36 418 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024)

Nr. 11 AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER LEE C.S.

Ontvangen 4 oktober 2023

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Na artikel I, onderdeel B, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

In de in artikel 2.12 opgenomen tabel wordt het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage met twee procentpunt verhoogd.

II

In artikel I, onderdeel C, wordt het als tweede vermelde percentage met twee procentpunt verhoogd.

III

Na artikel XIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIIIA

Artikel 10, eerste lid, van de Wet bankenbelasting wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «0,044%» vervangen door «0,058%».

2. In onderdeel b wordt «0,022%» vervangen door «0,029%».

IV

Na artikel XIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIVA

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt met ingang van 1 januari 2025 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4c vervalt.

B

In artikel 6 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

Toelichting

Algemeen

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen heeft de Kamer een motie aangenomen die de regering verzoekt het wettelijk minimumloon te verhogen en de verlaging van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren terug te draaien.1 In diezelfde motie sprak de Kamer uit dat bij amendement extra middelen beschikbaar zouden worden gesteld voor verhoging van de kinderopvangtoeslag.

Deze motie werd ondertekend door de leden Klaver (GroenLinks), Bikker (ChristenUnie), Paternotte (D66), Ouwehand (PvdD), Van Baarle (Denk), Sylvana Simons (Bij1), Kuiken (PvdA), Gündoğan, Wilders (PVV), Den Haan en Dassen (Volt).

Ten grondslag aan de motie lag een tweetal constateringen. Ten eerste constateerde de Kamer dat de Commissie Sociaal Minimum heeft geconcludeerd dat gezinnen op het sociaal minimum structureel te kort komen, en heeft geadviseerd het sociaal minimum te verhogen. Ten tweede constateerde de Kamer dat ook middeninkomens het zwaar hebben en werken te weinig loont.

De verhoging van het minimumloon draagt bij aan de bestrijding van beide problemen. Deze verhoging leidt er immers toe dat gezinnen op het sociaal minimum beter kunnen rondkomen. Tegelijkertijd zorgt de verhoging van het minimumloon ervoor dat werken meer loont. Via de doorwerking in het loongebouw boven het minimumloon profiteren ook middeninkomens van deze verhoging. De intensiveringen in de kinderopvangtoeslag draagt ertoe bij dat werken meer gaat lonen. Ook zorgt de verhoging van de maximale uurprijs ervoor dat deze beter aansluit bij de prijs die ouders moeten betalen voor kinderopvang.

De Kamer sprak eveneens uit dat deze voorstellen bij amendement gedekt zouden worden. Volgens de motie zou dit amendement moeten voorzien in een structurele belasting van de inkoop van eigen aandelen gelijk aan de belasting op het uitkeren van dividend, een taakstellende verhoging van de bankenbelasting met 350 miljoen euro structureel, en een structurele verhoging van de hoogste tarieven in box 2 en box 3 met 2 procentpunt.

Het voorliggende amendement dient ter dekking van een nader in te dienen amendement op de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit amendement voegt middelen toe aan de begroting voor een aanvullende beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon tot circa 1,2 procent met behoud van volledige koppeling. Dit kost in 2024 circa 345 miljoen euro, en 840 miljoen euro structureel. Daarnaast voegt het amendement middelen toe aan de SZW-begroting voor een verhoging van de kinderopvangtoeslag met structureel 508 miljoen euro. In 2024 is het bedrag 250 miljoen euro.

Daarmee geeft het voorliggende amendement invulling aan het laatste deel van de aangenomen motie.

Dit amendement regelt vier zaken. Ten eerste vervalt per 2025 de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting, zodat de inkoop van eigen aandelen voortaan even zwaar wordt belast als het uitkeren van dividend. Ten tweede verhoogt dit amendement de bankenbelasting met 150 miljoen euro. Ten derde verhoogt dit amendement het toptarief in box 2 met 2 procentpunt. Ten vierde verhoogt dit amendement het tarief in box 3 met 2 procentpunt.

In de tijd gezet zien de opbrengsten van de dekkingsvoorstellen er als volgt uit:

Dekking (in mln)

2024

2025

2026

Struc.

Verhogen bankenbelasting

150

150

150

150

Inkoopfaciliteit dividendbelasting

 

770

770

770

Verhogen hoge tarief box 2 en box 3

448

448

448

448

Totaal

598

1.368

1.368

1.368

Het bedrag bij de inkoopfaciliteit dividendbelasting is conservatief ingeschat. Het betreft de laagste opbrengst uit de brief van het kabinet, waar het zowel om 814 miljoen (uit de tekst) als om 770 miljoen (uit de tabel) gaat.

Uitwerking:

Per 1 januari 2024 geldt een tweeschijventarief in box 2. Dit amendement regelt dat per 1 januari 2024 het hoogste tarief in box 2 wordt verhoogd van 31% naar 33%. Dit tarief geldt voor zover het belastbaar inkomen in box 2 meer bedraagt dan € 67.000 (2024).

Dit amendement regelt daarnaast dat het tarief in box 3 wordt verhoogd. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld het tarief met ingang van 1 januari 2024 te verhogen van 32% naar 34%. Door dit amendement wordt het tarief met ingang van 1 januari 2024 verder verhoogd naar 36%.

In artikel 10 van de Wet bankenbelasting is het tarief van de bankenbelasting vastgelegd. Het eerste lid van dat artikel voorziet in een tweeledig tarief. Enerzijds een tarief over het deel van het belastbare bedrag dat betrekking heeft op kortlopende schuld. Daarnaast een tarief over het deel van het belastbare bedrag dat op langlopende schuld betrekking heeft. De voorgestelde aanpassingen in artikel 10, eerste lid, van de Wet bankenbelasting regelen dat per 1 januari 2024 het tarief over het deel van het belastbare bedrag dat betrekking heeft op kortlopende schuld wordt verhoogd van 0,044% naar 0,058% en het tarief over het deel van het belastbare bedrag dat op langlopende schuld betrekking heeft, wordt verhoogd van 0,022% naar 0,029%.

Over de inkoop van aandelen, anders dan ter tijdelijke belegging, wordt in beginsel dividendbelasting geheven. De Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) kent enkele uitzonderingen op dit uitgangspunt. Een van die uitzonderingen betreft de zogenoemde inkoopfaciliteit voor beursfondsen (artikel 4c Wet DB 1965). Bij beursfondsen kan momenteel onder voorwaarden en tot bepaalde limieten de heffing van dividendbelasting achterwege blijven indien zij eigen aandelen inkopen. Dit amendement regelt dat de inkoopfaciliteit voor beursfondsen en de daaraan gerelateerde bepaling komt te vervallen. Het afschaffen van de inkoopfaciliteit vergt een structuuraanpassing in de aangiftesystemen van de Belastingdienst. Daarnaast kan een dergelijke wijziging niet gedurende een kalenderjaar in werking treden. Daarom kan de afschaffing van de inkoopfaciliteit niet eerder worden gerealiseerd dan met ingang van 1 januari 2025.

Budgettaire gevolgen

De budgettaire opbrengst van het verhogen van het hoogste tarief in box 2 met 2 procentpunten in 2024 is € 124 miljoen per jaar.

De budgettaire opbrengst van het verhogen van het tarief in box 3 met 2 procentpunten in 2024 is € 324 miljoen per jaar.

De voorgestelde aanpassingen in artikel 10 van de Wet bankenbelasting leveren met ingang van 2024 € 150 miljoen op.

De opbrengst die samenhangt met het vervallen van de inkoopfaciliteit voor beursfondsen is moeilijk in te schatten. De verwachting is dat slechts een zeer klein deel van de inkoop van aandelen zal worden voortgezet als aandeleninkoop, door het fiscaal ongunstige effect van brutering zonder mogelijkheid van verrekening. Voor het overige zal naar verwachting een deel als reguliere dividenduitkering worden belast en een ander deel zal op onbelaste wijze worden uitgekeerd als kapitaalteruggave of op andere wijze buiten de grondslag van de dividendbelasting blijven. Daarnaast kan de afschaffing van de inkoopfaciliteit mogelijk tot gevolg hebben dat beursfondsen Nederland verlaten. Door vertrek of vestiging en de impact van wijzigingen in het inkoopbeleid van grote beursfondsen kan de opbrengst hierdoor van jaar tot jaar aanzienlijk fluctueren. Gelet op al deze factoren wordt de opbrengst die samenhangt met de afschaffing van de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 geraamd op € 770 miljoen.

Gelet op het bovenstaande is de totale opbrengst van het amendement € 1.368 miljoen

Uitvoeringsgevolgen

De voorstellen voor aanpassingen van de percentages in het ingediende amendement betreffen voor IV zogenaamde parameter plus aanpassingen. Dat betekent dat er meer tijd (standaard: één maand extra) nodig is om deze te kunnen verwerken. Afhankelijk van hoeveel parameters plus er op basis van de ingediende en aangenomen amendementen (of anderszins) moeten worden verwerkt, is het daarmee niet zeker of deze aanpassingen tijdig in de EVA (eerste voorlopige aanslag) over het belastingjaar 2024 kunnen worden opgenomen.

Van der Lee Grinwis Van Weyenberg Kuiken


X Noot
1

Kamerstuknummer 36 410, nr. 23.

Naar boven