36 200 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2023

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2023

Als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid span ik mij in voor een inclusieve samenleving waar eenieder vrij is om zichzelf te zijn ongeacht religie, huidskleur of afkomst en waarin racisme en discriminatie geen kans krijgen. Samen met diverse gemeenschappen in Nederland werk ik aan een samenleving met gelijkwaardige kansen, waarin iedereen zich thuis voelt.

Naar aanleiding van de reacties in de samenleving op berichtgeving in het NRC1 van 15 oktober 2021 over onderzoeken naar lokale islamitische organisaties en personen door verschillende gemeenten heeft de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV) op 26 oktober 2021 uw Kamer een brief gestuurd.2 Het artikel berichtte dat een aantal gemeenten opdracht had gegeven tot onderzoek binnen de islamitische gemeenschappen. Dit heeft onrust veroorzaakt in deze gemeenschappen en breder in de samenleving. Om deze onrust te adresseren is in de brief aangekondigd dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW), namens het kabinet, met verschillende islamitische organisaties om tafel zal gaan en in samenwerking met hen suggesties zal doen voor het herstellen van vertrouwen. Op 16 december 2021 heeft de toenmalig Staatssecretaris van SZW per brief aangekondigd namens het kabinet een proces te starten waarin het trekken van lessen en reflectie op de relatie en samenwerking tussen de overheid en moslimgemeenschappen centraal staat.3

Met deze brief informeer ik uw Kamer over het traject dat SZW heeft ingezet gericht op het herstel van vertrouwen tussen de moslimgemeenschappen en de overheid. In het kader van dit traject hebben vorig jaar negen reflectiesessies plaatsgevonden waaraan moslimgemeenschappen, gemeenten, diverse ministeries en maatschappelijke organisaties hebben deelgenomen. Deze sessies hebben geleid tot dieper inzicht in de beleving van de relatie van deze gemeenschappen met de overheid. De bijeenkomsten waren nodig om kritisch te reflecteren, recht te doen aan emoties die spelen en constructief vooruit te kijken. De sessies herbevestigden dat aandacht voor moslimdiscriminatie noodzakelijk is. Dit is ook een van de hoofdconclusies uit het rapport dat is opgesteld op basis van de bevindingen uit deze sessies.

In de brief schets ik de ontwikkelingen die aanleiding waren voor de reflectiesessies, waarna ik een weergave geef van de sessies zelf. Vervolgens ga ik in op de geleerde lessen en sta ik stil bij de beleidsmatige inzet vanuit SZW op een aantal aanbevelingen. De rapportage van Perron14 getiteld «Reflectiesessies herstellen vertrouwen tussen overheid en moslimgemeenschappen» waarin verslag wordt gelegd van de reflectiesessies, inclusief aanbevelingen, bied ik uw Kamer als bijlage bij deze brief aan.

AANLEIDING EN ACHTERGROND REFLECTIESESSIES

Zoals hierboven beschreven vormden onderzoeken, die in opdracht van zeker een tiental gemeenten zijn uitgevoerd, in de meeste gevallen met financiering van het Rijk, de aanleiding voor dit traject. In de kabinetsreactie, destijds verstuurd door de Minister van Justitie en Veiligheid op 26 oktober 2021, is uitgebreid ingegaan op de context waarin de opdrachten voor deze onderzoeken zijn uitgezet en wat de krachtenveldanalyses inhielden. Er waren in die periode, zowel binnen overheden als binnen moslimgemeenschappen, ernstige zorgen over de toenemende radicalisering onder jonge moslims. Zoals het rapport van Perron14 ook aangeeft had de overheid hier soms onvoldoende beeld van en wist niet altijd goed (genoeg) hoe om te gaan met deze zorgelijke ontwikkelingen. Om hier lokaal beter zicht op te krijgen is destijds door een aantal gemeenten extern advies ingewonnen en hebben er diverse onderzoeken plaatsgevonden. Het bureau Nuance door Training en Advies (hierna NTA) werd hiervoor regelmatig ingehuurd vanwege hun expertise op dit terrein. De analyses van NTA dienden voor gemeenten als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenschappen waar de problematiek speelde. Deze onderzoeken vonden op verschillende manieren plaats, vaak in openbaarheid, maar soms ook door onderzoek te doen binnen moslimgemeenschappen (waaronder in en rondom moskeeën) en, in sommige gevallen, zonder dit en/of zichzelf vooraf kenbaar te maken.

Ook voor mij vormde dit traject aanleiding om stil te staan bij de rol van het Ministerie van SZW richting de moslimgemeenschappen de afgelopen jaren. Vanwege de rol van SZW bij de aanpak van maatschappelijke spanningen en de preventie van radicalisering draagt mijn departement een verantwoordelijkheid om zicht te hebben op ontwikkelingen binnen verschillende gemeenschappen waaronder ook de moslimgemeenschappen. Ik stel vast dat ook SZW in het verleden onderzoek heeft gedaan naar personen, organisaties en netwerken binnen de moslimgemeenschappen zonder daarbij de gemeenschappen te betrekken. Dit betrof vooral onderzoek in het kader van het salafisme en aanverwante onderwerpen. In een aantal gevallen zijn hiervoor externe experts ingeschakeld. Bij sommige van deze onderzoeken zijn persoonsgegevens verwerkt, terwijl het Ministerie van SZW geen juridische grondslag heeft voor de verwerking van persoonsgegevens voor deze taak. Ook was de manier van onderzoek doen naar personen en organisaties door SZW niet in alle gevallen transparant. Ondanks dat de zorgen in die tijd duidelijk valide waren, was dit handelen niet juist. Ik betreur dit zeer en trek hier lessen uit voor de toekomst. Ik wijs het doen van onderzoek naar mensen of organisaties door of in opdracht van mijn ministerie zonder gegronde reden én juridische grondslag met kracht af.

In de Kamerbrief van 21 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger eerder aangegeven onrechtmatig verkregen gegevens volgens de daarvoor geldende procedures te zullen vernietigen.4 Het gaat voornamelijk over namen van personen gekoppeld aan een woonplaats en religieuze overtuiging, gedragingen of uitingen en de context waarbinnen deze personen actief waren.

Ik vind het belangrijk om dit wissen zorgvuldig te doen. Des te belangrijker vind ik het om dit op een manier te doen waarbij recht wordt gedaan aan de betrokkenen. Uit de sessies is gebleken dat veel mensen het noodzakelijk vinden om eerst transparantie en openheid te verkrijgen over de verzamelde gegevens, alvorens verder te kunnen bouwen aan een vertrouwensrelatie. Ik begrijp dit. Derhalve heb ik opdracht gegeven om het daadwerkelijke wissen van persoonsgegevens pas te starten nadat mensen de ruimte hebben gekregen om tekst en uitleg te krijgen over de verwerking van hun gegevens.

Het afgelopen jaar is bij zorgvuldige uitwerking van dit proces gebleken dat voor het wissen van persoonsgegevens geen uitgekristalliseerd juridisch kader bestaat. In de regelgeving wordt uitgegaan van het wissen van persoonsgegevens op verzoek van een betrokkene en niet van het wissen van onrechtmatig verzamelde gegevens op initiatief van een overheidsinstantie. Om dit proces zorgvuldig te doorlopen is advies ingewonnen bij de landsadvocaat. Op basis van de kaders in dit advies en in nauw overleg met onze privacy officer en de functionaris gegevensbescherming is een procedure ontwikkeld.

Mensen die willen weten of hun gegevens in het kader van het dossier salafisme en aanverwante onderwerpen door SZW zijn verwerkt, kunnen tot 31 maart 2024 hiernaar informeren bij het ministerie.5 Dit betreft tevens de persoonsgegevens die zijn verwerkt in de administratie van SZW in het kader van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Een vraag om informatie zal met toestemming van de vragensteller in eerste instantie leiden tot een nieuwe verwerking én raadpleging van de betreffende persoonsgegevens. Ik wil benadrukken dat deze informatievragen van burgers uiterst vertrouwelijk worden behandeld, waarbij slechts enkele gescreende medewerkers toegang krijgen tot de gegevens. Nadat tekst en uitleg is gegeven over de verwerkte gegevens, en er geen bezwaar is gemaakt door de betrokkene, zullen de persoonsgegevens, waaronder de mail met het verzoek tot informatie, worden vernietigd. Vanaf 1 april 2024 start het traject van daadwerkelijke vernietiging van de persoonsgegevens.

WEERGAVE REFLECTIESESSSIES

De reflectiesessies met verschillende vertegenwoordigers van moslimgemeenschappen hebben plaatsgevonden van juli 2022 tot en met januari 2023. SZW heeft met zo’n 150 vertegenwoordigers gesproken om het diverse geluid uit de moslimgemeenschappen in Nederland te laten weerklinken in de sessies. Zo is er onder andere gesproken met vertegenwoordigers van moskeekoepels, maatschappelijke organisaties, imams en jongeren. Bij deze sessies waren ook vertegenwoordigers van de NCTV, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna BZK) en het bureau van de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (hierna NCDR) aanwezig.

Ook heeft er een aparte sessie met gemeenten, die de zogenaamde krachtenveldanalyses hebben laten uitvoeren door NTA, plaatsgevonden.

De gesprekken zijn door de deelnemers aan de sessies (zowel door de participanten uit de moslimgemeenschappen, als de ambtenaren van Rijk en gemeenten en ikzelf) als intens ervaren. Uit het rapport blijkt dat de gebeurtenissen rondom de krachtenveldanalyses voor veel deelnemers niet op zichzelf stonden. Zij plaatsten deze in een breder patroon van incidenten en overheidshandelen. Zo is in het rapport te lezen dat deelnemers moeilijkheden ervaren bij het zoeken naar een stageplek, het solliciteren naar een baan of het oprichten van eigen organisaties, omdat ze geen bankrekening kunnen openen. Sommigen deelnemers ervaren geen volwaardig onderdeel te zijn van de samenleving. Ook gaven zij aan dat in hun ogen gedrag van individuele moslims leidt tot een negatieve associatie en behandeling van de hele groep door de overheid en de samenleving. Gevolg hiervan is volgens hen dat de gemeenschap voelt verantwoording af te moeten leggen over het gedrag van individuen.

Het rapport beschrijft over de uitgevoerde onderzoeken specifiek dat deelnemers laten weten dat het pijn doet dat sommige gemeenten ervoor kozen om onderzoek te doen zonder hen te informeren. Velen verkeerden in de vooronderstelling dat sprake was van een goede verstandhouding met deze gemeenten. Ze zijn teleurgesteld, maar willen desondanks in gesprek blijven. Andere participanten trekken hierdoor de betrouwbaarheid van de overheid in twijfel en keren zich steeds meer af van de overheid, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat. Met name de oudere deelnemers maken zich zorgen dat moslimjongeren in een parallelle samenleving terechtkomen als gevolg van uitsluiting en discriminatie door de overheid en de Nederlandse samenleving als geheel.

De onderzoekers van Perron14 beschrijven dat ook sommige ambtenaren aangaven dat zij de verschillende gemeenschappen onvoldoende kenden en deze groepen te veel benaderden vanuit een veiligheidsperspectief. Andere ambtenaren gaven aan zich niet te hebben gerealiseerd dat de onderzoeken zoveel impact hebben gehad op de samenleving. Op sommige plekken binnen het overheidsapparaat was en is nog steeds sprake van handelingsverlegenheid. Dit geeft aanleiding om ook als overheid samen met de gemeenschappen hieraan te werken.

REACTIE OP VERSLAG REFLECTIESESSIES

Allereerst wil ik waardering en erkenning uitspreken voor de bijdrage en openheid van alle deelnemers aan deze sessies. In de voorbereiding heeft mijn departement opgemerkt dat een groot aantal genodigden vanuit de moslimgemeenschap zeer terughoudend was om deel te nemen aan de sessies. Een aanzienlijk deel van hen heeft de uitnodiging afgeslagen, omdat zij zich afvroegen of deze gesprekken wel zin zouden hebben.

Daarnaast herken ik veel van de punten in het rapport van Perron14. Uit verschillende rapporten van het SCP blijkt dat discriminatie en racisme breed spelen in de samenleving, ook binnen de moslimgemeenschappen.6 Het doet mij pijn dat een deel van de Nederlandse moslims gevoelens ervaart van discriminatie en achterstelling, ook als gevolg van overheidsoptreden. Dit heeft impact op zowel individuen als op de samenleving. Het is daarom belangrijk dat Rijk en gemeenten zich beraden op het eigen handelen. Betrokken gemeenten hebben ook gereflecteerd op hun handelen. Het heeft lokaal geleid tot diverse gesprekken met de gemeenschappen en herdefiniëring van de lokale samenwerking. Ik zie een belangrijke rol voor het kabinet en gemeenten om samen met de moslimorganisaties en de vertegenwoordigers binnen deze gemeenschappen te werken aan dit vertrouwen. Voor de brede overheid zie ik de belangrijkste lessen als volgt:

  • 1. Zowel de overheid als de moslimgemeenschappen zetten zich vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid in om de veerkracht en weerbaarheid van individuen en gemeenschappen in de samenleving te versterken tegen fenomenen als ongewenste polarisatie, radicalisering en ongewenste (buitenlandse) beïnvloeding. Hierin hebben we elkaar op bepaalde momenten onvoldoende weten te vinden. Het structureel investeren in sterke netwerken binnen de verschillende gemeenschappen maakt het mogelijk om ook in moeilijke tijden met complexe vraagstukken in verbinding te blijven.

  • 2. Een overheid moet transparant handelen en communiceren. Voor een goede samenwerking tussen overheid en gemeenschappen is actief werken aan wederzijds vertrouwen essentieel. Uitgangspunt hierbij is dat de overheid verschillende bevolkingsgroepen hetzelfde behandelt en dat gemeenschappen daarop kunnen vertrouwen. De basis van een hernieuwde samenwerking is dan ook vertrouwen. Dit kan alleen als de uitgestoken hand aangenomen wordt. Wederkerigheid is essentieel.

  • 3. Er heerst een gevoel bij een deel van de Nederlandse moslims dat de overheid slechts oog heeft voor problemen (vaak gerelateerd aan veiligheidsvraagstukken) binnen hun gemeenschappen, en niet voor positieve ontwikkelingen. Dit ervaren zij als stigmatiserend. Positieve ontwikkelingen kunnen zowel door de overheid, als door en binnen gemeenschappen zelf worden gestimuleerd.

  • 4. Problematiek die in de kern enkelen of specifieke groepen aan gaat, is het probleem gemaakt van een hele gemeenschap. Dit geldt ook voor incidenten in het buitenland. Veel moslims ervaren hierdoor verantwoording te moeten afleggen over gebeurtenissen waar zij, als individu, buiten staan.

  • 5. Door moeilijk definieerbare begrippen als anti-integratief, problematisch gedrag en salafisme uitsluitend te gebruiken om niet-strafbare gedragingen door een beperkte groep moslims aan te kaarten, heeft de overheid onbedoeld bijgedragen aan stigmatisering van grote groepen moslims die hier niets mee te maken hebben en vooral bij willen dragen aan de Nederlandse samenleving.7

  • 6. Rijk en gemeenten werden geconfronteerd met nieuwe complexe maatschappelijke ontwikkelingen waar zij snel en doortastend op moesten reageren. Hierdoor was er te weinig aandacht voor het inbouwen van waarborgen en juridisch verankerde procedures waar het de AVG en gegevensverwerking betreft, waardoor een werkwijze is gehanteerd die op gespannen voet stond met de regelgeving.

  • 7. Ook is het van belang dat kritische geluiden van ambtenaren, maatschappelijke organisaties en burgers over het handelen van de overheid tijdig gehoord en serieus genomen worden. Dit geldt zowel voor het Ministerie van SZW, de brede Rijksoverheid als voor gemeenten.

  • 8. SZW had als doel het sociaal-maatschappelijk perspectief, interdepartementaal, in te brengen op veiligheidsonderwerpen. Vanuit dit perspectief werd duiding gegeven op persoons- en organisatieniveau. Hier had en heeft SZW echter geen juridische grondslag voor en dit had dus niet mogen gebeuren. SZW blijft in de toekomst een sociaal-maatschappelijk perspectief inbrengen, maar zal hierbij geen persoonsgegevens meer verwerken.

BELEIDSINZET

In het verslag van Perron14 staan een aantal beleidsmatige aanbevelingen. Op sommige geïdentificeerde problemen en uitdagingen is al sprake van beleidsmatige inzet, maar ik stel vast dat intensivering op een aantal onderwerpen noodzakelijk is. Ik cluster hieronder deze inzet in drie onderwerpen: 1) tegengaan racisme en discriminatie, 2) bevorderen gelijkwaardige kansen en 3) gezamenlijk werken aan sociaalmaatschappelijke vraagstukken.

1) Tegengaan racisme en discriminatie

Alle vormen van discriminatie zijn onacceptabel, zowel door burgers als door de overheid. Het kabinet voelt de noodzaak om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 19 september 2022 is daarom het eerste Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie en Racisme gepresenteerd (hierna Nationaal Actieprogramma).8

Het Ministerie van SZW richt zich binnen de kabinetsbrede discriminatieaanpak, naast arbeidsmarktdiscriminatie, specifiek ook op de preventie van discriminatie op grond van herkomst, huidskleur en religie, waaronder moslimdiscriminatie. Dat is nodig, want de ervaringen uit het rapport van Perron14 staan niet op zichzelf. Onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie laat zien dat 55% van de Nederlandse moslims op alledaagse basis discriminatie ervaart.9

Het verslag van Perron14 beschrijft dat er een verschil lijkt te zijn tussen de ervaringen van jongere en oudere generaties Nederlanders met een migratieachtergrond: jongeren lijken meer discriminatie en racisme te ervaren dan hun ouders. Tijdens de twee sessies met jongeren, die ik heb bijgewoond, werd duidelijk hoe diep de pijn en frustratie bij een groep jongeren, die hier geboren en getogen zijn, zit. Het SCP verklaart deze zogenoemde integratie-paradox vanuit het perspectief dat meer integratie, emancipatie en participatie meer blootstelling aan uitsluiting met zich meebrengt.10 Voor de oudere generatie is het land van herkomst het referentiekader en deze generatie trekt daardoor de conclusie dat de positie verbeterd is.

De jongere generatie heeft echter het geboorteland als referentiekader, vergelijkt daarom hun positie met die van hun leeftijdsgenoten zonder migratieachtergrond en ervaart achterstand.11

In het Nationaal Actieprogramma is moslimdiscriminatie nadrukkelijk opgenomen en zijn versterkingen aangekondigd. Deze versterkingen betreffen generieke maatregelen, zoals de komst van een algoritme-toezichthouder, versterking van het lokale antidiscriminatiebeleid en het stimuleren van de meldingsbereidheid. De versterkingen betreffen ook specifieke maatregelen, zoals verbetering van registratie van moslimdiscriminatie en het vergroten van handelingsperspectief bij discriminatie op basis van meerdere gronden, zoals bij vrouwen met een hoofddoek.

Daarnaast start ik in uitvoering van het amendement Van Baarle12 een nationaal onderzoek naar waar en hoe moslims discriminatie ervaren, welke effectieve aanvullende (beleids)interventies er zijn en waar de grootste impact te bereiken is om deze specifieke vorm van discriminatie tegen te gaan. Dit moet inzicht geven in of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop is momenteel een verdiepend onderzoek gestart om inzicht te krijgen naar ervaren discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Moslims die discriminatie ervaren worden betrokken bij de onderzoeken.

Een concreet voorbeeld dat deelnemers noemden, is dat moslims ervaren geen aangifte of melding te kunnen doen van specifiek «moslimdiscriminatie» bij de daartoe bevoegde meldingsinstanties. De politie zal altijd een melding of aangifte opnemen wanneer sprake is van een strafbaar feit. Er is de afgelopen periode veel aandacht uitgegaan naar het verbeteren van het herkennen van discriminatie en de registratie van discriminatie-incidenten en -meldingen bij de verschillende meldingsinstanties, waaronder ook specifiek de registratie van moslimdiscriminatie. Zo voegt het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie – Politie achteraf aan een zaak informatie en/of een indicatie toe als er sprake is van moslimdiscriminatie. Zij screent alle (discriminatie) zaken uit de eenheden.13

Bij de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) kan al melding worden gemaakt van specifiek moslimdiscriminatie. Onder regie van het Ministerie van BZK werken de Politie, de ADV’s en de andere registratie-instanties ook de komende periode verder aan een verdere verbetering van de jaarrapportage discriminatiecijfers over het onderwerp moslimdiscriminatie, om een nog beter inzicht te krijgen in de aard en omvang ervan.

Daarnaast kwam in veel gesprekken naar voren dat een deel van de moslims structurele discriminatie ervaart door banken en andere poortwachters van het financiële stelsel.14

De signalen dat moslims door het klantonderzoek van banken soms moeilijkheden ervaren in de toegang tot betalingsverkeer zijn bij mij bekend. Dit is frustrerend voor de betrokkenen. Mijn ministerie, het Ministerie van Financiën, de NCDR, De Nederlandsche Bank en de Nederlandse Vereniging van Banken zijn in gesprek met vertegenwoordigers van moskeeën en moslimorganisaties om de problematiek en oplossingsrichtingen te bespreken.

Om naar aanleiding van de signalen meer duidelijkheid te krijgen, wil de Minister van Financiën de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude onderzoeken. Daarnaast heeft De Nederlandsche Bank laten weten dat zij gaat onderzoeken of

banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. De Minister van Financiën zal uw Kamer op de hoogte stellen van de voortgang van deze gesprekken en onderzoeken. Tevens verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen die op 21 juni 2023 naar uw Kamer zijn verzonden.15

2) Bevorderen van gelijkwaardige kansen

Het verslag van Perron14 schetst dat deelnemers aan de reflectiesessies ongelijkheid ervaren in het meedoen met de samenleving. Men ervaart niet dezelfde kansen binnen onder meer het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Deze kansenongelijkheid vind ik onacceptabel. Ik hecht grote waarde aan het creëren van volwaardige deelname in het onderwijs en op de arbeidsmarkt voor iedereen.

Zoals ik in mijn recente brief16 over het programma «Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt» (hierna VIA) heb aangegeven is afkomst in Nederland helaas nog te vaak bepalend is voor iemands kansen op de arbeidsmarkt. Het zou niet uit moeten maken waar je geboren bent of waar je ouders geboren zijn. Om die reden werk ik met ongeveer twintig partners in het kader van de Werkagenda VIA17 samen aan het gelijkwaardiger maken van kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond. Met de Werkagenda VIA zet ik onder meer in op het stimuleren van kansrijkere studiekeuzes, het verbeteren van kansen op een stage of eerste baan, wegnemen van vooroordelen en discriminatie in de werving en selectie en bij doorstroom naar hogere functies, en het beter begeleiden van de uitkeringsgerechtigden naar een passende baan. Onlangs is deze Werkagenda verder uitgebreid met een gezamenlijk plan van aanpak «statushouders aan het werk».18 Bij het opstellen en uitvoeren van de verschillende onderdelen van de Werkagenda VIA zijn en worden ook personen en organisaties uit de doelgroep betrokken, waaronder een klankbordgroep moslimgemeenschappen, een klankbordgroep van statushouders en een jongerenpanel met jongeren vanuit diverse herkomstgroepen.

Naast de Werkagenda VIA is tevens het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025 opgesteld om discriminatie tegen te gaan, gelijkwaardige kansen te bevorderen en meer bewustwording over diversiteit en inclusie te creëren.

Dit plan moet onder andere werkgevers motiveren meer gelijkwaardige kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond te bieden. Een belangrijk onderdeel van het actieplan is het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Het wetsvoorstel verplicht werkgevers en intermediairs om een werkwijze te hebben gericht op het voorkomen van discriminatie bij werving en selectie van werknemers. Het wetsvoorstel is op 14 maart 2023 aangenomen door de Tweede Kamer.

Ook wordt hard gewerkt aan het tegengaan van stagediscriminatie. In het mbo is het stagepact MBO 2023–2027 opgesteld met daarin afspraken over het tegengaan van stagediscriminatie.19 In het hoger onderwijs is een manifest ondertekend om stagediscriminatie tegen te gaan en is in samenwerking met ECHO een meerjarig werkprogramma opgesteld.20 Verder geldt het eerdergenoemde wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie ook voor de werving en selectie van stagiairs.

3) Gezamenlijk werken aan sociaalmaatschappelijke vraagstukken

De deelnemers, maar ook andere gemeenschappen waar SZW mee in contact staat, zien graag een samenwerking op basis van een sociaalmaatschappelijke agenda. SZW onderschrijft de behoefte aan een sociaalmaatschappelijke agenda en neemt dit mee in een breder perspectief. SZW werkt momenteel aan de vormgeving van een breed netwerk met burgers uit diverse gemeenschappen, (lokale) overheid, (jeugd)professionals, maatschappelijke organisaties en experts. Dit netwerk biedt de mogelijkheid om vanuit verschillende achtergronden en perspectieven mee te denken en in co-creatie samen te werken op diverse samenlevings- en integratievraagstukken. Denk hierbij aan het toetsen van beleid en ideeën, en het ophalen van perspectieven en ontwikkelingen. SZW spant zich in om deze manier van werken ook op lokaal niveau bij gemeenten te realiseren.

Om de samenwerking te faciliteren wordt een platform ontwikkeld om elkaar te ontmoeten, vraagstukken te agenderen en de netwerkleden te informeren over bijvoorbeeld de voortgang. Via het huidige netwerk vraagt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit van SZW (hierna ESS) binnen de moslimgemeenschappen aandacht om deel te nemen aan het netwerk voor zover dit nog niet het geval is. Ook de deelnemers van de reflectiesessies worden uitgenodigd voor dit brede netwerk.

Hiernaast zet SZW ook in op structurele dialoog met een brede vertegenwoordiging van moslimorganisaties om vanuit gemeenschappelijkheid periodiek thema’s te bespreken en zorgen te delen. Hierover is het ministerie met diverse (reeds bekende en nieuwe) organisaties in gesprek. De komende periode wordt in samenspraak met deze organisaties bekeken hoe hieraan verder invulling wordt gegeven. Voor het zomerreces is hiermee een start gemaakt.

Gemeenten en met name ambtenaren binnen het sociaal domein spelen een belangrijke rol. SZW kan, indien daar behoefte aan is, gemeenten ondersteunen bij het opbouwen en onderhouden van (hernieuwde) relaties met lokale organisaties om hiermee te werken aan het versterken van veerkracht en weerbaarheid. Zo heeft de ESS in het afgelopen jaar samen met zeven gemeenten en 17 moskeeën in co-creatie gewerkt aan een handelingsperspectief «samenwerking gemeenten en moskeeën in tijden van spanningen & polarisatie» en een gezamenlijke strategie «van gesprek naar bondgenoot». Deze samenwerking vond plaats vanuit een sociaalmaatschappelijk perspectief en op basis van wederzijds vertrouwen. Dit handelingsperspectief is positief ontvangen door zowel moslimorganisaties als gemeenten. De ESS zal zich ervoor inspannen om de hieruit geleerde lessen verder te verspreiden onder gemeenten.

TOT SLOT

Dit traject van reflectiesessies heeft de nodige impact gehad op de mensen die hebben deelgenomen, waaronder ook op mijzelf. De deelnemers hebben ons deelgenoot gemaakt van hun alledaagse ervaringen en wat dit heeft gedaan met hun vertrouwen in de overheid. Dat reikt veel verder dan de krachtenveldanalyses uit het artikel van de NRC. Mijn hier gepresenteerde beleidsinzet is dan ook veel breder dan het verwijderen van onrechtmatig verwerkte persoonsgegevens. Het gaat om de behoefte van verschillende mensen om gezamenlijk te werken aan diverse sociaalmaatschappelijke opgaven in onze samenleving, waaronder en als eerste het tegengaan van discriminatie en onverdraagzaamheid.

De reflectiesessies waren een eerste stap, maar we zijn er nog niet. SZW zet namens het kabinet de komende tijd in op verdere gesprekken met de moslimgemeenschappen over hernieuwde samenwerking. In dit proces investeren we ook in het herstel van het vertrouwen van mensen die dit zijn verloren. Het werken aan een nieuwe samenwerkingsrelatie, waarbij uitgegaan wordt van vertrouwen en co-creatie, kost tijd en inzet van alle betrokkenen. Ik streef naar een samenwerkingsrelatie waarin overheden en gemeenschappen gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het samenleven in verscheidenheid. Dit is een grote verantwoordelijkheid voor zowel de overheid als de vertegenwoordigers binnen deze gemeenschappen.

Het Ministerie van SZW deelt de bevindingen die zijn opgedaan tijdens dit traject binnen de Rijksoverheid en bij gemeenten. We gaan, samen met de moslimgemeenschappen, onze schouders eronder zetten om het vertrouwen weer op te bouwen.

Gezamenlijk met gemeenschappen, waaronder de moslimgemeenschappen, wil ik werken aan een samenleving die inclusief is, waarin racisme en discriminatie geen kans krijgt en waar eenieder vrij is om zichzelf te zijn, ongeacht religie, huidskleur of afkomst. Een samenleving waarin iedereen zich thuis voelt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
2

Kamerstukken 32 761 en 30 821, nr. 202

X Noot
3

Kamerstuk 35 925 XV, nr. 86.

X Noot
4

Kamerstuk 35 925 XV, nr. 86.

X Noot
5

U kunt hiervoor een e-mail sturen naar: postbusAVGdirectieSenI@minszw.nl onder vermelding van «reflectiesessies».

X Noot
6

SCP-rapport: «Ervaren discriminatie II». Den Haag, maart 2020.

SCP-onderzoek: «Gevestigd maar niet thuis». Den Haag, oktober 2022.

X Noot
7

Zie o.a.: Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: «Salafisme belicht: vijftien jaar studie naar salafisme in Nederland» (Maurits Berger, Ahmed Hamdi en Merel Kahmann) en het artikel verschenen in het Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2023 (14) 1: «Hoe Nederlands veiligheidsbeleid verstrikt is geraakt in de islam» geschreven door Maurits Berger.

X Noot
8

Kamerstuk 30 950, nr. 316.

X Noot
9

SCP-rapport: «Ervaren discriminatie II». Den Haag, maart 2020.

X Noot
10

SCP-onderzoek: «Gevestigd maar niet thuis». Den Haag, oktober 2022.

X Noot
11

SCP-onderzoek: «Ervaren discriminatie in Nederland II», april 2020.

X Noot
12

Kamerstuk 36 200 XV, nr. 7.

X Noot
13

De politie registreert discriminatie incidenten in haar systemen primair onder de discriminatiegronden zoals genoemd in het Wetboek van Strafrecht. Moslimdiscriminatie is niet als aparte grond genoemd in het Wetboek van Strafrecht.

X Noot
14

Banken, notarissen en andere instellingen moeten op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voorkomen dat het financieel stelsel wordt gebruikt voor witwassen. Ze dienen hiervoor cliëntenonderzoek te doen, geldtransacties te monitoren en ongebruikelijke transacties te melden.

X Noot
15

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2968.

X Noot
16

Kamerstuk 29 544, nr. 1158.

X Noot
17

Kamerstuk 29 544, nr. 1085. Bij de Werkagenda VIA zijn de volgende partijen betrokken: ABU, AWVN, COA, Divosa, FNV, G4, G40, MBO Raad, NBBU, Ministerie van OCW, OpenEmbassy, Randstad, SAM, SBB, SER, UAF, UWV, Vereniging Hogescholen, VNG, VNO-NCW, VluchtelingenWerk Nederland, Ministerie van SZW.

X Noot
18

Kamerstuk 32 824, nr. 381.

X Noot
19

Kamerstuk 31 524, nr. 549.

Naar boven