budget? Wanneer komen er uitgewerkte plannen voor dit budget?

Antwoord op vraag 84

De besluitvorming over de 5 miljard euro moet nog plaatsvinden, de Kamer wordt hier t.z.t. nader over geïnformeerd.

Vraag 85

Voor de mestmarkt is 15 miljoen euro gereserveerd, waaronder voor het stimuleren van mestverwerking en export. Voor welke exacte doeleinden wordt deze 15 miljoen euro ingezet?

Antwoord op vraag 85

In de brief van 13 september jl. over de aanpak mestmarkt (Kamerstuk 33 037, nr. 559) is aangegeven welke maatregelen op korte termijn in gang worden gezet om verlichting te brengen op de mestmarkt. Hiervoor is in 2025 15 mln euro gereserveerd. Dit zal worden ingezet voor exportbevordering (aanstellen mestgezant en ondersteunen van exportmissies), versnellen van vergunningverlening, stimulering van mestverwerkingsinstallaties (korrelen en hygiëniseren) ten behoeve van meststoffen die beter geëxporteerd kunnen worden, voorbereiding van implementatie RENURE, het voerspoor en onderzoek naar de toepassing van dierlijke mest in potgrond.

Vraag 86

Ten aanzien van de biologische landbouw is de doelstelling dat in 2030 ten minste 15 procent van het totale landbouwareaal in Nederland biologisch is gecertificeerd. Kunt u aangeven hoe het kabinet deze doelstelling gaat bewerkstelligen?

Antwoord op vraag 86

Om de ambitie van 15% gecertificeerd biologisch landbouwareaal in 2030 waar te maken heeft het kabinet in 2022 het actieplan «Groei van biologische productie en consumptie» geformuleerd. De uitvoering van het actieplan is voortvarend ter hand genomen, met een focus op marktontwikkeling. Hiervoor staan ook in 2025 en verder middelen op de begroting. Biologische boeren hebben een bewezen verdienmodel, om dit in stand te houden is het cruciaal om ook de afzet te stimuleren. Daarom is in 2024 onder meer de meerjarige landelijke consumentencampagne gestart, met als doel het vergroten van bekendheid van een biologisch keurmerk en het stimuleren van afzet. Daarnaast wordt er bij de herziening van het inkoopbeleid van de Rijkscatering, dat medio 2025 wordt verwacht, bekeken of meer biologische producten in de catering van de rijksoverheid kunnen worden opgenomen. Aan de productiekant wordt middels het Investeringsfonds Duurzame Landbouw financiering verstrekt aan boeren die willen verduurzamen, waaronder degenen die willen omschakelen naar biologisch.

Vraag 87

Hebben deze leden het goed begrepen dat er geen doelstelling is voor biologische veehouderij? Zo ja, waarom niet? Als het kabinet wel een doelstelling heeft voor de biologische veehouderij, hoe luidt deze en hoe gaat het kabinet deze doelstelling bewerkstelligen?

Antwoord op vraag 87

De ambitie van 15% gecertificeerd biologisch landbouwareaal in 2030 in het Actieplan «Groei van biologische productie en consumptie« geldt voor alle biologische sectoren gezamenlijk. Er is geen afzonderlijke doelstelling geformuleerd voor de biologische veehouderij. De groei van zowel de plantaardige als dierlijke biologische sectoren hangt namelijk met elkaar samen, omdat in de biologische landbouw alleen biologische mest mag worden gebruikt afkomstig van biologisch gecertificeerde dieren of van biologisch plantaardig materiaal.

Biologische melkveehouders en ketenpartijen hebben wel zelf een doelstelling geformuleerd. Zij willen de biologische melkveehouderij laten groeien van ongeveer 500 melkveehouders nu, naar 2500 melkveehouders in 5 tot 10 jaar. Hiervoor is eind 2023 een Regiegroep opschaling biologische zuivel en rundvlees opgericht. Het kabinet heeft deze doelstelling omarmd en ondersteunt de Regiegroep vanuit het Ministerie van LVVN.

[Antwoorden op de vragen van de JA21-fractie]

Vraag 88

De leden van de JA21-fractie verzoeken u een toelichting te geven op welke overkoepelende visie het kabinet hanteert voor de financiële toekomst van Nederland op de lange termijn, waaronder het begrotingsevenwicht en de reductie van de staatsschuld. Hoe verhoudt dit zich tot de huidige beleidsmaatregelen die lijken te focussen op de kortetermijnoplossingen? Wat is hierin uw ambitie?

Antwoord op vraag 88

In de Miljoenennota 2025 is aangegeven dat de langetermijnoverheidsfinanciën inderdaad een punt van aandacht vormen. Met name de vergrijzingsgevoelige uitgaven zoals zorg en AOW zullen de komende jaren sterk stijgen. Als we niets doen, dan neemt de staatsschuld toe en schuiven we rekeningen door naar volgende generaties. Daarom staat dit kabinet voor een terugkeer naar begrotingsdiscipline, waarbij de 3 en 60%-norm niet mogen worden overschreden. Ook neemt de regering structurele maatregelen die doorwerken op de lange termijn. Denk hierbij aan het reduceren van de groei van de overheidsuitgaven en de omvang van de Rijksoverheid zelf. Daarmee zijn we er echter nog niet, dit kabinet zet een eerste stap.

Vraag 89

De halvering van het eigen risico in de zorg lijkt een populaire maatregel, maar wat zijn de langetermijngevolgen voor de betaalbaarheid en kwaliteit van de zorg? Hoe gaat de Minister om met de stijgende zorgkosten als gevolg van deze maatregel?

Antwoord op vraag 89

Het bevriezen en verlagen van het eigen risico leidt tot een stijging van de zorgvraag (het remgeldeffect). De hiermee gepaard gaande stijging van de zorgkosten wordt als volgt ingeschat:

Tabel 7 Remgeldeffect bevriezen en verlagen eigen risico

Bedragen in miljoen euro’s

2024

2025

2026

2027

2028

2029

HLA: Huidig eigen risico bevriezen in 2025 en 2026

0

0

152

0

0

0

HLA: Verlaging ER per 1 januari 2027 naar € 165 en tranchering op € 50 in MSZ

0

0

0

2.100

2.200

2.300

In het regeerprogramma zijn meerdere maatregelen opgenomen om de toenemende druk op de zorg te verminderen. Om de toegankelijkheid te borgen wordt meer ingezet op triage. Tevens is aangegeven langs welke lijnen de aanpak van personeelskrapte vorm krijgt. Met behulp van AI wordt ingezet op het halveren van de administratietijd in 2030, waardoor zorgprofessionals meer uren aan daadwerkelijke zorgverlening kunnen besteden. In het aanvullend zorg en welzijnsakkoord staan de gelijkwaardigere toegang tot zorg en welzijn en het afwenden van het arbeidstekort centraal. Dat akkoord zal de komende maanden nader vorm krijgen en zal meer duidelijk worden over de wijze waarop de groei van de zorguitgaven wordt geremd.

Vraag 90

Kan de Minister toelichten hoe de halvering van het eigen risico wordt gefinancierd, en of dit leidt tot hogere belastingen of premies voor burgers? Zijn de neveneffecten van deze maatregel voldoende onderzocht? Zoals de toegankelijkheid van de zorg vanwege zowel de toenemende krapte op de arbeidsmarkt als de aangejaagde zorgvraag?

Antwoord op vraag 90

In onderstaande tabel staan de budgettaire gevolgen weergegeven voor de uitgaven- en inkomstenkant van de Rijksbegroting. De verlaging van het verplicht eigen risico werkt door op de nominale premie, de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en de rijksbijdrage voor kinderen. De derving aan ontvangsten uit het verplicht eigen risico (financieringseffect) wordt volledig gecompenseerd door een hogere nominale premie. Daarnaast is het wettelijk bepaald dat (de stijging van) de zorguitgaven als gevolg van een hogere zorgvraag (het remgeldeffect) voor 50% moet worden opgevangen door een hogere IAB en voor de overige 50% uit een hogere nominale premie. In 2027 is het totale effect op de ontvangsten aan nominale premie en IAB respectievelijk circa 3 miljard euro en circa 1 miljard euro. Omgerekend naar een bedrag per verzekerde komt dit neer op een geschatte aanvullende premiestijging van circa 200 euro in 2027 (17 euro per maand). Voor de personen met lagere inkomens stijgt de zorgtoeslag mee. Om deze resterende lastenverzwaringen te compenseren heeft het kabinet in het hoofdlijnenakkoord gekozen voor lastenverlichting via de inkomstenbelasting (ter compensatie van de premiestijging voor huishoudens) en de AOF-premie (ter compensatie van de premiestijging voor werkgevers). De compenserende lastenverlichting is budgettair even groot als de lastverzwaring via de premies. De verlaging van het eigen risico en de compenserende lastenverlichting hebben hierdoor per saldo geen effect of de lastendruk. De gereserveerde middelen voor compensatie voor hogere premies zijn geheel ingezet in het koopkrachtpakket dat het kabinet in de Miljoenennota 2025 heeft gepresenteerd.

Tabel 8 Budgettaire gevolgen verlagen eigen risico

Bedragen in miljoenen euro's (+ is saldo verslechterend)

2025

2026

2027

2028

2029

Derving ontvangsten (financieringseffect)

0

110

2.006

2.145

2.287

Stijging zorgvraag (remgeldeffect)

0

152

2.100

2.200

2.300

Totaal uitgavenplafond

0

262

4.106

4.345

4.587

Nominale premie

0

– 178

– 2.953

– 3.139

– 3.326

IAB

0

– 56

– 1.048

– 1.092

– 1.137

Zorgtoeslag

0

27

379

397

416

Totaal (- is lastenverzwaring)

0

– 207

– 3.622

– 3.833

– 4.048

Inkomstenbelasting

0

171

2.941

3.124

3.308

AOF

0

36

681

710

739

Totaal compenserende lastenverlichting

0

207

3.622

3.834

4.047

Door het verlagen van het verplicht eigen risico neemt de zorgvraag naar verwachting toe. In het regeerprogramma zijn meerdere maatregelen opgenomen om de toenemende druk op de zorg te verminderen. Om de toegankelijkheid te borgen wordt meer ingezet op triage. Tevens is aangegeven langs welke lijnen de aanpak van personeelskrapte vorm krijgt. Met behulp van AI wordt ingezet op het halveren van de administratietijd in 2030, waardoor zorgprofessionals meer uren aan daadwerkelijke zorgverlening kunnen besteden. In het aanvullend zorg en welzijnsakkoord staan de gelijkwaardigere toegang tot zorg en welzijn en het afwenden van het arbeidstekort centraal. Dat akkoord zal de komende maanden nader vorm krijgen en zal meer duidelijk worden over de wijze waarop de groei van de zorguitgaven wordt geremd.

Vraag 91

Volgens deze leden lijkt de hersteloperatie rondom de toeslagenaffaire steeds verder uit de hand te lopen met als gevolg hoge kosten en lange doorlooptijden voor de gedupeerden. Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze operatie beheersbaar blijft, zowel in financiële zin als qua afhandelingstijd?

Antwoord op vraag 91

De operationele voortgang van de hersteloperatie en de mogelijke financiële impact van ontwikkelingen wordt voortdurend gemonitord. De Kamer wordt hierover door middel van voortgangsrapportages geïnformeerd. Budgetbijstellingen worden middels begrotingswetten ter goedkeuring aan uw Kamer voorgelegd.

Vraag 92

De leden van de JA21-fractie verzoeken u toe te zeggen dat de hersteloperatie niet opnieuw zal leiden tot overmatige bureaucratie en complexiteit. Kunt u aangeven welke lessen zijn getrokken uit de fouten die aanvankelijk bij de toeslagenaffaire zijn gemaakt? Kunt u op verzoek van deze leden een overzicht geven van alle gemaakte kosten omtrent de toeslagenaffaire tot nu toe? Welke ambitie heeft u om het toeslagensysteem te hervormen?

Antwoord op vraag 92

Vanzelfsprekend streeft het kabinet naar het zo veel als mogelijk voorkomen van overmatige bureaucratie en complexiteit. Sinds het begin van de hersteloperatie zijn er verschillende verbeteringen en versnellingen doorgevoerd, daar waar mogelijk zal het kabinet dat ook in de toekomst blijven doen. De Kamer wordt door middel van voortgangsrapportages periodiek geïnformeerd over de financiën van de hersteloperatie (inclusief realisatie; zie https://open.overheid.nl/documenten/7a479d9a-dd77-4227-aed6-4cca1f71068f/file, pp. 37–39 voor het meest actuele overzicht). Het meerjarig begrote bedrag voor de gehele hersteloperatie bedraagt circa 11,7 miljard euro. Het kabinet en uw Kamer hebben de gezamenlijke ambitie om deze kabinetsperiode wetgeving voor te bereiden voor een hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel. Dat is de enige manier om meer werken voor alle groepen te laten lonen en de fundamentele problemen van het toeslagenstelsel die soms tot bestaansonzekerheid leiden voor mensen aan te pakken. Het kabinet werkt aan een brede hervormingsagenda inkomensondersteuning. Met de brief van 17 oktober jl. (https://open.overheid.nl/documenten/72397f20-2f1b-44d9-947b-780a5e0162bd/file) bent u geïnformeerd over de taakopdracht voor de hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel.

Vraag 93

Kunt u aangeven welke stappen de regering onderneemt om ervoor te zorgen dat Nederland niet onevenredig veel betaalt ten opzichte van andere Europese lidstaten, gezien de beperkte invloed die we soms lijken te hebben op het Europese beleid? Vindt de huidige regering de financiële lasten opwegen tegen de netto-lasten en de daarmee gepaard gaande beperkte bewegingsruimte? Staat dit wat u betreft nog in verhouding? Graag ontvangen deze leden hierop een reflectie.

Antwoord op vraag 93

Het kabinet zet in op een acceptabele omvang het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK) en een voor Nederland acceptabel aandeel in de nationale bijdragen via het Eigenmiddelenbesluit. Dit draagt het kabinet op verschillende niveaus en in diverse gremia en gesprekken uit. De onderhandelingen over het volgend MFK zijn nog niet begonnen. De Europese Commissie publiceert een voorstel hiervoor naar verwachting in 2025. Daarna volgen de onderhandelingen binnen de Europese Unie, die tot in 2027 kunnen duren.

Vraag 94

Volgens de leden van de JA21-fractie zijn er zorgen dat het vestigingsklimaat voor bedrijven in Nederland verslechtert, onder andere door belastingdruk en regelgeving. Hoe ziet u dit? Welke maatregelen worden genomen om Nederland aantrekkelijk te houden voor zowel nationale als internationale bedrijven? Tot slot vragen deze leden welke (klimaat)maatregelen u hiertoe wenst af te schaffen.

Antwoord op vraag 94

Nederland heeft een internationaal concurrerende en innovatieve economie en het is in het belang van de gehele economie en samenleving dat we deze ook behouden. Dit kabinet streeft ernaar om tot de top 5 van meest concurrerende landen wereldwijd te horen.

Het kabinet erkent de zorgen van bedrijven en zet in op een stabiel ondernemingsklimaat. Zo zet het kabinet in op het verminderen van de regeldruk. Ook start het kabinet een pilot van de Financieringshub voor 2024 en 2025, waarmee mkb’ers makkelijker financiering kunnen vinden en wordt een ondernemingsklimaattop georganiseerd.

Concreet heeft dit kabinet voor meer dan 1 miljard euro lastenverlichtingen doorgevoerd voor het bedrijfsleven, zoals het terugdraaien van de verlaging van de mkb-winstvrijstelling, het terugdraaien afschaffing inkoop eigen aandelen en de verlaging van de renteaftrekbeperking vpb naar 25%. En op het terrein van het klimaat het terugdraaien van de verhoging van de CO2-heffing industrie en het terugdraaien van de verhoging van de energiebelasting. Tot slot heeft het kabinet 900 miljoen euro aanvullende middelen voor Invest-NL en Invest International beschikbaar gemaakt.

[Antwoorden op de vragen van de SGP-fractie]

Vraag 95

Bent u bereid om te onderzoeken voor welk bedrag de afgelopen vijf jaar onderuitputting is opgetreden? Ziet u mogelijkheden om voor een deel van dit bedrag een technische bezuinigingsmaatregel in de begroting op te nemen (inclusief een bezuiniging op de bijhorende structurele lastenverhoging) en dit bedrag als dekking te gebruiken voor andere ambities?

Antwoord op vraag 95

Bij de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer heb ik aangekondigd dat er een onafhankelijke expertgroep naar de raming van het EMU-saldo en onderliggende factoren als onderuitputting gaat kijken. De uitkomsten van deze expertgroep zullen betrokken worden bij de Voorjaarsnota. Verder kunt u een recente analyse vinden in de beleidsdoorlichting van begrotingsbeleid en het rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte van eind vorig jaar. Zie hiervoor paragraaf 3.7.2 van de Beleidsdoorlichting Begrotingsbeleid 2023.

Vraag 96

Gemeenten zien volgens deze leden een «ravijnjaar» tegemoet. Het grootste deel van de gemeenten begroot in 2026 en 2027 een begrotingstekort. Als gevolg zal flink bezuinigd worden, ook in het sociale domein. Kunt u reflecteren op de gevolgen van deze bezuinigingen en dan met name op wat dit betekent voor de ambities van dit kabinet op het gebied van kinderarmoede en jeugdzorg?

Antwoord op vraag 96

In 2026 krijgen gemeenten en provincies inderdaad minder geld van het Rijk dan in 2025. In 2027 is er weer meer geld beschikbaar dan in 2025. Dit is het gevolg van het feit dat een deel van het accres (de jaarlijkse ophoging van de fondsen) voor de jaren 2022 en 2023 incidenteel is uitgekeerd tot en met 2025. Een deel van dit accres valt dus weg per 2026. Ook waren de inkomsten uit het gemeente- en provinciefonds in de jaren 2022–2024 historisch hoog. Dat kwam omdat dit bedrag was gekoppeld aan de ontwikkeling van de Rijksuitgaven die in die jaren snel stegen.

Vanaf 2024 volgt het gemeentefonds de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Het kabinet is van mening dat de bbp-systematiek gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron biedt, inclusief benodigde duidelijkheid over hoe het Gemeente- en Provinciefonds zich over de tijd ontwikkelt. De oploop van de opschalingskorting is in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek structureel geschrapt. Tevens is in het voorjaar 2024 door het vorige kabinet besloten om extra middelen voor de Wmo ter beschikking te stellen (75 miljoen euro in 2026 oplopend naar structureel 300 miljoen euro in 2029).

Voor de jeugdzorg geldt daarnaast dat al bij het Coalitieakkoord Rutte IV, in lijn met de uitspraak van de Commissie van Wijzen, additionele financiering voor de jeugdzorg beschikbaar is gesteld. Ten opzichte van die reeks is toen echter ook besloten een aanvullende besparing voor de jeugdzorg op te nemen van circa een 0,5 miljard euro. Het huidige kabinet heeft besloten om deze besparing te laten vervallen. Samen met gemeenten wordt door VWS bekeken hoe de houdbaarheid en betaalbaarheid van de jeugdzorg en de WMO vergroot kan worden en wordt nu ook gekeken naar de reikwijdte van deze wetten en nieuwe bekostigingsvormen.

Vraag 97

Er worden stappen gezet om het belasting- en toeslagenstelsel te vereenvoudigen. Kan de regering een tijdpad aangeven voor de herziening van het belasting- en toeslagenstelsel?

Antwoord op vraag 97

Op 17 oktober 2024 heeft het kabinet de taakopdracht voor een hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel naar de Tweede Kamer gestuurd.59

In de taakopdracht staat de volgende globale planning:

  • Voor herfstreces ’24: brief met planning en taakopdracht naar de Tweede Kamer.

  • Eerste inhoudelijke brief voorjaar ’25 met enkele varianten en keuzeopties. Dit is het startpunt voor een parlementaire dialoog.

  • Gerichte nadere uitwerking kan worden opgenomen in brieven in het najaar ’25 en een eindbrief/eindproduct voorjaar ’26. Voor zover mogelijk wordt vervolgens gestart met het opstellen van wetgeving.

Vraag 98

Ziet de regering mogelijkheden om bij een vereenvoudiging van het belastingstelsel de positie van eenverdieners te verbeteren, in die zin dat de ongelijkheid in belastingafdracht tussen eenverdieners en tweeverdieners wordt opgelost?

Antwoord op vraag 98

In het kader van de Hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel vragen de leden van de fractie van de SGP naar het verschil tussen een- en tweeverdieners. In de taakopdracht Hervorming belasting- en toeslagenstelsel60 is opgenomen dat naar een breed politiek draagvlak toegewerkt zal worden naar een stelsel dat eenvoudiger, begrijpelijker en beter voorspelbaar is. Uiteraard wordt hierbij gekeken naar de gevolgen voor de koopkracht van alle groepen belastingplichtigen in Nederland, zowel één- als tweeverdieners. Tegelijkertijd is een doelstelling van de hervorming dat werken meer moet lonen. Deze doelen kunnen met elkaar op gespannen voet staan. De afwegingen worden gedurende het traject van de hervorming inzichtelijk gemaakt. Het kabinet gaat hier vervolgens een open dialoog over aan met het parlement.

Vraag 99

De overheidsfinanciën behoren op orde te zijn, maar op korte termijn dreigt het begrotingstekort al te groot te zijn, met 3,4 procent bbp in 2026. Kunt u aangeven welke maatregelen het kabinet al in 2025 kan inzetten om het begrotingstekort van 2026 binnen de bandbreedte te brengen die in het Stabiliteits- en Groeipact is afgesproken? Tot slot vragen deze leden welke betekenis dit kan hebben voor de middellange termijn, vanaf 2029.

Antwoord op vraag 99

Naast de eenmalige overschrijding van het tekort in 2026, blijven het EMU-saldo en de EMU-schuld naar verwachting tijdens de kabinetsperiode binnen de Europese referentiewaarden van – 3% bbp en 60% bbp. Een aanzienlijk gedeelte van de verslechtering van het saldo in 2026 valt toe te schrijven aan het omzetten van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen naar kapitaaldekking, wat leidt tot een eenmalige saldoverslechtering van 0,7% bbp. Deze verslechtering is dus tijdelijk en incidenteel. Het kabinet ziet op dit moment dan ook geen noodzaak om in 2025 maatregelen in te zetten om het begrotingstekort voor 2026 te reduceren.

[Antwoorden op de vragen van de Volt-fractie]

Vraag 100

De leden van de Volt-fractie merken op dat er in de Tweede Kamer vragen zijn gesteld over het verschil tussen ramingen en realisaties. Naar aanleiding hiervan hebben zij een wat algemenere vraag, namelijk of het nog steeds voor de hand ligt om op kasbasis te begroten. Hoe kijkt u naar deze discussie?

Antwoord op vraag 100

Op dit moment ligt het niet voor de hand om de rijksuitgaven in de begroting op een andere wijze te gaan registreren dan nu het geval is met het kasverplichtingenstelsel. De beheersing van de rijksuitgaven is nu goed geborgd met de informatievoorziening uit de kasverplichtingensystematiek. Immers, in het begrotingsbeleid is de beheersing van de uitgaven in de begroting vormgegeven via uitgavenplafonds die nauw aansluiten op de kasbasis van de begroting. Ook internationaal is het kasstelsel het systeem om de begroting te monitoren, waaronder de Europese begrotingsregels uit het Stabiliteits- en Groeipact.

Vraag 101

De leden van de fractie van Volt hebben ook bij het kennismakingsgesprek een vraag gesteld over de commiterings- en betalingskredieten. Heeft u een overzicht of inventarisatie van het totaalbedrag aan verplichtingen waar in latere jaren een dekking voor op de begroting moet worden gevonden? Zo ja, kunt u dit de Kamer toesturen?

Antwoord op vraag 101

Voordat het Rijk een financiële verplichting aangaat, moet het kasbudget beschikbaar zijn voor de uitfinanciering van de verplichting. Dit betekent dat er geen verplichtingen zijn waar in latere jaren nog dekking op de begroting voor gevonden moet worden.

Vraag 102

In de begroting is een «t+5»-overzicht gegeven van de te verwachten uitgaven plus een aantal fondsen waar langlopende verplichtingen in worden ondergebracht. Welke verplichtingen heeft de Nederlandse staat die niet in één van de fondsen vallen en die ook verder weg liggen dan de t+5?

Antwoord op vraag 102

De financiële verplichtingen die het kabinet is aangegaan of die het kabinet voornemens is aan te gaan in aankomend begrotingsjaar zijn opgenomen in de departementale begrotingen.

Vraag 103

De leden van de fractie Volt zien in de Miljoenennota 2025 dat een aantal ontvangsten binnen het uitgavenkader wordt opgenomen. Dit heeft natuurlijk een effect op het overheidsaandeel in de economie. Geldt deze opname in het uitgavenkader ook voor bijvoorbeeld de inkomsten uit het ETS mechanisme (begroting groene groei) en voor dividenduitkeringen binnen een specifieke begroting? Wat is het totaal van de ontvangsten die binnen het uitgavenkader zijn opgenomen? Welk effect heeft dit op het overheidsaandeel in de Nederlandse economie? Hoe verhoudt zich het opnemen van ontvangsten binnen het uitgavenkader met het universaliteitsbeginsel? Hoe verhoudt de toepassing ervan binnen Nederland zich met de veel striktere houding die ook de Nederlandse regering aanneemt ten aanzien van het opnemen van inkomsten binnen het uitgavenkader van de Europesebegroting? Bij de Europese begroting heeft deze houding een negatief effect op de ruimte binnen het vastgestelde totale uitgavenplafond. Graag een reactie.

Antwoord op vraag 103

De rijksbegroting bevat naast belasting- en premie-inkomsten ook niet belastinginkomsten. Denk bijvoorbeeld aan het dividend dat uitgekeerd wordt door staatsdeelnemingen, terugbetaalde studieschulden of de opbrengst uit boetes en schikkingen. Het klopt dat sommige van deze ontvangsten tot het uitgavenkader worden gerekend en worden verantwoord op de departementale begrotingen. Sommige ontvangsten, zoals de inkomsten uit het ETS-mechanisme, vallen onder het inkomstenkader maar worden vanuit beleidsmatige overwegingen verantwoord op de betreffende begroting.

De niet-belastingontvangsten worden per departementale begroting weergegeven in tabel 3.3 van de bijlagen van de Miljoenennota. Ook wordt het verloop van deze ontvangsten per begrotingshoofdstuk toegelicht in bijlagen 16 en 17.

Het toerekenen van niet-belastingontvangsten aan het uitgaven- of inkomstenkader heeft geen economisch effect op het overheidsaandeel in de Nederlandse economie. Het aandeel van de overheid in de economie wordt bepaald door het CBS in de Nationale Rekeningen. De indeling van de rijksbegroting heeft hier geen invloed op. De administratieve verwerking is in lijn met het universaliteitsbeginsel, aangezien ook de niet-belastingontvangsten op de departementale begrotingen worden begroot en verantwoord als ontvangst. Het inkomsten- en uitgavenkader zijn middelen van het kabinet om de overheidsfinanciën te beheersen en staan hier dus los van.

Ook binnen de Europese begrotingssystematiek worden soms ontvangsten binnen de uitgavenkaders opgenomen. Dit gaat bijvoorbeeld over boete-opbrengsten. Dit soort ontvangsten hebben in de Europese context geen negatief effect op de beschikbare ruimte, maar vergroten deze ook niet, omdat de maximale uitgaven worden bepaald door de in het Meerjarig Financieel Kader afgesproken plafonds. Indien dergelijke ontvangsten toenemen, verlaagt dit de afdrachten van de lidstaten. Daarnaast bestaan ook zogeheten externe bestemmingsontvangsten, die bedoeld zijn voor specifieke uitgaven, zoals bijdragen van derde landen aan bepaalde Europese programma’s. Ook dit type ontvangsten heeft geen negatief effect op de ruimte binnen de totale uitgavenplafonds.

Vraag 104

Hoe is de door de regering benoemde asielcrisis in de begroting weergegeven? Welke budgettaire aanpassingen zijn er te verwachten indien er daadwerkelijk een crisis wordt uitgeroepen? Verwacht de Minister ook budgettaire aanpassingen buiten de kamers om?

Antwoord op vraag 104

De asieluitgaven zijn in samenhang met de aangekondigde maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord verlaagd met 500 miljoen euro in 2027 en met 1 miljard euro vanaf 2028. Voor dit maatregelenpakket is bij Miljoennota 2025 50 miljoen euro structureel gereserveerd op de Aanvullende Post, in afwachting van de verdere uitwerking van wetsvoorstellen en uitvoeringstoetsen. Besluitvorming over eventueel aanvullende benodigde middelen vindt plaats conform het reguliere begrotingsproces.

Vraag 105

Kan de Minister aangeven of ook andere landen binnen de EU een asielcrisis hebben uitgeroepen, een noodwet overwegen en hier budgettaire gevolgen aan verbinden?

Antwoord op vraag 105

De Minister van Asiel en Migratie monitort de internationale ontwikkelingen ten aanzien van migratiebeleid en informeert uw Kamer hierover.

Vraag 106

Het kabinet vermindert het budget voor ontwikkelingssamenwerking vanwege «de schuivende verhoudingen in de wereld». Op welke verschuivende verhoudingen doelt het kabinet? Hoe is deze bezuiniging te rijmen met de opmerking in het regeerprogramma «Op veel plekken in de wereld neemt de stabiliteit af en verslechtert de bestaanszekerheid. De opkomst van nieuwe machten leidt tot geopolitieke competitie, spanningen en conflicten. Niet iedereen speelt volgens de geldende spelregels.»?

Antwoord op vraag 106

In de financiële paragraaf van het regeerprogramma wordt toegelicht dat het kabinet vanwege de beperkte financiële middelen scherpe keuzes moet maken. De afname van internationale budgetten, waaronder ontwikkelingshulp (ODA) is daar onderdeel van. Het kabinet kiest ervoor om vast te houden aan het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling van partnerlanden, ook omwille van veiligheid en stabiliteit. Daarbij blijft Nederland inzetten op thema’s en kanalen waarbij Nederland aanzien en belang heeft en meerwaarde heeft te bieden aan deze landen.

Vraag 107

Fiscale regelingen. Het vorige kabinet had een taakstelling van 550 miljoen. Waarom heeft het kabinet deze taakstelling naar beneden bijgesteld? Het kabinet beschikt over het ambtelijk rapport Aanpak fiscale regelingen. Is de regering voornemens om een integraal afbouwplan aan de kamers voor te leggen op basis van het advies over de fiscale regelingen? Op welke termijn denkt het kabinet de fiscale regelingen te beperken tot de doelmatige en doeltreffende rekeningen?

Antwoord op vraag 107

Het vorige kabinet heeft bij Miljoenennota 2023 een taakstellende opdracht voor de aanpak van belastingconstructies en fiscale regelingen ingeboekt van 162 miljoen euro per 2024, oplopend tot 550 miljoen euro structureel vanaf 2027. In de brief «Aanpak belastingconstructies en fiscale regelingen» die op 19 september 2023 naar de Tweede Kamer is gestuurd, zijn de invulling van de stelpost en alle maatregelen uitgebreid toegelicht.61 Het kabinet heeft de taakstellende opdracht op structurele basis grotendeels kunnen invullen met de aanpak van verschillende constructies én fiscale maatregelen die recent negatief zijn geëvalueerd. Tabel 1 biedt een overzicht van de maatregelen waarmee de taakstellende opdracht is ingevuld. Van de taakstellende 550 miljoen euro resteert een structureel bedrag van 71 miljoen euro dat wordt gedekt door een stapsgewijze verhoging van het tarief eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting.

Tabel 9 Invulling taakopdracht belastingconstructies en fiscale regelingen, stand Miljoenennota 2024

Maatregel

2024

2025

2026

2027

Struc

Taakopdracht bij Miljoenennota 2023

162

310

400

550

550

1.

Aanpak vastgoedaandelentransacties met overgangsrecht

0

0

0

32

64

2.

Aan derden verhuurd vastgoed met standaard aanmerken als beleggingsvermogen in de BOR

5

6

6

7

20

3.

Versterking aanpak dividendstripping

0

0

0

0

0

4.

Aanpak opknipgedrag bij vastgoed-bv’s om maximaal te profiteren van renteaftrek

0

50

50

50

50

5.

Verlagen vrijstellingspercentage BOR naar 70% boven 1,5 mln. euro ondernemingsvermogen

40

13

15

17

49

6.

Pakket maatregelen BOR/DSR (herijkt t.o.v. Voorjaarsnota 2023)

0

6

6

9

30

Aansluiting tabel i.v.m. herijking en certifivering

– 29

10

13

9

– 11

Resterende taakopdracht stand Voorjaarsnota 2023

146

225

310

426

348

7.

Algemeen btw-tarief op agrarische goederen en diensten

0

43

43

43

43

8.

Motorrijtuigbelasting (MRB): kampeerauto naar halftarief

0

0

80

80

80

9.

MRB: afschaffen kwarttarief paardenvervoer

0

0

2

2

2

10.

MRB: versoberen vrijstelling oldtimers vanaf 2028 naar vrijstelling voor auto’s met bouwjaar tot 1988

0

0

0

0

76

11.

Belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM): afschaffen teruggave geldtransport per 2026

0

0

0

0

0

12.

MRB: afschaffen nihiltarief OV-autobussen op liquified petroleum gas (LPG) of aardgas

0

0

0

0

0

13.

MRB: afschaffen verlaagde brandstoffentoeslag personen- en bestelauto’s op CNG, LNG of LPF

0

0

0

57

57

Aansluiting tabel i.v.m. herijking en certificering

       

19

Verhoging tarief eerste schrijf box 1 bij Miljoenennota 2024

146

180

128

247

71

In het hoofdlijnenakkoord van het huidige kabinet is eveneens een stelpost «fiscale regelingen en constructies afbouwen» opgenomen van 250 miljoen euro structureel vanaf 2026. De invulling van deze stelpost wordt betrokken bij de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2025. Op dit moment wordt niet gedacht aan het ophogen van deze stelpost ten aanzien van fiscale regelingen.

Vraag 108

Het kabinet heeft al een aantal speculatieve bezuinigingen vanaf 2028 ingeboekt, bijvoorbeeld voor de EU afdracht binnen het huidige MFK. Is het kabinet bereid ook ten aanzien van de fiscale regelingen een hogere besparing in te boeken?

Antwoord op vraag 108

Zie het antwoord op vraag 107 van de feitelijke Kamervragen.

Vraag 109

In een gesprek met De Nederlandsche Bank heeft de directeur aangegeven voorstander te zijn van een afbouw van de fiscale regelingen in samenhang met een nieuw fiscaal stelsel. Kan de regering aangeven wat het tijdspad voor een dergelijk nieuw fiscaal stelsel is?

Antwoord op vraag 109

Zie het antwoord op vraag 97 van de feitelijke Kamervragen.

Vraag 110

Tot slot hebben de leden van de fractie van Volt nog twee vragen over de kabinetspositie ter voorbereiding van het toekomstig Meerjarig Financieel Kader van de Europe Unie. In antwoord op vragen geeft het kabinet stelselmatig aan dat ze wachten op een Commissievoorstel en pas dan een appreciatie aan de Kamers te zullen voorleggen. Kunt u aangeven in welke mate het kabinet al is betrokken bij verkennende gesprekken binnen de Europese Unie? Wat zijn de kaders waarbinnen het kabinet deze informele besprekingen aangaat?

Antwoord op vraag 110

Nederland voert ter voorbereiding op het voorstel voor het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK) en Eigenmiddelenbesluit (EMB) verkennende technische gesprekken met de Europese Commissie. Daarnaast vindt er informatie-uitwisseling plaats tussen de lidstaten. Daarbij gaat het tot op heden vooral om de budgettaire kabinetsinzet uit het hoofdlijnenakkoord en regeringsprogramma. Het kabinet zet in dat kader in op een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in de nationale bijdragen via het Eigenmiddelenbesluit. De gesprekken gaan ook over technische uitgangspunten ten aanzien van de budgettaire architectuur van het MFK en EMB.

Zo geeft het kabinet aan dat Nederland hecht aan een sterke koppeling van het ontvangen van EU-middelen met structurele hervormingen, de naleving van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de rechtsstatelijkheidsprincipes. Tevens is het kabinet voorstander van een versimpeling van de begrotingsstructuur zoals bijvoorbeeld het verminderen van het aantal fondsen in de EU-begroting. Daarnaast is het kabinet voorstander van een verruiming van de flexibiliteit binnen het MFK om beter te kunnen reageren op onvoorziene en/of veranderende omstandigheden.

Een ander aandachtspunt voor het kabinet is dat de administratieve lasten binnen de verschillende fondsen in verhouding moeten staan tot de beoogde doelstellingen. Hierbij moet wel het beschermen van de financiële belangen van de Unie geborgd blijven.

Het kabinet staat open voor een verkenning van de bredere toepassing van de werkwijze van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF), waarbij middelen worden uitgekeerd op basis van het behalen van mijlpalen en doelstellingen, in plaats van gemaakte kosten. Hoewel de eindevaluatie van de HVF in 2028 wordt verwacht, kunnen de voor- en nadelen van de huidige HVF-werkwijze al worden afgewogen.

Het kabinet ziet hierbij risico’s in de uitvoering die geadresseerd moeten worden. Ook moeten de adviezen van de Europese Rekenkamer hierin meegenomen worden.

[Antwoorden op de vragen van de 50PLUS-fractie]

Vraag 111

Wat zou in 2025 de opbrengst zijn van een vermogensbelasting met een tarief van 0,8%, uitgaande van hetzelfde stelsel dat bestond voor de invoering van het boxenstelsel?

Antwoord op vraag 111

Er is geen raming beschikbaar van een vermogensbelasting zoals die bestond voor de invoering van het boxenstelsel. Daarbij komt dat de vertaling van de toenmalige vermogensbelasting naar de huidige situatie niet eenduidig is vanwege het veranderde belastingstelsel, bijvoorbeeld de vraag hoe om te gaan met de precieze grondslagen die in de belasting worden betrokken, de aftrek voor latente belasting (bedoeld om dubbele belasting te voorkomen op nog niet gerealiseerde vermogenswinsten) en de anticumulatieregeling (bedoeld om te voorkomen dat de gezamenlijke belastingdruk van vermogens- en inkomstenbelasting op het inkomen niet hoger dan 68% kon zijn). Voor het IBO Vermogensverdeling is een variant van een brede vermogensbelasting doorgerekend. Die gaf een opbrengst van 3,6 miljard euro bij een tarief van 1% en een vrijstelling van 1 miljoen euro per persoon.

Vraag 112

Bij de vermogensbelasting zoals deze bestond voor de invoering van het boxenstelsel, waren de gedragseffecten een veelbesproken onderwerp omdat vermogenden vanwege deze belasting vaker over de grens zouden gaan wonen. Hoe zit dat bij de huidige vermogensheffing in box 2 en 3 en kan er op dit punt een vergelijking gemaakt worden?

Antwoord op vraag 112

De vermogensbelasting die er vroeger was in Nederland drukte niet op het rendement, maar op het vermogen zelf. In situaties waarin er sprake was van veel vermogen maar weinig rendement kon dit leiden tot een zeer hoge belastingdruk, hoewel die wel beperkt werd door de anticumulatieregeling die ervoor zorgde dat de totale belastingdruk niet hoger kon zijn dan 68% van het inkomen. In de huidige situatie is er geen vermogensheffing in box 2 en box 3, maar een heffing op het rendement op het vermogen. Dit geldt voor box 3 ook in economische zin sinds de juni-arresten van de Hoge Raad, nu het in box 3 mogelijk is geworden om tegen het werkelijke rendement belast te worden. Dat zorgt ervoor dat de totale belastingdruk op dit rendement niet die hoogten kan bereiken die destijds mogelijk waren.

Vraag 113

Wat was de opbrengst van de vermogensbelasting, in euro en in % van het BBP, bij de invoering van het boxenstelsel in 2001? Wat is de opbrengst van de belasting in box 3 in 2025?

Antwoord op vraag 113

De opbrengst van de vermogensbelasting bedroeg in 2000 824 miljoen euro.62 Dit was 0,182% van het bbp in 2000.63 Hier is overigens nog niet de belasting op het inkomen uit vermogen (rente en dividend) meegenomen. Dit liep destijds mee in de inkomstenbelasting. De opbrengst van de belasting in box 3 in 2025 inclusief de gevolgen van de uitspraken van de Hoge Raad wordt geraamd op 4,7 miljard euro, dat is ongeveer 0,4% van het bbp. Vanwege de tegenbewijsregeling is de raming voor de box 3 opbrengst in 2025 nog onzeker. Deze hangt af van de behaalde rendementen. Ook het bbp is gebaseerd op een raming en kan zowel hoger als lager uitvallen.

Vraag 114

Wat zijn de budgettaire gevolgen van herinvoering van de wet Hillen? Is herinvoering binnen 5 jaar mogelijk?

Antwoord op vraag 114

De regeling Hillen houdt in dat als het eigenwoningforfait hoger is dan de aftrekbare kosten voor de eigen woning er recht ontstaat op een extra aftrekpost, zodat er onder aan de streep geen belasting verschuldigd is over het eigenwoningforfait. Sinds 1 januari 2019 wordt de regeling Hillen over een periode van 30 jaar in stappen afgebouwd. Vanaf 1 januari 2048 is de aftrek helemaal vervallen. In 2025 bedraagt de aftrekpost nog 76,67% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten voor de eigen woning. Als de afbouw van de regeling Hillen per 2025 volledig teruggedraaid zou worden, zou dit circa 200 miljoen euro kosten in 2025 en circa 1,4 miljard euro structureel vanaf 2048.

Voor de Belastingdienst vergt dit een structuuraanpassing in de keten IH. Conform de brief «Impact arresten op modernisering ICT Belastingdienst» kan deze beleidswens naar verwachting op zijn vroegst pas vanaf belastingjaar 2029 ingaan.

Vraag 115

Het fractielid van 50plus vraagt naar de budgettaire gevolgen van het afschaffen van de schenk- en erfbelasting. Daarnaast vraagt het fractielid of afschaffing van de schenk- en erfbelasting ertoe leidt dat Nederlanders die naar het buitenland zijn geëmigreerd terugkeren naar Nederland.

Antwoord op vraag 115

Het afschaffen van de schenk- en erfbelasting leidt tot een budgettaire derving van 3,6 miljard euro. Het is onbekend hoeveel naar het buitenland gemigreerde Nederlanders bij afschaffing van de schenk- en erfbelasting terug zouden keren naar Nederland. De schenk- en erfbelasting kan niet eenvoudig ontweken worden door te migreren naar een land dat geen schenk- en erfbelasting heft. De schenk- en erfbelasting kent namelijk een fictiebepaling waarmee een Nederlander die binnen tien jaar na zijn vertrek uit Nederland komt te overlijden of een schenking doet, geacht wordt op het tijdstip van zijn overlijden of de schenking in Nederland te wonen.

Vraag 116

Kan de regering de meest actuele percentages geven van de werkelijk betaalde AOW-premie voor werknemers en ZZP-ers, bij bruto inkomens vanaf 10.000 tot en met 50.000, per inkomensgroep van 5.000?

Antwoord op vraag 116

Het nominale AOW-premiepercentage bedraagt 17,9% in 2024. Voor de effectieve AOW-premiepercentages voor werkenden en zelfstandigen in 2024, uitgesplitst naar verschillende inkomensniveaus, verwijs ik naar de nota naar aanleiding van het tweede verslag bij de Wet verhoging minimumloon 2024.64

Vraag 117

De 50PLUS-fractie ontvangt graag een geactualiseerde tabel zoals eerder gegeven in het verslag van een schriftelijk overleg: hoeveel is het totaal van de algemene heffingskorting (AHK) en arbeidskorting voor niet AOW-gerechtigden ten opzichte van de AHK en ouderenkorting voor AOW-gerechtigden? Is het mogelijk om aan de geactualiseerde versie van deze tabel ook de te betalen Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) van gepensioneerden toe te voegen alsmede het belastingvoordeel voor werknemers van de werkgeverspremie als onbelast loon (tegen het tarief van 37,48%).

Antwoord op vraag 117

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de hoogte van de algemene heffingskorting (AHK), arbeidskorting (AK) en ouderenkorting (OUK) voor verschillende inkomensniveaus. De inkomens zijn zo gekozen dat deze gelijk zijn aan de knikpunten van de verschillende heffingskortingen. Het afbouwpunt van de AHK en de knikpunten in de AK zijn gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk minimumloon en zijn pas in november definitief. In de tabel staan de voorlopige bedragen. Voor de hoogte van de ouderenkorting is geen rekening gehouden met de alleenstaande-ouderenkorting. Voor de AOW-gerechtigden is verondersteld dat er geen sprake is van arbeidsinkomen, AOW-gerechtigden met arbeidsinkomen hebben ook recht op de AK over hun arbeidsinkomen.

Tabel 10 Heffingskortingen in 2025 voor niet AOW-gerechtigden en AOW-gerechtigden:
 

Werknemers

AOW-gerechtigden

Inkomen

AHK

AK

Totaal

AHK

OUK

Totaal

12.169

3.068

980

4.048

1.536

2.035

3.571

26.288

3.068

5.220

8.288

1.536

2.035

3.571

28.406

3.068

5.268

8.336

1.536

2.035

3.571

43.071

2.139

5.599

7.738

1.071

2.035

3.106

45.308

1.997

5.453

7.450

1.000

2.035

3.035

58.875

1.137

4.570

5.707

569

0

569

76.817

0

3.402

3.402

0

0

0

129.078

0

0

0

0

0

0

De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (IAB) staat los van de te betalen belasting. De heffingskortingen kunnen de af te dragen IAB niet verminderen en de IAB en heffingskortingen kunnen daarom niet zomaar bij elkaar opgeteld worden. Onderstaande tabel toont daarom separaat de IAB voor AOW-gerechtigden bij verschillende inkomensniveaus. Het IAB-percentage voor 2025 is definitief in november. Onderstaande bedragen zijn een raming.

Tabel 11 Voorlopige bedragen IAB voor AOW-gerechtigden in 2025 bij verschillende inkomens

Bruto inkomen

IAB

€ 5.000

€ 263

€ 10.000

€ 526

€ 15.000

€ 789

€ 20.000

€ 1.052

€ 25.000

€ 1.315

€ 30.000

€ 1.578

€ 35.000

€ 1.841

€ 40.000

€ 2.104

€ 45.000

€ 2.367

€ 50.000

€ 2.630

€ 55.000

€ 2.893

€ 60.000

€ 3.156

€ 65.000

€ 3.419

€ 70.000

€ 3.682

€ 75.000

€ 3.945

€ 80.000

€ 3.990

€ 85.000

€ 3.990

Voor invoering van de Wet uniformering loonbegrip betaalden werkgevers een vergoeding aan de werknemer, waarna de inkomensafhankelijke bijdrage werd ingehouden op het loon van de werknemer. Met de Wet uniformering loonbegrip (Wul) werd de inkomensafhankelijke bijdrage vervangen door een werkgeversheffing, die niet tot het loon behoort. Door deze aanpassing werd de grondslag voor de loon- en inkomstenbelasting versmald. Zonder verdere maatregelen zou dit leiden tot een groot positief inkomenseffect voor werknemers. Om dat te voorkomen is met de invoering van de Wul ter compensatie lastenverzwarende maatregelen getroffen. De compenserende maatregelen zijn zo vormgegeven dat de inkomenseffecten voor verschillende groepen zo klein mogelijk waren. Hierbij is ook rekening gehouden met de inkomenseffecten van AOW-gerechtigden. De Wul heeft dan ook per saldo niet geleid tot een belastingvoordeel voor werknemers of een nadeel voor gepensioneerden.

Vraag 118

Wat zijn de budgettaire gevolgen van de afspraken over vroeg pensioen? Is er een recente ex ante of ex post doorrekening beschikbaar van deze maatregel?

Antwoord op vraag 118

Voor het inkomstenkader is de derving in de RVU-heffing als gevolg van de verlenging en de verhoging van de vrijstelling relevant. Deze bedraagt naar huidige inschatting structureel 82 miljoen euro. Dit zal gedekt worden door een verhoging van het tarief van de RVU-heffing en door een verhoging van de Aof-premie. Dit wordt budgettair verwerkt in de Voorjaarsnota en opgenomen in het Belastingplan 2026. Eventuele kosten voor sectorspecifieke RVU-regelingen waarbij de Rijksoverheid werkgever is, worden binnen de begroting van het verantwoordelijk departement gedekt.

Vraag 119

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het gebruik van de Regeling vervroegde uittreding en de ontwikkeling van de budgettaire gevolgen van deze regeling voor de schatkist?

Antwoord op vraag 119

Uit de aangiftegegevens is bekend hoeveel werkgevers de RVU-heffing betaalden en voor welk bedrag. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 12
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal werkgevers

415

367

330

317

342

440

490

Opbrengst (miljoen euro)

258

251

247

243

177

194

193

Vraag 120

Kan worden uitgelegd waarom de tabelcorrectiefactor onderdeel is van de «noodrem afspraken»? Op deze wijze wordt een zeer specifieke taakstelling toch afgewenteld op de gehele populatie?

Antwoord op vraag 120

In het hoofdlijnenakkoord is een stelpost fiscale regelingen en constructie opgenomen. Door de invulling daarvan kan het stelsel worden versimpeld en de doelmatigheid van fiscale regelingen vergroot. Als dit voornemen niet wordt gerealiseerd treedt een noodremafspraak in werking en zal het deel van de lastenverzwaring dat niet wordt gerealiseerd, worden gedekt door het beperken van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting. Ons stelsel kent een breed palet aan fiscale regelingen voor verschillende doelgroepen, waar alle belastingplichtigen in meer of mindere mate van profiteren. De stelpost is daarmee niet gekoppeld aan specifieke regelingen voor specifieke doelgroepen. Er is dus niet bij voorbaat sprake van het afwentelen van een lastenverzwaring voor een specifieke groep op de gehele populatie.

Vraag 121

Wat is voor zowel AOW-ers als niet-AOW-ers, de effectieve marginale druk in het tweede traject van de opbouw van de Arbeidskorting?

Antwoord op vraag 121

De hoogte van de marginale druk van een belastingplichtige is afhankelijk van huishoudkenmerken zoals type inkomen, woonsituatie, het inkomen van de partner en het aantal kinderen. Onderstaande tabel toont de marginale druk (belastingen en toeslagen) in 2025 voor een alleenstaande AOW-gerechtigde met inkomen uit AOW, zonder kinderen en wonend in een huurwoning met een huur van 710 euro per maand. De IAB is meegenomen in de berekening. De tabel toont daarnaast de marginale druk van een alleenstaande belastingplichtige jonger dan de AOW-leeftijd met een inkomen uit arbeid, zonder kinderen en in een vergelijkbare huurwoning. Het tweede traject van de opbouw van de arbeidskorting loopt in 2025 tussen een inkomen van 12.169 euro en 26.288 euro.

Tabel 13 Marginale druk in 2025

Bruto inkomen

MD AOW-gerechtigde

MD werkende

12.000

5%

10%

13.000

5%

6%

14.000

5%

6%

15.000

5%

6%

16.000

5%

6%

17.000

5%

6%

18.000

5%

6%

19.000

5%

6%

20.000

5%

6%

21.000

5%

6%

22.000

15%

13%

23.000

49%

32%

24.000

50%

33%

25.000

51%

34%

26.000

52%

55%

27.000

56%

58%

Vraag 122

Wat is voor zowel AOW-ers als niet-AOW-ers, de effectieve marginale druk in het vierde traject (de afbouw) van de Arbeidskorting?

Antwoord op vraag 122

De hoogte van de marginale druk van een belastingplichtige is afhankelijk van huishoudkenmerken zoals type inkomen, woonsituatie, het inkomen van de partner en het aantal kinderen. Onderstaande tabel toont de marginale druk (belastingen en toeslagen) in 2025 voor een alleenstaande AOW-gerechtigde met inkomen uit AOW en aanvullend pensioen, zonder kinderen en wonend in een huurwoning met een huur van 710 euro per maand. De IAB is meegenomen in de berekening. De tabel toont daarnaast de marginale druk van een alleenstaande belastingplichtige jonger dan de AOW-leeftijd met een inkomen uit arbeid, zonder kinderen en in een vergelijkbare huurwoning. Het afbouwtraject van de arbeidskorting loopt in 2025 tussen een inkomen van 43.071 euro en 129.078 euro.

Tabel 14 Marginale druk in 2025

Bruto inkomen

MD AOW-gerechtigde

MD werkende

42.500

46%

48%

45.000

59%

50%

47.500

61%

50%

50.000

61%

50%

52.500

61%

50%

55.000

61%

50%

57.500

54%

50%

60.000

46%

50%

62.500

46%

50%

65.000

46%

50%

67.500

46%

50%

70.000

46%

50%

72.500

46%

50%

75.000

45%

52%

77.500

50%

56%

80.000

50%

56%

82.500

50%

56%

85.000

50%

56%

87.500

50%

56%

90.000

50%

56%

92.500

50%

56%

95.000

50%

56%

97.500

50%

56%

100.000

50%

56%

102.500

50%

56%

105.000

50%

56%

107.500

50%

56%

110.000

50%

56%

112.500

50%

56%

115.000

50%

56%

117.500

50%

56%

120.000

50%

56%

122.500

50%

56%

125.000

50%

56%

127.500

50%

54%

130.000

50%

56%

Vraag 123

Wat zijn de kosten voor de schatkist, als de algemene heffingskorting en de arbeidskorting geheel inkomensonafhankelijk worden gemaakt? Met hoeveel moeten de maximumbedragen voor de AHK en de AK, omlaag, om deze operatie budgetneutraal te maken voor de schatkist?

Antwoord op vraag 123

De algemene heffingskorting (AHK) bedraag in 2025 maximaal 3.068 euro en bouwt af vanaf een inkomen van 28.406 euro. Voor de raming is verondersteld dat bij een inkomensonafhankelijke AHK alle belastingplichtigen recht hebben op het maximale bedrag van 3.068 euro, ongeacht hun inkomen. Het inkomensonafhankelijk maken van de AHK kost circa 11 miljard euro. De AHK moet verlaagd worden met circa 900 euro van 3.068 euro naar 2.168 euro om dit budgetneutraal vorm te geven.

De arbeidskorting (AK) kent meerdere opbouwtrajecten en een afbouwtraject. Voor de raming van de budgettaire gevolgen van het inkomensonafhankelijk maken van de AK is aangenomen dat het opbouwtraject ongewijzigd blijft, maar dat de afbouw van de AK geschrapt wordt waardoor alle belastingplichtigen vanaf een inkomen van 43.071 euro recht hebben op de maximale AK van 5.599 euro. Het niet afbouwen van de AK op deze manier kost ongeveer 8 miljard euro. Het inkomensonafhankelijk maken van de AK kan budgetneutraal vormgegeven worden in 2025 door de AK bij het eerste knikpunt te verhogen en alle andere knikpunten te verlagen tot circa 4.170 euro, en niet af te bouwen.

Vraag 124

Met hoeveel is het budgettaire beslag van de AK gestegen sinds de invoering van de inkomensafhankelijkheid in 2012? Met hoeveel procent had de eerste schijf kunnen worden verlaagd als deze stijging van het budgettaire beslag was ingezet voor tariefsverlaging in de eerste schijf?

Antwoord op vraag 124

Het budgettair belang van de arbeidskorting (AK) was 10 miljard euro in 2012 en bedraagt naar verwachting 35 miljard euro in 2025. Dat is een toename van 25 miljard euro. De toename is deels endogeen en deels het gevolg van beleidsmatige verhogingen van de arbeidskorting.

Met 25 miljard euro kan, volgens de fiscale sleuteltabel, in het huidige stelsel het tarief in de eerste schijf (inkomen tot 38.441 euro) in 2025 met ongeveer 6,8%-punt verlaagd worden.

Vraag 125

Kan de ontwikkeling van het budgettaire beslag van de Arbeidskorting sinds 2012, worden afgezet tegen de ontwikkeling van de uitgaven aan AOW, aan Onderwijs, respectievelijk aan het Budgettair Kader Zorg?

Antwoord op vraag 125

Onderstaande tabel toont de ontwikkeling van het budgettair beslag van de arbeidskorting, de uitgaven aan AOW, de uitgaven aan onderwijs (totaal begroting ministerie OCW) en het budgettair kader zorg. De bedragen voor de uitgaven aan onderwijs en het Budgettair Kader Zorg kunnen iets afwijken van de gepubliceerde bedragen in de begrotingen van deze departementen doordat de manier waarop de standen zijn opgebouwd in de stukken wijzigt door de tijd heen.

Tabel 15 Ontwikkeling budgettair belang arbeidskorting, AOW-uitgaven, uitgaven aan onderwijs en Budgettair Kader Zorg
 

Budgettair belang arbeidskorting (mrd euro)

Uitgaven AOW (mrd euro)

Uitgaven onderwijs (mrd euro)

Budgettair Kader Zorg (mrd euro)1

2012

€ 10,0

€ 31,4

€ 32,5

€ 62,4

2013

€ 9,7

€ 32,7

€ 32,9

€ 63,6

2014

€ 11,7

€ 34,1

€ 33,6

€ 64,0

2015

€ 13,0

€ 35,8

€ 34,8

€ 58,6

2016

€ 17,3

€ 36,9

€ 35,5

€ 60,2

2017

€ 18,3

€ 37,4

€ 35,8

€ 62,2

2018

€ 19,82

€ 38,1

€ 37,5

€ 65,2

2019

€ 19,5

€ 39,5

€ 40,7

€ 69,4

2020

€ 22,0

€ 41,2

€ 41,4

€ 73,8

2021

€ 24,7

€ 43,0

€ 42,2

€ 77,1

2022

€ 25,5

€ 44,0

€ 46,6

€ 80,9

2023

€ 31,0

€ 47,9

€ 51,6

€ 87,3

2024

€ 34,6

€ 51,9

€ 53,4

€ 95,2

X Noot
1

Dit betreft de netto gecorrigeerde Premiegefinancierde zorguitgaven (Zvw, Wlz, Wmo beschermd wonen en AP-middelen). Bij de beoordeling van deze cijfers is van belang dat de groei van de zorguitgaven wordt beïnvloed door wijzigingen in de definitie van de zorguitgaven (zoals de overheveling van grote delen van de Wmo en de jeugdzorg naar het gemeentefonds) en door statistische vertekeningen, zoals in 2014 de technische correctie kader jeugd, in 2015 de technische correctie verkorting DBC-doorlooptijd en in 2021 de statistische verlaging van de uitgaven vanwege de nieuwe bekostigingssystematiek in de ggz.

X Noot
2

Vanaf 2018 is op een andere wijze rekening gehouden met verzilvering van heffingskortingen. Voorheen werden heffingskortingen in het simulatiemodel (MIMOSI) in een aangenomen volgorde verzilverd. Tegenwoordig worden eerst alle heffingskortingen per belastingplichtige bij elkaar opgeteld en vindt verzilvering plaats naar rato indien de verschuldigde belasting te laag is om alle heffingskortingen te verzilveren. Dit zorgt voor een verschuiving van AHK naar andere heffingskortingen.

Per 2024 is het Uitgavenplafond zorg (UPZ) afgeschaft. Vanwege het afschaffen van de deelplafonds worden de begrotingsgefinancierde zorguitgaven van de VWS-begroting en de gereserveerde loon- en prijsbijstellingen vanaf de ontwerpbegroting 2025 voor de jaren vanaf 2024 niet meer opgenomen onder de Premiegefinancierde zorguitgaven (PZ). Om vergelijkbare cijfers te presenteren zijn deze uitgaven in de onderstaande tabel ook voor de jaren 2012 t/m 2023 gecorrigeerd. In deze uitgavendefinitie zijn de uitgaven uit de artikelen van de VWS-begroting niet meegenomen. De definitie wijkt ook af van de definitie die in de Miljoenennota wordt gehanteerd.

Vraag 126

Wat is precies de verhouding tussen de opbrengst van de heffing in box 1 en de totale «uitgaven» aan belastinguitgaven, aftrekposten en faciliteiten in box 1?

Antwoord op vraag 126

De totale opbrengst van de loon- en inkomensheffing bedraagt ongeveer 137 miljard euro in 2024 (Miljoenennota 2025). Dit betreft naast de belasting in box 1, 2 en 3 tevens de ontvangsten van de premies volksverzekeringen die geïntegreerd worden geheven.

Bijlage 10 van de Miljoenennota geeft inzicht in het budgettair belang van fiscale regelingen. Het budgettaire belang van een regeling is het verschil in belastinginkomsten ten opzichte van de situatie waarin de regeling niet zou bestaan en het gedrag van burgers en bedrijven niet wijzigt. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de fiscale regelingen in de loonbelasting en box 1 van de inkomstenbelasting. Het optellen van de bedragen geeft een ondergrens van het budgettaire belang van de fiscale regelingen in box 1 van de inkomstenbelasting. Het budgettaire belang van de regelingen staat niet gelijk aan het bedrag dat afschaffen van een regeling oplevert.

Naast de regelingen in onderstaande tabel zijn er nog enkele regelingen waarover geen gegevens beschikbaar zijn voor een budgettaire raming, zoals de Koningshuisregeling in de inkomstenbelasting, de vergoeding voor extraterritoriale kosten en de vrije ruimte in de werkkostenregeling.

Tabel 16 Fiscale regelingen in de loonbelasting en box 1 van de inkomstenbelasting in 2024 (in mln euro prijzen 2024)

Fiscale regeling

Budgettair belang 2024

Aftrek voor scholingsuitgaven

18

Giftenaftrek inkomstenbelasting

492

Aftrek specifieke zorgkosten

303

Onderhoudsverplichtingen aftrek

200

Belaste ontvangen alimentatie

– 160

Pensioen niet-belaste premie

2.7080

Pensioen belaste uitkering

– 1.7645

Lijfrente premieaftrek

898

Lijfrente belaste uitkering

– 507

Nettopensioen en nettolijfrente

19

FOR aftrek

0

FOR belaste afneming

– 126

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek

639

Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering

– 482

Reisaftrek OV

7

Middelingsregeling

90

Hypotheekrenteaftrek

9.912

Aftrek financieringskosten eigen woning

667

Aftrek periodieke betalingen erfpacht, opstal en beklemming

33

Aftrek rente en kosten van geldleningen ove restschuld vervreemde eigen woning

5

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

415

Eigenwoningforfait

– 2.863

Zelfstandigenaftrek

1.056

Extra zelfstandigenaftrek starters

123

Meewerkaftrek

7

Stakingsaftrek

18

After speur- en ontwikkelingswerk

4

Willekeurige afschrijving starters

8

Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart

470

Doorschuiving stakingswinst

346

MKB-winstvrijstelling

2.556

Terbeschikkingstellingsvrijstelling

22

Algemene heffingskorting

27.598

Arbeidskorting

34.621

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

2.076

Jonggehandicaptenkorting

218

Ouderenkorting

5.335

Alleenstaande-ouderenkorting

687

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO

1.446

Afdrachtvermindering zeevaart

116

30%-regeling

1.348

Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband

35

IB/LB korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

263

Totaal

97.348

Vraag 127

Welke doorslaggevende redenen zijn er om de tabelcorrectiefactor niet te baseren op een kalenderjaar maar op een gebroken jaar? Deelt u de opvatting dat de herkenbaarheid en vergelijkbaarheid toeneemt (zowel voor belastingbetaler als voor bestuurders) wanneer de tabelcorrectiefactor zou «meelopen» met kalenderjaren?

Antwoord op vraag 127

De tabelcorrectiefactor (tcf) wordt berekend op basis van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek in de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand. Voor 2025 betekent dit dat de tcf is berekend op basis van de afgeleide CPI in juli 2023 t/m juni 2024. Uitgaan van een kalenderjaar bij het berekenen van de tabelcorrectiefactor kent praktische bezwaren. De belastingparameters voor een nieuw jaar moeten aan het einde van het voorgaande belastingjaar bekend zijn. Als de tabelcorrectiefactor wordt berekend op basis van de afgeleide CPI van januari t/m december kan de hoogte van de parameters niet op tijd worden vastgesteld omdat de afgeleide CPI van december pas in het nieuwe belastingjaar beschikbaar is. De tabelcorrectiefactor berekenen op basis van het voorgaande jaar leidt ertoe dat de inflatiecorrectie van de belastingparameters verder achterloopt op de inflatie.

Vraag 128

Deelt u de mening dat het aanpassen van de schijftarieven een eerlijker en meer transparante aanpak is dan het morrelen aan de tabelcorrectiefactor? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 128

Het beperkt toepassen van de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting staat gelijk aan een beleidsmatige verlaging van bijna alle parameters in de IB, zoals schijfgrenzen en heffingskortingen, en leidt tot een lastenverzwaring voor burgers. Deze maatregel is dus breder dan enkel het aanpassen van schijftarieven. Lastenverzwaring via de inkomstenbelasting kan ook op andere manieren vormgegeven worden, zoals door een verhoging van de tarieven of een verlaging van de heffingskortingen. Door een specifieke parameter te wijzigen kan daarbij ook gestuurd worden op lastenverzwaring voor bepaalde groepen. Welke maatregel het meest passend is, is een afweging tussen verschillende factoren. Bij beleidswijzigingen wordt in alle gevallen duidelijk aangegeven of sprake is van een lastenverzwaring- of verlichting voor burgers.

Het kabinet erkent dat het voor burgers lastig in te schatten is hoeveel zij onder aan de streep overhouden. Dat komt door de complexiteit van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen en geldt niet alleen voor specifieke beleidswijzigingen. Een van de doelen bij de koopkrachtbesluitvorming is dan ook om de complexiteit van het stelsel niet verder op te laten lopen. Ook werkt het kabinet aan vereenvoudiging van het stelsel van inkomensondersteuning.

Vraag 129

Erkent u dat het beperken van een tabelcorrectiefactor, door veel belastingbetalers niet als lastenverzwaring wordt herkend? Deelt u de mening dat het beperken van de tabelcorrectiefactor ook consequent als een lastenverzwaring dienst te worden gecommuniceerd?

Antwoord op vraag 129

Zie het antwoord op vraag 128.

Vraag 130

Kan een overzicht gegeven worden van de tabelcorrectiefactor volgens de geldende formule sinds 2001 en kunt u tevens het percentage werkelijke toepassing van de tabelcorrectiefactor daar aan toevoegen?

Antwoord op vraag 130

De tabelcorrectiefactor sinds 2001 is weergegeven in onderstaande tabel. De tabelcorrectiefactor is in al deze jaren volledig toegepast, met uitzondering van 2013, 2014 en 2024. Voor deze jaren is de toegepaste tabelcorrectiefactor ook weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 17

Jaar

TCF

Toegepaste TCF

2001

1,018

 

2002

1,031

 

2003

1,036

 

2004

1,024

 

2005

1,014

 

2006

1,009

 

2007

1,016

 

2008

1,015

 

2009

1,017

 

2010

1,019

 

2011

1,006

 

2012

1,017

 

2013

1,022

1,000

2014

1,017

1,000

2015

1,009

 

2016

1,005

 

2017

1,003

 

2018

1,008

 

2019

1,012

 

2020

1,016

 

2021

1,016

 

2022

1,013

 

2023

1,063

 

2024

1,099

1,094941

2025

1,012

 

Vraag 131

Klopt het dat gepensioneerden, uitkeringsgerechtigden en werkenden tot 270% van het WML, erop vooruit zouden gaan als de regering de maatregel «verlagen AHK en verlagen tarief eerste schijf» geïsoleerd achterwege had gelaten?

Antwoord op vraag 131

Het koopkrachtpakket dat het kabinet op Prinsjesdag heeft gepresenteerd bevat diverse maatregelen die leiden tot een gebalanceerde koopkrachtontwikkeling. In de inkomstenbelasting zijn een drietal maatregelen genomen: een wijziging van de tarieven, een verlaging van de algemene heffingskorting (AHK) en een koppeling van het afbouwpunt van de AHK aan het wettelijk minimumloon. Het pakket is het resultaat van een integrale afweging en de ingezette instrumenten moeten in samenhang worden bezien.

Als de tarieven ongewijzigd zouden blijven en de AHK niet verlaagd wordt, resteert het koppelen van het afbouwpunt van de AHK aan het minimumloon. Hierdoor hebben belastingplichtigen met een belastbaar inkomen tot het minimumloon voortaan recht op de maximale AHK. Via de netto-nettokoppeling leidt dit ook tot hogere bijstandsuitkeringen en een hogere AOW. Ook iedereen met een inkomen in het afbouwtraject (tussen minimumloon en een inkomen van 76.817 euro in 2025) profiteert van een iets hogere AHK. De maatregel is niet budgetneutraal, hier moet dus een dekking tegenover staan.

Vraag 132

Kunt u een overzicht geven van welk percentage van het inkomen van alleenstaande en samenwonende AOW’ers, het gevolg is van de ouderenkorting? Graag een overzicht van een inkomen van alléén AOW tot en met 50.000 euro.

Antwoord op vraag 132

Onderstaande tabellen tonen voor alleenstaande AOW’ers (tabel 1) en voor samenwonende AOW’ers (tabel 2) bij verschillende inkomensniveaus het recht op ouderenkorting (kolom 2), het deel van de ouderenkorting dat effectief verzilverd kan worden (kolom 3), het netto-inkomen na belasting (kolom 4) en de verzilverde ouderenkorting als percentage van het netto-inkomen (kolom 5). Bij alleenstaande AOW’ers is ook rekening gehouden met de alleenstaande ouderenkorting (AOK). Bij samenwonende AOW’ers met aanvullend pensioen is steeds gerekend met de aanname dat beide partners 1/3 en 2/3 deel van het aanvullend pensioen ontvangen.

Tabel 18 Ouderenkorting voor alleenstaande AOW'ers

Alleenstaande AOW'er

Ouderenkorting (per maand)

Effectief verzilverde ouderenkorting (per maand)

Netto-inkomen

OK als % netto-inkomen

Alleen AOW

€ 2.534

€ 2.002

€ 18.552

10,8%

AOW + € 5.000 aanvullend pensioen

€ 2.534

€ 2.534

€ 22.865

11,1%

AOW + € 10.000 aanvullend pensioen

€ 2.534

€ 2.534

€ 26.482

9,6%

AOW + € 15.000 aanvullend pensioen

€ 2.534

€ 2.534

€ 30.091

8,4%

AOW + € 20.000 aanvullend pensioen

€ 2.534

€ 2.534

€ 33.433

7,6%

AOW + € 25.000 aanvullend pensioen

€ 2.534

€ 2.534

€ 36.147

7,0%

AOW + € 30.000 aanvullend pensioen

€ 1.810

€ 1.810

€ 38.138

4,7%

AOW + € 35.000 aanvullend pensioen

€ 1.060

€ 1.060

€ 40.102

2,6%

AOW + € 40.000 aanvullend pensioen

€ 524

€ 524

€ 42.280

1,2%

AOW + € 45.000 aanvullend pensioen

€ 524

€ 524

€ 44.995

1,2%

AOW + € 50.000 aanvullend pensioen

€ 524

€ 524

€ 47.709

1,1%

Tabel 19 Ouderenkorting voor samenwonende AOW'ers

Samenwonende AOW'ers

Ouderenkorting

(per maand)

Effectief verzilverde ouderenkorting (per maand)

Netto-inkomen

OK als % netto-inkomen

Alleen AOW

€ 4.020

€ 1.623

€ 25.285

6,4%

AOW + € 5.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 2.576

€ 30.019

8,6%

AOW + € 10.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 3.457

€ 34.680

10,0%

AOW + € 15.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 3.775

€ 38.778

9,7%

AOW + € 20.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 4.020

€ 42.740

9,4%

AOW + € 25.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 4.020

€ 46.406

8,7%

AOW + € 30.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 4.020

€ 50.073

8,0%

AOW + € 35.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 4.020

€ 53.732

7,5%

AOW + € 40.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 4.020

€ 56.998

7,1%

AOW + € 45.000 aanvullend pensioen

€ 4.020

€ 4.020

€ 60.010

6,7%

AOW + € 50.000 aanvullend pensioen

€ 3.733

€ 3.733

€ 62.736

5,9%

Vraag 133

Wat zijn de jaarlijkse kosten voor de schatkist, van het verhogen van de renteaftrekbeperking naar 30% en herstel van de grens van 1 miljoen?

Antwoord op vraag 133

Het vergroten van de aftrekruimte in de generieke renteaftrekbeperking door het percentage van 25% van de gecorrigeerde winst (EBITDA) te verhogen naar 30% en het daarbij laten vervallen van de antifragmentatiemaatregel geeft een structurele derving van 438 miljoen euro per jaar. Dit komt bovenop de structurele derving van 424 miljoen euro per jaar die het gevolg is van het verhogen van het percentage van 20% naar 25%, zoals voorgesteld in het Belastingplan 2025.

Vraag 134

Kan op basis van het antwoord op vraag 79 van de vragen van de Tweede Kamer over de miljoenennota, ook antwoord gegeven worden op de vraag wat de hoogte wordt van de bruto AOW-uitkering per 1 januari en per 1 juli 2025?

Antwoord op vraag 134

De definitieve AOW-normbedragen per 1 januari 2025 worden in de komende maanden vastgesteld. De normbedragen per 1 juli 2025 in de eerste helft van 2025 op basis van het Centraal Economisch Plan 2025. Op basis van de Macro Economische Verkenning 2025 is het wel mogelijk om een inschatting te geven van de bruto AOW-bedragen in 2025. De verwachte bruto maandbedragen inclusief vakantiegeld staan in onderstaande tabel:

Tabel 20 Verwachte bruto maandbedragen AOW (inclusief vakantiegeld)
 

Per 1 januari 2025

Per 1 juli 2025

AOW-50% voor paren

€ 1.154,68

€ 1.172,01

AOW-70% voor alleenstaanden

€ 1.683,38

€ 1.707,93

Vraag 135

Welke ondersteuning, behalve het financiële, krijgt de Stichting SGH van de Rijksoverheid om haar activiteiten snel, doelmatig en conform de dienstverleningsovereenkomst op te schalen? Zijn er sinds de ondertekening van de dienstverleningsovereenkomst signalen binnengekomen dat de stichting SGH extra ondersteuning nodig heeft om een professionele opschaling binnen de gestelde termijnen ter hand te kunnen nemen?

Antwoord op vraag 135

Medewerkers van de Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) en het Ministerie van Financiën spreken elkaar op reguliere basis over de voortgang van opschaling en individuele casuïstiek. Het opschalen van de aanvullende schadeherstelroute via SGH loopt minder voorspoedig dan het kabinet had gehoopt. Dat is frustrerend voor de ouders die zich in die route bevinden. Het is in hun belang dat deze opschaling een succes wordt, zodat zij door kunnen met hun leven. Daarom heeft het ministerie de afgelopen periode met de SGH afgesproken de komende tijd door te praten over hoe deze route succesvol te maken en de mogelijkheden te verkennen SGH hierbij te assisteren.

Vraag 136

Is er sprake van een overloop van aanvragen van de bestaande, reguliere toeslagenherstelroutes naar de SGH-route of andersom? Ziet u de kans reeds toenemen dat de gereserveerde 2,3 miljard euro onvoldoende zal blijken te zijn en hoe wordt een eventuele overschrijding gedekt? Indien er sprake is van additionele tegenvallers op dit dossier, moet er dan op andere uitgaven van ministeries worden bezuinigd? Is het wenselijk om een hard plafond in te stellen om budgetoverschrijding te voorkomen?

Antwoord op vraag 136

Middels nota van wijziging op de 1e suppletoire begroting van Financiën is 2,3 miljard euro additioneel budget toegevoegd aan de departementale begroting van Financiën en de Aanvullende Post. Voor het stelsel van schaderoutes is totaal meerjarig een bedrag van 3 miljard euro toegekend op de begroting van het Ministerie van Financiën op basis van een raming waarbij rekening is gehouden met het overstappen van ouders van de Commissie Werkelijke Schade-route naar de Stichting Gelijkwaardig Herstel-route. Naast de toegekende ruimte is er op de Aanvullende Post een bedrag van 0,9 miljard euro gereserveerd vanwege grote onzekerheden over het aantal gedupeerden per route en hun gemiddelde schade. Wanneer er extra middelen nodig zijn, wordt uw Kamer vanzelfsprekend tijdig geïnformeerd en is hiervoor een begrotingswijziging nodig die wordt voorgelegd aan uw Kamer.

Vraag 137

Zijn er actuele ontwikkelingen of incidenten die reden geven om te twijfelen aan de capaciteit van de stichting SGH om haar rol en inzet waar te maken?

Antwoord op vraag 137

Het kabinet heeft vertrouwen in de methode van de Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) en in de partij waarmee het afgelopen zomer een dienstverleningsovereenkomst getekend heeft. Er zijn geen actuele ontwikkelingen die dat vertrouwen wegnemen. Wel is het zo dat het opschalingsplan ambitieus is en de oplevering van schadestaten achterblijft op de planning. Het Ministerie van

Vraag 138

Tabel 4 in de begroting van Asiel & Migratie, toont een geraamde daling van de uitgaven aan vreemdelingen en asiel in 2027, ten opzichte van 2026, met bijna 7 miljard euro. In procenten staat dit gelijk aan een voorziene daling met ongeveer 70% in 1 jaar. Kunt u aantonen dat deze prognose nog op enigerlei wijze in verband staat met de realiteit?

Antwoord op vraag 138

De daling van de begroting van Asiel en Migratie heeft diverse oorzaken. Ten eerste is bij Voorjaarsnota 2024 de Meerjaren Productie Prognose incidenteel tot en met 2026 verwerkt. Ten tweede zijn er incidenteel voor 2025 middelen beschikbaar gesteld voor crisisnoodopvang. Ten derde zijn de asieluitgaven in samenhang met de aangekondigde maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord verlaagd met 500 miljoen euro in 2027 en met 1 miljard euro vanaf 2028. Ten vierde zijn er voor heel 2025 en 2026 middelen in de begroting opgenomen zijn voor de opvang van Oekraïense ontheemden. Omdat voor de opvangduur wordt uitgegaan van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) plus één jaar en de RTB loopt tot 4 maart 2026 is er voor 2027 op dit moment tot 4 maart 2027 begroot. De Minister van Asiel en Migratie informeert uw Kamer over de begroting van Asiel en Migratie.

Vraag 139

Kan een overzicht worden gegeven van beleidsmatige beperkingen van belastinguitgaven, aftrekposten en faciliteiten in de afgelopen 5 jaar, inclusief het budgettaire beslag van de maatregelen? Kan dit bedrag worden afgezet tegen het totaal aan belastinguitgaven en faciliteiten (1) en tegen de toename van het budgettaire beslag van het totaal aan belastinguitgaven, aftrekposten en faciliteiten (2)?

Antwoord op vraag 139

In bijlage 10 van de Miljoenennota wordt elk jaar naast het budgettair belang van fiscale regelingen ook een overzicht gegeven van maatregelen die zien op fiscale regelingen, inclusief de budgettaire effecten. Op basis hiervan is onderstaand overzicht gemaakt van maatregelen die in de periode 2019–2024 zijn ingediend en die zien op afschaffing of versobering van fiscale regelingen. Verder is voor 2019–2023 uitsluitend aangenomen beleid hierin meegenomen. Maatregelen ten aanzien van algemene tarieven en hun doorwerking op het budgettaire belang van fiscale regelingen zijn niet opgenomen in deze tabel. Ook maatregelen die zien op heffingskortingen ontbreken in onderstaand overzicht omdat dit deel is van het reguliere koopkrachtbeleid.

Per maatregel is in onderstaande tabel de structurele opbrengst opgenomen. Het wisselt per maatregel in welk jaar de structurele opbrengst bereikt wordt. Dat komt doordat de maatregelen op verschillende momenten zijn genomen, maar ook kan de ingangsdatum pas later zijn en groeit de opbrengst van veel maatregelen in. Daarnaast gaat het om ramingen die zijn gemaakt toen de maatregel werd ingediend. De uiteindelijke opbrengst kan hiervan afwijken. Verder staat de opbrengst in prijzen van het jaar van invoering waardoor het optellen van de cijfers niet zuiver is. Desondanks geeft het optellen van de structurele opbrengst van deze maatregelen wel een idee van een orde grootte (12,3 mld euro).

Voor 2024 wordt het totale budgettaire belang van alle fiscale regelingen geraamd op circa 165 mld euro en is deze t.o.v. 2019 gestegen met ongeveer 43 mld euro (in lopende prijzen). Een directe vergelijking van de opbrengst van bovenstaande maatregelen is niet mogelijk. Ten eerste wordt de toename in het budgettaire belang ook deels gedreven wordt door nieuwe en pas recentelijk gemonitorde regelingen. Ten tweede wordt bij het bepalen van het om het budgettaire belang van fiscale regelingen geen rekening gehouden met mogelijke gedragsaanpassingen na eventuele afschaffing. Bij het berekenen van de opbrengst van de afgeschafte regelingen is wel rekening gehouden met gedragseffecten. Ten derde, de structurele opbrengst gaat niet over hetzelfde jaar of periode als het budgettaire belang van de fiscale regelingen.

Tabel 21 Structurele budgettaire opbrengst in mln euro in prijzen jaar van invoering voor maatregelen die het budgettaire belang van fiscale maatregelen beperken.

Jaar ingediend

Maatregel

 

2019

Aanpassen MRB bestelauto’s

42

2019

Verlagen zelfstandigenaftrek

450

2020

Afschaffen postcoderoosregeling

20

2020

Verhogen effectief tarief innovatiebox naar 9%

146

2020

Zelfstandigenaftrek

526

2020

Aanpassing liquidatieverliesregeling

205

2021

IACK buitenlandse belastingplichtigen

12

2021

Verlagen cap in de bijtelling van elektrische auto's

0

2022

Geleidelijk afschaffen Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK)

1.772

2022

Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning

164

2022

Afschaffen middelingsregeling

175

2022

Afschaffen fiscale oudedagsreserve (FOR)

78

2022

Afschaffen bpm-vrijstelling bestelauto ondernemer (vanaf 2025)

111

2022

Aflopen gebruikelijkloonregeling start-ups

0

2022

Zelfstandigenaftrek verlagen

559

2022

Verlagen schijfgrens verlaagde vpb-tarief naar 200.000

1.309

2022

Tariefstructuur energiebelasting minder degressief maken

500

2022

30%-regeling beperken tot Balkenende norm

88

2022

Versneld afbouwen zelfstandigenaftrek naar 1200 in 2026 en naar 900 in 2027

89

2022

Verhogen lage vpb-tarief naar 19%

1.549

2022

Box 2 en 3: afbouw AHK met verzamelinkomen

352

2023

Afschaffen teruggaaf accijns glastuinbouw

0

2023

Afschaffen verlaagd btw-tarief op agrarische inputgoederen

43

2023

MRB: kampeerauto naar halftarief

80

2023

MRB: Afschaffen kwarttarief paardenvervoer

2

2023

MRB: Versoberen vrijstelling oldtimers vanaf 2028 naar vrijstelling voor auto's met bouwjaar tot 1988

76

2023

BPM: Afschaffen teruggave geldtransport per 1/1/26

0

2023

MRB: Afschaffen nihiltarief OV-autobussen op liquified petroleum gas (LPG) of aardgas

0

2023

MRB: afschaffen verlaagde brandstoffentoeslag personen- en bestelauto's op CNG, LNG of LPG

57

2023

Verlagen MKB-winstvrijstelling van 14% naar 12,7%1

180

2023

Aanpak vastgoedaandelentransacties met overgangsrecht

64

2023

Maatregelen bedrijfsopvolgingregeling (BOR) en DSR

69

2023

Beperken vrijstelling elektriciteitsproductie

191

2023

Afschaffen verlaagde energiebelastingtarieven voor de glastuinbouwsector

109

2023

Verlagen vrijstelling groen beleggen box 3 naar € 30.000

28

2023

Afschaffen partiële buitenlandse belastingplicht met overgangsrecht

20

20242

Versoberen 30%-regeling naar maximaal 27%3

166

20242

Maatregelen bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en DSR

14

20242

Salderingsregeling

665

20242

Giftenaftrek beperken

61

20242

Aanpassen kavelruilvrijstelling

1

20242

Btw tarief logies verhogen, exclusief kamperen

1.110

20242

Btw tarief cultuur verhogen, exclusief bioscopen en dagrecreatie

1.221

20242

Vrijstelling duaal en non-energetisch verbruik kolen afschaffen

5

X Noot
1

In het regeerprogramma van het kabinet Schoof is aangekondigd dat deze maatregel zal worden teruggedraaid (nog niet ingediend).

X Noot
2

Deze maatregelen zijn onderdeel van pakket Belastingplan en ingediend maar nog niet aangenomen. Daarnaast zijn ramingen van de opbrengst met van een maatregel in prijzen 2024 en niet meer in prijzen jaar van invoering.

X Noot
3

In 2023 is de maatregel ingediend om de 30%-regeling te versoberen. Deze maatregel is met de tweede nota van wijziging van het Belastingplan 2025 die is ingediend teruggedraaid en is daarom niet in deze tabel opgenomen.

Vraag 140

Als antwoord op vraag 143 van de vragen van de Tweede Kamer, wordt gesteld dat het mediane aanvullende pensioen voor mannen uitkomt op 14.700 en voor vrouwen op 6.400. Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van deze mediane bedragen sinds 2008?

Antwoord op vraag 140

Onderstaande tabel biedt een overzicht van het mediaan bruto aanvullend pensioen vanaf de AOW-leeftijd, naar geslacht, in prijzen 2022. De tabel laat de ontwikkeling zien vanaf het jaar 2000 tot en met 2022, de periode waarvoor deze cijfers beschikbaar zijn.

Tabel 22

Jaar

Totaal

Man

Vrouw

 

x1.000 euro

   

2000

7,7

10,4

5,1

2001

7,9

10,9

5,1

2002

7,9

11,0

5,1

2003

8,3

11,5

5,2

2004

8,5

11,7

5,4

2005

8,7

12,0

5,5

2006

8,8

12,3

5,6

2007

9,0

12,8

5,7

2008

9,5

13,4

6,1

2009

9,5

13,5

5,9

2010

9,8

13,9

6,0

2011

9,5

12,9

5,8

2012

9,6

13,1

5,8

2013

9,5

13,1

5,8

2014

9,7

13,4

5,9

2015

9,9

13,7

6,0

2016

10,1

14,2

6,1

2017

10,2

14,4

6,2

2018

10,3

14,5

6,3

2019

10,3

14,6

6,3

2020

10,5

14,8

6,4

2021

10,6

15,0

6,5

20221

10,3

14,7

6,4

Bron: CBS, Inkomenspanelonderzoek (IPO, 2000 t/m 2010), Integraal inkomens- en vermogensonderzoek (IIV, vanaf 2011)

X Noot
1

voorlopig cijfer

Vraag 141

Hoeveel is het meest actuele mediane pensioen bij de volgende vijf fondsen: Bouw & Metaal, PME, PMT, Zorg & Welzijn en ABP?

Antwoord op vraag 141

U kunt het antwoord in onderstaande tabel vinden. Deze cijfers zijn opgevraagd bij de pensioenfondsen en verschillen daarom in peildatum.

Tabel 23
 

ABP

PFZW

PME

PMT

Bpf Bouw

Peildatum

Ultimo 2023

Eind 2023

Eind 2023

2023

2023

Aantal Ouderdomspensioenen

743.226

508.200

113.940

173.046

160.385

Gemiddelde uitkering (in € bruto per jaar)

18.913

10.235

10.331

7.855

7.759

Mediane uitkering (in € bruto per jaar)

15.419

5.435

5.800

Niet beschikbaar

5.213

Vraag 142

Hoeveel gepensioneerden en hoeveel gepensioneerde huishoudens ontvangen in 2025 huurtoeslag? Wat is het gemiddelde bedrag per jaar en per maand?

Antwoord op vraag 142

Het is nog niet bekend hoeveel ouderenhuishoudens (met minstens één persoon ouder dan de AOW-leeftijd) huurtoeslag zullen ontvangen in 2025, omdat hier nog geen aanvragen over zijn gedaan. Het laatste jaar waarover de huurtoeslagaanvragen voor meer dan 90% definitief zijn toegekend, en waarover betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan, is 2022. In dat jaar ontvingen circa 340.000 eenpersoonsouderenhuishoudens en 139.000 meerpersoonsouderenhuishoudens huurtoeslag. Eenpersoonsouderenhuishoudens ontvingen gemiddeld 240 euro aan huurtoeslag per maand en gemiddeld 2.678 euro per jaar. Meerpersoonsouderenhuishoudens ontvingen gemiddeld 226 euro per maand en gemiddeld 2.554 euro per jaar.

Vraag 143

Kunt u de rentelast van de Nederlandse staatsschuld 2025 afzetten tegen de rentelast van de staatsschuld in de 5 grootste Eurolanden alsmede tegen de rentelasten van de federale overheid van de Verenigde Staten? Graag weergegeven in percentages van het bbp én in percentages van de uitgaven.

Antwoord op vraag 143

De geraamde rentelast van de Nederlandse staatsschuld in de Miljoenennota bedraagt in 2025 1,9% van de uitgaven en 0,7% van het bbp65. Ter vergelijking: Volgens de lenteraming van de Europese Commissie zullen de gemiddelde rente-uitgaven van de EU-lidstaten in 2025 1,9% van het bbp, respectievelijk 3,8% van de uitgaven bedragen. Voor de Verenigde Staten zijn de rente uitgaven geraamd op 4,6% van het bbp en 11,5% van de uitgaven66. Vergelijkbare cijfers voor andere grote Europese economieën laten zien dat de rentelast in 2025 in Duitsland wordt geraamd op 1,0% van het bbp, in Frankrijk 2,3%, in Italië 4,1% en in Spanje 2,6%. De rentelast als percentage van de uitgaven komt in Duitsland naar verwachting uit op 2,1%, in Frankrijk 4,1%, in Italië 7,9% en in Spanje 5,6%. De lenteraming is in mei 2024 uitgebracht; de herfstraming van de Commissie met bijgewerkte cijfers wordt medio november 2024 gepubliceerd.

[Antwoorden op de vragen van de OPNL-fractie]

Vraag 144

In de Voorjaarsnota 2024 is een regioparagraaf opgenomen met als doel invulling te geven aan het rapport «Elke regio telt!». De commissie Financiën heeft op 28 mei jl. besloten om de uitvoeringsstatus van de motie – die het kabinet hiertoe opriep – «als deels uitgevoerd te beschouwen». Kunt u aangeven of het kabinet bereid is om voortaan in de regioparagraaf bij de Voorjaarsnota structureel een ambitieuzere invulling te geven aan het rapport «Elke regio telt!»?

Antwoord op vraag 144

Middels het schrijven van de regioparagraaf in de Voorjaarsnota is uitvoering gegeven aan de motie Van der Groot67. Zoals toegezegd in de Kamerbrief «Vervolg uitwerking aanpak Elke Regio Telt» van 1 maart 2024 zal de Minister van BZK u binnenkort nader informeren over het proces van «Elke Regio Telt», hierin wordt ook ingegaan op de ontwikkelingen met betrekking tot de Rijksinzet voor de regio.

Vraag 145

Kunt u reflecteren op alle investeringen in de vorm van tijd, kosten en inspanningen, van zowel de provincies als ook van boeren, burgers en belangenorganisaties die verloren gaat met het schrappen van het NPLG?

Antwoord op vraag 145

Gebiedsgericht beleid vormt een belangrijk onderdeel van de inzet in het landelijk gebied. Zo werkt het kabinet momenteel de contouren van de uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak verder uit. Waar nuttig gebruiken we hierbij informatie en kennis die er al ligt, waaronder de gebiedsprogramma’s waar veel gebiedspartijen aan hebben bijdragen. Deze plannen kunnen bruikbaar zijn, omdat ze inzicht geven in de gebiedsspecifieke opgaven in het landelijk gebied en hoe deze aan te pakken. De plannen zijn ook de basis voor de maatregelen die provincies de komende jaren uitvoeren. Hiervoor is vanuit bestaande budgetten reeds 2 miljard beschikbaar gesteld.

Vraag 146

Het lid van de OPNL-fractie merkt op dat onder het NPLG met de van-onderop-benadering een breed draagvlak werd gecreëerd. Bent u bereid deze van-onderop-benadering in de nieuwe plannen opnieuw een plek te geven?

Antwoord op vraag 146

Momenteel werkt de Minister van LVVN de contouren uit van de uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak. Om dit tot een succes te maken is draagvlak belangrijk. Daarom blijft het kabinet gedurende de uitwerking van deze aanpak in gesprek met partijen uit het veld en medeoverheden. Daarnaast zet het kabinet in op beleid dat haalbaar en uitvoerbaar is. Zo blijft het kabinet boer ondersteunen waar de opgaven hoog zijn.

Vraag 147

Bent u het met het lid van de OPNL-fractie eens dat wanneer de Nedersaksenlijn zo prominent genoemd wordt in de Troonrede, de burger ervanuit moet kunnen gaan dat het Rijk de financiering hiervoor ook al op orde heeft?

Antwoord op vraag 147

In het hoofdlijnenakkoord staat de Nedersaksenlijn opgenomen als belangrijke spoorlijn. Daarom wordt samen met de regio een onderzoek uitgevoerd naar deze lijn. Onlangs is de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste uitkomsten van dit onderzoek, waaruit blijkt dat de lijn meerwaarde heeft voor economische- en gebiedsontwikkeling. In de budgettaire tabel van het hoofdlijnenakkoord is er geen aanvullend budget gereserveerd voor deze lijn. Naast overeenstemming over de inhoud is ook zicht op voldoende budget en voldoende arbeidscapaciteit nodig om een stap te zetten. Binnen het kabinet en met de regio wordt hierover gesproken. Dit is echter niet gemakkelijk, omdat voor de start van een MIRT-verkenning minimaal zicht moet zijn op 1,3 miljard euro- namelijk 75% van de geraamde kosten van 1,7 miljard euro. Op dit moment is er 85 miljoen euro beschikbaar.

Vraag 148

Kunt u toelichten waarom de investering in de Nedersaksenlijn wordt gezien als «een hels karwei», terwijl de afgelopen jaren miljarden zijn geïnvesteerd in infrastructurele projecten, met name in de Randstad en de regio Eindhoven, zoals de NRC volgens dit lid terecht opmerkte?

Antwoord op vraag 148

Zie het antwoord op vraag 147.

Vraag 149

Nu blijkt dat het er plannen zijn om in 2029 vier maanden geen treinen te laten rijden tussen Goes en Vlissingen om het nieuwe ERMTS-spoorbeveiligingssysteem te testen. Heeft de keuze om de ERMTS-test uitgerekend op dit traject uit te voeren een belangrijke financiële reden? Kunt u toelichten wat deze reden is en waarom de test niet op een ander traject uitgevoerd kan worden?

Antwoord op vraag 149

De voorkeur voor de inrichting van het proefbaanvak voor ERTMS in Zeeland is tot stand gekomen na een uitgebreide inhoudelijke analyse naar de meest geschikte locatie. In de afweging is gekeken naar de fysieke kenmerken van de spoorlijn, de impact op de landelijke dienstregeling en de bereikbaarheid voor verschillende goederen- en personenvervoerders. Daarnaast is het eenvoudiger de stap in de uitrol te maken naar het baanvak dat na de Zeeuwse Lijn op de uitrolplanning staat: Kijfhoek – Belgische grens.

Vraag 150

Indien wordt vastgehouden aan de keuze voor het traject in Zeeland, hoe en met welke investeringen bent u voornemens de lasten voor deze regio te compenseren?

Antwoord op vraag 150

Samen met de provincie wordt gekeken naar randvoorwaarden en maatregelen om het proefbaanvak in Zeeland te kunnen inrichten. Daartoe is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek over een pakket met maatregelen voor hinderbeperking en om de betrouwbaarheid te vergroten, zoals afspraken over hinderplanning, communicatie en vervangend vervoer, het plaatsen van extra OV-fietsen en de aanpak van twee overwegen.

Vraag 151

Bent u het met het lid van de OPNL-fractie eens dat het sluiten van politiebureaus met name een financiële beslissing is? Indien dit het geval is, bent u het met dit lid eens dat een financiële keuze om niet méér in de huisvesting van politie te investeren juist leidt tot minder zichtbaarheid en nabijheid van politiebureaus in de regio? Hoe verhoudt zich dat tot de kabinetsreactie van 12 juli 2023 inzake het advies «Elke regio telt!»?

Antwoord op vraag 151

Besluiten ten aanzien van de huisvesting neemt de politie op basis van een integrale afweging en in overleg met lokaal gezag. Het uitgangspunt bij de huisvesting is één teambureau per basisteam, waar nodig met ondersteuning door politieposten. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met bereikbaarheid, kwaliteit en veiligheid. Daarbij worden de kosten en baten van een besluit zorgvuldig gewogen en wordt er bezien hoe de schaarse capaciteit zo effectief mogelijk kan worden ingezet, rekeninghoudend met lokale bijzonderheden.

Het kabinet streeft naar een zichtbare en benaderbare politie, met eigentijdse dienstverlening die past bij de behoeften van de burger. Daarvoor zijn verschillende trajecten in gang gezet, waarbij oog is voor innovatie, mobiele en digitale vormen van werken en digitaal contact. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer over de voortgang.

Vraag 152

Kunt u toelichten waarom het kabinet voornemens is onomkeerbare stappen van de Nationale Politie te ondersteunen (namelijk het sluiten van politiebureaus), terwijl de verwachte baten hiervan onzeker zijn?

Antwoord op vraag 152

Zie hiervoor het antwoord op vraag 151.

Vraag 153

Hoewel deze zorgen vaak worden besproken, mist dit lid een concrete visie en een plan van het kabinet om het financiële ravijn in 2026 af te wenden. Zonder een oplossing dreigen gemeenten gedwongen te worden tot bezuinigingen die niet alleen hun ambities op het gebied van bouwen en wonen, zorg, klimaat en bestaanszekerheid in gevaar brengen, maar ook hun beleidsvrijheid ernstig beperken. Kunt u concreet uiteenzetten hoe het kabinet dit probleem wil voorkomen en gaat garanderen dat gemeenten voldoende middelen en beleidsvrijheid behouden om hun taken, zowel medebewindstaken als autonome taken, naar behoren uit te voeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 153

De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten hoe ze deze middelen aanwenden. Daarbij is het van belang dat er balans is en blijft tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht. Dat is geen exacte wetenschap, die op basis van een simpele rekensom kan worden vastgesteld.

Het kabinet overlegt regelmatig met medeoverheden, via onder andere het Overhedenoverleg, over genoemde balans en de gevolgen van het kabinetsbeleid hierop.

Daarnaast, zoals bij vraag 96 aangegeven, zijn er ten aanzien van het sociaal domein (jeugdzorg en Wmo) reeds extra middelen ter beschikking gesteld en wordt door VWS samen met gemeenten bekeken hoe de houdbaarheid en betaalbaarheid van de jeugdzorg en de WMO vergroot kan worden en wordt ook gekeken naar de reikwijdte van deze wetten en nieuwe bekostigingsvormen.

Dankzij de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) wordt daarnaast stelselmatig bij nieuw beleid nagegaan of er een balans is tussen: ambitie, taken, middelen (financieel als qua bevoegdheden) en uitvoeringskracht (menskracht, praktisch uitvoerbaar/organisatie). Daar waar sprake is van nieuwe op te dragen medebewindstaken wordt uiteraard artikel 2 Financiële-verhoudingswet en in het bijzonder artikel 108 Gemeentewet toegepast. De uitkomsten van een UDO – inclusief achterliggende onderzoeken – zijn openbaar en worden bijvoorbeeld opgenomen in de memorie van toelichting of in een brief aan de Kamer.

Vraag 154

Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bbp-systematiek (de koppeling van de omvang van het gemeentefonds aan het bbp) op korte termijn wordt verbeterd, zodat deze beter rekening houdt met de groeiende zorgkosten voor jeugdzorg en Wmo-taken? Welke concrete stappen worden hiervoor genomen?

Antwoord op vraag 154

Zoals in het antwoord bij vraag 96 aangegeven is in het voorjaar 2024 door het vorige kabinet besloten om extra middelen voor de Wmo ter beschikking te stellen (75 miljoen euro in 2026 oplopend naar structureel 300 miljoen euro in 2029). Deze middelen zijn bij de Miljoenennota 2025 overgeheveld naar het accres. Voor de jeugdzorg geldt dat al bij het Coalitieakkoord Rutte IV, in lijn met de uitspraak van de Commissie van Wijzen, additionele financiering voor de jeugdzorg beschikbaar is gesteld. Ten opzichte van die reeks is toen echter ook besloten een aanvullende besparing voor de jeugdzorg op te nemen van circa een 0,5 miljard euro. Het huidige kabinet heeft besloten om deze besparing te laten vervallen.

Samen met gemeenten wordt bekeken hoe de houdbaarheid en betaalbaarheid van de jeugdzorg en de Wmo verder vergroot kan worden. Hierbij wordt ook gekeken naar de reikwijdte van de Jeugdwet en het invoeren van nieuwe bekostigingsvormen voor Wmo en Jeugd. In 2025 verwachten wij uw Kamer te kunnen informeren over de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd en de uitkomsten van het Houdbaarheidsonderzoek Wmo.

Vraag 155

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer heeft de OPNL-fractie aan de Minister president gevraagd om, met het oog op de Algemene Financiële Beschouwingen in november, hierop op korte termijn een kabinetsreactie te geven. Wanneer kan de Eerste Kamer de kabinetsreactie op dit Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) -advies tegemoet zien?

Antwoord op vraag 155

Het kabinet zal voor de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer een schriftelijke reactie op het ROB-advies geven.

Vraag 156

In afwachting van de kabinetsreactie heeft het lid van de OPNL-fractie alvast een vraag over de Brede Doel Uitkering (BDU), welke een voorbeeld is van zo’n specifieke uitkering. Uit de BDU worden onder andere de lokale verkeer- en vervoerstaken bekostigd. Kunt u toelichten waarom het kabinet van plan is 110 miljoen euro te bezuinigen op lokaal verkeer en vervoer; een sector die al kampt met flinke financiële tekorten? Het lid van de OPNL-fractie verzoekt u in de beantwoording van deze vraag de motie-Bikker betrekken

Antwoord op vraag 156

In het Hoofdlijnenakkoord is de maatregel genomen om specifieke uitkeringen (SPUKs) in 2026 om te zetten naar vrij besteedbare fondsuitkeringen. Daarbij is een korting van 10% opgenomen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat kijkt samen met BZK, de provincies, de gemeenten (VNG) en de vervoerregio’s van deze steden nu naar het effect van deze maatregel op de OV-voorzieningen. De afgelopen jaren heeft het kabinet veel extra geld voor het OV beschikbaar gesteld, mede maar niet uitsluitend als gevolg van een aantal kamermoties.


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 1.

X Noot
3

Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 1.

X Noot
4

Zie grafiek 6.10 uit het Blauwe Boekje 2024–2025, p. 42.

X Noot
5

Kamerstukken II 2024/25 36 600, nr. 38.

X Noot
6

Idem, pagina 28.

X Noot
7

Kamerstukken II 2024/5 36 600, nr. 38, vraag 64.

X Noot
15

Kamerstukken II 2024/2025, 36 600, nr. 4, p. 18

X Noot
16

Idem.

X Noot
19

Kamerstukken II, 2024/2025, 36 600, nr. 4, p. 42

X Noot
20

Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 4, p. 11.

X Noot
21

Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 1, p. 23.

X Noot
22

Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 4, p. 31.

X Noot
23

Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 4, p. 3.

X Noot
24

Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 1, p.37.

X Noot
25

Regeerprogramma, uitwerking van het hoofdlijnenakkoord door het kabinet, 13 september 2024, p. 107.

X Noot
27

Kamerstukken I 2021/22, 35 925, C.

X Noot
28

Kamerstukken II 2024/25 36 600, nr. 38, vraag 79.

X Noot
30

Motie-Van der Goot (OPNL) c.s. over een regioparagraaf in de Voorjaarsnota, Kamerstukken I 2023/24, 36 410, J.

X Noot
33

Kabinetsreactie op rapport Elke regio telt! Kamerstuken II 2022/23, 29 697, nr. 114.

X Noot
34

Regeerprogramma, uitwerking van het hoofdlijnenakkoord door het kabinet, 13 september 2024, p. 100.

X Noot
35

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 29.

X Noot
36

Bestuurlijke reactie Staat van de rijksverantwoording 2023

X Noot
37

Kamerstukken II 2024–2025, 33 670 nr. 18

X Noot
38

Verzoeken in kader van de nadere uitwerking van de motie-Van Vroonhoven/Vermeer

X Noot
39

Kamerstukken II 2023–2024, 36 560 nr. 21

X Noot
40

Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 193/1).

X Noot
41

Kamerstukken II 2021/22, 35 925, nr. 13.

X Noot
42

Zie de Kamerbrief van 5 april 2024 over alternatieve dekkingsopties en het verslag van gesprekken met bedrijven dat als bijlage bij die brief is gehecht (Kamerstukken I 2023/24, 36 418, AM, en het afschrift van die brief aan uw Kamer: 2024Z05906).

X Noot
43

CPB, Kansrijk belastingbeleid, april 2020, p. 98.

X Noot
44

Belastingen in maatschappelijk perspectief, Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel, bijlage 6, fiche C03.

X Noot
46

Kamerstukken II 2024–2025, 32 140 nr. 205

X Noot
47

Zie ook IBO Vermogensverdeling 2022, pagina 33.

X Noot
48

Beroepsbevolking | CBS

X Noot
49

Potentieel arbeidsaanbod is kleiner én groter dan «één miljoen» – ESB

X Noot
50

Kamerstukken II 2024–2025, 36 600 nr. 42

X Noot
51

Kamerstuk EK 36 410 L, M

X Noot
54

CPB (2019) Economische effecten van internationalisering in het hoger onderwijs en mbo.

X Noot
55

Kamerstukken II 2023–2024, 21 501-07, nr. 2004

X Noot
56

Zie ook: Ministerie van Financiën. (2024) Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel, hoofdstuk 7: een evenwichtige bijdrage van mensen met vermogen, Den Haag: Rijksoverheid.

X Noot
57

Gemiddeldes zijn berekend aan de hand van de Corporate Tax Statistics 2023 zoals bijgehouden door de OESO. Nederland zelf is uit de gemiddeldes weggelaten. Bij landen met een tarief van minder dan 15% is dit opgehoogd naar 15% om rekening te houden met de wereldwijde minimumbelasting die ingaat per 2024

X Noot
58

CPB (2024), Ongelijkheid en herverdeling, CPB Policy Brief.

X Noot
59

Kamerstukken II 2024/25, 32 140, nr. 211.

X Noot
60

Kamerstukken II 2024/25, 32 140, nr. 211.

X Noot
61

Kamerstukken II 2023/24, 25 087, nr. 320

X Noot
64

Kamerstukken I, 2023–2024, 36 488 E

X Noot
65

Miljoenennota 2025

X Noot
66

European Economic Forecast. Spring 2024.

X Noot
67

Kamerstukken 2023/2024 36 410, J

Naar boven