29 697 Gebiedsgerichte economische perspectieven en Regionaal Economisch Beleid

Nr. 114 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2023

Het gaat pas goed in Nederland, als het overal in ons land goed gaat. Dat is helaas niet het geval. In het advies «Elke regio telt!» constateren de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) (hierna: de raden) dat welvaart en welzijn op een aantal plekken in Nederland achterlopen. Daarnaast stellen de raden dat veel Nederlanders vraagtekens zetten bij het vermogen van de overheid om hun problemen te zien en op te lossen. Mensen voelen zich dikwijls niet gehoord en hebben het gevoel er alleen voor te staan. Ze vinden dat er te vaak óver hen en te weinig mét hen wordt gepraat.

Het kabinet is de raden zeer erkentelijk voor hun advies. Dit zijn urgente signalen die we niet mogen negeren. Zij vragen om actie van het hele kabinet. Niet in ons eentje in Den Haag, maar in het hele land, samen met de rest van de samenleving.

Veel van de problemen die de raden signaleren, zijn mede veroorzaakt door een overheid die zich heeft teruggetrokken en zo letterlijk op afstand kwam te staan. Door schaalvergroting, grotere mobiliteit en investeringen van het Rijk die vooral landden in economisch sterke regio’s. Op verschillende plekken sluiten de winkels, verdwijnt de huisarts en wordt het enige bankfiliaal opgeheven waardoor de leefbaarheid verschraalt en de gemeenschapszin onder druk staat. Dit is niet van de ene op de andere dag gegaan, maar stapje voor stapje. Het is jarenlang een politieke keuze van meerdere kabinetten met verschillende samenstellingen geweest om met bedrijfsmatig denken en handelen binnen de publieke dienstverlening te bevorderen. Dit werd onder meer theoretisch onderbouwd met de denkbeelden uit het New Public Management. Het kabinet streeft naar meer legitimiteit, responsiviteit en rechtvaardigheid in het toekomstige beleid om de kracht van alle regio’s te benutten.

Tegelijk zijn veel mensen trots op hun stad, streek of regio, ook op de plekken waar welvaart en welzijn structureel ongelijk zijn verdeeld. Ze voelen zich ermee verbonden en leven, wonen en werken er graag. Het kabinet ervaart, in de vele gesprekken die we overal in Nederland voeren, voortdurend de kracht en eigenheid van de regio’s. Elke regio heeft haar eigen verhaal en identiteit. Die kracht blijkt bijvoorbeeld uit de sterke gemeenschapszin in die regio’s. Zo zijn de mienskip en het noaberschap synoniemen geworden voor het samen oppakken van maatschappelijke problemen en er voor elkaar te zijn als dat nodig is. Dit vraagt om een overheid die weet dat de Achterhoek iets anders is dan de Liemers. Die beseft dat Goeree-Overflakkee niet Zeeuws is, maar Zuid-Hollands. Die weet dat ook kleine gemeenten grote uitdagingen hebben.

Als we deze kracht en eigenheid van regio’s kennen, kunnen we hun sterke punten beter benutten. Daarbij is samenwerking het sleutelwoord. Door de handen ineen te slaan met mensen uit de regio’s en met maatschappelijke partners; met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden. Door gebruik te maken van elkaars kwaliteiten en van elkaar te leren. Door voortdurend op zoek te gaan naar wat ons bindt en te respecteren waarin we verschillen.

Dit vraagt ook om een overheid die anders denkt en doet. Een overheid waardoor mensen zich niet als klant of kostenpost behandeld voelen, maar zich in hen verplaatst, dicht bij hen staat en naar hen luistert. Een overheid die dienstbaar, responsief en nabij is. Een overheid die bruggen bouwt, gemeenschappen steunt en de samenwerking zoekt. Deze opgave is niet gemakkelijk, maar wel urgent. Het vermogen van de overheid problemen op te lossen, maakt de democratische rechtsstaat tastbaar voor iedereen. Twijfel aan dat vermogen holt onze rechtsstaat uit. De uitdagingen waar ons land voor staat, vragen om transities, die diep ingrijpen in de levens van mensen. Die kunnen alleen slagen met draagvlak, steun en vertrouwen uit de samenleving.

Het kabinet is daarbij wel realistisch: wij willen niet meer beloven dan we waar kunnen maken. Juist onrealistische en onvervulde beloften kunnen het wantrouwen en de teleurstelling in overheid en politiek vergroten. Met de raden constateert het kabinet dat de benodigde omslag in denken en doen een weg van de lange adem is: de overheid is een mammoettanker die langzaam van koers verandert.

Dit betekent dat het kabinet in deze brief op hoofdlijnen reageert op het rapport en alvast voor het kabinet relevante acties benoemt om verder te komen. Deze zomer starten we met het vervolgtraject om samen met medeoverheden en betrokken partijen te werken aan duurzame versterking van regio’s in Nederland.1

Hoofdlijn rapport: «Elke regio telt!»

De drie raden constateren dat er binnen Nederland aanzienlijke regionale verschillen bestaan. Daardoor hebben sommige gebieden te maken met een stapeling van achterstanden, waardoor de mensen daar minder kansen krijgen dan elders. Verschraling van voorzieningen helpt daar niet bij: vanuit de overheid en vanuit bedrijven.

De conclusies van de raden richten zich op de rol en keuzes van de rijksoverheid, die in de optiek van de raden hebben geleid tot niet te rechtvaardigen verschillen: er is volgens hen te weinig oog in rijksbeleid voor het sociaal belang van voorzieningen, kansen van gebieden buiten de economische kernen worden belemmerd door de beleidsfocus op sterke regio’s, en er is onvoldoende aandacht voor specifieke opgaven in de grensregio’s. Programma’s van de rijksoverheid zijn te tijdelijk, te kleinschalig en de terugtrekkende beweging van het Rijk uit de gebieden buiten de economische kernen zet de legitimiteit van het Rijk onder druk. De raden roepen op om in de volle breedte van het overheidsbeleid meer aandacht en ruimte te hebben voor brede welvaart, de verdeling daarvan over het land en de structurele ontwikkeling van regio’s, omdat nu niet alle inwoners in dezelfde mate daarvan profiteren. Als brede welvaart structureel ongelijk verdeeld is, tast dit het vertrouwen van inwoners in de overheid aan. Op termijn kan gebrek aan vertrouwen en betrokkenheid van grote groepen burgers de democratische gemeenschap en de legitimiteit van de Nederlandse overheid ondermijnen. Ook signaleren de raden dat Nederland zijn nationale opgaven niet kan oplossen zonder de kracht en het potentieel van alle regio’s te benutten.

De raden stellen op basis van hun analyse en casusonderzoek in vijf voorbeeldregio’s, de Kop van Noord-Holland, de Veenkoloniën, Zeeuws-Vlaanderen, Twente en Parkstad Limburg, dat er sprake is van verschraling van maatschappelijke voorzieningen, hetgeen de brede welvaart en het gemeenschapsleven in de regio onder druk zet. Dat mensen in de bezochte regio’s zich belemmerd voelen in hun ontplooiingskansen en zelfredzaamheid door geografisch gestapelde en zichzelf versterkende achterstanden. Ook zijn inwoners niet tevreden over de vertegenwoordiging van het regionale perspectief op landelijk niveau. De raden schrijven dat inwoners zich zorgen maken over de zichtbaarheid van de overheid in de regio en het gevoel hebben dat ze niet meetellen en dat alle aandacht uitgaat naar andere – met name stedelijke – gebieden in het westen. Dat gevoel is in een deel van de gevallen mede gevoed door het vertrek van de overheid uit sommige gebieden als gevolg van concentratie en centralisatie en versterkt doordat (semi)publieke en private partijen dat voorbeeld volgen. Inwoners kunnen, ondanks de goede zakelijke en sociale contacten, het tij niet op eigen kracht keren. De raden sluiten, naast inzichten die zij opdeden in gesprekken in de door hen onderzochte regio’s, aan bij de analyses Van den Berg2 en van De Voogd en Cuperus3.

Reactie van het kabinet: koers zetten op benutten kracht van alle regio’s

De constateringen van de raden raken aan de legitimiteit van onze overheid, die voor alle burgers herkenbaar en nabij dient te zijn. De plek waar iemand woont, mag daarbij niet bepalend zijn. Mensen moeten zich gezien, gehoord en beschermd voelen door overheid en politiek. Een belangrijke opdracht van het kabinet is dan ook om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er voor iedereen in Nederland is: een overheid die responsief, nabij en dienstbaar is. Uitgangspunt voor het handelen voor de (Rijks)overheid dient maatschappelijke impact en welzijn en brede welvaart te zijn.

Wat is brede welvaart?

Brede welvaart kan worden omschreven als het welzijn van inwoners in brede zin (vergelijkbaar met de Engelse term «well-being»). Het betreft alles wat mensen van waarde vinden (PBL/SCP/CPB 2017). Wat van waarde is, wordt daarbij breed opgevat: het gaat bijvoorbeeld om het kunnen voorzien in het levensonderhoud, gezondheid, veiligheid, persoonlijke ontplooiing en sociale contacten, maar ook om zaken waar om ideologische redenen waarde aan wordt gehecht zoals het behoud van biodiversiteit of rechten voor groepen inwoners waar iemand zelf niet toebehoort. Ook is er bij brede welvaart oog voor hoe het huidig welzijn van inwoners van een land of regio samenhangt met het welzijn van mensen buiten de regio («elders») en het toekomstig welzijn binnen en buiten de regio («later»). Brede welvaart biedt dus een raamwerk, waarbij alle aspecten die belangrijk zijn voor het welzijn van mensen, zowel in het «hier en nu» als «elders» en «later», in samenhang worden bekeken. Het formuleren van beleid dat brede welvaart wil bevorderen, gaat in wezen om het maken van afwegingen binnen dit raamwerk (voor een nadere toelichting zie Evenhuis et al. 2020).

De oproep van de raden sluit dan ook nauw aan bij de belangrijke opdracht die het kabinet ziet voor zichzelf. Dat is het herstel van de verbinding tussen de overheid en samenleving. Een overheid die zich verplaatst in haar inwoners, hen serieus neemt, dichtbij hen staat, naar hen luistert, waar mogelijk met hen samenwerkt en die de eigen beloften inlost. Het kabinet moet bij beleidskeuzes aandacht schenken aan de gevolgen voor de samenleving en de leefomgeving, voor brede welvaart in alle regio’s van Nederland.

Dit betekent dat het Rijk de verbinding met medeoverheden en andere relevante partijen in de regio’s moet verstevigen en meer in partnerschap met hen moet samenwerken, aandacht moet hebben voor wat van belang is voor de leefbaarheid en brede welvaart in specifieke regio’s en voor hoe beleid verschillend kan uitwerken voor verschillende groepen en gebieden. Zo is het van belang om in het geval van regio’s aan de grens rekening te houden met de ligging en de kansen en opgaven die deze grensligging met zich mee kan brengen. Wie vanuit de lucht naar onze grensregio’s kijkt, ziet een aaneengesloten gebied vol dorpen en steden, kantoren en bedrijven en een fijnmazige infrastructuur vol wegen, spoorlijnen en paden. Mensen reizen heen en weer om te werken, te studeren of een dagje uit te gaan. De grens zelf zien we niet vanuit de lucht. Maar zij is er wel. Door de belemmeringen weg te nemen die de grens veroorzaakt, kunnen we onze grensregio’s vooruithelpen. Grenzeloze samenwerking zorgt voor aantrekkelijker steden en dorpen, voor meer veiligheid en voor bloeiende bedrijven, en niet in de laatste plaats voor banen. Dan beseffen we dat de grensregio’s niet in een uithoek van onze landen liggen, maar in het hart van Europa. Maar er zijn ook specifieke demografische en/of sociaaleconomische opgaven die in meer of mindere mate in elk van deze regio’s spelen. Caribisch Nederland; bestaande uit de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba is hier tevens een regio die in het oog springt. Het zijn drie zeer verschillende eilanden, met een eigen Caribische context. Juist vanwege de schaal en het eilandelijke karakter vraagt beleid hier vaak om maatwerk, om brede welvaart en leefbaarheid te vergroten.

Met de programma’s Regio’s aan de grens en met Regio Deals wordt momenteel al ingezet op het verbeteren van de leefbaarheid in grensregio’s. De raden zien dit als positieve trajecten, maar volgens hen ontbreekt langjarige inzet voor het meer duurzaam aanpakken van de complexe opgaven die in specifieke regio’s aan de orde zijn.

De raden wijzen er, in navolging van de Europese Commissie, op dat demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en bevolkingsdaling kunnen leiden tot nieuwe regionale ongelijkheden. Dit kan zowel de sociale cohesie als de groei in regio’s ondermijnen. Tegelijk zien we dat voor de komende jaren een sterke groei van de totale Nederlandse bevolking wordt voorspeld door het CBS. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 buigt zich momenteel over het samenhangende vraagstuk van bevolkingsgroei, vergrijzing en migratie, en zal daarover begin 2024 advies uitbrengen aan het kabinet.

Het kabinet deelt de opvatting van de raden dat dit niet betekent dat Nederland er overal hetzelfde uit hoeft komen te zien. Regionale verschillen bieden ook kansen en maken dat mensen zich verbonden voelen met en trots zijn op hun leefomgeving. Kortom, het kabinet deelt de conclusie dat elke regio telt en dat we koers moeten zetten en focus houden op het benutten van de kracht van alle regio’s, inclusief Caribisch Nederland.

Werk maken van de aanbevelingen

De drie hoofdaanbevelingen van de adviesraden zijn het vertrekpunt voor het vervolgtraject dat we als Rijk samen met medeoverheden en maatschappelijke partners willen inzetten om de kracht van alle regio’s beter te gaan benutten:

  • 1. herijk de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk;

  • 2. investeer in langjarige programma’s voor regionaal economische ontwikkeling;

  • 3. werk aan een vitale relatie tussen regio en rijksoverheid.

Deze drie lijnen met daarbij een aantal concrete vraagstukken, acties en toezeggingen dienen als vertrekpunt voor de verdere uitwerking van het vervolg.

Werken aan gezamenlijk vertrekpunt

Het kabinet is het met de raden eens dat we ongewenste verschillen in welvaart en welzijn moeten verkleinen. De raden nemen de regionale verschillen als perspectief, maar benoemen ook dat er binnen regio’s en binnen steden grote verschillen kunnen zijn. Dit blijkt ook uit het recente rapport van het SCP4, dat laat zien dat verschillen tussen inwoners binnen (stedelijke) gebieden soms groter zijn dan tussen gebieden. Met het SCP ziet het kabinet ook dat inwoners van rurale gebieden buiten de Randstad ervaren dat de landelijke politiek onvoldoende oog heeft voor hun regio. Het SCP beveelt daarbij aan om op landelijk niveau een goede afweging van regionale belangen te maken, de onderliggende problemen in beeld te brengen en concrete oplossingen te bieden. Specifieke aanbevelingen daarbij zijn om op landelijk niveau voor een goede afweging van regionale belangen te zorgen, ongelijkheid aan te pakken vanuit een brede visie op welvaart en werk te maken van democratische vernieuwingen.5 Brede welvaart gaat immers over alles wat onze samenleving bindt en wat mensen waardevol vinden, zoals gezondheid, bestaanszekerheid, sociale verbondenheid en veiligheid. Dat leidt tot een geobjectiveerd en gezamenlijk beeld van wat er speelt en geeft realistische handvatten voor de wijze waarop de rijksoverheid en regionale partners in samenwerking tot concrete en duurzame oplossingen kunnen komen en die we kunnen benutten bij de uitwerking van de aanbevelingen van de raden.

Het kabinet deelt met het SCP dat het belangrijk is om grip te krijgen op onderliggende oorzaken van onbehagen en wil daarom niet alleen vanuit geografisch perspectief kijken naar verschillen tussen regio’s, maar ook naar verschillen tussen inwoners. Mogelijkheden die mensen hebben om invulling aan hun leven te geven doen er ook toe.

Uitwerken van de aanbevelingen

Het bevorderen van brede welvaart in alle regio’s vraagt al met al om een samenhangende afweging van alle aspecten die een rol spelen bij brede welvaart, vanwege de samenhang tussen regio’s, heden en toekomst en de verdeling van welvaart binnen een regio. Hieronder wordt ingezoomd op de drie hoofdaanbevelingen die de raden hebben gedaan.

Lijn 1: herijk reguliere beleids- en investeringslogica

Het kabinet erkent dat de logica van het kabinet in de afgelopen decennia heeft geleid tot het sterker maken wat sterk was. Dat moet anders. Alleen maar meer van hetzelfde gaat de problemen niet oplossen. De afgelopen periode heeft het kabinet de kanteling gemaakt naar het brede welvaartsperspectief. We willen centraal stellen wat mensen van waarde vinden. Niet alleen hun materiële welvaart, maar ook zaken als hun gezondheid; hun gevoel van veiligheid; hun verbondenheid met hun buurt, gemeente of streek, de kwaliteit van het onderwijs voor hun kinderen; en de kwaliteit van de natuur en leefomgeving.

Het kabinet kijkt daarbij ook naar het werk en de modellen van het Centraal Planbureau (CPB), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Met deze planbureaus gaat het kabinet op korte termijn in gesprek. Samen met het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) werken de planbureaus aan een meerjarenprogramma om te kijken hoe het perspectief van brede welvaart sterker kan worden verankerd in de begrotingssystematiek van de rijksoverheid. De gezamenlijke planbureaus werken aan een analyse-instrumentarium brede welvaart om gevolgen van voorgesteld beleid voor brede welvaart in kaart te brengen. Het doel is toekomstige effecten van beleid op verschillende maatschappelijke vraagstukken te analyseren zodat het mogelijk is om uitspraken te doen over ontwikkelingen. De samenwerking van de planbureaus om met een integrale blik naar voorgesteld beleid te kijken is een belangrijke bijdrage aan de implementatie van het concept brede welvaart in beleid en daarmee een bouwsteen om te kunnen sturen op het benutten van de kracht van elke regio. Daarnaast is er een aantal andere concrete punten waarmee het kabinet aan de slag wil. Ook een kritische blik op het instrumentarium waarmee investeringen nu worden bepaald en onderbouwd, kan helpen om de heersende logica te doorbreken. Niet alle gebruikte instrumenten nemen brede welvaart of oog voor maatschappelijke en regionale effecten als uitgangspunt.

Uitwerking

  • Het kabinet gaat een stevige inspanning leveren om te realiseren dat dunner bevolkte gebieden met grote afstanden meer gewicht krijgen in de toebedeling van voorzieningen.6 Verdelingseffecten moeten in de toekomst nadrukkelijker in beeld gebracht worden. Het kabinet ziet bijvoorbeeld bij het gebruik van maatschappelijke kosten-baten analyses (MKBA) dat toekomstige potentie van regio’s en de omstandigheden in dunner bevolkte gebieden onvoldoende in beeld komen. Het kabinet wil daarom bekijken hoe de besluitvorming in het infrastructuurbeleid breder ingevuld kan worden dan alleen de MKBA.7 Het CPB en PBL willen bijdragen aan de uitwerking van de rol van brede welvaart in bij MKBA’s.8

  • Aansluitend hierop wil het kabinet, om de bereikbaarheid in regio’s aan te laten sluiten op de regionale behoefte, samen met medeoverheden en andere betrokkenen een nadere uitwerking maken van bereikbaarheidsdoelen voor het afwegingskader van het mobiliteitsfonds en het MIRT en concrete maatregelen voor 2024 en 2025. Momenteel werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) binnen het Actieprogramma mobiliteitsvisie aan verschillende varianten voor doelstellingen die voor het hele land voorzien in bereikbaarheid. Voldoende concrete reistijdgrenzen of reistijdnormen van voorzieningen zullen als varianten in de uitwerking van bereikbaarheidsdoelen worden meegenomen.9 Het is daarbij belangrijk om te kijken wat hierbij haalbaar en wenselijk is: wat voor de ene regio werkt, hoeft voor de andere regio niet te werken. Ik verwijs u ook naar de MIRT-brief van het Ministerie van I&W die afgelopen vrijdag 23 juni naar uw Kamer is gezonden.

  • Het kabinet kijkt samen met medeoverheden naar hoe verschillende manieren van bekostigen lokaal uitpakken en waar de aanknopingspunten voor aanpassingen te vinden zijn om bij keuzes in beleid en investeringen goed rekening te houden met verschillen tussen regio’s.10 Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om het meenemen van factoren zoals nabijheid van voorzieningen en de leefbaarheid in een gebied. Wat betreft onderwijs gaat het dan bijvoorbeeld om de rol van het vervolgonderwijs in regionaal verband.

  • Het kabinet zet in op beter uitvoerbaar beleid. Het uitgangspunt voor het kabinet is dat rijksbeleid zodanig moet zijn vormgegeven dat het overgrote deel van de samenleving en de medeoverheden op eigen kracht uit de voeten kunnen met de uitwerking daarvan. Er moet in de fase van beleidsontwikkeling al gekeken worden of de slagkracht van medeoverheden en andere partners in de regio toereikend is om invulling te geven aan nieuwe opgaven naast de opgaven die zij al hebben. Het kabinet zet daarom actief in op de toepassing en inbedding van de Uitvoeringstoets Decentrale Overheden (UDO)11 in de fase van beleidsontwikkeling. Zo kunnen we beter toetsen of beleidsvoornemens wel uitvoerbaar zijn. En of ze voldoende ruimte bieden aan decentrale overheden om eigen keuzes te maken. Want wetgeving en beleid kunnen nog zo goed bedoeld zijn, ze zijn weinig waard als ze niet of slecht uitvoerbaar zijn. Kennis over hoe dat beter kan, ligt vaak bij de mensen in het veld, zoals de gemeenten, provincies en waterschappen. De toepassing en het effect ervan zullen worden geëvalueerd om te bezien of de UDO afdoende is om regionale verschillen voldoende mee te nemen in de beleidsvorming op rijksniveau. Het kabinet zal op basis hiervan ook in gesprek gaan met lokale en regionale partijen om dit te toetsen.

  • Het Nationaal Groeifonds (NGF) is gericht op versterking van het duurzaam verdienvermogen, met als doel brede welvaart. Sterke regio’s dragen bij aan brede welvaart. Daarom houdt het NGF rekening met regionale spreiding en wordt dat gemonitord. Het NGF zorgt daarmee ook voor voordelen voor regio’s. In de tussenevaluatie van het NGF zal aandacht worden besteed aan de vraag of de betrokkenheid van de regio’s goed is geborgd.

  • Het huidige verdeelmodel van het gemeentefonds is geen eindstation. Vanuit de opgestelde onderzoeksagenda12 wordt jaarlijks in het periodiek onderhoudsrapport13 nagegaan in hoeverre het uitgavenpatroon van gemeenten aansluit bij het verdeelmodel. Er zal daarbij, naar aanleiding van het rapport «Elke regio telt!», ook expliciet worden gekeken naar regionale verschillen. In het kader van de onderzoeksagenda wordt gekeken hoe de stapeling van de problematiek in het sociaal domein beter gemodelleerd kan worden, waarbij expliciet aandacht is voor het feit dat deze stapeling ook in niet-stedelijke gebieden voorkomt. Ook moet kritisch gekeken worden naar de hoeveelheid specifieke uitkeringen (SPUKS) die druk zetten op de uitvoeringskracht van medeoverheden. Het kabinet werkt tevens aan een modernisering van het uitkeringsstelsel.

  • Het begrip brede welvaart zal verder worden uitgewerkt en toegepast, zodat het meer onderdeel gaat uitmaken van de werkwijze van overheden. Zo werken zes regionale planbureaus en vier ministeries (LNV, BZK, I&W en EZK) sinds de zomer van 2022 samen in het Nationaal Netwerk Brede Welvaart om werk te maken van brede welvaart in de (beleids)praktijk en om van elkaar te leren en niet ieder apart het (brede welvaarts)wiel opnieuw uit te vinden. En om de voortgang op de ontwikkeling van regionale brede welvaart in de gaten te houden, wil het kabinet jaarlijks een reactie geven op de regionale Monitor Brede Welvaart van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).14

Lijn 2: investeer in langjarige programma’s voor regionaal economische ontwikkeling

Het kabinet ziet dat er al voorbeelden zijn van programma’s en trajecten die een focus hebben op het versterken van de leefbaarheid en brede welvaart in specifieke gebieden met een meer integrale lange-termijn-agenda zoals het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en het Actieplan groene en digitale banen. Deze voorbeelden laten onverlet dat we nog veel stappen te zetten hebben als het gaat om de behoefte aan meer duurzame, integrale programma’s en aan samenwerking tussen Rijk en partijen in de regio’s. Hierbij gaat het ook nadrukkelijk om het beter verbinden van de verschillende, meer sectoraal ingestoken, gebiedsgerichte programma’s vanuit het Rijk. Door de sectorale organisatie van de rijksoverheid blijft dit een grote uitdaging, maar het kabinet wil deze uitdaging wel aangaan.

Uitwerking

  • Het kabinet wil, in de regio’s waar dat nodig is, kijken hoe een meer structurele samenwerking tussen Rijk en regio vorm kan krijgen voor de ontwikkeling van brede welvaart voor de lange termijn. Hierbij sluit het kabinet aan bij de aanbeveling van de raden om als Rijk en regio’s gezamenlijk te werken aan kansenagenda’s. Naast interbestuurlijke samenwerking gaat het daarbij ook echt om het benutten van de regionale kansen, samen met de partijen actief in regio’s: bedrijven, scholen, het maatschappelijk middenveld, vrijwilligersorganisaties, burgercollectieven, en individuele burgers die samen vormgeven aan de regionaal economische dynamiek van alledag. Bij het maken van nieuwe beleid is het van belang om beter te toetsen wat het effect op de regio is.

  • De kansenagenda’s geven handvatten om lopende fysieke, sociale en economische programma’s waar mogelijk meer aan elkaar te verbinden, integraler te benaderen en te bezien hoe en waar aanvullende inspanningen nodig zijn. Hier kan tenminste (maar niet uitputtend) gedacht worden aan een betere verbinding tussen programma’s en instrumenten als de Nota Ruimte, het Volkshuisvestingsfonds, Nationaal Programma Landelijk gebied, het Programma Gezonde Groene Leefomgeving, het Nationaal Programma armoede en de Gelijke kansen alliantie.

  • Het kabinet wil in ieder geval alle nieuwe toekomstvisies, (waaronder de toekomstvisie mbo, hoger onderwijs en wetenschap en de nationale technologiestrategie) toetsen op de bijdrage aan de ontwikkeling van regio’s buiten het stedelijk gebied.15

  • Specifieke instrumenten voor regionaal economische ontwikkeling zijn bijvoorbeeld het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). Met de ROM’s zet het Rijk samen met provincies in op het aanjagen van de bedrijvigheid en werkgelegenheid in de regio. Het kabinet gaat in overleg met betrokkenen voor deze ROM’s aan de slag met het opstellen van een meerjarenplan.16 Verder zijn voor de Regionale Steunkaart 2022–2027 de economisch zwakste regio’s in Nederland geïdentificeerd. Op basis hiervan is het mogelijk om bedrijven geoorloofde staatsteun te verlenen.

  • Als basis en input voor bovenstaande acties gaat het kabinet in de tweede helft van 2023 nader onderzoek laten doen naar hoe de brede welvaart over Nederland verdeeld is en waar de brede welvaart sterk onder druk staat. Hierbij zal ook expliciet aandacht zijn voor het voorzieningenniveau en de mate waarin dit een rol speelt bij de brede welvaart.

Lijn 3: werk aan een vitale relatie tussen regio en rijksoverheid

Het kabinet erkent dat er in de afgelopen decennia te weinig oog is geweest voor de belangen van sommige regio’s in Nederland. De overheid levert op dit moment te weinig voor een te grote groep mensen. Dat heeft het kabinet eerder al erkend in de kabinetsreactie op de Parlementaire Enquête Aardgaswinning Groningen. De eerste twee lijnen die hierboven aan de orde kwamen, kunnen ook alleen succesvol worden als voldaan wordt aan een gedragsverandering aan Rijkszijde. Een attitude waarbij geluiden uit alle regio’s in Nederland meer gezien en gehoord worden en hier ook acties aan verbonden worden. Een manier van werken waarbij we niet alleen over regio’s spreken, maar met. Daar begint het mee. Hieronder gaan wij in op een aantal eerste stappen die wij in dat kader willen zetten.

Uitwerking

  • Om de rijksoverheid meer zichtbaar en toegankelijk voor mensen in de regio te maken, werkt het kabinet aan een betere spreiding van rijkswerkgelegenheid over het land. Een overheid die dichtbij is, kan de binding met de mensen in de regio’s versterken. Nieuwe inzichten in de betekenis van een nabije rijksoverheid worden vertaald naar beleidsvorming, dienstverlening, uitvoering en hoe er met de regio wordt samengewerkt. Het gaat daarbij om meer dan alleen een fysieke aanwezigheid. Het gaat er ook om hoe de taken van een rijksdienst zich tot een regio verhouden, en daarmee het vormen van duurzame samenwerkingsverbanden tussen de rijksoverheid en de regio. Door de aanwezigheid van rijksdiensten die aansluiten bij de kernkwaliteiten van een regio, kunnen de rijksoverheid en regio’s elkaar versterken. Belangrijk daarbij is dat regionale overheid vanuit eigen verantwoordelijkheid voor duurzame regionale ontwikkeling ook meedenken over regio-specifieke kansen, behoeften en opgaven.

  • De Tweede Kamer ontvangt in Q4 2023 een brief waarin wordt ingegaan op de wijze waarop het kabinet toewerkt naar een andere spreiding van rijkswerkgelegenheid. Bij nieuwe beslissingen over de locatiekeuze van rijksdiensten zal het regiobelang een prominentere plek in de besluitvorming krijgen. De bevoegdheden van de Minister van BZK worden versterkt, zodat zij in het kabinet een coördinerende en adviserende rol kan vervullen bij de spreiding van rijksdiensten over het land.17

  • Er wordt een landelijk netwerk van rijksknooppunten gerealiseerd, deels in bestaande rijkskantoren. De beschikbare ruimte wordt daarbij anders ingericht, waarbij naast werkplekken ook voorzieningen worden geboden voor ontmoeten en samenwerken. Dit biedt belangrijke voordelen voor zowel de regio als het Rijk, bijvoorbeeld voor medewerkers uit regio’s buiten de Randstad die bij de rijksoverheid werken en zo in het beleid het regioperspectief vertegenwoordigen.

  • Het kabinet zal naar aanleiding van de suggesties van de raden met de provincies de kansen bespreken omtrent de rol die zij in en voor de regio kunnen betekenen. De raden doen hiervoor al enkele concrete voorstellen, zoals het verlenen van ondersteuning aan gemeenten in de vorm van kennis en menskracht bij het leggen van contacten op nationaal niveau of het voorbereiden en indienen van aanvragen voor financiering vanuit het Rijk of Europese fondsen.

  • Het kabinet wil actief lessen trekken en leren van al lopende trajecten waarin Rijk en regio samenwerken aan regionale en nationale opgaven, zoals de programma’s Regio Deals en Regio’s aan de grens. Deze programma’s leggen verbinding tussen verschillende nationale en regionale opgaven in samenwerking tussen Rijk en de regio. Aanvullend hierop wil het kabinet onderzoek doen naar hoe we elkaar beter in positie kunnen brengen en wat er aanvullend nodig is om als Rijk een betere partner te zijn voor de medeoverheden bij interbestuurlijk samenspel.18

Vervolgproces en inzet

Zoals eerder benadrukt ziet het kabinet het als een belangrijke opdracht om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er voor iedereen in Nederland is: een overheid die responsief, nabij en dienstbaar is. Het kabinet dankt de raden nogmaals voor het opstellen van het rapport.

Het kabinet is aan zet om samen met medeoverheden werk te maken van de uitwerking van de opgaven die de raden hebben opgeworpen. Een eerste bestuurlijk gesprek hierover heeft inmiddels plaatsgevonden. Het kabinet beoogt met oplossingen te komen die structureel bijdragen aan de stimulering van brede welvaart in de regio. Dat kan de overheid niet alleen. Daar zijn ook andere partners voor nodig, zoals maatschappelijke organisaties, bedrijven, kennisinstellingen en burgers. Het kabinet wil juist met hen gezamenlijk komen tot het identificeren van die structurele oplossingen.

Het kabinet kiest bewust voor een andere aanpak. Onderdeel van de aanpak zal in ieder geval zijn om samen met leden van het kabinet het contact met de regio te versterken door er met regelmaat te zijn en het gesprek te voeren. Niet alleen met bestuurders, maar juist ook met de inwoners en maatschappelijke partners voor wie wij een nabije, dienstbare en rechtvaardige overheid willen zijn. Daarnaast willen we meer inzicht krijgen in wat van belang is voor de leefbaarheid en brede welvaart in specifieke regio’s en hoe in beleidsvorming meer gestuurd kan worden op een duurzame versterking van regio’s. Het kabinet ziet dit als belangrijkste stappen in het behoud van duurzaam, sterke regio’s en de ontwikkeling daarnaar toe van de regio’s die dat nu nog niet zijn. De in deze brief geformuleerde lijnen dienen hierbij als vertrekpunt waarbij wij expliciet openstaan voor nieuwe onderwerpen en aandachtspunten die in deze kabinetsreactie nog niet zijn benoemd.

Oplossingen zijn alleen effectief als ze in samenhang worden afgewogen. Naast de uitwerking van de drie sporen, zal daarom ook de onderlinge samenhang worden bewaakt. Dat is nadrukkelijk een opgave voor het hele kabinet, waarin de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een coördinerende functie zal vervullen.

Het moet anders, en beter. Het gaat hier om de toekomst van de regio’s en de mensen die er wonen. Om de gemeenschapszin en leefbaarheid die onder druk staan. Hier ligt een opdracht voor het kabinet en voor ons allemaal.

In het najaar informeert het kabinet uw Kamer over de concretisering en voortgang van de uitwerking van de adviezen.

Namens het gehele kabinet,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot


X Noot
1

Kamerstuk 35 561, nr. 17.

X Noot
2

(Van den Berg, 2021) Regionaal Maatschappelijk Onbehagen.

X Noot
3

(De Voogd en Cuperus, 2021) Atlas Afgehaakt Nederland.

X Noot
4

(SCP, 2023) Somber over de samenleving.

X Noot
5

Het SCP spreekt van compositie- en contextverklaringen.

X Noot
6

In het kader van de kabinetsreactie over de parlementaire enquête Groningen is afgesproken te borgen dat voorzieningen in de aardbevingsgebieden niet verdwijnen.

X Noot
7

Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van de leden Krul en Van der Graaf, Kamerstuk 29 398, nr. 1047.

X Noot
8

Het CPB en PBL hebben afgelopen jaar 21 aanbevelingen gedaan hoe brede welvaart beter meegenomen kan worden in MKBA’s.

X Noot
9

Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Krul c.s., Kamerstuk 29 385, nr. 130, de motie van de leden Slootweg en Kuiken, Kamerstuk 36 350, nr. 17 en de motie van de leden Van der Graaf c.s., Kamerstuk 29 385, nr. 126.

X Noot
10

Kamerstuk 36 338, nr. 1.

X Noot
11

Artikel 5 uit de geactualiseerde Code Interbestuurlijke verhoudingen zoals beschreven in de Actieagenda Sterk Bestuur (Kamerstuk 33 047, nr. 25) met daarin ambitie om goed te kijken naar de balans tussen ambities, taken, middelen, uitvoering en in het licht van het rapport van de raden ook de regionale doorvertaling daarvan (waarin ook de kwaliteitseis grenseffecten en uitvoerbaarheid voor de Waddeneilanden worden meegenomen).

X Noot
12

Kamerstuk 35 925 B, nr. 24.

X Noot
13

Bijlage bij de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200).

X Noot
14

Deze reactie zal landen in de voortgangsrapportages over Regio Deals. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Slootweg en Grinwis. Kamerstuk 36 360, nr. 8.

X Noot
15

Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van de leden Bisschop en Peters. Kamerstuk 31 288, nr. 1050.

X Noot
16

Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Amhaouch c.s., Kamerstuk 36 200 XIII, nr. 55.

X Noot
17

Zoals reeds in de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire enquêtecommissie Groninger aardgaswinning is aangegeven (Kamerstuk 35 561, nr. 17).

X Noot
18

Zie ROB, het adviesrapport Rol nemen, ruimte geven. De rol van het rijk bij interbestuurlijke samenwerking, mei 2021 (Kamerstuk 29 362, nr. 296).

Naar boven