36 418 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024)

C VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 16 november 2023

Het voorliggende wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De BBB-fractieleden hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het Pakket Belastingplan 2024. Daarover hebben zij een aantal vragen. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich bij deze vragen aan.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA leggen de regering naar aanleiding van het Pakket Belastingplan 2024 nog graag de volgende vragen voor.

De fractieleden van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en stellen graag nog een aantal vragen. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich bij deze vragen aan.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en hebben daarbij nog diverse vragen en opmerkingen. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich bij deze vragen aan.

De fractieleden van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan en hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen over vermogensongelijkheid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben naar aanleiding van het Pakket Belastingplan 2024 een vraag voor de regering.

De leden van de fractie van de PvdD hebben de volgende vragen met betrekking tot het Pakket Belastingplan 2024.

De leden van de JA21-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het Belastingplan 2024 en hebben hierover een aantal vragen aan de regering.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2024 en hebben vragen over een tweetal onderdelen van dit Belastingplan.

De leden van de Volt-fractie hebben de technische briefing zeer op prijs gesteld en stellen ook vast dat een aantal belangrijke onderwerpen reeds tijdens de Algemene financiële beschouwingen (Afb) aan de orde zijn gekomen. Er resteren voor deze leden nog een aantal vragen aan de regering.

Het lid van de fractie van 50PLUS heeft nog nadere vragen naar aanleiding van de antwoorden van de Minister van Financiën op vragen van deze fractie bij de Miljoenennota.

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van de BBB

De leden van de BBB-fractie hebben de navolgende vragen, waar het lid van de 50PLUS-fractie zich bij aansluit.

Algemeen

In dit onderdeel gaan de BBB-fractieleden in op een aantal algemene aspecten en op een aantal van de bij de behandeling van het Pakket Belastingplan 2024 betrokken brieven.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is er een groot aantal amendementen en moties ingediend en aangenomen. De BBB-fractieleden maken zich mede vanwege de wijze waarop de behandeling in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden, zorgen over de zorgvuldigheid van het wetgevingstraject zoals het tot dusverre heeft plaatsgevonden. Het risico bestaat dat dit ten gevolge van de grote snelheid zonder al te veel voorbereidingstijd waarmee over een groot aantal amendementen en moties besloten diende te worden, ten koste gaat van de kwaliteit van de wetgeving, met gevolgen die op dat moment ook niet te overzien waren. Dit wordt volgens voornoemde leden ook in de hand gewerkt door het grote aantal wetsvoorstellen opgenomen in het Pakket Belastingplan 2024.

De Raad van State adviseert de regering om slechts het eerste (er bestaat een budgettaire samenhang met de begroting van volgend jaar) van de vijf gehanteerde criteria te hanteren om te beoordelen of een maatregel in het Belastingplan 2024 opgenomen dient te worden. De regering geeft in haar reactie aan dat zij al een aantal wetsvoorstellen gedurende het jaar heeft ingediend. De regering is daarnaast van mening dat er dit jaar uiteenlopende urgente doelen zijn en dat er doelgroepen zijn waarvoor aanpassingen in het fiscale stelsel noodzakelijk zijn of dat opname in het Belastingplan 2024 noodzakelijk is om uitvoeringstechnische redenen.2 De argumenten van de regering overtuigen de BBB-fractieleden niet helemaal, ook omdat een aantal van de wijzigingen pas na 1 januari 2024 zullen ingaan. Wel zijn zij verheugd dat de regering vanwege haar demissionaire status diverse maatregelen in separate wetsvoorstellen heeft ondergebracht, zodat over deze wetsvoorstellen een separaat politiek oordeel gegeven kan worden.

Tot slot maken de BBB-fractieleden zich grote zorgen over het ondernemersklimaat in Nederland en het vertrouwen van het Nederlandse bedrijfsleven in de overheid vanwege het grote aantal lastminutewijzigingen met grote gevolgen voor de burgers en de bedrijven, zowel voor de bedrijven zelf als voor de daar werkzame werknemers. Hieronder volgt later meer.

Is de regering bereid om bij toekomstige Belastingplannen het advies van de Raad van State te volgen en alleen die maatregelen die een budgettaire samenhang hebben met de begroting van volgend jaar, op te nemen? Dit zou naar de mening van de BBB-fractieleden de kwaliteit van de wetgeving ten goede komen.

Graag ontvangen de BBB-fractieleden een reflectie van de regering op het volgende. Heeft het grote aantal maatregelen opgenomen in het Belastingplan 2024 mede bijgedragen aan het grote aantal ingediende moties en amendementen? Voornoemde leden realiseren zich trouwens terdege dat de op handen zijnde verkiezingen ongetwijfeld hier ook een rol bij zullen hebben gespeeld.

Brief over voorbereidingen arrest Hoge Raad box 3 en tegenbewijs over meerdere jaren3

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst geeft aan dat hij de Belastingdienst opdracht heeft gegeven om voorbereidingen te treffen op het scenario waarin de Hoge Raad negatief beslist, in lijn met de conclusie van de advocaat-generaal Wattel. Omdat het om potentieel honderdduizenden aanslagen en bezwaarschriften gaat, is het nodig dat het opgeven van het werkelijke rendement zoveel mogelijk met automatisering wordt ondersteund. De Belastingdienst kan een dergelijke werkstroom namelijk niet handmatig verwerken. Daarom worden voorbereidingen getroffen voor een (digitaal) formulier opgaaf werkelijk rendement. Het formulier maakt het eenvoudiger voor belastingplichtigen om het werkelijke rendement in het betreffende jaar op te geven.

Binnen het huidige box 3-stelsel is het uitgangspunt van de staatsecretaris dat wordt uitgegaan van een breed rendementsbegrip. Dit geldt zowel voor de periode van rechtsherstel als voor de overbruggingsperiode. Het rendementsbegrip omvat zowel het directe rendement (zoals rente en dividend) als gerealiseerde en niet-gerealiseerde waardeontwikkelingen. Dit betekent, naar de BBB-fractieleden begrijpen, een vermogensaanwasbelasting en geen vermogenswinstbelasting. Tevens gaat de staatsecretaris in op een mogelijke tegenbewijsregeling, waarbij hij ingaat op een tegenbewijsregeling per belastingjaar en een tegenbewijsregeling over meerdere jaren. Hij geeft aan dat aan beide varianten nadelen kleven.

Klopt het dat de regering geen tegenbewijsregeling wil invoeren en (in hoeverre) is dat (Europees)rechtelijk gezien houdbaar? En klopt het dat de regering bij de voorbereidingen op het scenario dat de Hoge Raad negatief beslist, uitgaat van een vermogensaanwasbelasting?

Kan de regering reflecteren op de reactie van het Register Belastingadviseurs (hierna: RB) op de internetconsultatie Wet werkelijk rendement box 3, dat een vermogensaanwasbelasting kan leiden tot een schending van artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 14 van het EVRM en daarmee tot vele (massaal bezwaar)procedures?4

Is de regering bereid om voor een toekomstig box 3-stelsel uit te gaan van vertrouwen in de belastingplichtigen? Uit de voorbereidingen op een mogelijk negatief arrest van de Hoge Raad leiden de BBB-fractieleden af dat box 3-heffing zal gaan plaatsvinden op basis van de eigen opgave van de belastingplichtige en dus zonder renseignering, net zoals in de meeste andere landen die een dergelijke heffing kennen.

Brief over verfijning box 35

In deze brief van 26 april 2023 gaat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst in op mogelijke verfijningen van het forfaitaire stelsel tijdens de overbruggingsperiode van box 3 (vanaf belastingjaar 2023 tot invoering van het toekomstige stelsel). Tevens gaat hij in deze brief in op het onderwerp «onroerend goed» en schetst hij het geplande tijdpad voor de totstandkoming van het toekomstige box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. De conclusie is dat introductie van het toekomstige box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement niet eerder dan per 2027 plaats zal kunnen vinden.

Inmiddels is de internetconsultatie over de Wet werkelijk rendement box 3, zoals ook in de planning in de brief opgenomen, afgerond. Onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB)6 en het RB hebben hierop gereageerd. Beide fiscale beroepsorganisaties zijn behoorlijk kritisch.

Ook hier vragen de BBB-fractieleden of het klopt dat de regering bij de voorbereidingen op het scenario dat de Hoge Raad negatief beslist, uitgaat van een vermogensaanwasbelasting?

Hoe denkt de regering te voorkomen dat vele belastingplichtigen bezwaarprocedures zullen starten, waardoor de grote werkdruk bij de Belastingdienst en onzekerheid bij de belastingplichtigen die nu al vele jaren duurt, blijven voortduren?

Kan de regering reflecteren op de vraag die het RB zich stelt, of op stelselniveau een vermogensaanwasbelasting naast een vermogenswinstbelasting in box 3 kan bestaan?7

Kan de regering reflecteren op de opmerking van het RB, dat de kans groot wordt geacht dat de belastingheffing op basis van een netto forfaitair rendement van de eerste woning box 3 de toets van artikel 1 van het Protocol bij het EVRM en artikel 14 van het EVRM niet kan doorstaan?8

Kan de regering reflecteren op de mening van de NOB, dat het principieel onjuist is om eigen gebruik als inkomen te belasten, aangezien het een consumptieve besteding betreft en de eerste woning box 3 geen reguliere inkomsten genereert?9

Is invoering van een nieuwe box 3-heffing op basis van werkelijk daadwerkelijk genoten rendement (vermogenswinstbelasting), waarbij uitgegaan wordt van eigen opgave door de belastingplichtige van die inkomsten waarvoor geen renseignering mogelijk is, niet eerder mogelijk dan per 2027? Zo ja, per welk jaar zou invoering kunnen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet, mede gezien de voorbereidingen op een mogelijke negatieve uitspraak van de Hoge Raad?

Brief over aftopping periodieke giftenaftrek en verwachte effecten op algemeen nut beogende instellingen10

In deze brief schetst de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zijn denkrichting hoe de fiscale belemmeringen bij het schenken aan algemeen nut beogende instellingen (hierna: ANBI’s) vanuit een vennootschap kunnen worden weggenomen. Daarmee komt hij ook terug op zijn toezegging om de mogelijkheden voor het geven vanuit de vennootschap te onderzoeken. Een ander heeft uiteindelijk geleid tot het voorstel in het oorspronkelijk Belastingplan 2024 waarmee de giftenaftrek voor de heffing van maximaal € 100.000 zou komen te vervallen. Dit werd dan gekoppeld aan het niet meer belasten van de gift in privé bij de aanmerkelijkbelanghouder, waarbij de aanmerkelijkbelanghouder de gift ook niet meer zou kunnen aftrekken in privé via de giftenaftrek. Het vorenstaande betekende een aanzienlijke vereenvoudiging.

Door het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Grinwis c.s.11 gaat de afschaffing van de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting voor giften onder de € 100.000 niet door. Ter dekking wordt het maximumbedrag voor excessief lenen uit de eigen BV verlaagd van € 700.000 naar € 500.000. Volgens de indieners betrof het voorstel van de regering een versobering in de giftenaftrek voor giften onder de € 100.000. In plaats daarvan werd volgens hen de faciliteit voor het schenken aan goede doelen vanuit de eigen vennootschap uitgebreid. Dit is een maatregel waar vooral de grote bedrijven met relatief grote giften bij gebaat zijn. De indieners vinden het niet terecht dat deze verruiming wordt gefinancierd met het versoberen van de giftenaftrek voor kleinere giften. Dit raakt volgens hen met name ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf. Om te voorkomen dat de voorgestelde aanpassing voor grotere giften ten koste gaat van de aftrek van kleinere giften, dienden zij dit amendement in.

In het oorspronkelijke voorstel van de regering werd de giftenaftrek voor de heffing van vennootschapsbelasting afgeschaft om fiscale belemmeringen bij het schenken van vennootschappen aan ANBI’s weg te nemen (motie-Otten12). Wat zijn de gevolgen van het voornoemde aangenomen amendement, nu de aftrek tot € 100.000 in de BV/NV gehandhaafd blijft? Wat vindt de regering van de hiervoor opgenomen dekking, waarmee het maximum voor excessief lenen van de eigen BV verder beperkt wordt na de zeer recente invoering in het Belastingplan 2023?

Kan de regering reflecteren op de gevolgen van dit aangenomen amendement, zowel uitvoeringstechnisch als wat betreft de verwachte totale omvang van giften in enig jaar? Neemt deze omvang af, toe of blijft deze gelijk?

Algemeen Belastingplan

Over het Belastingplan 2024 hebben de BBB-fractieleden de navolgende vragen.

Verruiming herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen

Waarom heeft de regering niet overwogen om de verruiming van de herinvesteringsreserve (hierna: HIR) ook te laten gelden indien er geen sprake is van overheidsingrijpen? Naar aanleiding van de technische briefing van 7 november 2023 begrepen de BBB-fractieleden dat de HIR ook kan worden toegepast bij het staken van de gehele onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen. Kan de regering dit bevestigen?

Inkorten nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting

Deze wijziging wordt aangebracht vooruitlopend op een mogelijke verlaging van het tarief van de eerste schijf. Een dergelijke verlaging vindt in 2024 nog niet plaats. Deze wijziging leidt tot een behoorlijk ingewikkelde teruggavesystematiek voor blokverwarming. Daar waar het nu om ongeveer vijftien teruggaafverzoeken op jaarbasis gaat, betreft het in de nieuwe situatie om circa 40.000 contracthouders. Om uitvoeringstechnische redenen moet deze teruggave vormgegeven gaan worden via een forfait. Naar aanleiding van voornoemde technische briefing begrepen de BBB-fractieleden dat deze teruggave via een forfait mogelijk en afhankelijk van het verbruik tot (licht) lagere kosten leidt voor mensen die van blokverwarming gebruikmaken in vergelijking tot de mensen die daar geen gebruik van kunnen maken. Is het verschil dusdanig klein dat de regering hierover geen (massale) bezwaren/procedures verwacht van niet-blokverwarminggebruikers?

Verhoging van de tabaksaccijns

Bovenop de reeds voorziene verhoging in het Belastingplan 2024 leidt het aangenomen amendement-Erkens en Stoffer13 tot een additionele verhoging. In de aangenomen motie-Erkens c.s.14 wordt de regering verzocht om te monitoren wat de effecten van de uiteindelijke accijnsverhoging zijn op de grensoverschrijdende aankopen van alcohol en andere producten (dus ook tabak) door Nederlandse consumenten, wat het effect is voor de lokale middenstand in de grensregio’s en wat de opbrengsten van de verhoogde accijns zijn ten opzichte van de ramingen, hierover in gesprek te gaan met de sector, en de Kamer hier uiteindelijk voor de zomer 2024 over te informeren.

Klopt het dat het grenseffect van 65% waar rekening mee wordt gehouden, alleen berekend wordt over de verhoging? Zou dit ook niet moeten worden berekend over de overige accijnsinkomsten, waardoor de totale opbrengst aanzienlijk lager zou kunnen zijn dan begroot? De begrote accijnsopbrengst na verhogingen van de tabaksaccijns in eerdere jaren zou, naar de BBB-fractieleden begrepen hebben, in 2022 € 3,3 miljard dienen te bedragen terwijl deze in werkelijkheid € 2,7 miljard bedroeg. Hoe wordt het (financieel) effect voor de lokale middenstand berekend? Wat gebeurt er als uit de monitoring blijkt dat ontvangen accijns (aanzienlijk) lager is dan begroot en/of dat de effecten voor de lokale middenstand zeer negatief zijn? Overweegt de regering dan de ingevoerde verhoging van de tabaksaccijns terug te draaien ter mitigatie van de schade?

Verhoging accijnstarief op zware stookolie

In het Belastingplan 2024 wordt voorgesteld de Wet op de accijns te wijzigen, meer in het bijzonder het tarief van zware stookolie. Artikel 27, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de accijns wordt per 1 januari 2024 gewijzigd, in die zin dat het tarief aanzienlijk wordt verhoogd, namelijk van € 41,31 per 1.000 kilogram naar € 595,57 per 1.000 kilogram. Een verhoging van 1.441%. De achtergrond van deze verhoging is gelegen in budgettaire redenen, maar ook in het feit dat stookolie zou leiden tot meer vervuiling. De maatregel wordt daarom ook aangeduid als «verhoging accijns dieselvervangende stookolie».

Na een overleg dat de BBB-fractieleden met een sector- en materiedeskundige hadden, hebben zij de volgende vragen. Kan de regering toelichten op basis van welke bronnen en informatie is vastgesteld dat stookolie tot meer vervuiling leidt dan gasolie? Kan de regering daarbij specifiek verwijzen naar waaruit volgt dat dit uitgangspunt (stookolie vervuilt meer dan gasolie) van toepassing is voor alle soorten stookolie? Kan zij toelichten op basis van welke bronnen en informatie is vastgesteld dat stookolie tot meer luchtverontreiniging leidt dan gasolie? Kan zij ook hierbij specifiek verwijzen naar waaruit volgt dat dit uitgangspunt (stookolie vervuilt meer dan gasolie) van toepassing is voor alle soorten stookolie?

De BBB-fractieleden begrijpen dat het zwavelgehalte van een brandstof een belangrijke graadmeter is voor de vervuiling. Is de regering van mening dat stookolie een hoger zwavelgehalte heeft dan gasolie? Als haar antwoord bevestigend is, kan zij dan toelichten waaruit dit volgt?

Voornoemde leden begrijpen dat een stookolie en ook een gasolie kunnen worden ingedeeld in verschillende goederencodes. Daarbij is het mogelijk dat een stookolie een zwavelgehalte van minder dan 0,001 gewichtspercent heeft maar ook meer dan 100 keer zoveel. Dat geldt op dezelfde wijze voor gasolie. Begrijpen de BBB-fractieleden het goed dat de verhoging van de accijns van toepassing is op alle soorten stookolie, ongeacht het zwavelgehalte? Is het juist dat ook (bepaalde soorten) biodiesel, die een uiterst laag zwavelgehalte heeft, door de voorgestelde maatregel hoog wordt belast? Heeft het niet meer de voorkeur om de accijns (en accijnsverhoging) te baseren op het zwavelgehalte? Heeft de regering onderzoek gedaan naar de verschillen in de tarieven in andere lidstaten van de Europese Unie (zoals België en Duitsland)? Kan de regering aangeven welke effect dit heeft op (het verleggen van) de productie naar andere lidstaten? Is een accijnsverhoging waarin het wetsvoorstel voorziet, wel proportioneel en zinvol daar waar geenszins vaststaat dat de milieutechnische doelstellingen worden gehaald? Heeft het wetsvoorstel – door alle soorten stookolie over één kam te scheren en het tarief hiervan aanzienlijk te verhogen – niet het tegenovergestelde gevolg, namelijk dat schonere producten niet meer worden verhandeld, aangezien dat geen fiscaal voordeel meer oplevert? Is de regering bereid om na te gaan of het mogelijk is om een tarief voor stookolie (en wellicht gasolie) in te voeren dat afhankelijk is van het zwavelgehalte of andere productkarakteristieken die direct gerelateerd zijn aan de milieutechnische doelstellingen?

Algemeen aangenomen amendementen

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Tweede Kamer is een groot aantal amendementen aangenomen. Een aantal van deze amendementen leidt volgens de BBB-fractieleden tot een grote verslechtering van het ondernemersklimaat in Nederland en daarmee in een verdere verlaging van het vertrouwen dat het bedrijfsleven in de overheid heeft. Naar de mening van voornoemde leden hebben deze amendementen een grote negatieve invloed op de Nederlandse economie en daarmee op alle burgers in Nederland en op het bedrijfsleven, zowel werkgevers als werknemers. De (economische) schade van deze amendementen is daarmee mogelijk hoger dan de begrote belastingopbrengst die hiermee wordt gerealiseerd.

Het betreft de navolgende amendementen:

  • Amendement-Van der Lee c.s. over verhoging van de tarieven van box 2 en 3 met twee procentpunt, een verhoging van de bankenbelasting met € 150 miljoen en het per 2025 laten vervallen van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting.15

  • Amendement-Omtzigt c.s. over het versoberen van de zogenoemde 30%-regeling.16

  • Amendement-Grinwis c.s. over het afschaffen van de buitenlandse partiële belastingplicht.17

Amendement-Van der Lee c.s.

De Tweede Kamer heeft via het voornoemde amendement-Van der Lee c.s. besloten om het hoge tarief in box 2 extra te verhogen naar 33% (31% was het plan en bedraagt nu 26,9%).

Een financieringsmaatregel om de lagere inkomsten uit Pillar 2 (Wet minimumbelasting 2024) te compenseren, is het verhogen van het effectieve belastingtarief voor IB18-ondernemers naar 43,21% door de MKB19-winstvrijstelling te verlagen van 14% naar 12,7%. Dit is ook bij amendement20 gewijzigd en wel naar 13,31%.

Voor DGA21-ondernemers komt het gecombineerde toptarief door het aangenomen amendement uit op 50,29% (bestaande uit het VPB-tarief22 van 25,8% en het box 2-tarief van 33%). Dit tarief is hoger dan het toptarief in box 1 (49,5%).

Als de BBB-fractieleden het tarief van 42,91% voor IB-ondernemers vergelijken met het tarief van 50,29% voor DGA-ondernemers, is er een verschil van 7,38%-punten. Dit kan gedragseffecten veroorzaken, zoals bijvoorbeeld veranderingen in hoe mensen beslissingen nemen over hun ondernemerschap. Kan de regering een analyse geven van deze mogelijke gedragseffecten?

Wat is de rechtvaardiging om een DGA – die ondernemersrisico loopt – effectief zwaarder te belasten dan een werknemer in loondienst, die geen ondernemersrisico loopt?

Met dit amendement wordt ook voorgesteld de aandeleninkoopfaciliteit per 1 januari 2025 af te schaffen. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer van 26 september 202323 gepleit voor behoud van deze regeling, onder meer wegens de schade die de maatregel oplevert voor de beurswaarde van genoteerde beursbedrijven, alsmede de concurrentiepositie voor Nederland. Hoe schat de regering de impact in van deze voorgestelde maatregel als het gaat om behoud, en aanwas, van in Nederland gevestigde beursfondsen?

De Staatssecretaris schetst in zijn brief aan de Tweede Kamer dat ons omringende landen vergelijkbare regelingen als de aandeleninkoopfaciliteit kennen.24 Zijn er wat de regering betreft nog alternatieve maatregelen, anders dan integrale afschaffing van artikel 4c van de Wet op de dividendbelasting 1965, denkbaar die ervoor zorgen dat het level playing field voor Nederland in dit opzicht behouden blijft? Kan de regering los hiervan aangeven of zij alternatieve, minder voor Nederland schadelijke fiscale maatregelen ziet – in plaats van het afschaffen van deze regeling – die bij kunnen dragen aan de in het amendement aangegeven dekking? Zo ja, welke?

Is de met het amendement aangegeven financiële dekking voldoende gewaarborgd, ook als een of meer beursfondsen besluit Nederland te verlaten en/of te stoppen met aandeleninkoopprogramma’s? Zo nee, wat is het oordeel van de regering ten aanzien van het realiteitsgehalte van deze voorgestelde maatregel en de aangegeven financiële dekking? Hoeveel heeft het vertrek van Shell en Unilever bijvoorbeeld Nederland aan dividendbelastingbaten gekost?

Ziet de regering, nu de afschaffing van de aandeleninkoopfaciliteit per 1 januari 2025 in werking treedt, en dus voor 2024 geen budgettaire impact is voorzien, mogelijkheden in het komend jaar alternatieve fiscale maatregelen uit te werken ter dekking van het te verhogen minimumloon, zonder nu reeds te besluiten over de afschaffing van de aandeleninkoopfaciliteit?

Leidt de afschaffing van de aandeleninkoopfaciliteit per 1 januari 2025 materieel niet tot terugwerkende kracht en is de regering bereid daar een overgangsregeling voor in te voeren?

Kan de regering in algemene zin aangeven wat de verwachting is ten aanzien van de budgettaire meeropbrengsten van inkomstenbelasting uit hoofde van dividenduitkeringen die in 2023 in box 2 worden aangegeven? Is zij bereid de meevallers door verwachte superdividenden in te zetten voor maatregelen ten gunste van ondernemend Nederland dan wel het bedrijfsleven?

Ziet de regering in zijn algemeenheid andere mogelijkheden om de gewenste belastingopbrengst te realiseren dan de maatregelen zoals voorgesteld in dit amendement?

Amendement-Omtzigt c.s. en amendement-Grinwis c.s.

In 2016 en 2017 is in opdracht van de toenmalige regering onderzoek gedaan naar de doelmatigheid en de effectiviteit van de 30%-regeling. Dit heeft geresulteerd in het rapport «Evaluatie 30%-regeling»25, dat op 1 juni 2017 is verschenen.

De belangrijkste conclusies uit dit rapport zijn dat:

  • de 30%-regeling niet of nauwelijks tot additionele verdringing leidt op de arbeidsmarkt;

  • de 30%-regeling een doeltreffend en doelmatig beleidsinstrument is;

  • de opbrengsten groter zijn dan de kosten;

  • in de hypothetische situatie dat de 30%-regeling niet zou bestaan, circa € 420 miljoen tot € 460 miljoen «weg zou lekken» naar de werkelijke vergoeding van de werkelijke extraterritoriale kosten. Dit effect is met name groot voor relatief lagere inkomens, omdat de werkelijke extraterritoriale kosten (hierna: ETK) hier relatief hoog zijn;

  • minder ingekomen werknemers ertoe leidt dat er circa € 40 miljoen tot € 280 miljoen minder belastinginkomsten in de inkomstenbelasting gegenereerd worden. Het grootste gedragseffect is te verwachten in de groep inkomens tussen de € 100.000 en € 500.000, omdat de invloed van de 30%-regeling op het wel of niet komen naar Nederland bij hen het grootste zal zijn;

  • de gedragseffecten voor de groep inkomens onder de € 100.000 zodanig sterk zijn, dat het zelfs «geld kan kosten» indien de 30%-regeling niet zou bestaan. Er is namelijk maar een kleine groep die niet meer naar Nederland zou komen, en de opgevoerde ETK vallen zelfs hoger uit;

  • de 30%-regeling leidt tot meeropbrengsten aan vennootschapsbelasting doordat werkgevers ingekomen werknemers niet hoeven te compenseren met een hoger brutoinkomen en hierdoor een hogere winst hebben: circa € 25 miljoen tot € 50 miljoen (tweedeordegedragseffect);

  • de 30%-regeling leidt tot een reductie van de administratieve lasten van € 50 – € 70 miljoen per jaar;

  • enkele aanpassingen mogelijk een positief effect hebben op de doeltreffendheid, doelmatigheid en/of de passendheid van het forfait: (1) verkorting van de looptijd naar vijf of zes jaar; (2) vergroten van de 150 kilometer-grens; (3) verlaging van het forfait bij inkomens boven de € 100.000. Er zijn andere aanpassingen (zoals een andere vaste forfaithoogte dan 30%) geanalyseerd, maar die liggen minder voor de hand.

Naar aanleiding van dit rapport is de looptijd beperkt tot vijf jaar (was acht jaar) en is de 30%-regeling afgetopt op de zogenoemde Balkenende-norm. Dit laatste is in het Belastingplan 2023 bekendgemaakt, zodat de 30%-regeling vanaf 1 januari 2024 niet langer kan worden toegepast op het loon boven de zogenoemde Balkenende-norm (WNT-norm26, 2023: € 223.000).

Is er aanleiding om de conclusies en aanbevelingen uit het rapport niet meer actueel te achten? Zo ja, op welke gronden? Welke elementen uit het rapport zijn nog wel actueel of is er geen reden aanwezig om hieraan te twijfelen dat deze nog actueel zijn?

Hoe verhoudt de geraamde opbrengst van het amendement-Omtzigt c.s. zich tot het rapport? Is het de regering bekend hoe de onderbouwing van de geraamde opbrengst van het amendement-Omtzigt c.s. tot stand is gekomen en kan zij deze delen met de Kamer? Indien de regering de budgettaire effecten anders inschat, kan zij deze delen met de Kamer?

Hoe verhoudt het voorziene overgangsrecht zich tot eerdere versoberingen van de 30%-regeling? Is bekend in hoeverre werknemers die van plan zijn volgend jaar in Nederland te komen werken, en hun werkgevers (hebben) kunnen anticiperen op de versobering van de 30%-regeling?

Uit het rapport blijkt dat de publieke sector tot de grootste gebruikers van de 30%-regeling behoort. Wat is het budgettair effect van het amendement-Omtzigt c.s. op de overheidsuitgaven? Is bekend welke andere sectoren geraakt worden door de versobering van de 30%-regeling?

Wat zijn de gevolgen van de versobering van de 30%-regeling voor de werkgelegenheid in het MKB en overigens voor het MKB? Naar de BBB-fractieleden begrepen hebben, leidt elke extra «expatbaan» tot twee à drie banen bij de toeleveranciers (vaak lokale MKB-bedrijven) van het concern waar de expat werkzaam is.

Kan de regering een inschatting geven in welke mate er een tekort aan personeel in de zorg en onderwijs gaat ontstaan door de versobering van de 30%-regeling? En kan de regering een inschatting geven van het effect van de versobering van de 30%-regeling op het investeringsklimaat in Nederland?

Kan de regering een vergelijking geven van de 30%-regeling – na inwerkingtreding van de voorgenomen versoberingsmaatregelen – met de ons omringende landen (België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Italië)?

Is een analyse gemaakt naar de gevolgen voor de Belastingdienst van de versoberingsmaatregelen betreffende de volgende gevallen?

  • a. Amendement-Omtzigt c.s.: discussies tussen werkgevers en de Belastingdienst over de hoogte van de vergoeding van de werkelijke ETK.

  • b. Amendement-Grinwis c.s.: toenemende complexiteit van de aangiften inkomstenbelasting, omdat tijdelijk in Nederland woonachtige werknemers voortaan over hun wereldinkomen in box 3 worden belast. Hierbij kan worden gedacht aan:

    • i. controleopgave buitenlandse bankrekeningen en overige box 3-bezittingen;

    • ii. verrekening van buitenlandse bronbelasting;

    • iii. aanvraag vermindering van buitenlandse bronbelasting op basis van Nederlandse belastingverdragen;

    • iv. vanaf 2027 als belastingheffing op werkelijk rendement wordt gerealiseerd: 1. het vaststellen van de waarde van box 3-bezittingen op de datum van binnenkomst in Nederland en 2. het opleggen van conserverende aanslagen bij het verlaten van Nederland.

Kan de regering aangeven of buitenlandse tweede pijlerpensioenregelingen en derde pijlerpensioenspaarproducten – die in een pure Nederlandse context zijn vrijgesteld van box 3-heffing – wel tot heffing in box 3 kunnen leiden voor de ingekomen werknemer die een aantal jaren in Nederland verblijft? In hoeverre vindt zij het redelijk dat hier mogelijk dubbele belastingheffing uit voortvloeit en zou Nederland hier niet moeten afzien van heffing? Kan de regering aangeven wat de effecten van het aangenomen amendement-Grinwis c.s. hierop zijn?

Zou het niet veel logischer zijn om eerst de evaluatie van de 30%-regeling begin 2024 af te wachten alvorens ingrijpende aanpassingen aan beide regelingen aan te brengen? Dit temeer daar het beoogde ingangstijdstip van beide maatregelen 1 januari 2025 bedraagt.

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA leggen de volgende vragen over het Pakket Belastingplan 2024 aan de regering voor.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat er een stelpost van 550 miljoen euro is opgenomen voor de aanpak van belastingconstructies en fiscale regelingen. In welke verhouding is de gerealiseerde opbrengt vanuit de aanpak van constructies en vanuit de afbouw van regelingen gekomen? Staat iets gescheiden stelposten in de weg voor de toekomst?

Wat zijn – op basis van de uiteindelijke wetsvoorstellen en na de amendementen – de koopkrachteffecten voor gepensioneerden? Kan de regering ook een terugblik geven op de afgelopen kabinetsperiode? Graag beide vragen uitgesplitst naar ouderen met een klein en een groot aanvullend pensioen.

Deze leden hebben signalen ontvangen dat het sinds lange tijd een adviesproduct is voor zeer vermogende particuliere buitenlanders (bijvoorbeeld miljardairs) om misbruik te maken van de optie om voor het overige inkomen als buitenlander belast te worden in de expatregeling («partiële buitenlandse belastingplicht»), door in dienst te treden van een eigen daartoe opgerichte BV waardoor box 2 en 3 buiten de heffing blijft. Gigantische vermogens kunnen zo onttrokken worden aan belastingheffing. Deze mogelijkheid wordt per 1 januari 2025 afgeschaft. Bent u bekend met dit adviesproduct en hoeveel jaren heeft deze praktijk vermoedelijk bestaan?

Dekt deze nieuwe aanpak ook vastgoedaandelentransacties niet van projectontwikkelaars maar van vastgoedbeleggers die hun portefeuille verkopen als aandelenpakket i.p.v. op reguliere wijze als de «stenen»?

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verwijzen naar de brief van 11 oktober 202327 waarin de regering aangeeft dat geldstromen naar landen met een laag tarief sterk zijn gedaald als gevolg van de Wet Bronbelasting 2021.28 Deze leden wijzen erop dat er signalen zijn dat de doorstroom via tussenlanden, buiten de categorie laag belaste jurisdicties, juist sterk zijn gestegen. Meet de regering ook de doorstroom via Nederlandse brievenbusmaatschappen naar niet-laagbelastende jurisdicties? Zo ja, is de doorstroom via Nederlandse brievenbusmaatschappijen – doorstromers en houdsters – naar niet-laagbelastende jurisdicties de laatste jaren toe- of afgenomen? Hoe verklaart de regering de ontwikkeling van deze doorstroom?

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat de Europese Commissie op 22 december 2021 een voorstel heeft gedaan om lege entiteiten (shell companies) aan te pakken.29 Deze leden constateren dat de crux is dat dergelijke entiteiten voor belastingdoeleinden worden genegeerd. Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen in de raadswerkgroep Directe Belastingen (Working Party on Tax Questions – Direct Taxation) van de Ecofin Raad? Wat klopt er van de geruchten dat het compromisvoorstel zou zijn «uitgekleed» tot een soort van «DAC» (Directive on Adminstrative Cooperation), waardoor brievenbusmaatschappijen alleen nog met automatische informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten zou worden bestreden? En kan de regering aangeven of het gerucht juist is dat Duitsland een fel tegenstander zou zijn van de richtlijn, en zo ja, wat zijn de bezwaren van Duitsland?

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen verder dat de regering in voormelde brief van 11 oktober 2023 erop wijst geldstromen naar laagbelaste jurisdicies enorm zijn gedaald. Als deze leden het goed begrijpen, omvat de wet nu alleen rentes, «royaltys» en vanaf 2024 ook dividenden. Grote andere stromen zijn echter dienstverleningsvergoedingen, een vorm van transferpricing waardoor er een ventiel in de regeling ontstaat. Ook krijgen deze leden signalen uit de samenleving dat er vaak zogenaamde «embedded royaltys» in deze geldstroom zitten. Kan de regering dit bevestigen of ontkrachten?

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat de regering in haar brief wijst op het ontbreken van gegevens om de effectiviteit van anti-belastingontduikingswetgeving echt goed te kunnen monitoren. Met begrip voor de moeilijkheid ervan wensen deze leden dit nog beter begrijpen omdat zonder effectieve monitoring de situatie ongemerkt (weer) kan verslechteren: Kan de regering aangeven welke cijfers idealiteit hiervoor beschikbaar zouden moeten zijn? En hoe deze cijfers beschikbaar zouden kunnen komen. Bestaat het risico dat «onder de radar» dezelfde mate van belastingontwijking ontstaat?

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen in bedoelde brief van 11 oktober 2023 van de regering verder het volgende: «Het deel van de DBI dat naar laagbelastende jurisdicties te herleiden is, is overigens volgens de Commissie Doorstroomvennootschappen wel een indicatie van belastingontwijking.»30 Hoe hoog is deze geldstroom dan ten opzichte van het totaal aan DBI?

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat de taakstelling van 550 miljoen euro voor de aanpak fiscale regelingen en belastingconstructies voor 90 procent is gehaald. Dat lijkt een heel goed resultaat. In het «Ambtelijk rapport Aanpak fiscale regelingen» wordt gesproken over een bedrag van 150 miljard euro per jaar aan kosten voor fiscale regelingen. Is er enige manier om in te schatten hoe groot te totale omvang van fiscale constructies is? In andere woorden; hoe staat deze 550 miljoen euro in verhouding tot het potentieel? Als het niet mogelijk is een onderbouwd getal te benoemen vragen deze leden de regering om een uitleg van hoe dit lastige vraagstuk wel enigszins benaderd kan worden.

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben de navolgende vragen, waar het lid van de 50PLUS-fractie zich bij aansluit.

Algemeen: betrouwbare overheid

In de toelichting op de aangenomen amendementen op het pakket Belastingplan van 8 november 2023 van de Staatssecretaris van Financiën31 staat op pagina 1 vermeld dat sommige amendementen bij het Belastingplan 2024 ingrijpend van aard zijn en derhalve om die reden een negatief effect kunnen hebben op de betrouwbaarheid van de overheid. Kan de regering aangeven welke amendementen dit met name betreft? Doelt de regering op de onvoorspelbaarheid van de maatregelen die belastingplichtigen raken? Of doelt zij op de onzorgvuldige voorbereiding van wetgeving? Of doelt zij het ontbreken van de «lange lijnen» in fiscaal beleid? Of doelt zij op het ontbreken van een integrale afweging van de amendementen? Of is het het geheel van al het voorgaande? Graag verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering om een verdiepend antwoord op deze vragen.

Algemeen: verslechtering Nederlands investeringsklimaat/concurrentiekracht

In de brief van Minister van Economische Zaken en Klimaat van 14 oktober 2022 aan de Tweede Kamer over de strategische agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland32 heeft de regering aangegeven dat een stabiel fiscaal klimaat noodzakelijk is voor het vestigingsklimaat. Ook is daarin bepaald dat wijzigingen in fiscale regelingen voorafgegaan dienen te worden van een impactanalyse. Kan de regering aangeven wat de impact op het ondernemersklimaat is van de overhaast aangenomen amendementen, zoals de inperking van de 30%-regeling, het afschaffen van de aandeleninkoopfaciliteit, de verhoging van de bankenbelasting en de verhoging van het box 2- en box 3-tarief? Is er een degelijke impactanalyse op de amendementen bij het pakket Belastingplan 2024 gedaan? Zo nee, is de regering hiertoe alsnog bereid en kan zij een inschatting geven hoeveel tijd het kost om impactanalyses te doen op de amendementen die het ondernemingsklimaat in Nederland verslechteren?

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat liet eerder dit jaar een onderzoek uitvoeren onder uit Nederland vertrokken bedrijven en hun motieven om dat besluit tot vertrek te nemen. Dit onderzoek van Buck Consultants International werd op 24 oktober naar de Tweede Kamer gestuurd, als onderdeel van de «Monitor Ondernemingsklimaat».33 Conclusie: uit het onderzoek bleek dat het Nederlandse belastingklimaat nauwelijks een rol speelt om uit Nederland te vertrekken. Echter, wel gaven geïnterviewde bedrijven aan de continuïteit van de 30%-regeling belangrijk te vinden. Wat is het oordeel van de regering ten aanzien van deze conclusie in het licht van het aangenomen amendement-Omtzigt c.s.34?

Is de regering zich ervan bewust dat belastingverhogingen ook een negatief effect op de belastingontvangsten kunnen hebben? Bijvoorbeeld als gevolg van zetelverplaatsing van de belastingbetalende partij? Zo ja, kan de regering daarop reflecteren in het licht van de effecten van de amendementen die in de Tweede Kamer zijn aangenomen? Verwacht zij deze effecten? Zijn er van de zijde van de regering signalen van bedrijven ontvangen die duiden op een zetelverplaatsing of vertrek uit Nederland?

Met de introductie van de Wet Bronbelasting 2021 heft Nederland 25,8% conditionele bronbelasting op rente en royalties voor stromen naar laagbelastende jurisdicties en/of misbruiksituaties. Met ingang van 1 januari 2024 treedt de conditionele bronbelasting eveneens voor dividenden aan dergelijke ontvangers in werking. Nederland bereikt hiermee feitelijk dat betalingen vanuit Nederlandse lichamen naar belastingparadijzen zijn verdwenen, dan wel sterk worden verminderd. Nu dit beleidsdoel is behaald en Nederland reeds jaren een inhoudingsvrijstelling kent voor bonafide grensoverschrijdende investeringen, is de regering bereid om naar de algehele wenselijkheid van de Wet op de dividendbelasting 1965 te kijken voor bonafide, reële kapitaalinvesteringen in Nederland? Welke opbrengst kent de dividendbelasting als eindheffing jaarlijks? Welk effect op de opbrengst van de heffing van vennootschapsbelasting zou een eventuele afschaffing van dividendbelasting tot gevolg hebben?

Nederland heeft de afgelopen jaren structureel de belastingdruk verhoogd van het (grote) bedrijfsleven. Zo heeft Nederland BEPS-wetgeving (base erosion and profit shifting) op onderdelen strenger dan in ons omringende landen ingevoerd (denk aan de earningsstrippingmaatregel) en heeft het significante lastenverzwaring geïntroduceerd door hogere vennootschapsbelastingtarieven en verminderde verliesverrekeningsmogelijkheden. De voorgestelde versobering van de 30%-regeling en de voorgestelde afschaffing van de aandeleninkoopfaciliteit (waardoor de gebruteerde dividendbelasting voor eigen rekening van de inkopende vennootschap komt) komen hier bovenop. Deelt de regering dit beeld? Kan de regering aangeven welke lastenverzwarende maatregelen de afgelopen vijf jaar zijn doorgevoerd voor het bedrijfsleven en hoeveel belasting het betreft? Is Nederland naar de mening van de regering nog voldoende attractief om buitenlandse of nieuwe reële investeringen aan te trekken? Ontvangt de regering signalen dat investeringen en investeerders aan Nederland voorbij gaan wegens steeds hogere belastinglasten en steeds wijzigende fiscale wetgeving?

Mede door de invoering van de Pillar Two-regelgeving onderzoeken landen of en in hoeverre fiscale incentives dienen te worden afgeschaft, terwijl gerichte (niet-fiscale) subsidies worden geïntroduceerd die de concurrentiekracht van de economie waarborgen. Is dit de regering bekend? Is de regering bereid om te onderzoeken welke fiscale maatregelen Nederland kan overwegen om attractief te blijven voor nieuwe investeringen en investeerders? Is de regering bereid om te onderzoeken of en in hoeverre gerichte subsidies in plaats van fiscale maatregelen hieraan kunnen bijdragen? Kan daarbij in aanmerking worden genomen dat de Europese Commissie in maart 2023 ruimte heeft geboden aan lidstaten om unilateraal dergelijke financiële maatregelen te nemen ter bevordering van de Europese economische infrastructuur (zoals het Temporary Crisis and Transition State aid Framework en de EU Green Deal)?

Kan de regering voor álle maatregelen in het belastingpakket na amendering een impacttoets door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat laten uitvoeren? Kan de uitkomst van deze integrale geïntegreerde impacttoets (tenminste een week) voor de plenaire behandeling op 11 december aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal worden aangeboden, zodat de leden, op basis van de grondige analyse van de effecten van het belastingplan, kunnen beoordelen wat de impact van het geamendeerde belastingpakket is voor het Nederlandse bedrijfsleven?

Algemeen: kan de Belastingdienst het geamendeerde belastingpakket aan?

Op 8 november 2023 heeft de regering een toelichting gegeven op de aangenomen amendementen op het pakket Belastingplan 2024, met daarbij in de bijlage een snelle vervolganalyse door de Belastingdienst. Kan de regering een grondige geïntegreerde uitvoeringstoets uitvoeren van alle maatregelen in het totale belastingpakket na amendering? Kan de uitkomst van deze uitvoeringstoets, door de Belastingdienst (ten minste een week) voor de plenaire behandeling op 11 december aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal worden aangeboden, zodat de leden, op basis van een grondige analyse, kunnen beoordelen of de Belastingdienst het geamendeerde belastingpakket kan uitvoeren?

Kan de regering aangeven in hoeverre de aangenomen amendementen de noodzakelijke vereenvoudiging van het belastingstelsel in de weg staan? In hoeverre leiden de aangenomen amendementen tot een vertraging van de noodzakelijke vereenvoudigingsopgave van het belastingstelsel?

30%-regeling en partiële buitenlandse belastingplicht

In 2017 is in opdracht van het Ministerie van Financiën een evaluatie van de 30%-regeling uitgevoerd door Dialogic.35 Overall conclusie: de kenniswerkersregeling is doeltreffend met betrekking tot de doelstellingen, waaronder reductie van administratieve lasten, aantrekken van schaarse deskundigheid en de bijdrage aan de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat. Tevens werd in het rapport geconcludeerd dat de regeling niet leidt tot verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt. En in de evaluatie werd aangetoond dat sprake is van «spillovers» op het gebied van kennis, innovatie en (internationale) netwerken. Dit heeft met name betrekking op het deel van de werkgevers dat zich richt op innovatieve onderzoeks- en bedrijfsactiviteiten. Hun verbeterde prestaties leiden indirect tot maatschappelijk baten, bijvoorbeeld door kennisdeling met toeleveranciers of (eind)gebruikers die op hun beurt weer beter kunnen presteren». Omdat diverse landen om ons heen vergelijkbare regelingen kennen en deze verruimen of invoeren, werd tijdens de parlementaire behandeling reeds besloten tot een afgewogen aanpassing van de regeling. Hoe verhoudt zich deze inhoudelijk zorgvuldig onderbouwde evaluatie en eerdere versobering, tot het overhaast aangenomen amendement-Omtzigt c.s.? Is er aanleiding om de conclusies en aanbevelingen uit het evaluatierapport over de 30%-regeling uit juni 2017 niet meer actueel te achten? Zo ja, op welke gronden? Welke elementen uit het onderzoeksrapport zijn nog wel actueel of is geen reden aanwezig om hieraan te twijfelen dat deze nog actueel zijn?

Is er een analyse van de verwachte gedragseffecten gemaakt van de versoberingen van de 30%-regeling, zoals voorgesteld in het amendement-Omtzigt c.s.?

De 30%-regeling zou in 2025 worden geëvalueerd. Is de regering bereid om de evaluatie versneld (in de eerste helft van 2024) uit te voeren en daarin te betrekken hoe de regeling beter kan worden gericht?

Kan de regering toelichten waarom de voorgestelde versobering van 30%-regeling geld oplevert, terwijl uit de evaluatie uit 2017 blijkt dat de regeling de Nederlandse schatkist netto geld oplevert? Hoe verhoudt de geraamde opbrengst van het amendement-Omtzigt c.s. zich tot het onderzoeksrapport uit 2017? Is het de regering bekend hoe de onderbouwing van de geraamde opbrengst van het amendement-Omtzigt c.s. tot stand is gekomen?

Uit het evaluatierapport blijkt dat de publieke sector tot de grootste gebruikers van de 30%-regeling behoort. Wat is het budgettair effect van het amendement-Omtzigt c.s. op de overheidsuitgaven?

Kan de regering inzicht in en een toelichting geven op het ramingsmemo van de voorgestelde inperking van de 30%-regeling? Is deze raming gecertificeerd door het CPB? Is in de door het Ministerie van Financiën geraamde opbrengst van de afschaffing van de partiële belastingplicht dit onderdeel van de 30%-regeling meegenomen? Zijn gedragseffecten daarin meegenomen? Zo nee, kan de regering daarvan een inschatting van geven?

Kan de regering aangeven of de voorgestelde inperking van de 30%-regeling uitvoerbaar is? Kan de regering toelichten welk beslag de voorgestelde inperking van de 30%-regeling zal leggen op de Belastingdienst in het licht van eventuele bezwaar- en beroepsprocedures? In hoeverre hebben de eerdere inperkingen van de 30%-regeling geleid tot druk op de Belastingdienst vanwege bezwaar- en beroepsprocedures?

Kan de regering aangeven of de budgettaire versobering van de 30%-regeling kan worden omgezet in een taakstellende reeks (in ieder geval voor de eerste drie jaar), zodat er meer tijd wordt genomen en kan worden gezocht naar mogelijkheden om de regeling beter te richten op kennis en expertise waaraan in Nederland behoefte is?

Eerder onderzoek van de EU Tax Observatory laat zien dat de Nederlandse 30%-regeling in de middenmoot staat vergeleken met andere landen. Kan de regering verduidelijken wat de gevolgen zijn van de versobering voor deze ranking en daarmee de aantrekkelijkheid van Nederland voor internationaal talent?

Kan de regering inzichtelijk maken welke regelingen er in andere OESO-landen zijn die hetzelfde doel voor ogen hebben als de 30%-regeling?

Herkent de regering het beeld dat de 30%-regeling wordt gezien als een zeer waardevol onderdeel van het Nederlandse vestigingsklimaat voor bedrijven en onderzoeksinstellingen?

Herkent de regering het beeld dat buitenlandse bestuurders door de voorgenomen afschaffing van de partiële belastingplicht minder snel geneigd zullen zijn zich in Nederland te vestigen? Is het denkbaar dat bedrijven dit aspect ook meewegen in hun keuze voor de locatie van hoofdkantoor en fiscale zetel? En dat daarmee belangrijke werkgelegenheid en inkomsten voor Nederland verloren gaan?

In welke mate zal er een tekort aan personeel in de zorg en onderwijs gaat ontstaan door de versobering van de 30%-regeling?

Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een vergelijkend overzicht van de 30%-regeling – na inwerkingtreding van de voorgenomen versoberingsmaatregelingen – met de ons omringende landen (België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Italië).

Kunnen buitenlandse tweede pijler pensioenregelingen en derde pijler pensioenspaarproducten, die in een pure Nederlandse context zijn vrijgesteld van box 3-heffing, wel tot heffing in box 3 leiden voor de ingekomen werknemer die een aantal jaren in Nederland verblijft? Is het mogelijk dat hier dubbele belastingheffing uit voortvloeit? Kan de regering aangeven hoe zij hier tegenaan kijkt? Kan de regering aangeven wat de effecten van het aangenomen amendement-Grinwis c.s.36 hierop zijn?

Kan de regering aangeven wat de impact van de kamerbrief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 november 202337 is op de dekking van de motie-Omtzigt c.s.?

Aandeleninkoopfaciliteit (artikel 4c, Wet op de dividendbelasting 1965)

Kan de regering de redenen voor de huidige inkoopfaciliteit voor beursgenoteerde bedrijven beschrijven? Op welke wijze belasten andere landen de inkoop van eigen aandelen door beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen?

De leden van de VVD-fractie ontvangen graag het ramingsmemo van de maatregel over het afschaffen van de aandeleninkoopfaciliteit. Is de raming gecertificeerd door het CPB? Wat zijn de gevolgen voor de raming rekening houdende met gedragseffecten als het schrappen van inkoop eigen aandelen en de juridische migratie van een onderneming? Kan de regering daarbij ingaan op de effecten op andere belastingopbrengsten en tweede-orde-effecten in de economie?

Kan de regering aan de hand van twee uiterste scenario’s aangeven hoe groot het eerste- en tweede-orde-gedragseffect in potentie kan zijn?

Kan de regering aangeven hoe de Nederlandse fiscale behandeling van de inkoop van eigen aandelen zich verhoudt tot die in omringende landen? Wijkt Nederland hier in uitzonderlijke mate af van wat gebruikelijk is?

Wat zijn de gevolgen van belasten van inkoop van eigen aandelen op de aanwezigheid van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen? Hoeveel hoofdkantoren zullen er vertrekken? Wat zijn hiervan de gevolgen voor alle mkb-ondernemingen die met deze bedrijven samenwerken? Is een analyse van de verwachte gedragseffecten gemaakt van de voorgenomen belasting op de inkoopfaciliteit?

Kan de regering aangeven hoeveel belasting de top 100 grootste bedrijven in Nederland aan belastingen afdragen, uitgesplitst per belastingmiddel? Welk aandeel van in het totaal aan afgedragen belastingen nemen deze 100 bedrijven voor hun rekening? Wat zegt dit over de economische relevantie van deze ondernemingen voor Nederland?

Kan de regering aangeven hoeveel belasting de 4.000 grootste bedrijven in Nederland aan belastingen afdragen, uitgesplitst per belastingmiddel? Welk aandeel van in het totaal aan afgedragen belastingen nemen deze 4.000 bedrijven voor hun rekening? Wat zegt dit over de economische relevantie van deze ondernemingen voor Nederland?

Kan de regering aangeven wat de ontwikkeling is van de opbrengst van de winstbelasting (vennootschapsbelasting plus dividendbelasting) in relatie tot het BBP en in de totale belastingmix? Welk aandeel van de winstbelasting wordt afgedragen door het mkb en door het grootbedrijf?

Klopt het dat het overgrote deel van de totale belastingopbrengsten van bedrijven haar oorsprong kent in grote bedrijven en dat een groot deel van die opbrengst te relateren is aan de top 100 ondernemingen in Nederland (waarvan een groot aantal beursgenoteerd zijn)? Vindt de regering het verstandig om de rekening voor het bedrijfsleven nog verder te laten oplopen, met het risico dat zij hun investeringen elders plegen of zelfs overwegen Nederland te verlaten?

Welke directe en indirecte economische waarde heeft een beursnotering in Amsterdam voor Nederland? Heeft de regering signalen ontvangen dat Nederlandse bedrijven overwegen om naar het buitenland te vertrekken? Hoe tijdrovend en ingewikkeld is het om een Nederlandse beursnotering over te zetten naar een beurs elders in de wereld?

Is het nog aannemelijk dat bedrijven eigen aandelen inkopen, na afschaffing van de inkoopfaciliteit?

Er zijn in ons omringende landen vergelijkbare regelingen als de aandeleninkoopfaciliteit. Zijn er alternatieve maatregelen, anders dan integrale afschaffing van artikel 4c, denkbaar die ervoor zorgen dat het level playing field voor Nederland in dit opzicht behouden blijft? Kan de regering aangeven of er alternatieve, voor Nederland minder schadelijke fiscale maatregelen zijn in plaats van het afschaffen van de inkoopfaciliteit, die bij kunnen bijdragen aan de in het amendement38 aangegeven dekking? Zo ja, welke zijn dat?

Hoeveel heeft het vertrek van Shell en Unilever uit Nederland aan dividendbelastingbaten gekost?

Wat vindt de regering van de mogelijkheid om een lager tarief toe te passen op het gehele inkoopbedrag, zoals bijvoorbeeld middels een 1% excise tax in USA, welke heffing een minder groot risico in zich meedraagt dat beursfondsen hierom Nederland verlaten?

Nu het voorzien is dat de afschaffing van de aandeleninkoopfaciliteit eerst per 1 januari 2025 in werking treedt, en dus voor 2024 geen budgettaire impact is voorzien, ziet de regering mogelijkheden voor het komend jaar alternatieve fiscale maatregelen uit te werken ter dekking van het te verhogen minimumloon zonder nu reeds te besluiten over de afschaffing van de aandeleninkoopfaciliteit?

Globaal evenwicht

In antwoord op vragen van de VVD-fractie in de Tweede Kamer bij het belastingplan 2023 heeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag39 een helder overzicht gegeven van de verschillen tussen de gemiddelde belasting- en premiedruk van werknemers, IB-ondernemers en directeur-grootaandeelhouders. Kunnen deze overzichten worden geactualiseerd, rekening houdend met de stand van zaken na de recente amendering van het Belastingplan 2024 in de Tweede Kamer? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag de geactualiseerde overzichten.

Om te voorkomen dat belastingen leidend zijn bij de keuze door belastingplichtigen, is een mate van evenwicht in de heffing van belastingen tussen werknemers, ondernemers die over de winst van hun onderneming inkomstenbelasting betalen, en ondernemers die dat doen vanuit een bv en directeur-grootaandeelhouder (dga) zijn van die vennootschap, wenselijk. Als dit onvoldoende zorgvuldig wordt vormgegeven, kan dit potentieel leiden tot druk op het (boxen)systeem van de inkomstenbelasting en verstorend uitwerken. Welk gedragseffect bij belastingplichtigen verwacht de regering van de onevenwichtigheid die ontstaat door de additionele verhogingen van de tarieven in box 2 en 3 en de mkb-winstvrijstelling te verlagen door de amendementen die in de Tweede Kamer zijn aangenomen? Kan de regering een analyse geven van de mogelijk gedragseffecten?

Bankenbelasting

Als gevolg van diverse amendementen op het Belastingplan 2024 wordt voorgesteld de bankenbelasting met € 150 mln te verhogen van € 470 mln naar € 620 mln. De bankenbelasting is in 2012 ingevoerd met als hoofddoelstelling het beprijzen van het risico dat de overheid een (groot)bank moet redden.40 Is de regering van mening dat het verhogen van het wettelijk minimumloon het doel dient waarvoor de bankenbelasting destijds is ingevoerd?

De (groot)banken staan onder toezicht van het Joint Supervisory Team van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Nederlandsche Bank (DNB). Heeft dit toezicht naar de mening van de regering geleid tot een verbeterde kapitaalpositie van de Nederlandse (groot)banken?

Kan de regering aangeven hoe de Nederlandse (groot)banken hebben gepresteerd bij de door de ECB uitgevoerde zogenaamde stresstesten die de weerbaarheid van banken testen in diverse scenario's?

Is het risico dat de (Nederlandse) overheid een bank moet redden vergroot of verkleind door de bijdragen die de banken hebben betaald aan het Europese SRF en aan het depositogarantiestelsel?

Kan de regering aangeven hoe groot de bijdragen van de Nederlandse banken aan respectievelijk de overheidsbegroting via de bankenbelasting, het SRF via de SRF-bijdragen en het Depositogarantiestelsel sinds de invoering van bankenbelasting zijn geweest? Klopt het dat de bankenbelasting wordt geheven over de wereldwijde geconsolideerde IFRS-balans? Zo ja, kan dit leiden tot dubbele bankenbelasting? Zijn er op dit moment mechanismes die daadwerkelijk dubbele bankenbelasting voorkomen? Zo nee, hoe zou dit voorkomen kunnen worden?

Kan de vormgeving van de bankenbelasting ertoe leiden dat bij een eventuele fusie (banken consolidatie) het hoofdkantoor niet naar Nederland komt omdat daarmee de wereldwijde balans van de fusiepartner dan ook onder de Nederlandse bankenbelasting terecht komt? Zo ja, hoe zou dit voorkomen kunnen worden?

Klopt het dat de huidige vormgeving pro-cyclisch is (niet mee-ademt met de winst) en dat (onder andere) dhr. Knot van DNB heeft aangegeven dat dit niet wenselijk is?

De verhoging van de bankenbelasting zal de kosten van krediet zal verhogen voor burgers en mkb’ers. Is er een analyse gemaakt van deze effecten op de kredietverlening?

Kan de regering aangeven wat het gevolg van de bankenbelasting is voor de effectieve belastingdruk over de Nederlandse winst voor de Nederlandse onder de bankenbelasting vallende banken, in acht nemend dat deze bankenbelasting niet aftrekbaar is?

Kan de regering aangeven wat het gevolg voor de effectieve belastingdruk van banken is van de niet aftrekbare bankenbelasting in combinatie met de zogenaamde thin-cap regeling als gevolg waarvan gemiddeld genomen bijna 6% van de door banken betaalde rente niet aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting?

De hogere bankenbelasting heeft naar verwachting een negatieve impact op het vestigingsklimaat voor financiële instellingen. Kan de regering aangeven welke gedragseffecten kunnen optreden als gevolg van de hogere bankenbelasting? Wat zijn de effecten op de concurrentie in het Nederlandse bankenlandschap? Worden daardoor burgers en mkb’ers niet te eenzijdig afhankelijk van banken voor financiering? Zijn deze en andere effecten op het bedrijfsleven in kaart gebracht?

In het geval een volgende stap zou worden gemaakt in het komen tot een Europese bankenunie, als gevolg waarvan een consolidatie van banken in Europa zou kunnen plaatsvinden, hoe aannemelijk is het dan dat Nederland gekozen zou worden als vestigingsplaats van een dergelijke geconsolideerde bank? In het geval dat niet in Nederland zou zijn, kan de regering dan aangeven wat de gevolgen zullen zijn voor de Nederlandse werkgelegenheid, de Nederlandse belastingopbrengsten en de uitvoering in Nederland – in samenwerking met Nederlandse overheidsinstellingen – van de poortwachtersfunctie?

De regering geeft aan dat de parameters voor de bankenbelasting per 1 december bekend moeten zijn. Is dat haalbaar gelet op de timing van behandeling en stemming in de Eerste Kamer? Voorziet de regering andere uitvoeringsproblemen?

Andrea Enria, voorzitter van de Raad van Toezicht van de ECB, was recent kritisch op het verhogen van bankbelastingen op rente-inkomsten in plaats van op winsten. Gezien deze uitspraken, en de kritiek van de ECB in haar recente opinie op de bankbelastingverhoging in Italië (die slechts eenmalig wordt geheven terwijl de Nederlandse bankenbelasting en de voorgestelde verhoging structureel zijn), wat is de verwachting van de regering richting het advies van de ECB op de Nederlandse wijziging? Deelt de regering de mening van Andrea Enria?

Welke alternatieve dekkingsmogelijkheden voorziet de regering bij een negatief advies van de ECB op het verhogen van de bankbelasting?

Excessief lenen

Kan de regering aangeven wat de ingangsdatum is van de verlaagde grens van € 500.000 voor excessief lenen? De leden van de VVD-fractie nemen aan dat de ingangsdatum 1 januari 2024 is, gelijk aan de inwerkingtreding van het belastingplan 2024. Kan de regering dit bevestigen?

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben de navolgende vragen, waar het lid van de 50PLUS-fractie zich bij aansluit.

Betrouwbare overheid

Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Tweede Kamer op 26/27 oktober zijn 20 amendementen aangenomen, waarvan onze fractie zich afvraagt of de gevolgen daarvan voldoende zijn doordacht. De Staatssecretaris heeft hier tijdens de bespreking van de miljoenennota op 31 oktober ook in onze Kamer over gesproken. Voor de CDA-fractie is deze gang van zaken reden tot grote zorg. Het lijkt erop dat in een periode waarin het kabinet demissionair is en verkiezingen voor de deur staan niet of nauwelijks oog geweest is voor de samenhang die er is in de door de regering zorgvuldig voorbereide voorstellen in het belastingplan. Verschillende politieke partijen wilden diverse zaken gefinancierd krijgen waar op zichzelf niet zoveel mis mee is, maar voor de dekking daarvan is willekeurig geshopt in het belastingplan voor 2024, met grote gevolgen voor de rechtszekerheid van burgers en bedrijven. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat heeft de Staatssecretaris van fiscaliteit gedaan om Kamerleden ervan te doordringen dat de ingediende amendementen onevenredig afbreuk doen aan rechtszekerheid voor burgers en bedrijven?

Ziet de Staatssecretaris – met het oog op rechtszekerheid voor burgers en bedrijven – mogelijkheden om voor de toekomst een procedure voor te bereiden waarbij het belastingplan voor een langere periode (bijvoorbeeld voor 4 jaar) wordt voorbereid, met jaarlijks alleen de noodzakelijke technische aanpassingen?

De door een meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen amendementen hebben de reeds eerder door de regering voorgestelde verzwaring van Box 2 en Box 3 aanzienlijk verder verzwaard, zonder rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van burgers en bedrijven (met name het midden- en kleinbedrijf, hierna: mkb) om voldoende tijd te hebben om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. De leden van de CDA-fractie vinden dat de overheid een betrouwbare overheid moet zijn en dat dit principe hierdoor wordt geschonden.

Deelt de Staatssecretaris deze opvatting van de leden van de CDA-fractie? En onderschrijft de Staatssecretaris de zorg dat de aanpassingen van Box 3 uitsluitend lijken te worden gedreven door het behalen van de beoogde opbrengst?

Is de Staatssecretaris het eens met de leden van de CDA-fractie dat dit ook geldt voor de voor het mkb totaal onverwachte verlaging van de excessief lenen drempel van € 700.000 naar € 500.000?

De belastingwetgeving voor ondernemers is de laatste jaren regelmatig veranderd. Enkele willekeurige voorbeelden:

  • de zelfstandigenaftrek wordt afgebouwd van € 7.280 in 2019 tot € 900 in 2027;

  • vanaf 2023 zijn dotaties aan de FOR niet langer toegestaan;

  • de mkb-winstvrijstelling wordt per 2024 verlaagd tot 13,31%;

  • aftrekposten (w.o. de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling) zijn vanaf 2023 hooguit aftrekbaar tegen het box 1-basistarief van ca. 37 procent;

  • het box 2-tarief wordt vanaf 2024 gedifferentieerd naar 24,5 procent tot € 67.000 uitkering per persoon per jaar en 33 procent over het meerdere;

  • de doelmatigheidsmarge van het gebruikelijk loon is per 2023 afgeschaft;

  • de afbouw van de algemene heffingskorting vindt vanaf 2025 ook plaats met uitgekeerd dividend uit de eigen bv;

  • de vennootschapsbelasting is vanaf 2019 een echte stuiterbal, zowel voor wat het lage en het hoge tarief als de lengte van de eerste Vpb-schijf;

  • het gebruikelijke dga-loon stijgt in 2024 van € 51.000 naar waarschijnlijk € 56.000.

Kan de Staatssecretaris zich voorstellen dat deze maatregelen bij het bedrijfsleven als volstrekt willekeurig en zonder gedegen beleidsmatige voorbereiding overkomen en dat zij slecht zijn voor het ondernemersklimaat voor het mkb?

Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het ineens achterwege laten van indexatie van bedragen zoals bijvoorbeeld bij de excessief lenen drempel, hetgeen het mkb zwaar raakt, uit een oogpunt van behoorlijke wetgeving ongewenst is en een lappendeken maakt van de belastingwetgeving (de ene keer wel indexatie, de andere keer niet)?

Kan de Staatssecretaris een beeld geven van de impact van het wetsvoorstel om de vrijstelling op de heffing van energiebelasting op elektriciteit bij metallurgische processen per 1 januari 2025 af te schaffen? Hoe is de opbrengst van deze maatregel berekend, dus om hoeveel bedrijven gaat het?

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) stelt valide technische vragen, die voor rechtspraktijk ook beantwoord moet krijgen. Kan de Staatssecretaris ingaan op het commentaar en de nog niet-beantwoorde vragen van de NOB?41

Globaal evenwicht dga/IB-ondernemer

Het gat tussen de belastingdruk op de zzp'er en de DGA, die zijn vermogen inzet om werkgelegenheid te creëren is veel te groot geworden. Door de DGA te confronteren met een aanzienlijk hoger top tarief lijkt het uitoefenen van een bedrijf in een vennootschap minder aantrekkelijk te zijn terwijl nu juist daar de werkgelegenheid zit.

Met het oog op het bevorderen van fiscale neutraliteit: hoe wordt beoogd om een meer evenwichtige situatie te bereiken tussen deze groepen?

Welk belang hecht de Staatssecretaris aan het globaal evenwicht? Is er met alle genomen maatregelen nog wel sprake van een globaal evenwicht? En zo nee, hoe denkt u dat te herstellen?

Versobering 30% regeling

Onderschrijft de Staatssecretaris de opvatting dat behalve het vervallen van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting, de verhoging van de bankenbelasting en vooral ook de versobering van de 30%-regeling met inbreuk op reeds verleende rulings een substantiële beleidswijziging is die disruptief uitpakt voor het internationale bedrijfsleven, dat hierop in lopende gevallen niet meer adequaat kan reageren? Dezelfde vraag ten aanzien van het amendement Grinwis over het afschaffen van de buitenlandse partiële belastingplicht: Is de Staatssecretaris het ermee eens dat dit amendement grote en onbedoelde schade toebrengt aan de reputatie van Nederland bij het internationale bedrijfsleven, terwijl de structurele opbrengst is begroot op slechts € 20 miljoen?

Het amendement Omtzigt c.s. om de zogenaamde 30%-regeling voor expats verder te versoberen moet een dekking opleveren voor de steun aan de zogenaamde «pechgeneratie». De impact van dit amendement is echter verstrekkend. Onder meer treft dit ook veel leraren in het bekostigde onderwijs in Nederland. Er zijn zorgen bij de werkgeversorganisatie dat zij geen leraren meer naar Nederland kunnen halen. Er is al een lerarentekort, maar als dat nog verder stijgt zal Nederland niet meer kunnen voldoen aan de eisen omtrent onderwijsaanbod en onderwijskwaliteit. Bedrijven, universiteiten en kennisinstellingen zijn ook bezorgd om de nationale impact op het investerings- en ondernemingsklimaat en de impact op de reputatie van Nederland in het buitenland. Kan de Staatssecretaris inzicht te geven in deze «nevenschade»?

In 2017 is in opdracht van het Ministerie van Financiën een evaluatie van de 30%-regeling uitgevoerd door Dialogic (NTFR 2017/1552) en op basis daarvan zijn destijds ook aanpassingen gedaan. Hoe verhoudt zich die inhoudelijk zorgvuldig onderbouwde evaluatie en de op basis daarvan gedane aanpassingen tot het nu ogenschijnlijk overhaast aangenomen amendement Omtzigt c.s.?

Toekomst van Box 3

Sinds de invoering van het boxenstelsel in 2001 zien deze leden dat er tal van aanpassingen zijn gedaan om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Ook nu weer worden voorstellen gedaan, onder andere met betrekking tot het excessief lenen. Het blijft echter steeds symptoombestrijding, waardoor de complexiteit steeds verder toeneemt. Een grondige hervorming lijkt onontkoombaar. De leden van de CDA-fractie hebben onder meer grote twijfels bij de toekomst van Box 3. Na het Kerstarrest (24 december ’21) van de Hoge Raad en de Herstelwet voldoet de situatie al vanaf 2017 nog steeds niet.

De kans is groot dat de Hoge Raad gaat besluiten dat de plannen tot 2027 in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Belastingdienst kan het echter op dit moment niet aan om precieze rendementen vast te stellen. De voorstellen die door de Staatssecretaris zijn gedaan om bij onroerend goed uit te gaan van vermogenswinst en bij beursaandelen uit te gaan van vermogensaanwas vergroten de kans dat voor de peildatum geschoven gaat worden met vermogensbestanddelen. Is deze oplossingsrichting haalbaar en uitvoerbaar? Waarom is het in Nederland niet mogelijk om een heffing in te voeren die daadwerkelijk rendement als uitgangspunt heeft. Dit temeer nu duidelijk is dat de rechtsherstelvariant waarschijnlijk nog altijd discriminerend is. Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat de wetgever nu aan zet is, in plaats van af te wachten wat de Hoge Raad gaat doen? Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat er gedurende de tussenliggende jaren (tot 2027) geen discriminerende werking zal optreden en waarom is er gekozen voor een 2% tariefsverhoging in Box 3? Kunnen de verfijningen ook worden toegepast onder de huidige wet rechtsherstel?

Algemeen nut beogende instellingen

Voor de leden van de CDA-fractie is de goede doelensector in Nederland van groot belang. Deze sector voorziet in zaken waar noch de overheid, noch de markt in kan voorzien, maar die door de samenleving wel belangrijk worden gevonden. Ze zorgen voor het agenderen van maatschappelijke vraagstukken die zich buiten het blikveld van de overheid bevinden en ze bieden kansen voor maatschappelijk engagement. Het CDA heeft in het verleden meerdere keren aandacht gevraagd voor het behoud van de giftenaftrek. De Staatssecretaris heeft hier voor een deel naar geluisterd, maar wij zijn nog niet tevreden. De aangenomen motie Essers uit 2022 zag niet alleen op de VPB, maar op alle giften, ook door particulieren. Iemand die nu als privépersoon een groot bedrag wil schenken aan een goed doel kan dat niet meer aftrekken.

Argument voor de voorgestelde inperking van de giftenaftrek is de angst voor misbruik. Dit argument snijdt geen hout, omdat de ANBI-status van het goede doel het gevreesde misbruik voorkomt. Klopt het dat de onder bemensing van het ANBI-team – en daarmee een gebrekkige controle – de werkelijke reden is voor de angst van misbruik en wat is de visie van de Staatssecretaris op het wantrouwende mensbeeld dat daaruit spreekt?

De Staatssecretaris geeft aan dat de gevolgen van de inperking van de giftenaftrek voor de goede doelen beperkt zijn, maar uit de sector krijgen deze leden andere signalen.

  • a. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom hij – in tegenstelling tot de geluiden uit de sector – volhardt in de stelling dat de goede doelensector niet of nauwelijks gevolgen zullen ondervinden van de inperking van de giftenaftrek?

  • b. Als de Staatssecretaris van mening is dat de gevolgen van de inperking van de giftenaftrek beperkt zijn, waarom wordt die dan toch doorgevoerd?

In de studie «Effecten afschaffing teruggaafregeling non-profitinstellingen» van CE Delft van september 2023 is onderzocht wat de impact is van de afschaffing van de Teruggaafregeling non-profitinstellingen (ANBI’s, sociale instellingen, kerken en musea) in de Energiebelasting (EB). Die impact-analyse laat zien dat de afschaffing budgettair niet veel om het lijf heeft, maar wel vele verenigingen en ANBI’s afzonderlijk treft (30 duizend aanvragers). Voor veel van die clubs is het handelingsperspectief (minder energiegebruiken) heel lastig (blokhutten, monumentale kerken). De leden van de CDA-fractie zijn bezorgd om de voortdurende lastenverzwaring voor het middenveld/de samenleving. Hoe zit het met subsidiemogelijkheden voor ANBI’s om verduurzamingsmaatregelen te treffen?

Grenseffecten

Het Revnext Rapport Impactanalyse aanpassing tariefdifferentiatie accijns van september 202342 trok onze aandacht, omdat wij dachten dat dit ook zou ingaan op grenseffecten (weglekken van accijnzen naar buurlanden). Feitelijk stelt het bureau dat daar weinig of geen data over bekend zijn. Dat doet de leden van de CDA-fractie dus terugkomen op onze vraag bij de AFB naar de resultaten van het monitoren van grenseffecten in de afgelopen 10 a 15 jaar.

Hoe wordt er eigenlijk gemonitord? Kunnen deze leden een voorbeeld ontvangen?

Per 1 januari 2024 zal een nieuw artikel 7, lid 1 van de Wet op de Accijns (WA) van toepassing zijn. Aanleiding is de omschakeling van de Nederlandse bieraccijns naar een tarief dat gebaseerd is op alcoholvolumegehalte (ABV) in plaats van een tarief op basis van graden Plato. Op 26 september jl. heeft de Tweede Kamer de motie Erkens (VVD) c.s. aangenomen waarin het kabinet wordt gevraagd de komende maanden de grenseffecten te monitoren en daarover voor de zomer van 2024 te rapporteren. Dit gegeven, alsmede het ontbreken van informatie bij vele met name middelgrote en kleine brouwerijen over wat de gevolgen van de systeemwijziging precies zijn en welke maatregelen zij moeten nemen maakt dat deze leden ons afvragen of deze wijziging niet te snel wordt doorgevoerd. Is het mogelijk om voor deze aanpassing wat meer tijd te nemen, zodat de resultaten van het onderzoek naar de grenseffecten beschikbaar zijn en de sector de juiste voorbereidingen heeft kunnen treffen? Op 26 september jl. is een door OPNL en CDA ingediende motie aangenomen over grenswerkersproblematiek. Deze motie, die beoogde de positie van mensen die in grensregio’s wonen te versterken, riep de Staatssecretaris op om zo snel mogelijk het hernieuwde gesprek met Duitsland en België aan te gaan om het fiscale knelpunt bij hybride werken van grensarbeiders op te lossen en daarbij te bezien in hoeverre de verschillende oplossingen ook voor Nederlandse grenswerkers toe te passen zijn.

Kan de Staatssecretaris al iets zeggen ver de vorderingen van de bilaterale gesprekken hierover in het overleg met zijn Duitse en Belgische collega’s?

Stapeling huurwetgeving / fiscale maatregelen verhuurders

Met de Wet vaste huurcontracten worden, behoudens een aantal uitzonderingen, generieke tijdelijke huurcontracten voor zelfstandige woningen en onzelfstandige woningen afgeschaft. De wet schaft dus ook tijdelijk contracten voor onzelfstandige woonruimten af. Bij de behandeling van de Wet vaste huurcontracten hebben wij aandacht gevraagd voor uitzonderingen met betrekking tot specifieke doelgroepen en de effecten van de stapeling aan maatregelen in de huursector. Specifiek hebben de leden van de CDA-fractie aandacht gevraagd voor de middenstanders en anderen met een/twee huisjes als pensioenvoorziening.

Kan de Staatssecretaris, afgestemd met de Minister voor Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening, inzicht geven in de stapeling van huurwetgeving en fiscale maatregelen voor de genoemde doelgroep? Welke fiscale maatregelen zijn van toepassing op deze doelgroep en op welke wijze kunnen de middenstanders en anderen met een/twee huisjes als pensioenvoorziening tegemoet gekomen worden, mede in relatie tot de Wet vaste Huurcontracten.

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van D66

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het amendement-Omtzigt c.s.43 over de versobering 30%-regeling. Zoals de Staatssecretaris van Financiën terecht aangeeft in zijn brief van 8 november 202344 is het een goed gebruik om fiscale wetgeving eerst te analyseren en te toetsen op doelmatigheid en doeltreffendheid alvorens deze in wetgeving om te zetten. Bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer zijn een aantal amendementen en moties aangenomen zonder een zorgvuldige analyse vooraf van de effecten. Vandaar dat de leden van de deze fractie graag de volgen vragen voorleggen.

Wat zijn de effecten van de versobering van de 30%-regeling op de innovatie en ondernemerschap in Nederland? In het bijzonder voor technologische bedrijven en startups.

Wat zijn de effecten van deze versobering voor het internationaal onderwijs in Nederland en voor de topsport in Nederland?

Welke regelingen hebben andere Europese landen om specifieke buitenlandse werknemers aan te trekken in sectoren waar in eigen land schaarste aan is?

Is de 30%-regeling in de praktijk niet te generiek geworden in Nederland? Kan er echt alleen gebruik van worden gemaakt wanneer het talent niet geworven kan worden in Nederland?

In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 8 november jl. wordt verwezen naar de brief van 3 november jl. van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met de bevriezing van de rente op studieleningen.45 Kan op een andere manier het beoogde voordeel voor studenten bereikt worden?

Kan worden ingegaan op de effecten van de inkoopfaciliteit eigen aandelen (amendement-Van der Lee c.s.)46 In de brief van 8 november gaat de Staatssecretaris van Financiën in op dit amendement. Een opinieaanvraag is gedaan op 6 november jl. over mogelijke samenloopgevolgen aan de Europese Centrale Bank (ECB). Wanneer kan de reactie op de opinieaanvraag verwacht worden?

Onder de aangenomen amendementen in de Tweede Kamer valt ook amendement-Erkens en Stoffer,47 over de halvering van de voorgenomen alcoholaccijnsstijging en over de verhoging tabaksaccijns. Wat zijn de effecten van de oorspronkelijke maatregelen in het Belastingplan 2024 en wat zijn de effecten als het aangenomen amendement wordt uitgevoerd op de consumptie van alcoholhoudende dranken en tabak? Wat is het te verwachten effect op gezondheid?

Onder het onderdeel «Formeel Belastingrecht» staat dat er een invoering komt van een meldplicht vastgoedbelasting in box 3. De eigenaar van vastgoed dient zelf een melding te maken als er geen aanslag wordt opgelegd. De vraag is of het eigendom van vastgoed niet al automatisch standaard ingevuld is in het belastingformulier? Wanneer is dit niet het geval en waarom niet?

De leden van de fractie van D66 hebben nog een vraag naar aanleiding van de verfijningen van box 3. In het Belastingplan 2024 staat dat iedere categorie een eigen forfaitair rendementspercentage heeft. Tijdens de technische briefing van 7 november jl. werd aangegeven dat het balanceren is tussen wat rechtvaardig is en wat uitvoerbaar is. De leden van deze fractie vragen of dit uitvoerbaar is door de Belastingdienst.

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van de SP

In het IBO vermogensverdeling is geconstateerd dat de vermogensongelijkheid in Nederland groot is. De leden van de SP-fractie achten de huidige grote vermogensongelijkheid in Nederland economisch, maatschappelijk en moreel onhoudbaar en vragen de regering of zij het met hen eens is dat de vermogensongelijkheid (verder) gereduceerd dient te worden. Voornoemde leden vragen de regering eveneens om een overzicht van alle maatregelen in het Pakket Belastingplan 2024 die de bestaande vermogensongelijkheid reduceren dan wel vergroten, en hierbij waar mogelijk de grootte van orde van dit effect aan te geven.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie de regering om een reactie op het rapport over mondiale belastingontduiking van het EU Tax Observatory en de daarin opgenomen cijfers over Nederland met betrekking tot de effectieve belastingdruk voor verschillende inkomensgroepen alsook cijfers over de rol die Nederland internationaal speelt met betrekking tot belastingontwijking.48 De leden van de SP-fractie merken hierbij op dat ten aanzien van het eerste punt deze nieuwe Europese studie gebruikt maakt van de cijfers uit een CPB studie van vorig jaar. Volgens deze studie wordt ons belastingstelsel sterk regressief vanaf de top 1%. Hierbij loopt de gemiddelde belastingdruk van zo’n 40% terug naar ongeveer de helft voor de topinkomens.49 Uit de voornoemde internationaal vergelijkende studie van de EU Tax Observatory blijkt bovendien dat hiermee het Nederlandse belastingstelsel regressiever is dan in Frankrijk en in de VS en dat de allerrijksten in ons land minder belasting betalen (een minder belastingdruk hebben) dan in beide genoemde landen.

De leden van de SP-fractie hebben hier de volgende vragen over. Herkent de regering deze cijfers en kloppen deze, en zo nee, waarom niet, en beschikt de regering dan over betere of actuelere cijfers? Onderschrijft de regering het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen en het belastingstelsel dus progressief en niet regressief hoort te zijn? En erkent de regering dat op basis van voornoemde cijfers dit niet het geval is? Hoe apprecieert de regering het feit dat ook volgens dit Europese rapport de allerrijksten in Nederland zo weinig belasting betalen en minder dan in Frankrijk en dan in de VS? Welke maatregelen (wijzigingen belastingstelsel) kan de regering noemen – bijvoorbeeld beleidsopties aanbevolen in het IBO vermogensverdeling welke de regering niet heeft overgenomen – waarvan doorvoering zou bewerkstelligen dat de allerrijksten in Nederland niet minder maar meer belasting (procentueel) zouden betalen dan de gemiddelde Nederlandse belastingplichtige? Kan de regering aangeven in hoeverre het heeft overwogen zulke maatregelen te nemen en zo ja, waarom daar dan niet voor gekozen en zo nee, waarom niet?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie de regering om een reactie op het feit dat in het rapport van de EU Tax Observatory Nederland samen met Ierland genoemd wordt als de grootste bestemming voor «profit shifting», oftewel het verschuiven van winst teneinde belasting te ontwijken. Ook hier de vraag of de regering deze cijfers herkent, en zo nee, of zij betere cijfers heeft? Welke maatregelen in het voorliggende pakket Belastingen 2024 zijn aan te wijzen als beleid gericht op het verminderen van deze vorm van belastingontwijking, en waarom heeft de regering niet nog meer maatregelen op dit gebied genomen? Beschikt de regering over cijfers waaruit zou blijken dat het aandeel van Nederland in de internationale «profit shifting» in de laatste paar jaar gedaald is?

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering ten aanzien van de maatregel verhoging accijnstarief tabak als volgt. Kan de regering aangeven waarom e-sigaretten niet zijn meegenomen in BP24 Verhoging accijnstarief tabak?

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van de PvdD

Waarom heeft de regering geen voorstellen gedaan voor «een eventueel afbouwpad van fiscale fossiele subsidies»? De demissionaire status van het kabinet wordt als verklaring gegeven, maar de leden van de PvdD-fractie vinden deze verklaring onbevredigend. De regering had voorstellen kunnen voorbereiden en het oordeel over het controversieel verklaren aan de Kamers kunnen laten. Dit geldt voor meerdere voorstellen, zoals ook het afschaffen van de BTW op groente en fruit.

Waarom heeft de regering – als het deze onderwerpen zo belangrijk vindt – dit oordeel over wat een demissionair kabinet nog kan doen, niet aan het parlement overgelaten?

Hoe kan de regering ervoor zorgdragen dat het tempo en doeltreffendheid van beleid op het gebied van prioritaire, urgente, en vaak samenhangende maatschappelijke thema’s, zoals klimaat (zie bijvoorbeeld de Klimaatnota en Klimaat- en Energie Verkenning), natuur, armoede en woningbouw, niet lijden onder de demissionaire status van het kabinet?

Ter zake van het inkomensbeleid vragen de leden van de PvdD-fractie waarom de regering genoegen neemt met de conclusie dat «het armoedepercentage in het algemeen niet stijgt en dus gelijk blijft». Waarom is geen ambitieuzer beleid ontwikkeld?

Waarom is gekozen voor het verhogen van de gerichte vrijstelling reiskostenvergoeding terwijl verwacht wordt dat de negatieve maatschappelijke effecten op milieu en congestie zullen toenemen? Waarom wordt deze maatregel (het verhogen van de gerichte vrijstelling reiskostenvergoeding) pas in 2028 geëvalueerd?

Inzake de verruiming van de herinvesteringsruimte (HIR) vragen deze leden of er eisen worden gesteld aan de herinvestering in een andere onderneming, bijvoorbeeld duurzaamheid- of dierenwelzijnseisen? Wordt er bij de verruiming van de HIR voorkomen dat een veehouderijbedrijf de verruiming gebruikt om een nieuw veehouderijbedrijf te starten en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van de JA21

De zorgen van de leden van de JA21-fractie bestaan eruit dat er bij de introductie van het boxen-stelsel in 2001 door meerdere kabinetten is gerommeld aan de evenwichtigheid in het stelsel om bijvoorbeeld de steeds groeiende collectieve uitgaven te dekken. De leden van de fractie van JA21 vinden dit een zeer zorgelijke ontwikkeling. De uitwassen van het inmiddels achterhaalde systeem dat verzwaard is met een uiterst complex toeslagencircus, zijn inmiddels genoegzaam bekend. In het Belastingplan 2024 zien deze leden in essentie een bloemlezing met als onderliggend motief het grote herverdelen. Zo kunnen zij onder andere vernemen dat het kabinet voornemens is het tarief van de eerste belastingschijf te verhogen, alsook het aangrijpingspunt van de tweede en derde schijf beperkt te indexeren. Ondertussen worden meerdere toeslagen verhoogd. De budgettaire gevolgen van vorenstaande zijn aanzienlijk. In dat kader vragen de leden van de fractie van JA21 aan de regering wat de impact wordt van de voorgenomen maatregelen op de marginale belastingdruk? Wordt (meer) werken voldoende gestimuleerd?

Voorts vernemen deze leden graag wat de appreciatie is van het huidige belastingsysteem, mede indachtig de nog niet uitgevoerde Eerste Kamermotie Van der Linden c.s.50 De leden van de JA-21fractie vernemen eveneens graag een reflectie op de betrouwbaarheid van de overheid in het licht van bovenstaande maatregelen. Voorts vragen zij of de regering voornemens is stappen te zetten naar een grondige herziening van het huidige stelsel, bijvoorbeeld in de richting van een inflatieneutraal en daardoor betrouwbaarder belastingheffingsstelsel?

Met betrekking tot Box 3 de volgende vraag: is de regering het met de leden van de JA21-fractie eens dat vermogensrendementsheffing in essentie een vorm van dubbele belasting is? Immers, het geld dat gespaard of belegd wordt is doorgaans afkomstig uit nettoloon waarover reeds belasting is geheven, bijvoorbeeld in de vorm van inkomensbelasting.

Voorts valt op dat de wetgever het heeft over zogenaamde verfijningen in box 3. Overige bezitting, waaronder beleggingen, worden geacht een rendement te behalen, over een periode van 15 jaar, van 6,17%. Uitvoeringstechnisch is een forfaitberekening over 1 jaar te ingewikkeld. Is de regering het met deze leden eens dat een dergelijke forfaitaire grondslag voor overige bezittingen waarschijnlijk wederom juridisch niet houdbaar blijkt, onder meer doordat verliezen niet verrekend kunnen worden? En welke mitigerende maatregelen neemt het kabinet hierop? En is de regering het eens met deze leden dat het niet verhogen van de heffingsvrije voet en het verhogen van het tarief van 33 naar 34% (en potentieel zelfs naar 36% cf. het amendement-Van der Lee51) de betrouwbaarheid van de overheid ernstig onder druk zet en fiscaal vluchtgedrag eerder wordt gestimuleerd dan ontmoedigd?

De leden van de fractie van JA21 hebben ook met zorg kennisgenomen van de voorgenomen tariefsaanpassingen voor IB-ondernemers. IB-ondernemers worden geconfronteerd met een verlaging van de Zelfstandigenaftrek en een verlaging van de MKB-winstvrijstelling. Hoegenaamd is het vorenstaande ingegeven door de politieke wens om werknemers in loondienst zo veel als mogelijk fiscaal gelijk te trekken met IB-ondernemers. Is de regering het met de leden van de fractie van JA21 eens dat hierdoor het ondernemerschap in Nederland, dat gezien kan worden als een motor van de economie, bovenmatig wordt ontmoedigd? En is de regering het ermee eens dat risico’s voor IB-ondernemers, zoals het verzorgen van de eigen pensioenopbouw, sociale verzekeringen, droogvallen van omzet, onvoldoende is meegenomen in vorenstaande maatregelen? Heeft de regering zich rekenschap gegeven van de voorgenomen maatregelen op de effecten op ondernemerschap in Nederland? Zo ja, zijn deze gekwantificeerd? En is de regering het ermee eens, dat de motivatie om in te grijpen niet deugt, namelijk dat belasting op grote bedrijven minder opbrengt dan geraamd?

De leden van de JA21-fractie maken zich ernstig zorgen over de toegenomen belastingdruk voor Directeuren-Grootaandeelhouders die meer dan € 67k aan winst uitkeren. De regering is voornemens om de belastingdruk hiervoor te verhogen van 26,9% naar 31%. Volgens het eerder genoemde amendement-Van der Lee zelfs naar 33%. Is de regering het met deze leden eens, dat vorenstaande maatregel fiscaal vluchtgedrag of optimalisatie eerder in de hand werkt dan tegengaat? Is er een analyse gemaakt van het verhogen van deze belastingdruk afgezet tegen voorspeld vluchtgedrag en de fiscale impact daarvan?

De leden van de fractie van JA21 maken zich ernstig zorgen over het amendement-Van der Lee52 en het amendement-Omtzigt53. Is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat het tot uitvoering brengen van het amendement-van der Lee potentieel ernstige impact kan hebben op het vestigingsklimaat van (financiële) instellingen? Zo ja, is deze impact, bij voorkeur in Europees verband, in kaart gebracht? Hoe apprecieert de regering de eigen betrouwbaarheid in beleid indien tot uitvoering van het betreffende amendement zou worden overgegaan?

Hoe waardeert de regering de impact op het vestigingsklimaat en de betrouwbaarheid van overheidsbeleid bij het voorgenomen versoberen van het fiscale voordeel voor expats, voordat een grondige evaluatie van dit fiscale regime (voorzien in 2024) heeft plaatsgevonden? Naar de stellige overtuiging van de leden van de JA21-fractie is dit amendement hoogst onverstandig en belemmert het technologische innovatieve vestigingsklimaat in Nederland. Deze leden vernemen graag de visie van de regering hierop.

Met betrekking tot het amendement-Omtzigt54 vragen deze leden zich af of de regering de impact op het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid van Nederland in kaart zijn gebracht? De leden van de JA21-fractie zijn er namelijk van overtuigd dat bij Nederlandse dus eenzijdige toename van vliegbelastingen, niet in Europees verband, vliegbewegingen zich zullen verplaatsen naar het buitenland. Dit gaat ten koste van het vestigingsklimaat in Nederland. Onderschrijft de regering deze gedachtegang?

In het amendement-Grinwis55 wordt een verlaging voorgesteld van het maximaal vrijgestelde te lenen bedrag uit de eigen onderneming, te weten een verlaging van € 700k naar € 500k. Heeft de regering reeds een impactanalyse gemaakt van de betreffende voorgenomen maatregel inclusief fiscaal vlucht- of optimalisatiegedrag?

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van de SGP

De leden van de SGP-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

T.a.v. verfijningen Box 3:

Er zijn beleggingen die een maximum rendement mogen hebben. Het forfaitaire rendementspercentage ligt met 6,17% hoger dan het maximum rendement dat op een aantal vermogenscategorieën (bijvoorbeeld verpachte landbouwgrond) gehaald mag worden. Zijn er in de toekomst nadere verfijningen mogelijk om daarin tegemoet te komen?

Marginale druk

Nog steeds is er een extreem hoge marginale druk, juist op het modale inkomensniveau. Dit schrijnt temeer bij de eenverdieners, die in een groot aantal gevallen niet anders kunnen dan te kiezen voor het eenverdienerschap. Welke mogelijkheden ziet de regering om de marginale druk te laten zakken naar een aanvaardbaar niveau? Welke politieke keuzes liggen er ten grondslag aan het feit dat eenverdieners tot bijna 10x zoveel belasting betalen als tweeverdieners? Hoe groot is de groep eenverdieners in het geheel van de werkenden? En is het bekend welk percentage daarvan niet anders kan dan de keuze voor eenverdienerschap, bijvoorbeeld door ziekte en mantelzorg, door werkzaamheden van een van de partners in buitenlandse missies zoals militairen, zorg voor kinderen met beperkingen?

Vragen en opmerkingen van de fractieleden van Volt

De leden van de Volt-fractie hebben twee vragen over de innovatiebox in het Belastingplan 2024. Kan de regering inzicht geven in het cumulatieve effect van innovatie gerelateerde fiscale maatregelen en subsidies? Is er sprake van een overlap in toepasbaarheid? In het debat in de Tweede Kamer kondigde de regering aan te verwachten het evaluatierapport nog dit jaar naar de Kamer te sturen. Kan de regering aangeven wanneer dit inmiddels te verwachten is? Is de regering bereid dit ook met de Eerste Kamer te delen?

Vragen en opmerkingen van het fractielid van 50PLUS

Inflatiecorrectie en beperking aanvangspunt toptarief

Met welk percentage zouden alle tariefschijven moeten zijn verhoogd om dezelfde opbrengst te genereren als met de maatregel «beperken inflatiecorrectie»? De inflatiecorrectie is extra beperkt door het amendement Stoffer c.s. De extra opbrengst is 243 miljoen. Hoe groot is de extra opbrengst van dit amendement door beperking van het aanvangspunt hoogste schijf respectievelijk van die van de tweede schijf voor gepensioneerden in die extra 243 miljoen? Hoe groot is de extra belastingopbrengst in euro’s, door de beperking van het aanvangspunt van het toptarief? Kunt u het inkomenseffect van deze maatregel weergeven in procenten, voor inkomens van 80.000, 100.000, 150.000, 200.000 en 300.000 euro? Graag zowel voor 2024 als structureel. Wat is het inkomenseffect in euro’s en in procenten, voor gepensioneerden met een inkomen van 80.262 euro, door de twee beperkingen van de inflatiecorrectie bij de 2e schijf en het toptarief? Graag zowel voor 2024 als structureel.

Wat is de extra opbrengst voor de schatkist van de zogenaamde «Bosbelasting», per jaar sinds de invoering? De beperking van de inflatiecorrectie voor gepensioneerden is een structurele maatregel die ook doorwerkt naar latere jaren. De extra opbrengst stijgt van 244 miljoen naar 337 miljoen structureel. Kan dit oploop-effect ook in euro’s worden aangegeven voor de maatregel in de 2e schijf? Kan in navolging van het antwoord op vraag 25,56 worden uitgelegd hoe het in elkaar zit dat de extra opbrengst van de beperking van de inflatiecorrectie geleidelijk verder toeneemt, als gevolg van de Bosbelasting? Dus, kan worden uitgelegd hoe de relevante groep groter wordt en waardoor precies de opbrengst geleidelijk stijgt (effect 2060)? De arbeidskorting bouwt in 2024 af over een korter traject en het afbouwpercentage stijgt van 6,095% naar 6,652%. Door het aanvangspunt van het toptarief beleidsmatig te verlagen wordt 700 miljoen minder algemene heffingskorting verzilverd (zie ook het antwoord op vraag 32). Is dit effect meegewogen in het besluit tot beperking van de inflatiecorrectie? Uit het antwoord op vraag 34 blijkt dat als de inflatiecorrectie geheel niet zou worden toegepast voor de jaren 2025 t/m 2028 de opbrengst 10,6 miljard zou zijn in 2028 bij een inflatie van 2%, respectievelijk 15,9 miljard bij een inflatie van 3%. Kan worden aangegeven of bij de voorbereiding van het formatiedossier voor het nieuwe kabinet de volledige beperking van de inflatiecorrectie wordt opgenomen, gezien de enorme opbrengst van een dergelijke belastingverhoging?

Arbeidskorting

Het budgettaire beslag van de arbeidskorting bedraagt in 2028 39,1 miljard bij een geraamde endogene stijging van gemiddeld 3%. Dat is meer dan 20% van de totale opbrengst van de Loon- en Inkomstenbelasting. Kan worden toegelicht hoe dit beleidsmatig is te verdedigen gelet op het feit dat de arbeidskorting oorspronkelijk is ingevoerd ter vervanging van de forfaitaire arbeidskosten-aftrek? Hoe hoog zou de arbeidskorting vandaag bij benadering zijn geweest, indien sinds de invoering enkel de endogene verhogingen plaats hadden gevonden? Graag zowel het bedrag van de korting als het totale budgettaire beslag. Afschaffing van de arbeidskorting zou leiden tot een opbrengst van 34,1 miljard in 2024. Uit het antwoord op vraag 40 van de fractie van 50PLUS blijkt dat met dit bedrag het tarief van de eerste schijf met 7,43% zou kunnen worden verlaagd. Het tarief in 2024 bedraagt dan 29,54%. Kunt u het effect van deze uitruil op het arbeidsaanbod inschatten? Volgens het antwoord op vraag 40 is er sprake van grote inkomenseffecten wanneer de arbeidskorting zou worden vervangen door lagere tarieven. Kunt u een overzicht geven van de inkomenseffecten van de huidige arbeidskorting voor alle inkomens tot 100.000 euro, weergegeven per 10.000? Kunt u ter vergelijking daar de inkomenseffecten van een 7,43% lager tarief in de eerste schijf tegenover stellen? Kunt u een overzicht geven van het belastingvoordeel van de arbeidskorting voor dezelfde inkomensgroepen voor werknemers versus AOW’ers (die niet werken). En kunt u tevens het belastingvoordeel van de arbeidskorting voor werknemers afzetten tegen de effecten van een verlaging van de tarieven met 7,43% voor AOW’ers? Graag in een tabel naast elkaar en in een grafiek. Erkent u dat de beleidsmatige verhoging van de arbeidskorting wel werkenden in de tweede schijf compenseert voor het beperken van de inflatiecorrectie maar niet de gepensioneerden, die er juist door worden getroffen? Waarom is er in dit verband niet voor gekozen om ook de ouderenkorting mee te verhogen?

AOW-fonds en AOW-premie

Kan worden toegelicht waarom de premieontvangsten niet stijgen in 2024 t.o.v. 2023, zoals in het antwoord op vraag 42 staat? Uit het antwoord op vraag 43 blijkt dat de Rijksbijdrage aan het AOW-fonds tussen 2020 en 2024 met 8 miljard stijgt van 19,92 naar 29,9 miljard euro. Klopt het dat deze stijging met 8 miljard vooral het gevolg is van de verhoging van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting? Kunt u uitsplitsen waar de stijging met 8 miljard precies door wordt veroorzaakt? Klopt het dat de Rijksbijdrage aan het AOW-fonds tussen 2022 en 2028 stijgt met 10,3 miljard, van 20 naar 30,3 miljard? Kan een verklaring worden gegeven voor deze stijging en/of kunt u het uitsplitsen zoals bij voorgaande vraag? Wat is in dezelfde periode, tussen 2022 en 2028, de veronderstelde ontwikkeling van de opbrengst van de AOW-premie? Met welke stijging van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting wordt over de genoemde periode rekening gehouden? Waarop is precies de benadering van het aandeel van de Rijksbijdrage AOW in de financiering van de AOW gebaseerd, zoals genoemd in antwoord op vraag 47?

In het antwoord op vraag 48 wordt erkend dat het afnemende belang van de AOW-premie in de financiering van de AOW neerkomt op het geleidelijk fiscaliseren van de AOW-premie. In het antwoord wordt gesteld dat dit ook expliciet het doel is geweest van de Wet van 1998, waarmee het premiepercentage werd gemaximeerd. Wordt erkend dat dit slechts ten dele een juiste motivatie is omdat bij de Wet van 1998 niet te voorzien was dat vanaf de invoering van het boxenstelsel in 2002 de grote heffingskortingen enorm werden verhoogd, met als gevolg een enorme verlaging van de in werkelijkheid betaalde AOW-premie?

In het antwoord op vraag 50 wordt aangegeven dat de effectief afgedragen belasting en premies, lager zijn dan het werkelijke tarief vanwege de heffingskortingen en aftrekposten. Voor 2021 is berekend dat werknemers met een inkomen tussen 10.000 en 35.000 euro effectief tussen 1,5% en 9% belasting betalen en zelfstandigen tussen 0 en 3%. Wordt erkend dat dit in het licht van de pleidooien voor fiscalisering van de AOW-premie niet consequent is? Immers, gepensioneerden gaan veel meer AOW-premie betalen terwijl werkenden juist gedeeltelijk zijn «vrijgesteld» van AOW-premie. In antwoord op vraag 51 wordt gesteld dat in het totaaltarief dat gepensioneerden betalen de AOW-premie ontbreekt en dat zij daarom het AOW-deel van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting niet krijgen. Wordt hierbij wel erkend dat dit gegeven de zeer lage effectieve AOW-premie van werkenden, slechts ten dele waar is?

Volledige arbeidskorting AOW’ers

Waarom ligt het «minder voor de hand» om aan te sturen op een volledige arbeidskorting voor AOW’ers, als het kabinet in het antwoord zelf zegt dat het kabinet voorstander is van een grotere arbeidsparticipatie onder AOW’ers? Klopt het dat het CPB heeft aangegeven dat een volledige arbeidskorting voor AOW’ers slechts een zeer beperkt effect heeft op de arbeidsparticipatie van AOW’ers? Is dat voor u een reden om af te zien van volledige arbeidskorting voor werkende AOW’ers? Erkent u dat arbeidsmarkteffecten van fiscale regelingen in voorkomende gevallen anders (meer of minder) uitpakken dan verwacht kon worden op basis van de uitkomsten van CPB berekeningen? Acht u het niet de moeite waard om te experimenteren met een volledige arbeidskorting voor AOW’ers, mede met het oog op de krapte op de arbeidsmarkt? Indien nee, waarom niet?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het verslag graag uiterlijk vrijdag 17 november 2023.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Van de Sanden (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 4, p. 2–5.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023/24, 36 203, F.

X Noot
5

Kamerstukken I 2023/24, 32 140/ 36 202, P.

X Noot
10

Kamerstukken I 2022/23, 36 202, Y.

X Noot
11

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 60.

X Noot
12

Kamerstukken I 2022/23, 36 202, U.

X Noot
13

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 111.

X Noot
14

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 115.

X Noot
15

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 11.

X Noot
16

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 63.

X Noot
17

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 69.

X Noot
18

Inkomstenbelasting.

X Noot
19

Midden- en kleinbedrijf.

X Noot
20

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 43.

X Noot
21

Directeur-grootaandeelhouder.

X Noot
22

Tarief vennootschapsbelasting.

X Noot
23

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 77.

X Noot
24

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 77, p. 8.

X Noot
26

Norm Wet normering topinkomens.

X Noot
27

Kamerstukken I 2023/24, 25 087/35 927, AC.

X Noot
28

Kamerstukken I 2023/24, 25 087/35 927, AC, p. 4.

X Noot
29

Voorstel COM(2021)565.

X Noot
30

Kamerstukken I 2023/24, 25 087/35 927, AC, p. 7.

X Noot
31

Kamerstukken I 2023/24, 36 418, B en bijlagen.

X Noot
32

Kamerstukken II 2022/23, 32 637, nr. 513.

X Noot
33

Kamerstukken II 2023/24, 32 637, nr. 584 en bijlagen.

X Noot
34

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 63.

X Noot
35

Kamerstukken II 2016/17, 34 552, nr. 84 en bijlage.

X Noot
36

Kamerstukken II 2023/23, 36 418, nr. 69.

X Noot
37

Kamerstukken II 2023/24, 24 724, nr. 218.

X Noot
38

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 11.

X Noot
39

Kamerstukken II 2022/23, 36 202, nr. 21.

X Noot
40

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 83.

X Noot
43

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 63.

X Noot
44

Kamerstukken I 2023/24, 36 418, B.

X Noot
45

Kamerstukken II 2023/24, 24 724, nr. 218.

X Noot
46

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 11.

X Noot
47

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 111.

X Noot
50

Kamerstukken I 2021/2022, 35 927, K.

X Noot
51

Kamerstukken II 2023/2024, 36 418, nr.11.

X Noot
52

Kamerstukken II 2023/2024, 36 418, nr.11.

X Noot
53

Kamerstukken II 2023/2024, 36 418, nr.63.

X Noot
54

Kamerstukken II 2023/2024, 36 418, nr.29.

X Noot
55

Kamerstukken II 2023/2024, 36 418, nr.60.

X Noot
56

Telkens wanneer wordt gerefereerd aan een gestelde vraag: zie Kamerstukken II 2023/24, 36 410, A, p. 22 en verder.

Naar boven