Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-VIII nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-VIII nr. 14 |
Vastgesteld 23 oktober 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 6 juli 2023 over het Vierlandenoverleg OCW & Voortgang Caribische Landen (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 254).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 oktober 2023 aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 17 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Huls
Inhoud |
blz. |
||
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de D66-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de CDA-fractie |
5 |
|
• |
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie |
6 |
|
II |
Reactie van de Minister en de Staatssecretaris |
7 |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken voor het Vierlandenoverleg OCW & Voortgang Caribische Landen. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen de regiegroep studiesucces Caribische Studenten wordt gekeken naar belemmeringen die Caribische studenten ervaren in de voorbereiding op de eilanden op een vervolgstudie in Nederland of elders, tijdens en na afloop van hun studie. Wat zijn de belemmeringen die de Caribische studenten ervaren? Deze leden lezen tevens dat de vier landen een Caribbean academic foundation year (CAFY) (door)ontwikkelen. Wat zijn de benodigde uitgaven hiervoor? Hoe worden deze uitgaven verdeeld over de landen?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat er een voorstel wordt gedaan voor «een nieuw fonds om de culturele samenwerking tussen de landen te versterken». Dit fonds kan voor het «M4LO1 van 2024 operationeel ... zijn.» Hoe groot moet dat fonds worden en waar komt de dekking vandaan?
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat er gesproken wordt over een werkgroep immaterieel erfgoed. Wanneer kunnen deze leden een eindproduct in de vorm van een lijst voor immaterieel erfgoed in het Koninkrijk verwachten en welke opvolging na het plaatsen op deze lijst van immaterieel erfgoed is voorzien?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
«Wij zijn één Koninkrijk, Nos ta un reino, We are one Kingdom». Voor de leden van de D66 – fractie is dit het uitgangspunt voor onze relaties binnen het Koninkrijk. Deze leden onderstrepen wederom de bijzondere band tussen het Caribisch en Europees deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Een historische band die een periode beslaat van bijna 400 jaar.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het bijzondere Herdenkingsjaar Slavernijverleden het startschot is voor verdieping over onze gedeelde geschiedenis en tevens een kans is om vorm te geven aan onze gezamenlijke toekomst. Een toekomst die gebaseerd is op gelijkwaardigheid, emancipatie, solidariteit en wederzijds vertrouwen.
De leden van D66-fractie zijn van mening dat onderwijs, cultuur en emancipatie belangrijke bouwstenen zijn om een menswaardige samenleving te waarborgen. Deze leden hebben in de afgelopen periode verschillende moties ingediend die de regering verzochten om de samenwerking binnen het Koninkrijk te intensiveren. Zij verwijzen onder andere naar de moties over de verkenning van een Koninkrijksbeurs2 en experimentele hybride samenwerkingsverbanden binnen het vervolgonderwijs3, het versterken van de kwaliteit van de bibliotheekvoorzieningen op Caribisch Nederland4, en het verbeteren van de culturele samenwerking binnen het Koninkrijk5.
De leden van de D66 -fractie zijn van mening dat het kabinet de afgelopen periode een aantal belangrijke stappen heeft gezet om de kwaliteit van het onderwijs en de samenwerking op het gebied van cultuur in het Caribisch deel van het Koninkrijk te verbeteren. Tegelijkertijd constateren deze leden dat de grote uitdagingen vragen om hervormingen. Niet alleen hervormingen binnen het onderwijssysteem, maar ook hervormingen van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Statuut).
Deze leden vragen aan de Minister of de samenwerking op het gebied van onderwijs niet verder moet gaan dan artikel 37 van het Statuut nu voorschrijft. Gelet op de uitdagingen en de behoeften vragen zij aan de Minister om nader toe te lichten of onderwijs niet een Koninkrijksaangelegenheid moet worden.
Vierlandenoverleg
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verslag van het Vierlandenoverleg6. Deze leden vragen aan de Minister om nader toe te lichten wat de oorspronkelijke doelstellingen zijn van het Vierlandenoverleg, wat de vergaderfrequentie is van dit overleg en welke resultaten de betrokken Ministers beogen te realiseren via deze overlegstructuur. Deze leden vragen of de Minister een overzicht naar de Kamer kan sturen van alle resultaten die sinds het eerste Vierlandenoverleg in 2019 tot op heden zijn behaald. Zij vragen tevens of het na vier jaar niet wenselijk is om het Vierlandenoverleg te evalueren en de conclusies en aanbevelingen te sturen naar beide Kamers.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister om te reflecteren op het voorstel om voorafgaand aan het Vierlandenoverleg schriftelijke inbreng op te halen vanuit beide Kamers, om de leden zo beter te betrekken bij de onderwerpen die op de agenda van het Vierlandenoverleg staan.
Studiefinanciering
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stappen die worden ondernomen, om automatische gegevensuitwisseling tussen DUO7 en de Belastingdiensten van Curaçao, Aruba en Sint Maarten te verbeteren. Deze leden vragen aan de Minister om nader toe te lichten waarom alleen een consensus Rijkswet niet volstaat en de Caribische landen aanvullend ook een grondslag in de wetgeving nodig hebben om gegevens uit te wisselen. Kan de Minister ook een tijdpad aangeven van het wetstraject?
Platform hoger onderwijs
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Platform Hoger Onderwijs. Deze leden vragen of het onderwijsveld van Caribisch Nederland ook kan aansluiten bij deze werkgroep. Welke rol is weggelegd voor het mbo8 in het Caribisch deel van het Koninkrijk en staat de haalbaarheid van experimentele (hybride) samenwerkingsverbanden binnen het vervolgonderwijs9 ook op de agenda van het Vierlandenoverleg in november 2023? Kan de Minister bovendien een uitgebreide toelichting geven op de laatste stand van zaken met betrekking tot de Dutch Caribbean Research Platform?
Doorlichting
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de doorlichtingen die in het kader van Landspakketten zijn uitgevoerd op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze leden vragen aan de Minister wat de resultaten zijn van de nulmetingen en op welke thema’s uit de doorlichting de landen gaan samenwerken. Zij vragen aan de Minister of hij nader kan toelichten wat de doelstellingen zijn en hoe de voortgang van de samenwerking wordt gemonitord.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de implementatie van de Koninkrijksbeurs. Deze leden onderstrepen het belang van wederzijdse kennis en begrip binnen ons Koninkrijk. Zij vragen aan de Minister of hij bereid is te verkennen of de Koninkrijksbeurs ook opengesteld kan worden voor docenten, onderzoekers en overige onderwijsprofessionals om ook binnen deze doelgroepen wederzijdse kennis en begrip te stimuleren.
Cultuurfonds
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de werkgroep die bezig is met het ontwikkelen van een Cultuurfonds die de culturele samenwerking tussen de landen moet versterken. Deze leden vragen aan de Minister en de Staatssecretaris wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over het nog op te richten Cultuurfonds. Kunnen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook gebruikmaken van de financiële middelen uit het Cultuurfonds. Zij vragen bovendien of, en zo ja, op welke wijze, cultuurorganisaties zoals Rijkscultuurfondsen worden betrokken.
De leden van de D66-fractie zijn er voorstander van om aan de hand van culturele attaches de Nederlandse cultuur te promoten in het buitenland. Deze leden vragen aan de Minister en de Staatssecretaris op welke wijze de samenwerking tussen het Caribisch deel en het Europees deel van het Koninkrijk geïntensiveerd kan worden in het kader van het internationaal cultuurbeleid.
Herdenkingsjaar Slavernijverleden en Immaterieel Erfgoed
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden en de werkgroep die zich bezighoudt met een nieuwe nominatieprocedure voor de internationale ICH10-lijsten van Unesco. Deze leden vragen aan de Minister en de Staatssecretaris om nader toe te lichten, of en zo ja, welke ondersteuningsverzoeken zijn binnengekomen vanuit de zes Caribische eilanden die betrekking hebben op materieel en immaterieel erfgoed11. Zij vragen welke ondersteuning, in de vorm van capaciteit en financiële middelen, vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt geboden. Zij vragen tevens welke vormen van lesmateriaal binnen het onderwijs worden gemaakt in het kader van meer bewustwording over het Nederlandse slavernijverleden.
Vervolg
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister en Staatssecretaris of de agenda van het Vierlandenoverleg dat gepland staat voor november 2023 al is vastgelegd. Deze leden vragen aan de Minister en Staatssecretaris of de agenda naar de Kamer kan worden gestuurd. Tevens vragen zij of de leden van zowel de Tweede als de Eerste Kamer in de toekomst input kunnen meegeven voor toekomstige Vierlandenoverleggen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake het Vierlandenoverleg OCW & Voortgang Caribische Landen. Deze leden hebben nog enkele vragen over de doorlichting van het onderwijsbestel in de Caribische landen.
De Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense onderwijsinspecties hebben in duo-samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) een doorlichting uitgevoerd van het onderwijsbestel op respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten, terwijl in het landspakket Curaçao was opgenomen dat een doorlichting van het onderwijs zou plaatsvinden door een onafhankelijke expertgroep. Wat zijn de proceservaringen? Leidt onderzoek door de inspectie niet eerder tot rolverwarring, ook al omdat veel mensen in de landen elkaar kennen? Hoe wordt er gemonitord en gerapporteerd?
De leden van de CDA-fractie vragen verder wat de gezamenlijke conclusies zijn. Hoe gaat de doorlichting daadwerkelijk bijdragen aan de noodzakelijke verbetering van de basiskwaliteit van het onderwijs, aangezien de onderwijsinspecties een rol hebben in het beoordelen van kwaliteit van het onderwijs? Welke verschillen zijn de Minister opgevallen? Wat is de positie van het bijzonder onderwijs in de drie landen in de wet in relatie tot openbaar onderwijs? Welk percentage van leerlingen gaat naar privéscholen (per land aan te geven)? Herkent de Minister de signalen dat, in tegenstelling tot Nederland waar ook kinderen van welgestelde ouders naar het reguliere onderwijs gaan, welgestelde ouders in de Caribische landen hun kinderen veelal naar privéscholen sturen? Erkent de Minister dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het reguliere onderwijs in de Caribische landen, omdat mensen met invloed geen belang lijken te hebben om zich in te zetten voor goed regulier onderwijs voor alle kinderen?
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie hoe de Minister terugkijkt op dit proces van doorlichting en welke lessen te leren zijn voor een eventuele volgende keer.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief over de gemaakte afspraken bij het jaarlijkse Ministerieel Vierlandenoverleg OCW en over het digitaal M4LO. Deze leden willen gelijkwaardigheid tussen Nederlanders in Caribisch en Europees Nederland.
De Minister schrijft dat er in de wetgeving van Aruba, Curaçao en Sint Maarten nog een grondslag moet komen om gegevens te mogen verstrekken aan DUO. Deze grondslag is belangrijk om de hoogte van de aanvullende beurs te bepalen voor studenten uit deze landen en voor het bepalen van hun draagkracht bij het terugbetalen van hun studieschuld. Kan de Minister melden hoe het inmiddels staat met die wettelijke grondslag?
De regiegroep studiesucces Caribische Studenten (hierna: regiegroep) bekijkt sinds 2021 de belemmeringen die Caribische studenten ervaren in de voorbereiding op een vervolgstudie in Nederland of elders. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie willen dat er ondersteuning komt voor studenten uit Caribische landen in Nederland met huisvesting, aanpassing aan taal en cultuur, studiekeuze en -begeleiding en terugkeer na de studie. Kan de Minister specificeren welke belemmeringen het precies betreft die in beeld zijn bij de regiegroep? Wat doet de Minister met de balans die de Nationale ombudsman in zijn eindrapportage in juli 2023 heeft opgemaakt naar aanleiding van zijn rapport Kopzorgen van Caribische studenten12? Laat hij de regiegroep alle punten die de Nationale ombudsman noemt snel oppakken en oplossen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden heeft het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden een erfenis van € 75.000 beschikbaar gesteld voor activiteiten rond 1 juli 2023 op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vinden het tijd om inzake het slavernijverleden werk te maken van verbinding en herstel. Deze leden willen dat binnen de gemeenschappen in Europees en Caribisch Nederland het koloniale en slavernijverleden, de doorwerking hiervan en het nodige herstel verder onderwerp zijn van gesprekken. Kan de Minister inmiddels iets melden over de mate waarin het rond 1 juli 2023 in Caribisch Nederland is gelukt om met de gelden voor het Herdenkingsjaar activiteiten vanuit de samenleving te organiseren?
De Kamer heeft in februari 2022 de motie van de leden De Hoop (PvdA) en Wuite (D66) aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 53, item 9) die verzocht om ook aan Caribische studenten een burgerservicenummer (hierna: BSN) beschikbaar te stellen13. De Minister meldt dat het door de complexiteit van de systemen van DUO pas met ingang van het studiejaar 2024–2025 mogelijk is om de Caribische studenten bij aanvang van hun studie een BSN te verstrekken. Kan de Minister nader toelichten waarom er sinds het aannemen van deze motie de hele studiejaren 2022–2023 en 2023–2024 nodig waren om de DUO-systemen aan te passen? Heeft DUO gewacht met de aanpassing van de systemen totdat het Vierlandenoverleg had plaatsgevonden? Is hier sprake van (politieke) onwil? Kan de Minister garanderen dat voor het studiejaar 2023–2024 elke Caribische student bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen vanuit gemeenten en/of de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens hiervoor een oplossing met maatwerk krijgt aangereikt?
Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD fractie vragen wat de belemmeringen zijn die de Caribische studenten ervaren en verwijzen hierbij ook naar de Regiegroep Studiesucces Caribische studenten. Op de eerste vraag verwijs ik de leden graag naar het onderzoek van ResearchNed en het rapport van de Nationale ombudsman, waarop mijn voorganger gereageerd heeft op 7 september 2021.14 Tussentijds heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.15
De Regiegroep Studiesucces Caribische Studenten heeft de aanzet gegeven voor het programma van de Strategic Education Alliance (SEA). Via dit programma, met een looptijd van drie jaar, willen de Ministers voor onderwijs binnen het Koninkrijk gezamenlijk het studiesucces van Caribische studenten vergroten. Daartoe is tijdens het ministerieel vierlandenoverleg in januari 2023 een voorstel voor de start van de eerste drie prioriteiten gepresenteerd: een arbeidsmarktanalyse, mobiliteit binnen het Koninkrijk (Koninkrijksbeurs) en het Caribbean Academic Foundation Year (CAFY). In april 2023 hebben de vier Ministers van onderwijs binnen het Koninkrijk het implementatieplan en de bijbehorende begroting (inclusief verdeelsleutel) goedgekeurd. Tijdens het aankomende Ministerieel Vierlandenoverleg (M4LO) buigen de Ministers zich over nieuwe prioriteiten en een stabiele en toekomstbestendige structuur voor de organisatie en uitvoering van SEA.
De leden van de VVD fractie stelden tevens vragen over de (door)ontwikkeling van het Caribbean Academic Foundation Year (CAFY). Het CAFY is in Aruba en Curaçao een succesvol programma, waar studenten reeds aan kunnen deelnemen bij de Universiteit van Aruba en de University of Curaçao. In het kader van SEA wordt een programma doorontwikkeld naar aanleiding van de gezamenlijke ervaringen. Op Sint Maarten is het CAFY-programma in ontwikkeling en wordt verkend hoe het CAFY-programma op de University of St. Martin kan worden aangeboden aan geïnteresseerde studenten. De drie Caribische landen dragen bij aan de ontwikkeling en uitvoering van de programma’s waarvoor de drie universiteiten nauw samenwerken. Samen met het Instituto Pedagogico Arubano (IPA) hebben zij zich in juni 2023 verenigd in Caribbean Higher Education Council of the Kingdom of the Netherlands (CHECK) om de samenwerking verder te versterken.
Vanwege het ontbreken van een hoger onderwijsinstelling op Caribisch Nederland zijn de drie universiteiten gevraagd een programma te ontwikkelen voor studenten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat aansluit op hun specifieke context en het mogelijk maakt om het programma (deels) op het eigen eiland te kunnen volgen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt hiervoor een bedrag van € 50.000 per jaar beschikbaar voor de looptijd van het huidige programma. Het streven is dat het Foundation Year een tijdelijke voorziening is die op enig moment «overbodig» is vanwege maatregelen die genomen moeten worden in het voortgezet onderwijs om het succesvol studeren in het vervolgonderwijs, op de eilanden of elders, te optimaliseren.
De leden van de VVD-fractie lazen dat er een voorstel wordt gedaan voor «een nieuw fonds om de culturele samenwerking tussen de landen te versterken». Het voorstel van het M4LO is om een fonds op te richten door de vier landen gezamenlijk dat aansluit bij de behoefte in het Caribisch Gebied in relatie tot onderzoek en documentatie van cultuur. Het Ministerie van OCW werkt samen met de landen aan de uitwerking van dit en de dekking daarvan, maar besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden. Een richtbedrag voor het fonds is € 300.000 per jaar.
Tot slot lazen de leden van de VVD fractie dat er gesproken wordt over een werkgroep immaterieel erfgoed. De werkgroep immaterieel erfgoed bestaat uit vertegenwoordigers van de vier landen in het Koninkrijk en de drie Openbare Lichamen. Tezamen werken zij aan taken geformuleerd in de intentieverklaring immaterieel erfgoed uit 2019. Deze taken omvatten onder andere het versterken van samenwerking binnen het Koninkrijk, het bieden van capaciteitsopbouw en het ontwikkelen van immaterieel erfgoed inventarislijsten.
De zes eilanden zijn allen bezig met het ontwikkelen van een eigen inventaris. Deze worden bottom up vanuit de gemeenschap ontwikkeld. De inventarissen zijn in verschillende stadia van ontwikkeling. Een geslaagd voorbeeld is de website Patrimonio Kultural Intangibel Boneiru die de UNESCO Werkgroep Bonaire vorig jaar heeft gelanceerd. Op de website zijn veel vormen van immaterieel erfgoed beschreven en voorzien van foto’s en films. De hele website is beschikbaar in Papiaments, Nederlands en Engels. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) heeft bijgedragen aan de vorm en inhoud van de website. Plaatsing op de website zorgt voor zichtbaarheid van het immaterieel erfgoed en is onderdeel van een breder proces van het waarborgen van immaterieel erfgoed. Welke opvolging er gegeven wordt aan plaatsing verschilt per immaterieel erfgoed.
Reactie op de vragen van de D66 fractie
Vierlandenoverleg
De leden van de D66 fractie vragen aan de Minister of de samenwerking op het gebied van onderwijs niet verder moet gaan dan artikel 37 van het Statuut nu voorschrijft. In het Statuut worden, volgens de officiële toelichting, de aangelegenheden van het Koninkrijk limitatief opgesomd. Op deze wijze wordt de autonomie van de landen zeker gesteld. Deze Koninkrijkssfeer kan niet tegen de wil van de landen worden uitgebreid en gaat altijd in overleg met de landen. Over onderwerpen die niet als een Koninkrijksaangelegenheid zijn aangemerkt, kunnen dan ook in beginsel slechts onderlinge regelingen worden getroffen op grond van artikel 38. Via het M4LO werken wij daarnaast al verder samen dan artikel 37 voorschrijft, waarbij gelijkheid en gemeenschappelijkheid in de samenwerking voorop staat. De onderwerpen die in onze overleggen geagendeerd staan zijn voor alle landen van belang.
De leden van de D66 fractie vragen aan de Minister om nader toe te lichten wat de oorspronkelijke doelstellingen zijn van het Vierlandenoverleg en naar de behaalde resultaten. De Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de vier landen komen in het M4LO bij elkaar om afspraken te maken over de samenwerking in het Koninkrijk op urgente of actuele onderwerpen op deze beleidsterreinen. Dat sluit ook aan op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat ons niet verplicht tot deze samenwerking, maar daartoe wel oproept. De oorspronkelijke doelstelling is zodoende vrijwillige samenwerking tussen de vier landen in het Koninkrijk met de gelijkwaardigheid van de partners als uitgangspunt. Het overleg vindt in beginsel elk jaar plaats, waarbij er tussentijdse overleggen kunnen worden ingepland voor actuele zaken. Zo zijn er dit jaar twee digitale Ministeriële Vierlandenoverleggen geweest over respectievelijk de implementatieplannen in het kader van het SEA programma en de doorlichting van het onderwijs in het kader van de landspakketten, en heeft er een regulier overleg plaatsgevonden in januari.16 Een overzicht van de resultaten die tot op heden via het M4LO zijn behaald zal ik naar uw Kamer sturen na afloop van het aankomende M4LO van begin november in Den Haag, inclusief de slotconclusies van die vergadering. De werkgroepen zorgen voor de continue monitoring en evaluatie van de voortgang van de geagendeerde onderwerpen. De wenselijkheid, mogelijke timing en vorm van een evaluatie van het Vierlandenoverleg zal in gezamenlijkheid met de vier landen worden geagendeerd.
Ook vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister om te reflecteren op het voorstel om voorafgaand aan het Vierlandenoverleg schriftelijke inbreng op te halen vanuit beide Kamers. Zoals hiervoor aangegeven is de doelstelling van het M4LO de vrijwillige samenwerking tussen de vier landen in het Koninkrijk met de gelijkwaardigheid van de partners als uitgangspunt. De onderwerpen op de agenda van het overleg worden in gezamenlijkheid met de Ministers van de landen bepaald. Bij het opstellen van de agenda wordt in algemene zin door het Ministerie van OCW rekening gehouden met onderwerpen die ook in de Tweede Kamer belangrijk worden gevonden om te bespreken met de landen. De actuele thema’s die de landen in gezamenlijkheid willen behandelen worden geagendeerd. Zo is de Strategic Education Alliance ontstaan naar aanleiding van het rapport van ResearchNed en de Ombudsman over studiesucces van Caribische studenten. Daarnaast werkt OCW naast de geagendeerde onderwerpen op het M4LO ook in multilateraal of bilateraal verband en met andere ministeries samen met het Caribische deel van het Koninkrijk aan verschillende onderwerpen, zoals BSN of zorgverzekering voor Caribische studenten.
Studiefinanciering
De leden vragen aan de Minister om nader toe te lichten waarom alleen een consensus Rijkswet niet volstaat en de Caribische landen aanvullend ook een grondslag in de wetgeving nodig hebben om gegevens uit te wisselen. Voor het uitwisselen van gegevens zijn drie dingen nodig. Het uitgevende land moet de specifieke gegevens mogen leveren voor het specifieke doel, het ontvangende land moet ze mogen ontvangen en verwerken en er dient geborgd te zijn dat de gegevensuitwisseling veilig gebeurt. De consensus Rijkswetgeving kijkt alleen naar dat laatste aspect. De consensusrijkswet levert een algemene verwerkingsgrond voor de uitwisseling van gegevens zoals wij dat ook kennen vanuit de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Deze zorgt er voor dat er een geharmoniseerd beschermingsniveau wordt bereikt als het gaat om de uitwisseling van gegevens op structurele basis nu de Caribische landen als derde landen door de AVG worden aangemerkt. Daarmee is dus nog niet geregeld dat de Caribische landen de gegevens ook mogen verstrekken. Met betrekking tot het tijdspad is de verwachting dat in 2024 de consensusrijkswet is afgestemd in het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) waarna de wet in consultatie kan worden gebracht.
Platform hoger onderwijs
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Platform Hoger Onderwijs en leden vragen of het onderwijsveld van Caribisch Nederland ook kan aansluiten bij deze werkgroep. Het belang van samenwerking wordt ook in het beroepsonderwijs nadrukkelijk onderkend. Samenwerkingsverbanden tussen scholen voor beroepsonderwijs in de Caribische delen van het Koninkrijk en scholen in Europees Nederland, bestaan er sinds jaar en dag. Ter versterking en verduurzaming van die samenwerking heeft een aantal Europees Nederlandse mbo-instellingen onlangs een consortium opgericht en wordt ook in de Caribische delen de mogelijkheid van consortiumvorming onderzocht. Het Europees Nederlandse consortium zet zich onder andere in voor concrete samenwerkingsprogramma’s. Zo wordt er op de benedenwindse eilanden gekeken naar een samenwerking op het gebied van hospitality-opleidingen. Op dit moment wordt ook onderzocht op welke wijze kleine opleidingen in de zorg, zoals doktersassistent en apothekersassistent, in een samenwerkingsvorm kunnen worden gerealiseerd. Deze opleidingen zijn op alle zes eilanden noodzakelijk, maar het aantal potentiële studenten is op elk afzonderlijk eiland dusdanig klein dat de opleidingen niet altijd aangeboden kunnen worden. In samenwerking zou dat wel moeten kunnen. In deze zoektocht naar samenwerkingsmogelijkheden wordt zeker ook gekeken naar hybride vormen van onderwijs. De voortgang van dit samenwerkingsprogramma staat ook op de agenda van het M4LO van november 2023.
De D66 fractie vraagt naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de Dutch Caribbean Research Platform. Hierover heeft de NWO Programma Commissie Caribisch Onderzoek (PCCO) recent enkele besluiten genomen. NWO heeft, gebaseerd op het adviesrapport Dutch Caribbean Research Platform (DuCaRP)17, in vele gesprekken en workshops op diverse eilanden opgehaald wat de toekomstige opgaven en bijpassende werkwijze zou moeten zijn van CaRP voor de komende jaren. Eén van de voorstellen van de klankbordgroep is de naamswijziging van Dutch Caribbean Research Platform (DuCaRP) naar Caribbean Research Platform (CaRP). Het algemene doel van CaRP is om het onderzoek- en kennissysteem in het Caribische deel van het Koninkrijk te versterken.
In de analyse van NWO zijn de specifieke belangen van de zes eilanden binnen het Koninkrijk expliciet meegenomen. CaRP zal op elk van de zes eilanden fysiek gerepresenteerd zijn. De medewerkers op de eilanden zullen binnen hun takenpakket lokale taken en netwerktaken hebben. Hierdoor het niet wenselijk om de taken van meerdere eilanden op één plek te centraliseren en is ook bewust gekozen om het hoofdkantoor van CaRP niet aan een specifiek eiland toe te wijzen. Er zullen per eiland adviesraden worden ingericht met het idee dat er een voortdurende wisselwerking tussen lokale en regionale perspectieven en behoeftes ontstaat, met als insteek om het lokale én regionale eigenaarschap duurzaam in de structuur van het platform te verankeren. De medewerkers van CaRP zullen intensief samenwerken met bestaande organisaties, structuren en initiatieven. Het is namelijk van groot belang dat een krachtig netwerk wordt opgezet en de bestaande activiteiten worden benut en versterkt. Op dit moment worden door OCW en NWO de laatste organisatorische stappen gezet richting de formele start van het Caribbean Research Platform (CaRP).
Doorlichting
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de doorlichtingen in het kader van Landspakketten en vragen wat de resultaten zijn van de nulmetingen. Voor de resultaten verwijs ik de leden naar de doorlichtingsrapporten van Aruba18, Curaçao19 en Sint Maarten20 zoals gepubliceerd door de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO). De doelstellingen zijn het realiseren van een basiskwaliteit van onderwijs, het realiseren van een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, en het realiseren van goede doorstroom tussen stelsels van onderwijs (al dan niet in Europees Nederland). Hierbij wordt de overkoepelende onderwijsdoelstelling uit het Landspakket (thema G) nagestreefd. Afspraken voor de uitwerking en realisatie van deze doelstellingen worden vastgelegd in een uitvoeringsagenda per land.
Ten aanzien van het monitoren van de voortgang van deze afspraken wordt, conform de Onderlinge Regeling Samenwerking bij Hervormingen d.d. 4 april 2023, periodiek een overzicht van de voortgang op activiteitniveau verstrekt in de Uitvoeringsrapportage.21 Deze Uitvoeringsrapportage wordt door de Caribische landen en Nederland gezamenlijk opgesteld en vastgesteld, en vervolgens door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt aan de Eerste en Tweede Kamer. Daarnaast wordt de Onderlinge Regeling binnen drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd door een onafhankelijke commissie. Deze evaluatie zal tussentijds informatie verschaffen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de samenwerking.
De D66 fractie vraagt daarnaast op welke thema’s uit de doorlichting de landen gaan samenwerken. De landen kennen hun eigen context en geschiedenis, waardoor een deel van de aanbevelingen landspecifiek is. De conclusies in de eindrapporten van de drie doorlichtingen zijn voor een deel ook gemeenschappelijk. De aanbevelingen zijn over het algemeen te herleiden naar 3 hoofdthema’s: 1) verbetering registratie- en informatievoorziening, 2) versterking van het onderwijs, waaronder versterken docenten, eenduidig taalbeleid, betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, en 3) versterking van het systeem, zoals een volwassen governance structuur, efficiënt bekostigingssysteem en actuele wetgeving.
Vanwege de onderlinge verschillen en landspecifieke context is directe samenwerking op de implementatie van maatregelen niet vanzelfsprekend. Naast inhoudelijke verschillen, bevinden de landen zich vaak in een andere fase van de implementatie. Zodoende was er een sterke behoefte om deze verschillen juist te benutten door kennis en informatie over geplande, reeds ingezette of zelfs afgeronde trajecten op deze onderwerpen met elkaar te delen. Hiertoe is door een werkgroep van het M4LO voorgesteld om een netwerkstructuur op te richten, die het mogelijk maakt om laagdrempelig, gericht en op regelmatige basis kennisuitwisseling met experts van de vier landen te bevorderen en – indien er behoefte naar is – verdere inventarisaties voor samenwerking uit te voeren.
Voor de gemeenschappelijke onderwerpen uit de doorlichting heeft de werkgroep daarnaast een plan van aanpak opgesteld voor de gezamenlijke ontwikkeling van een curriculum om de schoolbestuurders en schoolleiders in zowel de Caribische landen als Caribisch Nederland te versterken. De samenwerkingsverbanden zullen, vergelijkbaar met de andere onderwerpen, worden gemonitord via de structuur van het M4LO.
De leden van de D66 fractie onderstrepen het belang van wederzijdse kennis en begrip binnen ons Koninkrijk en vragen aan de Minister of hij bereid is te verkennen of de Koninkrijksbeurs ook opengesteld kan worden voor docenten, onderzoekers en overige onderwijsprofessionals om ook binnen deze doelgroepen wederzijdse kennis en begrip te stimuleren. De Koninkrijksbeurs is in 2023 ontwikkeld teneinde bij te dragen aan het overkoepelende doel van SEA, namelijk het vergroten van het studiesucces van Caribische studenten. Het beperkt zich daarom in de eerste fase tot studie-uitwisseling en stage voor mbo- en hogeronderwijsstudenten. In het vervolg zal worden bezien of de Koninkrijksbeurs opengesteld zou kunnen worden voor andere groepen, zoals docenten.
Cultuurfonds
De leden vragen aan de Minister en de Staatssecretaris wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over het nog op te richten Cultuurfonds. De organisatorische inbedding van een mogelijk Koninkrijksfonds wordt op dit moment met de landen verkend, maar de besluitvorming moet nog plaatsvinden. Hierover staat het Ministerie van OCW ook in contact met het Ministerie van Financiën. Zodra dit proces is afgerond, zal uw Kamer daarover geïnformeerd worden. Als de keuze uitvalt op het onderbrengen bij een mede door de Staat op te richten stichting, zal het voornemen hiertoe conform artikel 4.7, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 worden voorgehangen aan beide Kamers. Zoals in mijn uitgangspuntenbrief 2025–2028 benoemd22 heb ik de fondsen gevraagd hun regelingen open te blijven stellen voor het gehele Koninkrijk en aandacht te hebben voor hun zichtbaarheid en toegankelijkheid in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
De leden van de D66-fractie zijn er voorstander van om aan de hand van culturele attachés de Nederlandse cultuur te promoten in het buitenland en vragen aan de Minister en de Staatssecretaris op welke wijze de samenwerking tussen het Caribisch deel en het Europees deel van het Koninkrijk geïntensiveerd kan worden in het kader van het internationaal cultuurbeleid. Deze vraag sluit aan op de motie van de leden Wuite en Van Raan (Kamerstuk 36 200 IV, nr. 14) over het onderzoek hoe de culturele samenwerking tussen de landen in het Koninkrijk versterkt kan worden. Deze motie is ingediend tijdens het debat over de vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2023 op 20 oktober 202223. Op korte termijn krijgt uw Kamer een separaat antwoord op deze motie, zoals ook aangekondigd in mijn brief «Stand van zaken moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur» van 22 juni.24 Het internationaal cultuurbeleid is Koninkrijksbeleid en is van toepassing voor de internationale culturele samenwerking van het Koninkrijk met aangewezen focuslanden, waaronder bijvoorbeeld «buurlanden» van het Caribisch deel van het Koninkrijk als Suriname, Brazilië en de VS. Het internationaal cultuurbeleid gaat niet zozeer in op de samenwerking tussen het Caribisch deel en het Europees deel van het Koninkrijk. Dit loopt via het nationale cultuurbeleid, en bijvoorbeeld het werken aan de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de rijkscultuurfondsen. In het huidige internationaal cultuurbeleid is wel aandacht voor het wegnemen van drempels voor kunstenaars en creatieve professionals uit het Caribisch deel van het Koninkrijk, zoals hoge reiskosten. DutchCulture heeft daarom besloten dat bepaalde reisvouchers voor Caribische collega’s hoger zijn dan voor collega’s uit Europa, zodat de reiskosten geen belemmering vormen om aan te kunnen sluiten bij relevante netwerken en evenementen.
Herdenkingsjaar Slavernijverleden en Immaterieel Erfgoed
De leden hebben enkele vragen gesteld over de activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden en de werkgroep die zich bezighoudt met een nieuwe nominatieprocedure voor de internationale ICH-lijsten van Unesco. De Rijksoverheid ondersteunt het gehele jaar initiatieven van of in samenwerking met de verschillende groepen en gemeenschappen met een directe relatie tot het slavernijverleden. Het kabinet stelt via het Mondriaan Fonds (MF) en het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) subsidie beschikbaar voor culturele, maatschappelijke en educatieve activiteiten vanuit de samenleving. Er was aanvankelijk € 1 miljoen per fonds beschikbaar, maar vanwege grote belangstelling in het gehele Koninkrijk werden de regelingen overvraagd. Op 2 juni heb ik bekend gemaakt dat de twee regelingen worden opgehoogd van € 1 miljoen naar € 3 miljoen. Daarnaast heeft het FCP 1,2 miljoen euro van haar eigen budget in de regeling gestoken. Daarmee komt de regeling bij het FCP uit op € 4,2 miljoen en bij het MF op € 3 miljoen. Het FCP zorgt binnen deze ophoging voor een oormerking à € 800.000,– voor het Caribisch deel van het Koninkrijk, waarvan de helft gereserveerd voor Caribisch Nederland. Initiatiefnemers kunnen hiervoor aanvragen onder de huidige regeling indienen bij het FCP. Het FCP zorgt daarnaast voor begeleiding op alle zes de eilanden, om initiatiefnemers te begeleiden bij het doen van subsidieaanvragen. De deadline voor het doen van een subsidieaanvraag bij het Fonds voor Cultuurparticipatie van 1 mei 2024 wordt mogelijk uitgesteld door het FCP, indien blijkt dat initiatiefnemers in het Caribisch deel van het Koninkrijk meer tijd behoeven. Het FCP heeft tot nu toe 161 aanvragen binnengekregen waarvan 8 uit het Caribisch Gebied. De oproep van het Mondriaan Fonds is inmiddels gesloten. Het Mondriaan Fonds heeft verdeeld over twee rondes in totaal 106 projecten gehonoreerd: 54 projecten in de eerste ronde, 52 projecten in de tweede. Van deze 106 zijn er 12 projecten toegekend afkomstig uit het Caribisch deel van het Koninkrijk. De toegekende projecten van beide fondsen afkomstig uit het Caribisch Gebied hebben vooral betrekking op het materieel en immaterieel erfgoed.
Naast de regelingen bij twee fondsen biedt het NiNsee alle eilanden uit het Caribisch deel van het Koninkrijk een totaalbedrag van € 50.000 per eiland voor de organisatie van activiteiten in het kader van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden in 2023 en 2024. Op ieder eiland beheert een lokale organisatie de middelen.
De Openbare Lichamen ontvangen daarnaast middelen van OCW voor de organisatie van activiteiten in het kader van de start en afsluiting van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden in 2023 en 2024. Het gaat om een totaalbedrag van € 80.000 (€ 40.000 voor Bonaire en € 20.000 voor zowel Saba als Sint Eustatius).
Wat betreft immaterieel erfgoed zijn er op dit moment geen concrete ondersteuningsverzoeken uit het Caribisch deel van het Koninkrijk bij het Ministerie van OCW. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland ondersteunt de werkgroep van het 4LO met capaciteit, bijvoorbeeld ten aanzien van het ontwikkelen van de nominatieprocedure voor de internationale immaterieel erfgoedlijsten van UNESCO.
Op de vraag welke vormen van lesmateriaal worden ontwikkeld kan ik de Kamer informeren dat momenteel het curriculum van het funderend onderwijs wordt herzien. In opdracht van het Ministerie van OCW actualiseert Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) de kerndoelen in het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs en de examenprogramma’s in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. SLO werkt hierin nauw samen met leraren, vakexperts en curriculumexperts. In de werkopdracht aan de makers van de kerndoelen is expliciet opgenomen dat er, waar relevant, voorstellen moeten worden opgenomen over hoe racisme, discriminatie, antisemitisme, koloniaal verleden en migratiegeschiedenis stevig worden verankerd in het curriculum.
Uitgeverijen en lesmateriaalontwikkelaars baseren het lesmateriaal dat zij voor het funderend onderwijs ontwikkelen vervolgens in grote mate op deze gestelde kerndoelen en eindtermen. Het Ministerie van OCW gaat niet over het ontwikkelen van lesmateriaal. Rond het slavernijverleden in de breedte en het Herdenkingsjaar Slavernijverleden specifiek, is door verschillende organisaties aanvullend lesmateriaal ontwikkeld. Een volledig overzicht daarvan bestaat niet. Wel zijn er organisaties, zoals het Expertisepunt Burgerschap, die een deel van het aanbod proberen te bundelen op hun websites.
Vervolg
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister en Staatssecretaris of de agenda van het Vierlandenoverleg dat gepland staat voor november 2023 al is vastgelegd. Op 28 en 29 september jl. heeft op Curaçao het ambtelijk vooroverleg plaatsgevonden voor het Vierlandenoverleg en is de agenda voor het M4LO in november 2023 gezamenlijk vastgesteld. Met betrekking tot onderwijs en wetenschap zijn de volgende onderwerpen geagendeerd voor het aankomende Vierlandenoverleg:
• Strategic Education Alliance (SEA)
• Doorlichting van het onderwijs
• Stimuleren lerarenopleiding
• Platform Hoger Onderwijs (CHECK)
• Caribbean Research Platform (CARP)
• Studiefinanciering
• Examens
• Nederlands als vreemde taal
Voor Cultuur staan de volgende onderwerpen op de agenda:
• Onderwaterarcheologie
• Cultuurfonds
• Immaterieel Cultureel erfgoed
• Cultuureducatie
Het M4LO kent een roulerend voorzitterschap en het voorzittend land stelt in overleg met de andere landen de agenda op. Momenteel is Nederland voorzitter en na komend M4LO zal het voorzitterschap worden overdragen aan één van de Caribische landen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA fractie hebben vragen gesteld over de proceservaringen met de doorlichting van het onderwijsbestel en of onderzoek door de inspectie niet eerder tot rolverwarring, ook al omdat veel mensen in de landen elkaar kennen, en het betrekken van een expertgroep. In het landspakket is onder G.1 opgenomen dat een expertgroep uit de vier landen een doorlichting uit zo voeren op basis van een vastgesteld plan van aanpak. Naast een beschrijving van de domeinen bevat de maatregel een procesafspraak: «zo worden in elk geval de onderwijsinspecties van de vier landen betrokken». In een plan van aanpak zijn vervolgens afspraken gemaakt over samenstelling van de projectteams, de activiteiten, momenten van rapportage, de rolverdeling en het mandaat. Onafhankelijkheid werd geborgd door samenwerkingsafspraken en bijvoorbeeld gespreksleidraden voor de gesprekken. Tevens waren er veelvuldig tussentijdse momenten van afstemming waarin het proces van samenwerking werd geëvalueerd. De algemene indruk van het projectteam over de samenwerking was positief.
Dit neemt niet weg dat de invulling en ervaring van onafhankelijkheid in ieder geval door twee factoren wordt beïnvloed. De eerste factor betreft de genoemde kleinschaligheid, waardoor naast formele samenwerkingsverbanden, burgers elkaar ook informeel in niet-werk gerelateerde contexten kennen en tegenkomen. Dit kan bedoeld of onbedoeld leiden tot verwevenheid van persoonlijke en professionele belangen. De gespreksleidraden, voor- en nabesprekingen en het plan van aanpak ondersteunden het team in het objectiveren van de bevindingen, waarbij triangulatie het uitgangspunt betrof.
De tweede factor die bepalend is voor de invulling van onafhankelijkheid betreft de procesafspraak onder G.1 om de inspecties van de landen te betrekken. Het functioneren van de inspectie zelf was conform deze beschrijving geen onderdeel van de doorlichting. Dit laat onverlet dat het rapport aanbevelingen bevat over het wettelijk regelen van zowel onafhankelijk intern toezicht bij schoolbesturen en de onafhankelijkheid van de inspectie. Zo wordt voorgesteld dat de inspectie een helder geformuleerd mandaat krijgt in de vorm van een toezichtkader en een wettelijk verankerde positie. Het ontbreken hiervan maakt de positie van de inspectie kwetsbaar bij de uitvoering van haar taak. Op uw vraag met betrekking tot het monitoren en rapporteren heb ik eerder in deze brief antwoord gegeven.
De CDA fractie stelde daarnaast enkele vragen over privéscholen. In de Caribische landen behoort het merendeel van de scholen tot het openbaar of bijzonder onderwijs. Er zijn slechts enkele scholen die een private instelling zijn en het aandeel van deze leerlingen op de totale leerlingenpopulatie is derhalve beperkt. Onderwijswetgeving, waarin de positie van zowel openbaar als bijzonder onderwijs in Aruba, Curaçao en Sint Maarten is opgenomen, valt onder de autonomie van het land. De Ministers van onderwijs van de Caribische landen zijn derhalve verantwoordelijk voor het onderwijsbeleid en -wetgeving op de eilanden. Naar aanleiding van de doorlichtingen zetten zij zich in om opvolging te geven aan de aanbevelingen in de rapporten en het onderwijs voor de leerlingen op alle scholen te verbeteren.
De gegevens van de landen waar de fractie naar vraagt zijn mij niet bekend. Op Aruba, Curaçao en Sint Maarten is een deel van het onderwijs openbaar en een deel niet. Het staat ouders vrij om te kiezen tussen deze scholen.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie hoe de Minister terugkijkt op dit proces van doorlichting en welke lessen te leren zijn voor een eventuele volgende keer. De landen kennen hun eigen context en geschiedenis, waardoor een deel van de aanbevelingen landspecifiek is. De conclusies in de eindrapporten van de drie doorlichtingen zijn voor een deel ook gemeenschappelijk. Voor daadwerkelijke verbetering van basiskwaliteit is in alle drie de landen een samenhangende aanpak met duidelijke aansturing, fasering en prioritering nodig. Integraal onderdeel van dit proces moet zicht op (de ontwikkeling van de) kwaliteit van het onderwijs zijn. Dit zicht bestaat aan de ene kant uit zicht op kengetallen rondom de bereikte referentieniveaus en de in- door en uitstroom van leerlingen. De eerste aanbeveling heeft daarom betrekking op het inrichten van een dergelijk systeem. De andere kant van zicht op kwaliteit bestaat uit zicht op de kwaliteit van het onderwijsleerproces: het pedagogisch-didactisch handelen, het samenhangende aanbod en de afstemming op leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Om hier beter zicht op te krijgen is het van belang dat er sprake is van een gedeelde kijk op kwaliteit van onderwijs en wettelijke borging van de rol van de inspectie om op basis van een wettelijk vastgelegd kader de kwaliteit van onderwijs in beeld te brengen en mandaat om besturen en scholen herstelopdrachten te geven om de kwaliteit van onderwijs te verbeteren. De inrichting van een volwassen governance structuur is daarom ook een van de aanbevelingen. Hierdoor is duidelijk wie welke rol heeft in bewaking en verbetering van de kwaliteit van onderwijs.
De verschillende (wettelijke) posities van het openbaar en bijzonder onderwijs hangen samen met deze aanbeveling. In de rapporten wordt besproken hoe het intern toezicht voor zowel openbaar als bijzonder onderwijs onvoldoende zijn georganiseerd en dat het verschil in positionering kan leiden tot ongelijkheid in de verhouding tussen het openbaar en bijzonder onderwijs. Dit vormt ook een barrière voor noodzakelijke samenwerking om continuïteit te waarborgen.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen of ik kan melden hoe het inmiddels staat met die wettelijke grondslag voor het uitwisselen van gegevens met DUO. De grondslag in de Caribische landen is van belang om de draagkracht en de aanvullende beurs automatisch te kunnen berekenen. Ik benadruk graag dat dat nu ook al kan, maar (oud-)studenten dienen daar nu zelf de gegevens voor aan te leveren.
De Caribische landen gaan over hun eigen wetgevingsagenda en prioriteiten daarbinnen. Aruba heeft aangegeven dat er wellicht een mogelijkheid is om dit te creëren in de Belastingwetgeving. Op Curaçao worden gesprekken met de lokale Belastingdienst gevoerd om te komen tot een mogelijke grondslag. Sint-Maarten heeft aangegeven mogelijkheden te zien in het aanpassen van de Belastingwetgeving, waarmee een grondslag ontstaat om bij ministeriële regeling een gegevensuitwisseling met DUO toe te staan.
De fractie vraagt of ik kan specificeren welke belemmeringen in beeld zijn bij de regiegroep. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar een eerdere vraag van de D66 fractie. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vroegen tevens naar het vervolg van de eindrapportage van de Nationale ombudsman. De signalen in het rapport van de Nationale ombudsman komen voor een belangrijk deel overeen met de activiteiten van de Regiegroep en zijn onderdeel geworden van het programma van SEA. Voor de resterende onderwerpen geldt dat deze buiten dit kader reeds zijn opgepakt, bijvoorbeeld in een werkgroep in het kader van het M4LO met betrekking tot studiefinanciering en draagkrachtmeting of het buiten het M4LO voor het BSN, waarover ik u in deze brief heb geïnformeerd.
De leden vragen of ik iets kan melden over de mate waarin het rond 1 juli 2023 in Caribisch Nederland is gelukt om met de gelden voor het Herdenkingsjaar activiteiten vanuit de samenleving te organiseren. Op Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn op 1 juli 2023 activiteiten georganiseerd in het kader van de opening van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden. Zowel de gelden van het NiNsee à € 50.000,– per eiland, als de extra gelden die het Ministerie van OCW beschikbaar stelt (€ 40.000,–- voor Bonaire, € 20.000,– voor Saba en Sint Eustatius) hebben hieraan bijgedragen. Op alle drie de eilanden was daarbij een kabinetslid aanwezig om het belang van het slavernijverleden en de rol van de eilanden daarbinnen vanuit het kabinet te benadrukken. Voor 1 juli 2024 stellen het NiNsee en het Ministerie van OCW opnieuw dezelfde bedragen beschikbaar.
Daarnaast heeft het kabinet het Fonds voor Cultuurparticipatie gevraagd om € 800.000,– van haar regeling voor het Herdenkingsjaar Slavernijverleden te reserveren voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. De helft hiervan wordt in eerste instantie gereserveerd voor Caribisch Nederland. Voor alle zes de eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk wordt daarbij gezorgd voor begeleiding – aanwezig op de eilanden – bij het doen van aanvragen. Hiermee beoogt het kabinet voldoende ruimte te creëren voor maatschappelijk initiatief in het Caribisch deel van het Koninkrijk gedurende het restant van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden.
Tot slot stelden de leden enkele vragen over het BSN voor Caribische studenten. Met een BSN wordt het voor aspirant-studenten uit het Caribisch gebied gemakkelijker een vliegende start te maken in hun studie en met hun leven in Europees Nederland. De verstrekking van burgerservicenummers dient echter zorgvuldig en ordentelijk te verlopen, anders hebben studenten hier eerder last van in plaats van dat het hen helpt. In de afgelopen periode is er gewerkt om het juridisch en uitvoeringstechnisch mogelijk te maken dat DUO deze dienst kan verlenen. Het vergt tijd om dit op een goede manier te doen. Om BSN-verstrekking door DUO mogelijk te maken was het nodig om het Besluit basisregistratie Personen (BRP) te wijzigen. Hiervoor heeft BZK een algemene maatregel van bestuur (AMvB) opgesteld. Deze AMvB is 15 juli jongstleden vastgesteld, waarmee de juridische voorbereidingen afgerond zijn.
Het verstrekken van een BSN is voor DUO een nieuwe taak en vergt ook een goede analyse van de organisatorische en technische impact. Bij het verstrekken van een BSN door DUO komt ook de wettelijke plicht om wijzigingen in persoonsgegevens door te geven aan de BRP (RNI-deel). Deze taak is complexer dan slechts het verstrekken van een BSN. DUO ligt op schema om aan aspirant-studenten die vanaf studiejaar 2024–2025 gaan studeren een BSN te kunnen verstrekken.
Voor de studenten die voor de start van studiejaar 2023–2024 naar Nederland zijn gekomen, is een overbruggingsmaatregel genomen door de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties.25 De Staatssecretaris heeft alle colleges van B&W gevraagd om zich in te zetten zodat alle studenten snel over een BSN kunnen beschikken. Daar waar de inschrijving niet vlot kon worden afgehandeld en de student daarom mogelijk in de problemen zou komen, bood de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens ondersteuning.
Zie motie van het lid Wuite c.s. over het verkennen welke experimentele (hybride) samenwerkingsverbanden haalbaar zijn op het gebied van vervolgonderwijs (Kamerstuk 36 200 IV, nr. 70).
https://www.two-acs.com/documenten/rapporten/2023/07/07/eindrapport-doorlichting-onderwijs-aruba.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36410-VIII-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.