36 229 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs)

D NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 april 2023

De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs). De regering is erkentelijk voor de getoonde belangstelling en de vragen van de leden van de fracties van de VVD, GroenLinks, PvdA, D66, PVV, SP, ChristenUnie, PvdD en SGP.

Deze nota naar aanleiding van het verslag volgt de indeling van het verslag.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Onder het wetsvoorstel komt de basisbeurs terug. De gemiddelde studieschulden en de hoogte ervan zijn gestegen. Het aantal studenten is ook gestegen. De VVD-fractieleden vragen de regering of studenten bij het aangaan van een lening onder het leenstelsel voldoende zijn gewezen op het risico dat de rente mogelijk verhoogd wordt in de toekomst.

Studenten worden bij het afsluiten van een studielening op het aanvraagscherm van de website van DUO gewezen op de rente. Via de eigen website informeert DUO de student over de voorwaarden van een studielening, daar staat ook vermeld dat er rente wordt gerekend en dat dit percentage jaarlijks kan verschillen. Bij het aangaan van een studielening verwijst DUO tevens naar de themapagina over bewust lenen1 en de rekenhulp2. De informatievoorziening over de studielening wordt aan de hand van ontvangen signalen – en in overleg met studenten – continu verbeterd. In het kader daarvan zullen ook de aanvraagschermen verbeterd worden, zodat het voor studenten nog duidelijker wordt wat het aangaan van een studielening voor hen betekent.

Voorts vragen de VVD-fractieleden de regering of het nieuwe stelsel stabiliteit levert in de leen- en terugbetalingsvoorwaarden.

De leen- en terugbetalingsvoorwaarden zijn opgenomen in de wet, waardoor een wijziging van die voorwaarden altijd vooraf wordt gegaan door een uitgebreid parlementair proces. Met dit wetsvoorstel verandert niets aan de leen- en terugbetalingsvoorwaarden in het hoger onderwijs. Wel worden de terugbetalingsvoorwaarden in het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) gelijk getrokken met de voorwaarden die in het hoger onderwijs reeds gelden, wat zorgt voor een eenduidigere communicatie richting aankomende studenten.

Draagt het leenplafond bij aan het stimuleren van studenten om hun schulden niet te hoog te laten oplopen?

Zowel in het huidige stelsel als in het wetsvoorstel dat nu voorligt bestaat er een maximumleenbedrag voor studenten. Voor studenten in de prestatiebeursfase gaat het om de basislening, aangevuld met de aanvullende lening wanneer zij geen (volledige) aanvullende beurs ontvangen. In de leenfase gaat het om één maximumbedrag. Een dergelijk maximum zorgt ervoor dat studenten niet onbeperkt kunnen lenen.

Met dit wetsvoorstel wordt de basislening verlaagd met het bedrag van de basisbeurs voor uitwonende studenten. Daardoor is het bedrag dat studenten per maand kunnen lenen lager. De verwachting is dat de schulden daardoor minder hoog zullen oplopen.

Kunnen studenten ook lenen om geld uit te geven aan zaken die geen verband houden met de studie?

Studiefinanciering heeft als doel om studenten financieel in staat te stellen om te studeren. De studielening is dan ook bedoeld om te voorzien in de kosten voor studie en levensonderhoud, zoals collegegeld, boeken, huur en boodschappen. Het staat studenten echter vrij om te beslissen waar zij hun geld aan uitgeven. Het is niet aan de overheid om dat te bepalen. Daarnaast is het niet uitvoerbaar om te controleren waar studenten hun geld aan besteden en daarop vervolgens te handhaven.

Worden studenten aangespoord om een baantje naast hun studie te hebben, wat ook zou kunnen bijdragen aan de tekorten op de arbeidsmarkt?

Studenten hebben de vrijheid om zelf te kiezen hoe ze studie en werk combineren, en op welke manier ze invulling geven aan een bijbaan. Studenten worden uiteraard wel geïnformeerd over de optie om te werken. Het studiefinancieringsstelsel veronderstelt immers een bijdrage van de overheid, ouders en de student zelf. Werken naast de studie is voor studenten een manier om aan die bijdrage te voldoen, eventueel in combinatie met een lening. Een bijbaan kan er ook voor zorgen dat de student minder hoeft te lenen. Daarnaast is het hebben van een bijbaan naast de studie een goede manier om werkervaring op te doen. Uit de Nibud studentenonderzoeken blijkt dat circa 72% van de ho-studenten3 en 52% van de mbo-studenten4 een bijbaan heeft. Met dit wetsvoorstel komt de bijverdiengrens voor de studenten in het hoger onderwijs niet terug en voor de studenten in het mbo wordt deze afgeschaft. Het aansporen van studenten om een bijbaan te nemen om arbeidsmarkttekorten op te lossen, acht de regering niet wenselijk. Het voornaamste doel is immers dat studenten hun diploma halen. Hier heeft de arbeidsmarkt op lange termijn baat bij.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie gezamenlijk

Controle en handhaving

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA hebben enkele vragen over de handhaving en het toezicht (en de besluitvorming hierover). Eind 2013 werd het Rijksbrede actieplan ter versterking van de aanpak van fraude met publieke middelen gelanceerd.5 Onderdeel daarvan was de versterkte handhaving op het gebied van studiefinanciering. Eind 2014 werd aangekondigd dat in 2019 de effectiviteit hiervan geëvalueerd zou worden. Is deze evaluatie uitgevoerd en, zo ja, wat waren de resultaten hiervan?

De intensivering van de inzet van DUO op handhaving en controle is intern geëvalueerd. Op basis daarvan is gebleken dat de controles effectief zijn. Dit heeft ertoe geleid dat er structureel meer middelen beschikbaar zijn gesteld voor de handhaving. Het is daarbij van belang dat studenten goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. Een deel van het budget wordt ingezet op goede communicatie.

Eind 2019 is het voorstel voor de Wet versterking handhaving en inning studiefinanciering in consultatie gebracht door de regering.6 Dit voorstel is begin 2023 nog niet ingediend bij de Tweede Kamer. Op welke termijn gaat dit gebeuren?

Op dit moment wordt, in samenspraak met DUO, gekeken of het wetsvoorstel zoals dat er nu ligt nog voldoet aan de huidige wensen en past binnen de bredere visie van de regering rond misbruik en oneigenlijk gebruik van studiefinanciering. Op basis daarvan zal de regering besluiten of, wanneer en in welke vorm dit wetsvoorstel bij de Kamer zal worden ingediend.

Sinds het toeslagenschandaal is er veel gedebatteerd over controle en handhaving vanuit wantrouwen versus controle en handhaving vanuit vertrouwen. Hoe typeert de regering de huidige handhavingsaanpak betreffende studiefinanciering in dit kader? Zijn er voldoende mogelijkheden om individuele omstandigheden mee te wegen?

Het toezicht van DUO richt zich op dit moment met name op controles op het recht op studiefinanciering aan de hand van inschrijvingsgegevens bij de instellingen, en misbruik van de uitwonendenbeurs in het mbo. Daarbij geldt dat voor de controle op de uitwonendenbeurs alle dossiers altijd door een medewerker worden beoordeeld, waarbij de omstandigheden van een individueel geval worden meegewogen.

DUO heeft grote stappen gezet om meer menselijke maat en maatwerk toe te passen in de uitvoering van studiefinanciering. Daarnaast is de capaciteit van DUO om de dienstverlening te verbeteren uitgebreid en wordt intensief gewerkt aan het trekken van lessen uit maatwerkcasuïstiek. De hardheidsclausule in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) maakt het mogelijk dat «voor bepaalde gevallen» de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing kunnen worden gelaten. In het algemeen zal de toepassing van de hardheidsclausule beperkt blijven tot individuele gevallen. Het is mogelijk dat onder omstandigheden, en in uitzonderlijke gevallen, een hardheidsclausule op een concreet te traceren groep van gevallen wordt toegepast.7 Bij uw Kamer is een wetsvoorstel aanhangig dat de hardheidsclausule moet verruimen, teneinde meer maatwerk mogelijk te maken.8 De Tweede Kamer heeft op 4 april jl. met het wetsvoorstel ingestemd.

Zijn er volgens de regering in het voorliggende wetsvoorstel voldoende waarborgen opgenomen ter voorkoming van profilering en geautomatiseerde besluitvorming bij de handhavingsaanpak? Zo ja, waar blijkt dat uit? Welke waarborgen zijn er? Wat is het risicomodel waarmee gewerkt wordt en wat zijn de risico-indicatoren? Hoe wordt hierop toegezien?

De waarborgen ter voorkoming van profilering en geautomatiseerde besluitvorming bij de handhavingsaanpak zijn niet opgenomen in dit wetsvoorstel en ook niet in de bestaande WSF 2000. Deze zijn wel opgenomen in onder andere de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De controles die DUO uitvoert zijn niet willekeurig, maar vinden plaats op basis van een risicoprofiel en nader onderzoek van medewerkers van DUO. Dit risicoprofiel is een set van kenmerken van (de woonsituatie) van de student die, indien de student aan deze kenmerken voldoet, een verhoogde kans op regelovertreding aanduiden. Bij het risicoprofiel gaat het met name om de (on-)logische combinatie van het adres van de studerende, het adres van de ouder(s) en de vestigingsplaats van de onderwijsinstelling. Afkomst en achternaam zijn geen variabelen voor het risicoprofiel. Bij de selectie van studenten voor een huisbezoek wordt verder via desktop research gekeken naar de grootte van de woning, het aantal ingeschreven personen en of er sprake is van een familierelatie. DUO kijkt continu of dit profiel nog klopt en bekijkt de effecten van bijvoorbeeld het weglaten of toevoegen van bepaalde indicatoren.

De beslissing om tot een huisbezoek over te gaan op basis van de beschreven werkwijze, wordt collegiaal getoetst. Dit geldt ook voor de beoordeling van het advies van de toezichthouder die het huisbezoek heeft uitgevoerd en het besluit dat daar mogelijk uit volgt.

Hoe wordt de handhaving op wel of niet uitwonend vormgegeven na inwerkingtreding van de wetswijzing? Wat verandert er ten opzichte van de huidige situatie?

Doordat er onder de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen verschil was tussen uit- en thuiswonenden voor de studiefinanciering, zijn de aantallen huisbezoeken afgenomen. Nu de basisbeurs voor het hoger onderwijs weer wordt ingevoerd zal het aantal controles weer geleidelijk toenemen tot maximaal 4.000 huisbezoeken per jaar. Op welke wijze de huisbezoeken worden uitgevoerd, verandert niet met de invoering van dit wetsvoorstel. Voor een toelichting daarover wordt verwezen naar de beantwoording van de vorige vraag.

Wat zijn de ervaringen met de handhaving op wel of niet uitwonend uit de afgelopen jaren?

Met de Wet studievoorschot hoger onderwijs is het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden voor de studiefinanciering in het hoger onderwijs komen te vervallen. In het mbo is dit onderscheid blijven bestaan. De aantallen huisbezoeken zijn als gevolg daarvan de afgelopen jaren geleidelijk afgenomen. Waar deze oorspronkelijk voor de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs voor mbo en ho samen circa 4.000 huisbezoeken per jaar bedroegen, is dit door het vervallen van de uitwonendenbeurs voor ho-studenten afgebouwd naar circa 1.000 huisbezoeken per jaar. Sinds 2022 is het aantal huisbezoeken niet meer gedaald. Studenten zijn zich ervan bewust dat een controle mogelijk is en die kans op een controle werkt ook preventief.

Hoe worden studenten geïnformeerd over de mogelijkheid van het krijgen van een huisbezoek?

Zodra uw Kamer akkoord is met het wetsvoorstel en het wetsvoorstel dus in werking kan treden, zal zowel op de website van DUO als in Mijn DUO de student bij het aanvragen van een uitwonendenbeurs voor studenten in het hoger onderwijs erop gewezen worden dat DUO controles uitvoert. In het mbo is dit al het geval.

Welke bevoegdheden hebben de inspecteurs die de huisbezoeken uitvoeren?

De toezichthouders hebben geen bijzondere bevoegdheden, anders dan de bevoegdheden benoemd in de Algemene wet bestuursrecht. Wel kunnen zij buurtonderzoek doen door buren of andere personen die zicht kunnen hebben op de woonsituatie van de betreffende student daarnaar te vragen. Het stellen van die vragen is geen bijzondere bevoegdheid, maar iets dat iedereen mag vragen, en er wordt in alle gevallen door de toezichthouder aangeven waarom dit wordt gevraagd en er wordt expliciet gemaakt dat medewerking verlenen aan een dergelijk onderzoek niet verplicht is.

De huisbezoeken worden onaangekondigd uitgevoerd met behulp van door de Minister aangewezen toezichthouders. Het toezichthouderschap wordt gepubliceerd in de Staatscourant.9 De toezichthouder legitimeert zich met een door DUO verstrekte legitimatiepas en legt het doel van het huisbezoek uit. Tevens wordt aangegeven dat medewerking niet verplicht is en dat niet meewerken geen consequenties heeft voor de gecontroleerde student. Als toestemming wordt verleend voor het huisbezoek, wordt dat vastgelegd in een formulier «toestemming en verklaring huisbezoek» dat wordt ondertekend door (hoofd)bewoner of gecontroleerde student. De student of (hoofd)bewoner wordt gevraagd om zijn kamer te laten zien en aan te geven waar hij slaapt, waar zijn studieboeken, kleding en persoonlijke spullen liggen, of er sprake is van een (huur)contract en welke afspraken zijn gemaakt over het betalen van huur. Ook wordt gevraagd of student een sleutel kan tonen van de woning, wat de reden is dat student daar is gaan wonen, hoeveel nachten per week hij daar verblijft etc. Het aantal slaapplaatsen in de woning wordt vergeleken met het aantal ingeschreven personen. Foto’s worden alleen gemaakt na toestemming van de student of (hoofd)bewoner. Van het huisbezoek wordt een rapport opgesteld. Op basis van dit rapport wordt door DUO vastgesteld of sprake is van onrechtmatig gebruik van de uitwonendenbeurs.

Op basis waarvan worden mensen geselecteerd om een huisbezoek uit te voeren?

DUO heeft overeenkomsten met vier bedrijven die dergelijke taken ook uitvoeren voor gemeenten in het kader van het sociale domein. De bedrijven waarvan DUO gebruik maakt om de controle op uitwonendheid uit te voeren, zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Er zijn op dit moment overeenkomsten met vier bedrijven afgesloten voor het uitvoeren van huisbezoeken. Jaarlijks worden er addenda voor deze overeenkomsten opgesteld waarin het aantal te controleren dossiers wordt vastgesteld. Ook wordt er een verwerkersovereenkomst opgesteld, waarin afspraken worden gemaakt over de te leveren gegevens, de verwerking daarvan en de wijze waarop deze gegevens worden uitgewisseld. De betreffende toezichthouders zijn in dienst bij deze bedrijven. De bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de selectie van het personeel en de opleiding daarvan.

Voor het geval deze leden met de vraag wensen te vernemen op basis waarvan studenten worden geselecteerd voor een huisbezoek: dit gebeurt, zoals de regering hiervoor aangaf, op basis van een risicoprofiel en nader onderzoek van medewerkers van DUO.

Welke publieke verantwoording zal er worden gedaan over de uitgevoerde huisbezoeken en gehanteerde selectiemethodes?

In het antwoord op voorgaande vragen is ingegaan op het risicoprofiel dat gebruikt wordt door DUO. De manier waarop huisbezoeken worden gedaan wordt ook continu geëvalueerd. Eventuele uitspraken van de rechter worden daar ook in meegenomen.

Voor een huisbezoek moeten de hoofdbewoner van een woning of de onderzochte student altijd toestemming geven. Zij ondertekenen daartoe een formulier «toestemming en verklaring huisbezoek». Nadat een (voor de student negatief) besluit is genomen, kan een student dit besluit in een beroepsprocedure laten toetsen door de rechter.

Financiële positie van studenten

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA constateren daarnaast dat er momenteel veel verandert dat invloed heeft op de (toekomstige) financiële positie van studenten. Zo is naast de herintroductie van de basisbeurs, de regering ook bezig met een herziening van de huurtoeslag. Kan de regering een overzicht geven van alle regelingen die een impact hebben op de financiële positie van studenten, die recent gewijzigd zijn of waarvan wijzigingen momenteel aanhangig zijn of voorbereid worden?

Er zijn verschillende regelingen die van invloed kunnen zijn op de financiële positie van studenten. De regering beperkt zich in dit antwoord tot financiële regelingen voor studenten die een significante invloed hebben op de inkomsten of op kosten die studenten maken. Het betreft dus geen limitatieve lijst. Waar van toepassing wordt aangegeven wanneer deze zijn gewijzigd, of wanneer (verwacht wordt) dat deze zullen gaan wijzigen.

Algemene maatregelen10:

  • Verhoging wettelijk minimum(jeugd)loon. Een extra verhoging van 8,05% bovenop de jaarlijkse aanpassing. Ingangsdatum 1 januari 2023.

  • Verhoging zorgtoeslag. Een extra incidentele verhoging van de zorgtoeslag in het kader van de getroffen koopkrachtmaatregelen. Van toepassing voor het merendeel van de studenten, indien zij deze hebben aangevraagd en aan de overige voorwaarden voldoen. De incidentele verhoging geldt voor 2023.

  • Vereenvoudiging van de huurtoeslag. Kan van toepassing zijn op studenten die in aanmerking komen voor huurtoeslag. Eén van de wijzigingen is onder andere de verlaging van de leeftijdsgrens voor volledige huurtoeslag van 23 jaar naar 21 jaar. Ook regelt het voorstel de afschaffing van de maximum huurgrens als voorwaarde. Inwerkingtreding is beoogd per 1 januari 2024.

  • Verlaagde eigen bijdrage huurtoeslag. Betreft een structurele verlaging van € 16,91, als onderdeel van de koopkrachtmaatregelen. Dit gold voor alle huurtoeslag ontvangers, dus ook voor studenten die voor huurtoeslag in aanmerking komen. Inwerkingtreding per 1 januari 2023.

  • Prijsplafond voor energie. Geldt voor studenten met eigen energiecontract. Door dit plafond krijgen de meeste huishoudens een korting op de energierekening. Voor huishoudens met een blokaansluiting – waaronder studentenhuizen kunnen vallen – is een vast bedrag ter compensatie beschikbaar gesteld. Inwerkingtreding per januari 2023, geldt voor het jaar 2023.

  • Wajong11. Een uitkering voor jongeren die voor hun achttiende, of tijdens hun studie, een ziekte of een handicap hebben gekregen en daardoor niet meer kunnen werken. De regels van de Wajong zijn in januari 2021 vereenvoudigd.

Maatregelen specifiek voor ho-studenten:

  • Wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.12 Inwerkingtreding beoogd voor studiejaar 2023–2024.

    • o Herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.

    • o Tijdelijke verhoging van de basisbeurs. Koopkrachtmaatregel voor uitwonende studenten (voor studiejaar 2023–2024).

    • o Verruiming inkomensgrens aanvullende beurs naar minimaal € 70.000 (per 1 januari 2024).

    • o Tegemoetkoming leenstelselstudenten (vanaf 2025).

    • o Studievoorschotvoucher vervangen door financiële tegemoetkoming. Specifiek voor leenstelselstudenten in cohorten 2015–2019 (vanaf 2025).

  • Vervallen verlaagd wettelijk collegegeld. Stopzetting van verlaagd wettelijk collegegeld voor eerstejaars en voor tweedejaars aan lerarenopleidingen («de halvering van het collegegeld»). Inwerkingtreding studiejaar 2024–2025.

  • Wijziging indexering wettelijk collegegeld.Wijze van indexering collegegeld is aangepast zodat deze minder gevoelig is voor pieken en dalen in de inflatie. Dit is gewijzigd met een aanpassing van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Aanpassing van kracht vanaf studiejaar 2023–2024.

  • Studietoeslag. Financiële inkomensondersteuning voor studenten met een functiebeperking. De herziening omvat onder andere harmonisatie van minimumbedragen en afschaffing van de vermogenstoets. Inwerkingtreding 1 april 2022.

Maatregelen specifiek voor mbo-studenten:

  • Wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.13

    • o Tijdelijke verhoging van de basisbeurs. Koopkrachtmaatregel voor uitwonende studenten (voor studiejaar 2023–2024).

    • o Vervallen bijverdiengrens in het mbo.

    • o Dezelfde terugbetalingsvoorwaarden voor zowel mbo-studenten als ho-studenten.

  • Wijziging indexering systematiek les- en cursusgeld. Berekeningswijze indexering les- en cursusgeld wordt aangepast zodat deze minder gevoelig is voor pieken en dalen in de inflatie. Dit is voor het cursusgeld geregeld met een wijziging van de Regeling tarieven les- en cursusgeld. Inwerkingtreding vanaf studiejaar 2023–2024. De nieuwe indexeringssystematiek zal voor het lesgeld gaan gelden vanaf studiejaar 2024–2025, indien het wetsvoorstel daarover wordt aangenomen door uw Kamer en voor 1 oktober 2023 in werking treedt. Het wetsvoorstel is op 4 april jl. door de Tweede Kamer aangenomen.

  • Mbo-studentenfonds. Studenten kunnen een financiële vergoeding uit dit fonds ontvangen bij bijzondere omstandigheden (ziekte, zwangerschap, bijzondere familieomstandigheden), wanneer zij uit een gezin met een minimuminkomen komen, of als zij deelnemen aan een studentenraad van de mbo-instelling. Inwerkingtreding 1 augustus 2021.

  • Gratis schoolkosten 18- basisvaardigheden. Kosteloos ter beschikking stellen van boeken en licenties voor taal, rekenen en burgerschap aan mbo-studenten jonger dan 18 jaar. Inwerkingtreding vanaf studiejaar 2024–2025.

  • Studietoeslag. Financiële inkomensondersteuning voor studenten met een functiebeperking. De herziening omvat onder andere harmonisatie van minimumbedragen en afschaffing van de vermogenstoets. Inwerkingtreding 1 april 2022.

En is er voor studenten een centraal (interdepartementaal) overzicht beschikbaar van alle voor hen relevante (financiële) overheidsregelingen en de te verwachten aanpassingen daarin?

Voor aankomende studenten is er de webpagina «Studeren: wat moet ik regelen?» op rijksoverheid.nl. Hier kunnen (aankomende) studenten terecht voor informatie over (financiële) regelzaken als ze gaan studeren. Denk hierbij aan het aanvragen van studiefinanciering, huurtoeslag, het doen van belastingaangifte of (financiële) regelingen voor studenten met een functiebeperking. Er is ook een tool beschikbaar waardoor studenten snel zien welke regelingen voor hen van toepassing zijn. Ook de pagina «Studeren» van Wijzer in Geldzaken geeft studenten overzicht welke regelingen vanuit de overheid mogelijk voor hen van toepassing kunnen zijn. Specifiek voor studenten met een functiebeperking bestaan de website hogeronderwijstoegankelijk.nl en mbotoegankelijk.nl.

Voorlichting

Met betrekking tot de wijzigingen van de studiefinanciering in de afgelopen jaren is met terugwerkende kracht veel kritiek op de communicatie en voorlichting over deze wijzigingen en de mogelijke (financiële) gevolgen hiervan. Dat brengt de fractieleden van GroenLinks en de PvdA tot de vragen welke lering hieruit getrokken is en hoe de regering voornemens is de communicatie over de wetswijzigingen vorm te geven. Hoe zal de voorlichting hierover eruitzien?

DUO past haar communicatie continu aan op basis van nieuwe inzichten. Daarnaast wordt communicatie van DUO ook voorgelegd aan studenten, zodat ervoor gezorgd kan worden dat deze begrijpelijk is.

Specifiek voor de wijzigingen in dit wetsvoorstel bestaat de communicatie uit verschillende fases. Na het akkoord van de Tweede Kamer is DUO begonnen met algemene communicatie over de plannen van de regering, met het voorbehoud dat uw Kamer het wetsvoorstel nog behandelt. Studenten en oud-studenten die hier mogelijk door worden geraakt hebben toen ook een e-mail ontvangen van DUO met algemene informatie. Naast deze generieke mailing heeft DUO informatie verspreid via sociale media en vo-, mbo- en ho-onderwijsinstellingen. Ook is er een webinar georganiseerd waarin aankomende ho-studenten zijn meegenomen in de plannen voor het nieuwe studiejaar. Verder zijn de samenwerkingspartners van DUO geïnformeerd, zodat studenten ook via die kanalen goed geïnformeerd worden.

Op het moment dat ook de Eerste Kamer akkoord gaat met het wetsvoorstel, zal DUO ook starten met persoonlijke informatie. Dat houdt in dat de student informatie krijgt over de gevolgen voor diens persoonlijke situatie. Ook zal er in de zomer een campagne worden gestart om ho-studenten erop te wijzen dat zij hun basisbeurs aan moeten vragen.

Het wetsvoorstel behelst ook een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor studiejaar 2023–2024, alsmede een bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur voor andere studiejaren de normbedragen tijdelijk te verhogen. Voornoemde fractieleden waarderen dat er middels deze maatregel ook extra steun voor studenten komt én dat er een nieuw middel komt om later snel in te kunnen grijpen. Zij hechten er echter ook aan dat studenten en scholieren duidelijkheid hebben over de financiële ondersteuning die zij kunnen verwachten. Hoe worden studenten, nu en in de toekomst, bij verlening van de maatregel geïnformeerd dat de bedragen voor de studiebeurs in 2023–2024 tijdelijk hoger zijn en dat er geen garantie is dat er verlenging plaats zal vinden?

In alle communicatie vanuit DUO over de huidige plannen van de regering worden studenten erop geattendeerd dat de koopkrachtmaatregel tijdelijk is. Dit wordt tevens herhaald in de aanvraagschermen van Mijn DUO, waar ook wordt toegelicht dat het basisbeursbedrag komend studiejaar uit twee onderdelen bestaat – de reguliere basisbeurs en de koopkrachtmaatregel.

Rechtsgelijkheid

Het stemt de fractieleden van GroenLinks en de PvdA positief dat met het onderhavige wetsvoorstel mbo-studenten en hogeronderwijsstudenten gelijker worden behandeld. Zij vragen welke verschillen in behandeling er nog overblijven tussen deze twee groepen studenten wat de studiefinanciering betreft.

Met dit wetsvoorstel worden de stelsels van het hoger onderwijs en mbo op enkele punten geharmoniseerd, maar nadien zullen er nog enkele verschillen blijven bestaan. Hieronder worden de voornaamste voorbeelden genoemd.

Voor mbo-bol studenten op niveau 1 en 2 zullen de basisbeurs, aanvullende beurs, studentenreisproduct blijven bestaan als gift, terwijl deze op mbo-bol niveau 3 en 4 en in het hoger onderwijs een prestatiebeurs zijn. Dat betekent dat die bedragen pas worden omgezet in een gift bij het behalen van een diploma binnen de daarvoor gestelde termijn (tien jaar).

Verder gaan de bedragen voor mbo- en ho-studenten van elkaar verschillen, hetgeen ook de situatie was voordat de basisbeurs in het hoger onderwijs werd afgeschaft. Een thuiswonende mbo-student ontvangt nu € 90,85 aan basisbeurs, terwijl een thuiswonende ho-student vanaf september 2023 € 110,30 zal ontvangen. Uitwonende mbo-studenten ontvangen juist een hogere basisbeurs: € 296,51, versus € 274,90 die een uitwonende ho-student zal gaan ontvangen.14

Voor de aanvullende beurs geldt dat er in het mbo nog onderscheid wordt gemaakt tussen thuis- en uitwonenden. Thuiswonende mbo-studenten kunnen een maximale aanvullende beurs van € 268,17 ontvangen, uitwonende mbo-studenten ontvangen maximaal € 292,15.15 In het hoger onderwijs is de maximale aanvullende beurs € 416.16

Ook de inkomensgrenzen in het mbo kennen een onderscheid tussen thuis- en uitwonend. De inkomensgrens voor de maximale aanvullende beurs is € 39.300, de bovengrens voor een minimale aanvullende beurs ligt voor thuiswonende mbo-studenten op € 56.900, en voor uitwonende mbo-studenten op € 58.000. De maximum- en minimumgrenzen voor het ho zijn met dit wetsvoorstel vastgesteld op € 35.200 en ten minste € 70.000.17 Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen uit- en thuiswonenden.

De terugbetalingsvoorwaarden worden voor het mbo gelijk getrokken met die van het ho. Er zullen echter mbo-studenten zijn die nog onder het «oude» mbo-regime zullen vallen, omdat ze bijvoorbeeld al zijn begonnen met terugbetalen of omdat ze straks voorafgaand aan de start van de aflosfase kiezen om volgens de oude regels terug te betalen.18 Dit geldt overigens ook voor ho-studenten die vóór het leenstelsel hebben gestudeerd.

Wat niet wijzigt zijn de leeftijdsvoorwaarden. Mbo-studenten hebben pas vanaf het kwartaal na hun 18e verjaardag recht op studiefinanciering, met uitzondering van de reisvoorziening. Voor ho-studenten ontstaat het recht op studiefinanciering vanaf het moment dat zij een opleiding in het hoger onderwijs gaan volgen.

Tegemoetkoming

Wat is het tijdpad voor de uitvoering van de in het wetsvoorstel opgenomen tegemoetkomingsregeling voor de studenten van de zogenaamde pechgeneratie? Wanneer kunnen studenten de tegemoetkoming verwachten?

DUO gaat zowel de basisbeurs als de tegemoetkoming uitvoeren. Nadat de basisbeurs weer is ingevoerd in studiejaar 2023–2024, en de andere onderdelen zoals het aanpassen van de terugbetalingsvoorwaarden voor mbo-studenten uit het wetsvoorstel zijn gerealiseerd, is er ruimte om de systemen van DUO voor de tegemoetkoming aan te passen. Vanwege een zorgvuldige uitvoering van beide onderdelen kan de tegemoetkoming niet eerder dan vanaf 2025 worden uitgekeerd. Voor de volledigheid wordt vermeld dat studenten in aanmerking komen voor de tegemoetkoming als zij voldoen aan de diploma-eis. Studenten die na 2025 afstuderen, krijgen hun tegemoetkoming dus later.

Hoe wordt de informatievoorziening aan studenten en oud-studenten hierover uitgevoerd?

Studenten en oud-studenten worden over de tegemoetkoming geïnformeerd na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Op dat moment kunnen de studenten ook worden geïnformeerd over het vermoedelijke moment van uitkering. De groep studenten die DUO niet kent19 en mogelijk wel in aanmerking kan komen voor de tegemoetkoming voor het studievoorschotstelsel, zal via informatie op de website van DUO worden geïnformeerd. Daarbij zal ook worden aangegeven wat de oud-student moet doen als deze tegemoetkoming niet ambtshalve kan worden verstrekt, doordat de oud-student bijvoorbeeld in het buitenland een diploma heeft behaald.

Uitvoering

Uit de behandeling in de Tweede Kamer komt het beeld naar voren dat dit wetsvoorstel te kampen heeft met meerdere uitdagingen betreffende de uitvoering vanwege de systemische inrichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO), de beschikbare capaciteit, en/of vanwege het gewenste tempo van de wetswijziging. Dat uit zich bijvoorbeeld in beperkingen om doelgroepengericht te werk te gaan, om verschillende rechten binnen de prestatiebeurs (zoals het recht op een studentenvervoersproduct enerzijds en het recht op een beurs anderzijds) apart van elkaar te pauzeren of te activeren, om een ander model voor de uitvoering van de studietoeslag te overwegen, of om het moment van uitkeren van de tegemoetkoming voor leenstelselstudenten op korte termijn te realiseren.

Kan de regering – mede in het licht van het recente rapport «Staat van de Uitvoering 2022»20 – reflecteren op de afwegingen die bij het vorenstaande zijn gemaakt in het kader van eventuele te voorziene risico’s bij de uitvoering?

De herinvoering van de basisbeurs kende vanaf het begin twee belangrijke randvoorwaarden, namelijk het budget en de inwerkingtredingsdatum. Met name die inwerkingtredingsdatum heeft geleid tot scherpe keuzes voor de uitvoering. De tijd die beschikbaar is, was immers beperkt, zowel voor het gehele traject (ongeveer anderhalf jaar) als voor het tijdsbestek waarin DUO actief zou kunnen communiceren over de nieuwe basisbeurs (de zomer van 2023). Daarom is ervoor gekozen om aan te sluiten bij bestaande systemen en niet om een geheel nieuw systeem op te bouwen. Bovendien zou een nieuw stelsel ook voor studenten meer vragen opleveren, waarvoor de tijd om goed te kunnen communiceren ook te beperkt was.

DUO is vanaf het begin intensief betrokken geweest bij het opstellen van dit wetsvoorstel. Daarmee konden eventuele risico’s vroegtijdig worden gesignaleerd en worden voorkomen door andere keuzes te maken. Zo is op basis van onderzoek van UX designers van DUO besloten om de basisbeurs door alle studenten aan te laten vragen en niet automatisch toe te kennen voor studenten die nu al studiefinanciering ontvangen. Dat laatste zou namelijk leiden tot complicaties in de uitvoering en de communicatie richting studenten. Uit het onderzoek van de UX designers bleek dat studenten sowieso al verwachten dat zij zelf een aanvraag moeten doen voor de basisbeurs, waardoor het risico op het uitblijven van actie van de kant van student kleiner was dan van tevoren ingeschat.

In de uitvoeringstoets heeft DUO aangegeven dat het wetsvoorstel zoals dat er op dat moment lag uitvoerbaar en maakbaar was binnen de gestelde kaders. Bij nieuwe voorstellen van de Kamer in de vorm van moties en amendementen is DUO telkens geconsulteerd over de uitvoeringstechnische kant, waardoor ook kon worden aangegeven of deze voorstellen uitvoerbaar waren en op welke termijn. DUO heeft – net als iedere andere organisatie – geen onbeperkte hoeveelheid middelen. Het feit dat er nu veel middelen – in de vorm van menskracht, maar bijvoorbeeld ook in de vorm van ICT-capaciteit – worden ingezet voor de herinvoering van de basisbeurs, betekent dat er andere dingen niet gedaan kunnen worden. Gelet op de grote maatschappelijke en politieke wens om de basisbeurs terug te laten keren in het hoger onderwijs wordt deze afweging, en daarmee de temporisering van specifieke wensen, gerechtvaardigd geacht.

Is zij voornemens om te investeren in uitvoeringssystemen en uitvoeringscapaciteit, zodat het bedoelde type knelpunten gaandeweg weggenomen kan worden?

Uiteraard investeert DUO in Lifecycle Management. Dat is van belang voor de continuïteit van de dienstverlening. DUO voert jaarlijks een schouw uit op het applicatielandschap. Deze schouw geeft inzicht in de staat van het systeemlandschap en dient als basis voor de benodigde aanpassingen (modernisering) en vervangingen om op die wijze een «gezonder» ICT-landschap te creëren. Lifecycle Management vereist een voortdurende inspanning, naast het werk dat voortvloeit uit het coalitieakkoord. Los van de systemen geldt voor DUO net als voor andere publieke dienstverleners dat zij voor het realiseren van doelstellingen afhankelijk is van het beschikken over voldoende en kundige menskracht, hetgeen in deze arbeidsmarkt een continue uitdaging is. Maar ook in een «optimaal» landschap zullen er binnen de beschikbare middelen altijd keuzes moeten worden gemaakt.

Kan de regering tevens aangeven hoe monitoring en evaluatie ingezet zullen worden om eventuele knelpunten tijdig op te sporen en benodigde technische of systemische aanpassingen door te voeren?

Een jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal een invoeringstoets worden uitgevoerd. De invoeringstoets betreft een evaluatie van de uitvoering van het wetsvoorstel tot dan toe. Daarnaast zal DUO klantsignalen monitoren, zodat deze meegenomen kunnen worden in de beleidscyclus. Op basis daarvan kan worden besloten om eventueel aanpassingen door te voeren.

Monitoring en evaluatie

Is de regering bereid om, in het geval dat de Eerste Kamer instemt met het wetsvoorstel, in de evaluatie/monitoring expliciet aandacht te besteden aan de effecten voor die groepen jongeren voor wie het leenstelsel tot achterstelling heeft geleid, te weten jongeren van wie de ouders minder financieel kunnen bijdragen, jongeren die doorstromen van mbo naar hbo en jongeren met een migratieachtergrond?

De regering zal bij de evaluatie van dit wetsvoorstel ook aandacht schenken aan de effecten op specifieke groepen studenten.

Is de regering ten slotte bereid om in de evaluatie/monitoring ook onderzoeksvragen op te nemen over een meer inkomensafhankelijke vorm van de basisbeurs, en wat daar – uitvoeringstechnisch en financieel – voor nodig zou zijn?

De regering is voornemens om de effecten van het onderhavige wetsvoorstel te monitoren en het beleid te evalueren. Doorgaans gebeurt dat door de effecten van de wijziging te vergelijken met de doelstellingen die voor het beleid zijn gesteld. Het ligt daarbij niet voor de hand om ook mogelijke alternatieve beleidsvarianten van het stelsel te betrekken, zoals door deze leden wordt gesuggereerd.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Middels het amendement-Van der Laan (D66) c.s.21 is een tijdelijke verhoging van de normbedragen betreffende studiefinanciering mogelijk gemaakt via algemene maatregel van bestuur. Er is voor de basisbeurs voor studiejaar 2023–2024 een eenmalige verhoging voorzien. Kan de regering aangeven op basis van welke criteria zij een verlenging van de eenmalige verhoging overweegt, zo vragen de D66-fractieleden. En op basis van welke criteria kiest zij buiten deze toegezegde eenmalige verhoging in het algemeen voor de toepassing van de in dit amendement verwoorde regeling in de toekomst?

Het amendement Van der Laan c.s., dat aan het wetsvoorstel het voorgestelde artikel 3.18b toevoegde, stelt geen nadere voorwaarden aan het bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) tijdelijk verhogen van de normbedragen.22 De regering acht de reguliere bedragen voor studiefinanciering in principe voldoende. Uiteraard kunnen zich onvoorziene omstandigheden voordoen die vragen om een extra bijdrage, zoals de afgelopen jaren is gebeurd in uitzonderlijke situaties zoals de covid pandemie en de economische gevolgen van de oorlog in Oekraïne. Het is daarmee niet op voorhand te zeggen in welke onvoorziene situaties gebruik kan of zal worden gemaakt van deze grondslag.

Wanneer bij AMvB de bedragen tijdelijk worden verhoogd, zal daarvoor uiteraard in deugdelijke dekking dienen te worden voorzien.

Een zorg van studenten met een studieschuld is het verkrijgen van een hypotheek. De memorie van toelichting geeft aan dat hiervoor een wegingsfactor bestaat, maar dat er desondanks problemen zijn voor ex-studenten met een studieschuld op de huizenmarkt.23 Klopt het dat in 2023 de wegingsfactor verhoogd is van 0,65% naar 0,75%, waardoor de situatie voor betrokkenen verder verslechterd is?

In 2022 was de rente op studieleningen 0,0%. Voor 2023 is de rente voor studieleningen vastgesteld op 1,78% voor het oude stelsel (voor mbo’ers, maar ook ho’ers die een basisbeurs hebben genoten) en voor het leenstelsel op 0,46%.24 De wegingsfactor geeft weer hoe zwaar een studieschuld mee moet wegen bij het vaststellen van de hypotheeklasten die een oud-student verantwoord kan dragen. Omdat de rente op studieschulden daar invloed op heeft, heeft deze ook impact op de hoogte van de wegingsfactor. Concreet heeft dit tot gevolg dat de wegingsfactor voor studenten die onder het oude stelsel vallen van 0,65% naar 0,75% gaat. Voor studenten onder het leenstelsel blijft de wegingsfactor gelijk aan 0,35%.

Wat zijn de mogelijkheden voor de overheid om de personen met studieschuld hierin tegemoet te komen, zodat deze zorg voor huidige studenten afneemt en de studieschuld niet meer de hoogte van een hypotheek beïnvloedt? Is het mogelijk om de wegingsfactor te doen dalen in plaats van te laten stijgen? Het gaat hierbij niet alleen om de studenten die onder de hernieuwde invoering van de basisbeurs vallen, maar vooral ook om de studenten die in de afgelopen 8 jaar een studieschuld hebben opgebouwd.

Dat oud-studenten minder kunnen lenen voor hun hypotheek naarmate zij een hogere studieschuld hebben, past volgens de regering bij de wens om mensen te behoeden voor het risico dat zij hun maandlasten op termijn niet kunnen dragen. Uiteraard moeten mensen ook niet onnodig in hun leenruimte beperkt worden. In 2019 is een motie van de leden Paternotte en Wiersma25 aangenomen, waarin de regering verzocht werd om het Nibud advies te laten geven over de wegingsfactor van studieleningen bij hypotheken. Het Nibud heeft in 2020 het advies26 gegeven om de wegingsfactor te verlagen tot het laagst mogelijke doch verantwoorde niveau en deze in de toekomst mee te laten ontwikkelen met de rente op studieleningen. Vanaf 2021 is deze systematiek toegepast. Tevens heeft de regering eerder in de brief over de hypothecaire leennormen27 aangekondigd per 1 januari 2024 een nieuwe systematiek te introduceren, gebaseerd op de actuele maandlasten van een studieschuld. Dit is de uitwerking van de afspraak die hierover in het coalitieakkoord is gemaakt.

Er is een aanhoudende wens bij studenten die de afgelopen 8 jaar studieschuld hebben opgebouwd, om een vorm van compensatie te ontvangen. Heeft de regering overwogen om een overgangsregeling voor deze studenten of een deel van hen in te bouwen in het wetsvoorstel?

De regering komt tot een tegemoetkoming voor de studenten die geen basisbeurs hebben gekregen. Het coalitieakkoord trekt daarvoor € 1 miljard uit. Daarbij ontvangen studenten die nog recht hebben op een prestatiebeurs vanaf september een basisbeurs. Voor de studenten die deze leden noemen is dus een voorziening getroffen in het wetsvoorstel.

Zijn er mogelijkheden om voor studenten die nu nog studeren onder het leenstelsel, voor het afgelopen jaar of de afgelopen 2 jaar nog een compensatie te regelen, bijvoorbeeld in vermindering van studieschuld?

De regering komt tot een tegemoetkoming voor de studenten die geen basisbeurs heeft gekregen. Het coalitieakkoord trekt daarvoor € 1 miljard uit. Dit resulteert in een bedrag per maand dat de oud-student onder het leenstelsel heeft gestudeerd. Een student hoeft dus niet de gehele studie onder het leenstelsel te hebben gestudeerd om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming. Het totale bedrag wordt na het behalen van een diploma van de studieschuld afgetrokken. Indien er geen studieschuld (meer) is, dan zal de tegemoetkoming worden uitbetaald.

DUO is voor het grootste deel verantwoordelijk voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. In de memorie van toelichting lezen de D66-fractieleden dat DUO per onderdeel heeft aangegeven wat er nodig is om dit te doen slagen.28 Daarmee lijkt het mogelijk om het wetsvoorstel dit jaar nog in werking te laten treden. Daarnaast is het zo dat verschillende uitvoeringsorganen moeite hebben met het uitvoeren van overheidsbeleid en het implementeren van nieuw beleid. Het gaat daarbij onder andere om de stand van zaken van ICT-systemen en om cultuur binnen die organisaties. Kan de regering aangeven hoe de stand van zaken is bij DUO, ook los van het voorliggende wetsvoorstel, van de ICT-systemen (waaronder mate van up-to-date zijn, onderhoud, veiligheid et cetera) en van de cultuur van de organisatie (waaronder klantgerichtheid, menselijke maat, onderlinge verhoudingen)?

In het jaarverslag van het Ministerie van OCW wordt ook over DUO gerapporteerd. Daarnaast ontvangt uw Kamer sinds vorig jaar de Stand van de Uitvoering. Op deze wijze wordt uw Kamer geïnformeerd over het werk van DUO en de uitdagingen en knelpunten.

Het Lifecycle Management van DUO richt zich op de continuïteit van de dienstverlening en op de risicoverkleining en beheersing van de ICT-systemen van DUO. Afgeleide doelen daarvan zijn het beperken van complexiteit en omvang van het ICT-landschap, om op die wijze een «gezonder» ICT-landschap te creëren. DUO voert jaarlijks een schouw uit op het applicatielandschap om de mate van het up-to-date zijn van de systemen en de risico’s in kaart te brengen. Deze schouw geeft inzicht in de staat van het systeemlandschap en dient als basis voor de benodigde aanpassingen en vervangingen. Lifecycle Management vereist een voortdurende inspanning, naast het werk dat voortvloeit uit het coalitieakkoord. Los van de systemen geldt voor DUO net als voor andere publieke dienstverleners dat zij voor het realiseren van doelstellingen afhankelijk is van het beschikken over voldoende en kundige menskracht, hetgeen in deze arbeidsmarkt een continue uitdaging is. Kortom, nu in en de toekomst zullen er binnen de beschikbare middelen altijd keuzes moeten worden gemaakt. Daarbij is het goed om ook de opgave van het verbeteren van de dienstverlening in ogenschouw te nemen.

De laatste jaren hebben DUO en andere uitvoeringsorganisaties stappen gezet om hun dienstverlening te verbeteren en deze meer te laten aansluiten op de wensen van burgers. Het rijksbrede programma Werk aan Uitvoering is hier een voorbeeld van. De koers die DUO in 2022 hiertoe heeft ingezet is verder aangescherpt: DUO neemt burgers en hun belangen serieus en zij mogen rekenen op goede en rechtvaardige dienstverlening. Deze koers is onder andere vertaald in kernwaarden en een leiderschapsprogramma om zo gestructureerd te werken aan de cultuur binnen de organisatie. Het vraagt echter wel tijd om dit met elkaar te doorleven en te borgen.

De dienstverlening van DUO wordt over het algemeen goed beoordeeld en dat is een spiegel van de cultuur. DUO realiseert zich echter ook dat «gemiddeld goed» niet voor elke burger goed uitpakt. Daarom wordt er geïnvesteerd in het versterken van de menselijke maat en maatwerk, het werken vanuit de bedoeling van de wet en het begripvol omgaan met specifieke situaties van burgers. Hierin is niet alleen aandacht voor processen, kaders en instrumenten. Maar juist ook voor cultuur, samenwerking en mensbeelden.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De fractieleden van de PVV merken op dat de basisbeurs een lening is die wordt omgezet in een gift als studenten binnen de diplomatermijn hun diploma halen. In geval van terugbetaling wordt verschil gemaakt tussen oud-mbo-studenten (terugbetalingstermijn van 15 jaar) en oud-studenten uit het hoger onderwijs (terugbetalingstermijn van 35 jaar). Ook wordt er verschil gemaakt in vrijstelling van terugbetaling. Voor oud-mbo-studenten is dat wanneer zij op bijstandsniveau zitten en voor oud-studenten uit het hoger onderwijs is dat wanneer zij op het wettelijk minimumloon zitten.

Kan de regering aangeven waarom dat verschil (ondanks het verschil in hoogte van schuld tussen oud-mbo-studenten en oud-studenten uit het hoger onderwijs) wordt gemaakt, gelet op het feit dat, met uitzondering van de zeer welgestelden in de samenleving, alle geledingen (zowel middelbaar als hoogopgeleiden) in de samenleving het moeilijk hebben om financieel rond te komen?

Het verschil in de terugbetalingsvoorwaarden tussen het mbo en ho bestaat sinds de invoering van het leenstelsel. Voor het leenstelsel waren deze voor het mbo en ho gelijk. Aanleiding om de terugbetalingsregels voor het ho aan te passen was de afschaffing van de basisbeurs, waarmee werd voorzien dat de gemiddelde schuld van ho-studenten zou gaan stijgen. Om de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs te waarborgen zijn de voorwaarden waaronder studenten een studielening aan konden gaan socialer gemaakt. Dat betekent dat zij langer over de aflossing mogen doen (35 jaar), tegen gunstige voorwaarden, waaronder een ruimer draagkrachtprincipe. Aangezien de basisbeurs voor mbo-studenten bleef bestaan was er toen geen aanleiding om de terugbetalingsvoorwaarden voor hen te wijzigen.

Nu de basisbeurs in het hoger onderwijs terugkeert – en de stelsels van het mbo en ho meer op elkaar gaan lijken – worden de terugbetalingsvoorwaarden in het mbo gelijk getrokken met die van het ho. Dat betekent dat mbo-studenten straks ook 35 jaar mogen doen over het aflossen van hun schuld, tegen dezelfde voorwaarden als die voor ho-studenten nu.29

De regering hecht eraan te benoemen dat óók voor huidige mbo-studenten geldt dat er een draagkrachtregeling bestaat indien zij niet over voldoende inkomen beschikken om aan de aflossingsverplichting te voldoen. Daarnaast geldt voor alle oud-studenten dat als zij in de knel komen met aflossen, zij een aflosvrije periode kunnen inzetten van maximaal 60 maanden. Bieden de draagkrachtregeling en aflosvrije periode geen soelaas (meer), dan kunnen zij contact op nemen met DUO om te kijken naar een passende oplossing.

Kan de regering voorts aangeven waarom oud-studenten uit het hoger onderwijs 0,46% rente over hun studieschuld moeten betalen en oud-mbo-studenten maar liefst 1,78%? Gelet op het argument uit de vraag hiervoor: is dat verschil nog te beschouwen als redelijk en billijk?

Het studiefinancieringsstelsel kent twee verschillende terugbetalingsregimes: één voor ho-studenten uit het leenstelsel en één voor mbo-studenten én ho-studenten van voor het leenstelsel. Het is dus niet zo dat alle ho-studenten vallen onder het huidige rentepercentage van 0,46%, dat geldt alleen voor de groep die onder het leenstelsel heeft gestudeerd.

De terugbetalingsregimes bestaan uit verschillende onderdelen: de looptijd, de rente en de wijze van draagkrachtberekening. Die drie bij elkaar vormen één geheel en zijn op elkaar afgestemd. Bovendien passen ze bij een specifiek stelsel, namelijk een stelsel met of een stelsel zonder basisbeurs. Dat aan die verschillende stelsels ook verschillende terugbetalingsregimes gekoppeld zijn is dan ook uitlegbaar.

De rente wordt in deze twee stelsels op verschillende manieren berekend. Voor leenstelselstudenten geldt dat wordt gekeken naar het gemiddelde rendement op leningen die de staat aantrekt met een resterende looptijd van vijf jaar genomen over de periode van oktober tot en met september. Voor mbo-studenten en ho-studenten van vóór het leenstelsel wordt gekeken naar het gemiddelde rendement op leningen met een resterende looptijd van drie tot vijf jaar in de maand september. Deze berekeningswijzen kunnen zowel positief als negatief uitvallen ten opzichte van elkaar. Het is dus niet zo dat de één per definitie hoger is dan de ander.

En kan de regering aangeven of die verschillen in terugbetalingstermijn en rentepercentage uit het wetsvoorstel ook in de internetconsultaties en/of in de verkenningsgesprekken met jongeren zijn voorgelegd? En, zo nee, waarom niet?

Met dit wetsvoorstel worden de terugbetalingsvoorwaarden voor studenten in het mbo en in het ho gelijk getrokken. Mbo-studenten die in studiejaar 2023–2024 beginnen met studeren vallen daarmee automatisch onder de terugbetalingsvoorwaarden zoals we die nu al in het hoger onderwijs kennen. Mbo-studenten die al studeren en dat volgend jaar ook nog doen, mogen kiezen onder welke voorwaarden zij dit doen. Studenten die al terugbetalen, blijven dat tegen dezelfde voorwaarden doen.

De wijziging van de terugbetalingsvoorwaarden voor mbo-studenten is dus onderdeel van dit wetsvoorstel en daarmee ook onderdeel van de internetconsultatie geweest. In de gesprekken met de studentenorganisaties is deze wijziging eveneens benoemd. Hierop zijn geen specifieke punten naar voren gekomen, anders dan dat het gewaardeerd werd dat dit verschil werd weggenomen. Specifiek voor de berekeningswijze van de rente zijn er geen wijzigingen opgenomen in dit voorstel. Daarmee is dit punt in het kader van deze wetswijziging niet expliciet aan de orde gekomen. Aangezien de berekeningswijze van de rentepercentages wel onderdeel is van de wet, zal deze bij een eerder wetsvoorstel besproken zijn met betrokken partijen.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Onder het zogenaamde leenstelsel – beter schuldenstelsel genoemd – heeft een hele generatie studenten grote schulden moeten maken, de gevolgen waarvan zij nog altijd moeten dragen, met een gemiddelde schuld van € 27.745,– van de groep van studenten die schulden heeft gemaakt binnen het cohort van 2015–2016. Kan de regering in absolute aantallen en in percentages aangeven hoeveel studenten een schuld hebben die hoger ligt dan dit gemiddelde (voor hetzelfde cohort), zo vragen de SP-fractieleden. Kan zij tevens aangeven hoeveel studenten (aantal en percentage) van diezelfde groep een schuld hebben van respectievelijk meer dan € 30.000,–, € 40.000,– en € 50.000,–?

Binnen cohort 2015–2016 heeft, van de studenten met recht op studiefinanciering, 30,8 procent een studieschuld van meer dan € 30.000, 20,7 procent een studieschuld van meer dan € 40.000 en meer dan 12,1 procent een studieschuld van meer dan € 50.000. In absolute aantallen gaat het om circa 32.200 studenten die een studieschuld hebben van meer dan € 30.000, circa 21.700 studenten die een studieschuld hebben van meer dan € 40.000 en meer dan 12.600 studenten die een studieschuld hebben van meer dan € 50.000.30

Toen de basisbeurs werd afgeschaft en het leenstelsel werd ingevoerd, werd beloofd dat het vrijgekomen geld gebruikt zou worden om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren. Kan de regering precies aangeven in welke mate dat gebeurd is en op welke meetbare wijze de kwaliteit van het onderwijs daardoor daadwerkelijk verbeterd is?

Op de plannen van alle instellingen om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren, is op grond van een positief advies van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie positief besloten. Alle instellingen hebben de daarvoor bestemde middelen reeds ontvangen. De uitvoering wordt zowel intern door de medezeggenschap als extern door middel van de jaarverslagen gemonitord. Per brieven van 12 november 202131 en 21 februari 202232 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteitsafspraken in het hoger onderwijs. Ook uit de tussentijdse evaluatie van de planrealisatie blijkt dat instellingen voldoende voortgang hebben geboekt bij de realisatie van hun voornemens en dat de relevante belanghebbende partijen voldoende zijn betrokken gedurende de uitvoering van het plan. In algemene zin kan worden gesteld dat de opzet van de kwaliteitsafspraken met voldoende ruimte voor eigen keuzes in afstemming met de medezeggenschap goed is geslaagd.

Nu het schuldenstelsel wordt afgeschaft en de basisbeurs opnieuw wordt ingevoerd, ontstaat een grote ongelijkheid tussen de studenten die nu weer zullen profiteren van de basisbeurs en de studenten van daarvoor, die slachtoffer zijn geworden van het schuldenstelsel. De regering heeft hiervoor € 1 miljard aan compensatie uitgetrokken, hetgeen neerkomt op € 1.436,– per student gerekend over vier studiejaren. De leden van de SP-fractie vinden dit een nogal schamele compensatie. Zij steekt in ieder geval schril af bij het bedrag dat deze studenten zijn misgelopen door geen basisbeurs meer te ontvangen en bij de grote bedragen die velen van hen (extra) hebben moeten lenen. Nergens is echter terug te lezen hoe de regering tot dit bedrag van € 1 miljard is gekomen. Daarom vragen voornoemde fractieleden om een nadere en inhoudelijke onderbouwing van dit bedrag en daarmee ook van de onderliggende berekening op basis waarvan dit bedrag van € 1 miljard tot stand gekomen is. Zij merken daarbij op dat een verwijzing naar het coalitieakkoord geen inhoudelijke onderbouwing is.

De regering staat voor verschillende grote maatschappelijke opgaven. Naast het onderwijs is er ook aandacht voor bijvoorbeeld de woningmarkt en het klimaat. Al die opgaven vragen om grote investeringen. De financiële middelen zijn echter beperkt en dus moeten er keuzes gemaakt worden. Het is daarom voorstelbaar dat er tijdens de onderhandelingen door de formerende partijen is onderzocht welk bedrag vrij gemaakt kan worden in het totaalplaatje voor een tegemoetkoming voor de studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd.

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat met het vrijmaken van € 1 miljard voor compensatie het principe erkend is dat de zogenaamde «pechgeneratie» gecompenseerd dient te worden? Zo ja, op grond van welke principes is er dan voor gekozen deze compensatie te beperken tot € 1 miljard in totaal? Op voornoemde fractieleden komt dit bedrag van € 1 miljard nogal arbitrair gekozen over en zij zijn daarom zeer benieuwd naar de beleidsinhoudelijke afwegingen die eraan ten grondslag liggen.

De regering deelt de opvatting van de SP-fractie niet dat de leenstelselgeneratie gecompenseerd dient te worden. Het staat de wetgever vrij om een beleidswijziging uit te voeren. Er is geen rechtsregel die inhoudt dat er, wanneer een nieuw rechtsregime gunstiger is, aanspraak op vergoeding bestaat voor degenen die onder het minder gunstige oude regime vielen. De regering acht zich daarom ook niet gehouden tot het compenseren van de studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Ook de Raad van State adviseert de regering tot het niet uitkeren van een compensatie. Echter, de regering ziet wel dat het als wrang wordt ervaren dat het beleid na een betrekkelijk korte periode weer wordt gewijzigd en heeft daarom € 1 miljard vrijgemaakt voor de tegemoetkoming. Ten aanzien van de grondslag van de € 1 miljard wordt verwezen naar het vorige antwoord.

Voorts hebben de leden van de SP-fractie vragen over de hoogte van de basisbeurs in het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering aangeven waar de hoogte van de nieuwe basisbeurs op is gebaseerd anders dan dat het niet meer mag kosten dan de € 1 miljard structureel die in het coalitieakkoord is afgesproken? Waarom is gekozen voor een lager bedrag (in huidige euro’s) dan dat van de basisbeurs van voor de afschaffing?

De hoogte van de basisbeurs is tot stand gekomen op basis van het beschikbare budget, de ramingen voor de studentenaantallen en de keuzes die na het debat met de Tweede Kamer over de hoofdlijnenbrief zijn gemaakt. Zo is er bijvoorbeeld voor gekozen om het niet-gebruik van de aanvullende beurs terug te dringen. De aanvullende maatregelen worden ook bekostigd uit het beschikbare bedrag van € 1 miljard. De combinatie van deze drie factoren heeft geleid tot de nieuwe bedragen van de basisbeurs.

De oude basisbeurs voor uitwonende studenten zou rekening houdend met het prijspeil van 2023 volgens de regering (zo lezen voornoemde fractieleden in de memorie van toelichting) € 320,90 bedragen in plaats van het in het wetsvoorstel opgenomen bedrag van € 274,90 per maand.33 Klopt het dat het daadwerkelijke verschil tussen de nieuwe en de oude basisbeurs nog groter is als rekening wordt gehouden met niet alleen de algemene stijging van het prijspeil, maar specifiek met de voor studenten sterk (en sterker dan de gemiddelde inflatie) gestegen kosten zoals woonlasten (kamerhuur) en collegegeld? En, zo ja, kan de regering dit kwantificeren?

De bedragen in het wetsvoorstel worden jaarlijks geïndexeerd met de consumentenprijsindex (cpi). De cpi geeft de prijsontwikkeling weer van een mandje goederen en diensten. Dit mandje is gebaseerd op wat de Nederlandse bevolking gemiddeld consumeert. Hoe meer er gemiddeld aan een product besteed wordt, hoe zwaarder het meetelt in de cpi. Zo tellen de kosten van huisvesting, energie en water het zwaarst mee.34 De inflatie van woonlasten wordt op deze manier dus al meegenomen bij de indexering van de basisbeurs.

De basisbeurs wordt op dezelfde manier geïndexeerd als de basisbeurs in het oude stelsel. Het relatieve verschil tussen de nieuwe basisbeurs en de oude basisbeurs blijft daardoor gelijk, het absolute verschil wordt wel groter door de indexering. Overigens is de aanvullende beurs onder het nieuwe basisbeursstelsel ruim € 100 per maand hoger dande aanvullende beurs onder het oude basisbeursstelsel, rekening houdend met prijspeil 2023. Ook worden de inkomensgrenzen van de aanvullende beurs verruimd. Afhankelijk van het inkomen van de ouders is de student dus beter of slechter af ten opzichte van het oude basisbeursstelsel. Naar aanleiding van de uitzonderlijk hoge inflatie in 2022 heeft de regering er bovendien voor gekozen om de basisbeurs voor uitwonenden gedurende het studiejaar 2023–2024 te verhogen met € 164,30.

De hoogte van het collegegeld wordt ook geïndexeerd op basis van de cpi. De stijging van het collegegeld houdt dus gelijke tred met de stijging van de bedragen in het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie zijn bevreesd dat de relatief lage basisbeurs die nu wordt voorgesteld, veel studenten ertoe zal nopen nog altijd flinke bedragen bij te lenen, waardoor ook voor de nieuwe generatie er weer grote schulden kunnen ontstaan.

Verder vragen de leden van de SP-fractie in dit verband waarom de regering er niet voor heeft gekozen de tijdelijke verhoging van de nieuwe basisbeurs vanwege de extreme inflatie van het afgelopen jaar permanent te maken, vooral gezien het feit dat de kosten van levensonderhoud op dit moment alleen nog maar verder stijgen en deze naar verwachting ook niet op een later moment substantieel zullen dalen (dat wil zeggen een algemene daling van het prijspeil).

De voorgestelde koopkrachtmaatregel is – net als de andere koopkrachtmaatregelen van de regering – genomen in het licht van de huidige hoge en snel stijgende prijzen om prangende situaties bij studenten te voorkomen. Daarbij geldt dat besluitvorming over eventuele koopkrachtmaatregelen altijd bezien moet worden in de volledige breedte van het kabinet en de samenleving. De hoogte van de basisbeurs wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de prijsindex, waardoor de basisbeurs (met een jaar vertraging) mee stijgt met de stijgende prijzen.

Hebben zij het daadwerkelijk goed begrepen dat als deze tijdelijke verhoging afloopt, het niveau van de basisbeurs voor uitwonende studenten zal dalen naar het bedrag van € 274,90 per maand, zoals opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel?

Het is correct dat de tijdelijke verhoging van de basisbeurs voor uitwonende studenten afloopt na studiejaar 2023–2024. Vanaf studiejaar 2024–2025 zal het reguliere basisbeursbedrag weer worden toegekend. Op 1 januari 2024 zullen de basisbeursbedragen worden geïndexeerd met 10 procent. Aangezien de indexering van de basisbeurs wordt berekend op basis van de inflatie van twee jaar geleden (t-2) zal de hoge inflatie van afgelopen jaren hierin worden weerspiegeld. Het zal dan dus om een hoger bedrag gaan dan nu in het wetsvoorstel staat vermeld.

Verwacht de regering een navenante daling van het prijspeil, en zo niet of zou deze daling zich niet voordoen, overweegt zij de tijdelijke verhoging alsnog permanent te maken? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat – terwijl de kosten van levensonderhoud dan zeker niet lager zullen zijn dan nu en waarschijnlijk eerder nog hoger – studenten een grote achteruitgang in hun inkomen en koopkracht te wachten staat op het moment dat de tijdelijke verhoging afloopt?

Op dit moment kunnen nog geen uitspraken gedaan worden over de ontwikkelingen van het prijspeil op de langere termijn. De regering houdt de ontwikkelingen van de prijzen en de financiële situatie in de gaten. Daarbij geldt dat besluitvorming over eventuele koopkrachtmaatregelen altijd bezien moet worden in de volledige breedte van het kabinet en de samenleving.

Wanneer de tijdelijke verhoging afloopt zullen studenten weer het reguliere bedrag ontvangen van de overheid. De financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs is een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de overheid, de ouders en de student. Het feit dat de tijdelijke verhoging wegvalt, betekent niet per definitie dat dit niet elders opgevangen kan worden.

En is de regering het tevens met voornoemde fractieleden eens dat er hiermee een groot risico is dat veel studenten moeilijk zullen kunnen rondkomen dan wel zich in de schulden zullen moeten steken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien? Is er daarmee geen risico op het creëren van een nieuwe schuldengeneratie?

Het Nibud heeft gekeken naar de toereikendheid van de voorgestelde basisbeurs.35 Op het moment dat deze verkenning werd gedaan waren de verschillende koopkrachtmaatregelen nog niet bekend, maar was de hoge inflatie al wel meegenomen. Er is in het onderzoek dus gekeken naar de situatie met hogere prijzen door inflatie, maar zonder tijdelijke verhoging.

Wanneer naar de financiële positie van de student wordt gekeken, zien we dat thuiswonende studenten goed rond kunnen komen. Voor uitwonende studenten geldt dat zij met een bijbaan van 12 uur ook voldoende financiële middelen hebben, zonder dat ze daarnaast nog een lening hoeven aan te gaan. We zien dat studenten gemiddeld 12 uur per week werken (zonder betaalde stage), dus daarmee zou de herinvoering van de basisbeurs ervoor kunnen zorgen dat studenten minder gaan lenen.36

Bovendien is de financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de ouders en de student. De student wordt dus ook zelf om een bijdrage gevraagd en dat verandert niet met de herinvoering van de basisbeurs. Hoe de student daar invulling aan geeft – bijvoorbeeld door te werken of door te lenen – is aan de student zelf.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie waarom er met de herinvoering van de basisbeurs niet voor gekozen is minderjarige mbo- en hogeronderwijsstudenten gelijk te behandelen. Waarom hoeft de eerste categorie weliswaar geen lesgeld te betalen en hebben de ouders daarvan nog recht op kinderbijslag, maar hebben deze studenten geen recht op studiefinanciering en dus een basisbeurs, terwijl minderjarige studenten aan het hbo of aan de universiteit dat met dit wetsvoorstel wel zullen hebben, zo vragen zij. Wat is de inhoudelijke onderbouwing hiervan? Welke principes of overwegingen rechtvaardigen volgens de regering deze ongelijkheid?

Minderjarige mbo-studenten hebben lagere kosten dan minderjarige studenten aan hbo en universiteit. Ze hoeven inderdaad geen lesgeld te betalen, terwijl minderjarige studenten aan hbo en universiteit wel collegegeld moeten betalen ter hoogte van € 2.314 in studiejaar 2023–2024. Ook ontvangen minderjarige mbo-studenten een studentenreisproduct. Naast het niet hoeven betalen van lesgeld hebben zij dus ook geen kosten aan openbaar vervoer. De regering wil mbo-studenten gelijkwaardig behandelen ten opzichte van studenten aan het hbo of de universiteit, met oog voor de wezenlijke verschillen tussen de groepen studenten en onderwijsstelsels.

Kan de regering aangeven hoeveel minderjarige mbo-studenten er financieel op vooruit zouden gaan – uitgaande van hun eigen inkomsten en uitgaven – indien zij gelijk aan hogeronderwijsstudenten behandeld zouden worden?

Hieronder zijn voor minderjarige thuis- en uitwonende mbo-studenten en minderjarige ho-studenten de financiële regelingen per maand weergegeven. Ook is het verschil tussen de twee groepen in beeld gebracht.37 De bedragen zijn per september 2023.

Een belangrijke kanttekening bij onderstaande verschillen is dat minderjarige mbo-studenten lagere kosten hebben dan minderjarige studenten aan hbo en universiteit, zoals in het voorgaande antwoord ook benoemd.

 

Thuiswonend

Uitwonend

 

Minderjarige mbo-student

Minderjarige ho-student

Minderjarige mbo-student

Minderjarige ho-student

Betalen les/collegegeld

Geen lesgeld: € 113,08

Betaalt collegegeld

Geen lesgeld: € 113,08

Betaalt collegegeld

Basisbeurs

Nee

Ja, € 110,30

Nee

Ja, € 274,90

Aanvullende beurs

Nee

Ja, € 416

Nee

Ja, € 416

Reisproduct

Ja

Ja

Ja

Ja

Ouders ontvangen kinderbijslag (eventueel kindgebonden budget)

Ja

Ja

Ja

Ja

Verschil indien mbo-student dezelfde financiële regelingen zou ontvangen als ho-student1

Verschil:- € 2,78 tot € 413,22

Verschil: € 161,81 tot € 577,82.

Indien ook rekening wordt gehouden met de tijdelijke koopkrachtmaatregel in 2023–2024 neemt dit verschil (alleen in 2023/24) met € 164,30 toe.

X Noot
1

Het verschil is afhankelijk van het recht op aanvullende beurs.

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De ChristenUnie-fractieleden merken op dat het onderhavige wetsvoorstel een bijzondere geschiedenis kent. In 2015 trad de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking. Nog geen 8 jaar later ligt in de Eerste Kamer een wetsvoorstel voor dat het «studievoorschot» ingrijpend wijzigt ten faveure van een basisbeurs. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat veel nadelen die tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de Wet studievoorschot hoger onderwijs genoemd zijn, daadwerkelijk zijn opgetreden. Mogelijk zelfs ernstiger dan voorspeld. Al met al reden om terug te gaan naar een basisbeurs. De fractieleden van de ChristenUnie vragen de regering terug te kijken op deze bijzondere geschiedenis vanuit het perspectief «mensbeeld». Een van de dragende gedachten van de Wet studievoorschot hoger onderwijs was het beeld van de student als ondernemer. Een beeld dat gedragen wordt door het neoliberale denken en dat zonder enige twijfel eenzijdig is. Voornoemde fractieleden vragen de regering welk beeld van de student ten grondslag ligt aan het voorliggende wetsvoorstel. Wordt afscheid genomen van het beeld van de student als ondernemer? Zo ja, welk beeld is daarvoor in de plaats gekomen? Hoe kan de regering dit nieuwe beeld onderbouwen? Zo nee, waarom niet en hoe moeten de ChristenUnie-fractieleden het wetsvoorstel dan duiden?

De regering is met deze leden van mening dat dit wetsvoorstel een bijzondere geschiedenis kent. Zij heeft daarom aanleiding gezien om in de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel, ook uitgebreid te reflecteren op de argumenten die gebruikt werden om de basisbeurs af te schaffen, en deze af te wegen tegen de argumenten om deze weer in te voeren.

In algemene zin kan gesteld worden dat de financiële toegankelijkheid van het onderwijs al lange tijd gezien wordt als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van student, ouders en overheid. Met de invoering van het leenstelsel werd een grotere bijdrage gevraagd van de studenten, en een kleinere van de overheid. Met de herinvoering van de basisbeurs wordt een stap in omgekeerde richting gezet. Daarbij is relevant dat de verantwoordelijkheidsverdeling tussen student, ouder en overheid niet alleen wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van een basisbeurs. Zo is de aanvullende beurs bij invoering van het leenstelsel uitgebreid om studenten met minder draagkrachtige ouders te ondersteunen, en bekostigt de Rijksoverheid het onderwijs ook rechtstreeks.

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen student, ouders en overheid is dus nooit zwart-wit, en wordt beïnvloed door meer dan alleen de basisbeurs. Ook in het oude stelsel stond de overheid voor studenten klaar, middels de bekostiging en de aanvullende beurs. En ook in het nieuwe stelsel verwacht de overheid van studenten een ondernemende houding. Dat uit zich in het feit dat de basisbeurs een prestatiebeurs blijft, waarmee studenten gestimuleerd worden om hun diploma te halen, maar bijvoorbeeld ook in het gegeven dat de basisbeurs niet in de volledige kosten van het levensonderhoud voorziet. Er is dus niet zozeer sprake van een verandering van mensbeeld, maar van andere accenten in de verantwoordelijkheidsverdeling.

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn veel vragen gesteld over het bedrag van € 1 miljard als «erkenning» van de schade die het leenstelsel heeft veroorzaakt. In dit debat werden de woorden «onrecht» en «onrechtvaardigheid» meerdere malen gebruikt om de zogenaamde «pechgeneratie» te karakteriseren. Tevens werd gewezen op de hoge schulden die sommige studenten hebben gemaakt. De fractieleden van de ChristenUnie hebben hierover enkele vragen. Vindt de regering het terecht dat over het «studievoorschot» wordt gesproken in termen van «onrecht» en «onrechtvaardigheid»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

De regering begrijpt dat het voor studenten, die geen basisbeurs hebben genoten, wrang is om te zien dat studenten vóór en na hen profiteren van een basisbeurs. Tegelijkertijd is de vraag hoe middelen moeten worden verdeeld, en wat daarbinnen rechtvaardig is, ten principale een politiek vraagstuk waar in ons land democratisch over wordt besloten. De regering constateert dat een democratische meerderheid van het parlement acht jaar geleden van mening was dat de basisbeurs diende te worden afgeschaft. De verdeling van middelen die daardoor ontstond, achtte het parlement destijds rechtvaardig. De huidige regering heeft een andere opvatting over wat een rechtvaardige verdeling is, en komt daarom tot het onderhavige voorstel.

Een van de manieren om de morele kant van deze problematiek te belichten, is te focusseren op de gevolgen van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Kan de regering een nadere duiding geven van de studenten die hoge schulden hebben? Betreft dat studenten die geen enkele financiële ondersteuning van thuis meekregen en alles moesten lenen? Betreft het studenten die op een ondernemende manier met deze lening zijn omgegaan en het geld mede gebruikt hebben om te investeren of te ondernemen? Gaat het om studenten die geen keuze hadden en daarom een grote schuld hebben opgebouwd? Of gaat het om studenten die ervoor gekozen hebben om het maximale te lenen? Hoe valt in deze vier gevallen het oordeel van «onrecht» of «onrechtvaardigheid» uit?

Studenten die hoge schulden hebben, kunnen die om uiteenlopende redenen hebben. Alle redenen die de leden van de ChristenUnie-fractie noemen zullen voorkomen onder studenten. Het is echter niet te achterhalen hoe vaak deze categorieën (en eventuele andere redenen voor een hoge schuld) voorkomen: de overheid houdt niet bij waaraan studenten hun studiefinanciering uitgeven, en welke bijdrage zij daadwerkelijk van hun ouders krijgen.

Zoals eerder benoemd is het leenstelsel acht jaar geleden ingevoerd, nadat een democratische meerderheid vóór het voorstel heeft gestemd. De uitkomst daarvan dat studenten geen basisbeurs zouden krijgen en dat zij in bepaalde gevallen meer zouden moeten lenen was op dat moment ook bekend. Op dat moment achtte het parlement dat rechtvaardig, mede in het licht van het feit dat de terugbetalingsvoorwaarden socialer werden en de vrijkomende middelen geïnvesteerd zijn in het hoger onderwijs. Nu acht jaar later – en met de kennis van de afgelopen jaren – is de afweging dat een ander stelsel rechtvaardiger wordt geacht. Daarmee is het leenstelsel niet met terugwerkende kracht onrechtvaardig, maar dit weerspiegelt enkel de veranderde kijk op de positie van de student en het effect van schulden.

Wat zou dat oordeel kunnen betekenen voor de keuze van de hoogte van het voorgestelde bedrag (€ 1 miljard) en voor de verdeling daarvan?

Dit heeft geen gevolgen voor de verdeling van de € 1 miljard voor de tegemoetkoming.

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Het wetsvoorstel maakt voor de hoogte van de basisbeurs onderscheid tussen thuiswonende (€ 110,30 per maand) en uitwonende (€ 274,90 per maand) studenten. De memorie van toelichting stelt dat volgens het Nibud thuiswonende studenten gemiddeld € 533,– en uitwonende studenten gemiddeld € 1.041,– per maand uitgeven.38 Dit verschil van € 508,– wordt bij lange na niet goedgemaakt door het verschil in basisbeurs tussen uit- en thuiswonende studenten (€ 164,60). De PvdD-fractieleden vragen wat de onderbouwing is van dit verschil in financiële tegemoetkoming voor uit- respectievelijk thuiswonende studenten.

De bedragen voor de basisbeurs zijn gebaseerd op de beschikbare financiële middelen en het aantal (verwachte) studenten. Daarnaast is in de hoofdlijnenbrief en in het nota-overleg met de Tweede Kamer gesproken over het maken van een onderscheid in het bedrag voor uit- en thuiswonende studenten.39 Daarbij is ervoor gekozen om de verhouding tussen de bedragen voor uit- en thuiswonende studenten aan te houden, zoals die ook vóór het leenstelsel in het hoger onderwijs gold.

Hoe hard zijn de aannames over de verschillen tussen uit- en thuiswonende studenten, bijvoorbeeld in termen van hoeveel ze bijverdienen?

Het Nibud doet onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van studenten.40 Uit dat onderzoek blijkt dat er verschillen zijn in het uitgavenpatroon van studenten, maar ook in de inkomsten. Zo zien we onder andere dat uitwonende studenten meer geld krijgen van hun ouders en meer inkomen uit een bijbaan halen. Het aantal gewerkte uren verschilt echter niet veel, dat zou verklaard kunnen worden doordat uitwonende studenten vaak ouder zijn.

Een onderzoek is altijd een afspiegeling van de ondervraagde groep en laat daar vervolgens weer een gemiddelde van zien. Daarmee biedt het geen inzicht in de situatie van iedere individuele student, maar geeft het wel een beeld van de gemiddelde situatie.

Wil de regering het uitwonen financieel ontmoedigen? Als dat het geval is, wat is daarvoor dan de reden?

De regering wil uitwonen niet ontmoedigen. Het feit dat er een onderscheid wordt gemaakt in de bedragen voor uit- en thuiswonende studenten en dat de beurs voor uitwonenden hoger is, laat zien dat dat niet het geval is.

De regering stelt dat thuiswonende studenten goed kunnen rondkomen en dat uitwonende studenten goed kunnen rondkomen als ze een bijbaan van twaalf uur per week hebben. Op grond waarvan zou het studiefinancieringsstelsel erop gebaseerd moeten zijn dat uitwonende studenten wel en thuiswonende studenten niet een bijbaan van twaalf uur nodig hebben om in hun onderhoud te voorzien? Is het niet juist zo dat uitwonende studenten meer tijd kwijt zijn aan de huishouding dan thuiswonende studenten?

Het studiefinancieringsstelsel heeft als doel om het onderwijs financieel toegankelijk te maken. Het uitgangspunt is daarbij niet – en ook nooit geweest – dat dit volledig kostendekkend is. Daarbij gaat het stelsel uit van een verdeling tussen overheid, ouders en de student zelf. De student kan hieraan bijdragen door te werken, lenen of een combinatie hiervan. Voor een groot deel van de thuiswonende studenten zal het aandeel van de ouders groter zijn, doordat zij veelal zorg dragen voor de kosten van wonen en levensonderhoud. Dat maakt dat de kosten voor de gemiddelde thuiswonende student lager liggen, waardoor hun eigen deel – bekostigd uit bijvoorbeeld een bijbaan of lening – kleiner zal zijn. Uitwonende studenten hebben gemiddeld hogere kosten, waardoor de noodzaak om dit op te vangen door bijvoorbeeld te lenen of te werken gemiddeld gezien groter is.

De regering schrijft dat de hoogte van de basisbeurs is bepaald door uit te gaan van een beschikbaar bedrag van € 1 miljard.41 Zou het uitgangspunt niet veeleer de financiële behoefte moeten zijn?

Mede op basis van de keuzes die zijn gemaakt op andere beleidsterreinen hebben de formerende partijen in het coalitieakkoord € 1 miljard beschikbaar gesteld voor de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs. Daarbij merkt de regering op dat het studiefinancieringsstelsel als doel heeft om studenten financieel te ondersteunen tijdens hun studie, maar niet om volledig in het levensonderhoud te voorzien. De regering ziet een gedeelde verantwoordelijkheid van drie partijen om te voorzien in dat levensonderhoud van studenten, namelijk de overheid, de ouders en de student zelf. De overheid neemt haar verantwoordelijkheid in de vorm van studiefinanciering en de voorgestelde bedragen in het wetsvoorstel.

De basisbeurs wordt geïndexeerd met de inflatie. Welke index wordt hiervoor gebruikt? Komt het uitgavenpatroon van studenten overeen met het mandje dat voor deze index wordt gebruikt? Verschilt het uitgavenmandje van uitwonende studenten van dat van thuiswonende studenten? Zo ja, houdt de indexering hier rekening mee?

De basisbeurs wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de cpi. Op 1 januari 2024 wordt de basisbeurs geïndexeerd met de cpi over 2022, dit is ongeveer 10,0%. Dit betekent dus dat de basisbeursbedragen vanaf 1 januari 2024 10,0% hoger zullen zijn dan de bedragen die nu genoemd staan in het wetsvoorstel.

De cpi geeft de prijsontwikkeling weer van een mandje goederen en diensten. Dit mandje is gebaseerd op wat de Nederlandse bevolking gemiddeld consumeert. Hoe meer er gemiddeld aan een product besteed wordt, hoe zwaarder het meetelt in de cpi. Zo tellen de kosten van huisvesting, energie en water het zwaarst mee. Eten en drinken is goed voor 10 procent van het mandje.42 Het uitgavenpatroon van studenten zal niet volledig overeenkomen met het mandje dat voor deze index wordt gebruikt. Met het Nibud-Studentenonderzoek wordt daarom gemonitord of de normbedragen van uitwonende en thuiswonende studenten toereikend zijn.

Gemiddeld geven uitwonende studenten meer uit aan huur dan thuiswonende studenten aan kostgeld. Verder zijn de uitgaven van uitwonende studenten aan voeding hoger dan van thuiswonende studenten. Dit past ook in het beeld dat de totale uitgaven van uitwonende studenten hoger zijn dan van thuiswonende studenten. De indexering van de basisbeurs voor thuis- en uitwonende studenten is hetzelfde en houdt in principe geen rekening met dit verschil in het uitgavenpatroon.

Wel heeft de regering naar aanleiding van de uitzonderlijk hoge inflatie van 2022 ervoor gekozen om de basisbeurs voor uitwonenden te verhogen met € 164,30 gedurende het studiejaar 2023–2024. Deze maatregel is alleen gericht op uitwonende studenten omdat zij kampen met uitzonderlijke stijging van onder andere de energie(prijzen). Voor thuiswonende studenten blijft de basisbeurs ongewijzigd. Zij worden minder geraakt door stijgende prijzen, en het huishouden waarvan zij deel uitmaken kan doorgaans wel profiteren van andere koopkrachtmaatregelen.

Veel studenten die voor een aanvullende beurs in aanmerking komen, maken daar geen gebruik van. Tegelijkertijd blijkt uit het leengedrag van deze studenten dat zij wel een aanvullende inkomstenbron nodig hebben. Waarom zorgt de regering er niet voor dat het krijgen van een aanvullende beurs voor deze studenten gebeurt op basis van een «wie zwijgt stemt toe» in plaats van «verplicht actief kiezen»?

Sinds januari 2023 staat het «vinkje» van de aanvullende beurs automatisch aangevinkt in het aanvraagscherm van DUO – uiteraard met behoud van informatie over de prestatiebeurs. Studenten die geen gebruik willen maken van de aanvullende beurs moeten deze dus zelf uitvinken. Met deze interventie wordt de drempel om de aanvullende beurs aan te vragen verder verlaagd. In de eerste twee weken sinds de aanpassing van het aanvraagscherm is een gemiddelde stijging van 9% in het aantal aanvragen waargenomen. Gelet op de korte periode moeten deze resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. De verdere ontwikkelingen worden gemonitord. Voor de zomer verwacht DUO een beter en vollediger beeld te kunnen schetsen van het effect van deze maatregel. Daarnaast blijft DUO inzetten op (persoonlijke) communicatie om het gebruik van de aanvullende beurs te stimuleren. De regering heeft ook verdergaande maatregelen overwogen, om mogelijk te maken dat studenten bijvoorbeeld bij het aanvragen van studiefinanciering al konden zien op hoeveel aanvullende beurs zij recht hadden. Verdergaande maatregelen veronderstelden echter aanpassingen, zowel juridisch als uitvoeringstechnisch, die niet in het tijdpad van de herinvoering van de basisbeurs pasten, en kenden ook privacytechnische bezwaren.

Klopt het dat studenten, wanneer ze het recht op studiefinanciering en gratis openbaar vervoer verliezen, zelf actie moeten ondernemen om deze stop te zetten? Zo ja, waarom is dat het geval?

Als het reisrecht van een student verloopt, bijvoorbeeld omdat deze zich uitschrijft van de instelling, dan moet de student het reisproduct op de OV-chipkaart zelf stopzetten bij een ophaalautomaat van de vervoersbedrijven. In het systeem van de huidige OV-chipkaart is het op dit moment niet mogelijk om het reisproduct automatisch stop te zetten.

Is de regering het met de PvdD-fractieleden eens dat dit «de kat op het spek binden» is? Als een werknemer ontslag neemt, wordt ontslagen of met pensioen gaat, hoeft hij toch ook niet iets te doen om zijn loonbetaling stop te zetten?

Het is op dit moment technisch niet mogelijk om het reisproduct na beëindiging van het reisrecht automatisch stop te zetten. Wel heeft het departement de afgelopen jaren maatregelen getroffen om het aantal niet-stopzettingen (met ov-boetes als gevolg) zo veel mogelijk te voorkomen. Eén van de maatregelen is dat het OV-chipkaartnummer na 30 dagen op een zogenaamde blacklist van de vervoersbedrijven zal worden geplaatst na beëindiging van het reisrecht. Als de (ex-)student met een verlopen reisproduct probeert in te checken, en het reisproduct staat op de blacklist, dan wordt de check-in afgebroken en het reisproduct direct van de OV-chipkaart verwijderd.

Overigens werkt het ov op dit moment aan een nieuw betaalsysteem (OVpay). Het studentenreisproduct zal ook overgaan op dit systeem. Daarmee is het vanaf dat moment wel mogelijk om het reisproduct in veel gevallen automatisch stop te zetten na beëindiging van het reisrecht. Bij beëindiging van het reisrecht zal DUO dit doorgeven aan de Regisseur Studenten Reisrecht (RSR), die het reisproduct vervolgens stopzet.

Welke financiële risico’s hebben studenten die verzuimen tijdig hun gratis openbaar vervoer of studiefinanciering stop te zetten?

Als studenten hun reisproduct niet stopzetten én (onrechtmatig) ermee gaan reizen, zal DUO vanaf 10 kalenderdagen na het verlopen van het reisrecht een ov-boete opleggen. DUO int deze boetes voor de ov-bedrijven en legt deze op per halve maand waarin is gereisd. Er worden uitsluitend ov-boetes opgelegd voor een reisproduct dat niet is stopgezet, maar waarmee wel (onrechtmatig) wordt gereisd. Wanneer een niet-stopgezet studentenreisproduct door de (ex-)student niet wordt gebruikt, wordt er dus geen boete opgelegd. In de eerste maand waarin onrechtmatig wordt gereisd, is de boete lager dan in de maanden daarna.

Voor de studiefinanciering geldt dat DUO periodiek controleert of studenten deze nog rechtmatig ontvangen. Dit doet DUO onder andere op basis van de inschrijvingsgegevens, die DUO ontvangt van de instellingen. Indien blijkt dat de student zijn of haar studiefinanciering niet tijdig heeft stopgezet zal de studiefinanciering over die betreffende periode teruggevorderd worden. Door te acteren op de in- en uitschrijvingsgegevens wordt voorkomen dat studenten langere tijd onrechtmatig studiefinanciering kunnen ontvangen, die later teruggevorderd moet worden.

De PvdD-fractieleden hebben de volgende vragen over de financiële tegemoetkoming voor wie tijdens het leenstelsel hebben gestudeerd. De aangenomen motie-Koffeman (PvdD) c.s.43 vraagt de regering om studenten van de pechgeneratie te compenseren voor de door hen betaalde of te betalen rentelasten. Wordt met het onderhavige wetsvoorstel deze motie uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt hiermee invulling gegeven aan de wens van de Kamer?

Zoals ook toegelicht in de brief aan uw Kamer van 13 februari jl.44 acht de regering de stijgende rente geen grond voor compensatie. Daarnaast ontbreekt voor het uitvoeren van de motie-Koffeman c.s. (PvdD) dekking. De regering is niet bereid om onderwijsmiddelen in te zetten voor een compensatie van de rentelasten, dat zou namelijk betekenen dat elders op de OCW-begroting bezuinigd moet worden. Dat acht de regering onwenselijk. Om deze redenen voert de regering de motie niet uit.

8. Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de halvering van collegegeld voor bepaalde sectoren wordt afgeschaft, om gelden vrij te maken voor de basisbeurs en de aanvullende beurs.45 Inmiddels zijn er wel enkele sectoren waar grote tekorten zijn of verwacht worden. Te denken valt aan sectoren als gezondheidszorg en onderwijs. Uit de evaluatie van de Wet verlaagd wettelijk collegegeld werd duidelijk dat halvering van collegegeld onvoldoende resultaat opleverde.46 Toch is het hard nodig om de genoemde sectoren aantrekkelijk te maken voor studenten. Was er helemaal geen effect waar te nemen van de halvering van de collegegelden, zo vragen de SGP-fractieleden.

De evaluatie van de Wet verlaagd wettelijk collegegeld toont aan dat de maatregel niet aantoonbaar heeft bijgedragen aan instroom in het hoger onderwijs en de lerarenopleiding.47 Daarnaast toont de evaluatie aan dat het aannemelijk is dat de maatregel heeft bijgedragen aan een afname van studenten die lenen en in de hoogte van de leenbedragen voor in elk geval de eerstejaars. Tot slot blijkt dat de maatregel met name een effect heeft gehad voor studenten van wie de ouders in een minder goede financiële situatie verkeren, en deels voor studenten met een migratieachtergrond. De regering verwacht dat de positieve effecten van de halvering van het collegegeld ondervangen worden door het herinvoeren van de basisbeurs en het uitbreiden van de doelgroep van de aanvullende beurs.

Op welke wijze wil de regering het wegvallen van deze prikkel om voor bepaalde sectoren te kiezen, een nieuwe impuls geven?

De regering neemt veel maatregelen om de krapte op de arbeidsmarkt te bestrijden.48 Voor de banen in de zorg49 en de groene en digitale sector50 heeft de regering aanvullende, sectorspecifieke maatregelen genomen. De sectoren zelf spelen een essentiële rol in het kraptebeleid, het imago van beroepskolommen en bijbehorende opleidingen. Maar ook het onderwijs levert een bijdrage. Zoals aangegeven in de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap51, speelt het hbo hierin een belangrijke rol door het opleiden van geschoold personeel in de tekortsectoren onderwijs, gezondheidszorg en bètatechniek. Zoals vastgelegd in het bestuursakkoord 2022 en voor wat betreft de tekortsector onderwijs aansluitend op de afspraken bij de werkagenda leraren, ontvangen hbo-opleidingen in deze drie tekortsectoren structureel € 30 miljoen. Hogescholen kunnen de middelen inzetten voor het vergroten van de instroom en uitstroom bij deze opleidingen. Tevens kunnen de middelen worden ingezet om de binding van de instelling met het werkveld te verbeteren zodat weglek na afstuderen richting tekortsectoren kan worden voorkomen. De regering investeert ook in het verbeteren van de studiekeuze-informatie van Studiekeuze123 om ervoor te zorgen dat studenten een weloverwogen studiekeuze maken. Daarbij is het van belang dat de studiekeuzeinformatie een duidelijk toekomstperspectief schetst, inclusief verwachte ontwikkelingen binnen de arbeidsmarkt.

Kan een actueel overzicht verstrekt worden van specifieke tekortberoepen op de korte en middellange termijn?

UWV ontwikkelt met regelmaat een overzicht met kansrijke beroepen. Kansrijke beroepen zijn beroepen die ruim voldoende tot goede baankansen bieden. Het overzicht is gebaseerd op cijfers van de afgelopen maanden. Het laatste overzicht is van september 2022.52 Hieruit blijken onder andere volgende kansrijke beroepen voor afgestudeerden in het ho: leerkrachten basisonderwijs, securityspecialisten ICT, hr-adviseurs, biochemisch en microbiologisch analisten, projectleiders grond-, weg- en waterbouw.

De arbeidsmarktprognoses van het Research Center for Education and the Labour Market (ROA)53 bieden zicht op de arbeidsmarktbehoefte op de middellange termijn. In de meest recente prognose is gekeken naar de arbeidsmarkt tot 2026. ROA verwacht grote knelpunten voor beroepen in het onderwijs, de zorg, techniek en ICT. Er worden weinig knelpunten verwacht voor economische, administratieve en commerciële beroepen. ROA benadrukt dat er grote onzekerheden gelden voor de prognoses. Externe factoren zoals geopolitieke instabiliteit, hoge energieprijzen en de inflatie kunnen gevolgen hebben voor onze economie en de arbeidsmarkt.

Ten aanzien van het afschaffen van de bijverdiengrens hebben de fractieleden van de SGP nog enkele vragen. Deze bijverdiengrens was (voordat hij tijdelijk werd stilgelegd) vastgesteld op € 16.000,– per jaar. Kan een indicatie gegeven worden van hoeveel studenten die bijverdiengrens hebben overschreden in de laatste jaren?

Onderstaande tabel geeft een weergave van het aantal studenten dat de bijverdiengrens in de betreffende jaren heeft overschreden. Cijfers over 2019 zijn nog niet bekend, omdat de controle hierop nog niet is afgerond. Over de jaren 2020 en 2021 zijn geen controles uitgevoerd in verband met corona.

In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de controle vanaf 2022 niet meer uit te voeren.54

Jaar

Aantal studenten

2015

11.476

2016

11.589

2017

11.473

2018

10.809

Zijn er gevallen bekend waarin studenten zoveel geld verdienen dat opnieuw bezien zal moeten worden of het bieden van een basisbeurs of een aanvullende beurs nog gerechtvaardigd kan worden?

De regering is niet voornemens om de systematiek van het studiefinancieringsstelsel met dit wetsvoorstel aan te passen. Bij het toekennen van de basisbeurs wordt niet gekeken naar de inkomsten van de student en DUO beschikt ook niet over die gegevens. Voor de berekening van de hoogte van de aanvullende beurs wordt gekeken naar de inkomsten van de ouders van de student. Bij dit wetsvoorstel is de regering niet voornemens om de bijverdiengrens weer in te voeren in het hoger onderwijs. Deze wordt in het mbo juist afgeschaft, omdat de bijverdiengrens bij sommige studenten zorgde voor stress bij studenten en financiële onzekerheid. Onverwachts konden grote bedragen aan studiefinanciering teruggevorderd worden, omdat in een eerder jaar de bijverdiengrens onbewust was overschreden. Dit had mogelijk grote financiële gevolgen voor de student. De regering vindt dit onwenselijk en wil werken en ondernemen naast de studie niet belemmeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
3

Nibud (2021). Nibud Studentenonderzoek 2021. Onderzoek naar de geldzaken van hbo- en wo-studenten.

X Noot
4

Nibud (2021). Nibud Studentenonderzoek 2021. Onderzoek naar de geldzaken van mbo-studenten.

X Noot
5

Kamerstukken II 2013/14, 17 050/29 911, nr. 450.

X Noot
7

Toelichting op aanwijzing 5.25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en Kamerstukken II 2000/01, 27 414, nr. 3, artikelsgewijze toelichting op artikel 11.4 (WTOS) Hardheidsclausule.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/23, 36 283, nr. 2.

X Noot
9

Artikel 9.1a WSF 2000.

X Noot
10

De huurtoeslag, zorgtoeslag, studietoeslag en het wettelijk minimum(jeugd)loon worden jaarlijks geïndexeerd. Ook de Wajong en studietoeslag worden jaarlijks aangepast, als gevolg van de indexering van het wettelijk minimum (jeugd)loon.

X Noot
11

Studenten kunnen – afhankelijk van het dienstverband – mogelijk ook in aanmerking komen voor andere werknemersregelingen.

X Noot
12

De bedragen in de WSF 2000 worden jaarlijks geïndexeerd.

X Noot
13

De bedragen in de WSF 2000 worden jaarlijks geïndexeerd.

X Noot
14

Dit is exclusief de tijdelijke koopkrachtmaatregel voor het studiejaar 2023–2024 van € 164,30 die bovenop de basisbeurs voor uitwonenden komt. Deze maatregel geldt voor zowel het ho als mbo.

X Noot
15

Dit betreft bedragen vanaf 1 januari 2023. Voor mbo-studenten die lesgeld verschuldigd zijn, is de maximale aanvullende beurs/lening ingevolge artikel 3.2, derde lid, van de WSF 2000 vanaf 1 januari 2023 verhoogd met € 103,25 en en wordt deze per 1 augustus 2023 met € 113,08 per maand verhoogd.

X Noot
16

Vanaf september 2023.

X Noot
17

Inwerkingtreding per 1 januari 2024.

X Noot
18

Mbo-studenten die nu al studeren, en dat in studiejaar 2023–2024 ook nog doen, worden automatisch over gezet naar het nieuwe regime met een terugbetalingsperiode van 35. Zij krijgen voordat zij starten met aflossen de keuze om «terug» te stappen naar het regime van 15 jaar.

X Noot
19

Dit betreft studenten die eerder geen studiefinanciering hebben aangevraagd.

X Noot
21

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 34.

X Noot
22

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 34.

X Noot
23

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 41.

X Noot
25

Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VIII.

X Noot
27

Kamerstukken II 2022/23, 32 847, nr. 977.

X Noot
28

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 33–34.

X Noot
29

Mbo-studenten die studeren ten tijde van beide stelsels, dus die nu al studeren en dat volgend jaar ook nog doen, mogen kiezen. Zij worden automatisch over gezet naar het nieuwe regime (35 jaar), maar mogen voor de start van de aflosfase kiezen of zij «terug» willen (naar 15 jaar).

X Noot
30

De aantallen en percentages zijn op basis van peildatum 31-8-2021.

X Noot
31

Kamerstukken II 2021/22, 31 288, nr. 930.

X Noot
32

Kamerstukken II 2021/22, 31 288, nr. 945.

X Noot
33

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 17.

X Noot
35

Nibud (2022), Rapport toereikendheid basisbeurs.

X Noot
36

Nibud (2022), Rapport toereikendheid basisbeurs.

X Noot
37

In de berekening is uitgegaan van de inkomsten en uitgaven van minderjarige mbo-studenten. Om die reden is in de berekening geen rekening gehouden dat het collegegeld (€ 2.314) voor ho-studenten hoger is dan het lesgeld voor mbo-studenten (€ 1.357).

X Noot
38

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 14.

X Noot
39

Kamerstukken II 2021/22, 24 724, nr. 176.

X Noot
40

Nibud (2021), Nibud Studentenonderzoek. Onderzoek naar de geldzaken van hbo- en wo-studenten.

X Noot
41

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 14.

X Noot
43

Kamerstukken I 2022/23, 36 200, P.

X Noot
44

Kamerstukken I 2022/23, 35 788/36 200, AC.

X Noot
45

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 11–12.

X Noot
46

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 11.

X Noot
47

Kamerstukken II 2021/22, 34 911, nr. 17.

X Noot
48

Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1115.

X Noot
49

Kamerstukken II 2022/23, 29 282, nr. 485.

X Noot
50

Kamestukken II 2022/23, 29 544, nr. 1173.

X Noot
51

Kamerstukken II 2021/22, 31 288, nr. 964.

X Noot
54

Kamerstukken II 2022/23, 36 229, nr. 3, p. 22.

Naar boven